Op grond van de Algemene wet bestuursrecht wordt op aanvragen voor saneringssubsidie als bedoeld in artikel 111 van het BTIV, binnen 8 weken beslist. Zoals de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt kan deze
termijn langer zijn als WSW dit heeft gemeld aan de aanvrager, onder vermelding van
een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
De termijn kan worden opgeschort indien de aanvrager is gevraagd om de aanvraag en
of het saneringsplan aan te vullen of aan te passen.
Beoordeling saneringsplan
In het saneringsplan beschrijft de toegelaten instelling conform artikel 111, vijfde lid, Btiv in elk geval:
-
− welke maatregelen de toegelaten instelling, al dan niet in samenwerking met andere
partijen, neemt of zal nemen om de DAEB-werkzaamheden voort te (laten) zetten;
-
− de uitkomst van overleg met andere partijen die betrokken zijn bij de financiering
of werkzaamheden van de toegelaten instelling over het door hen financieel bijdragen
aan de uitvoering van het saneringsplan;
-
− een raming van de benodigde subsidie, alsmede de gewenste vorm van die subsidie en
het gewenste tijdstip of de gewenste tijdstippen van uitbetaling van die subsidie.
-
− de noodzakelijk DAEB-werkzaamheden zoals aangewezen door de gemeenten in relatie tot
het volkshuisvestelijk belang.
Nadat de saneerder heeft beoordeeld dat de genoemde punten in het saneringsplan voldoende
in kaart zijn gebracht en dat de te nemen maatregelen reëel zijn, neemt hij een besluit
op de saneringsaanvraag.
Beoordeling saneringsaanvraag
De saneerder toetst aan de voorwaarden in artikel 112, eerste lid, Btiv voor verlening van de aangevraagde saneringssubsidie:
-
− Is naar het oordeel van de saneerder de toegelaten instelling niet in staat om zonder
saneringssubsidie de betrokken DAEB-werkzaamheden te kunnen verrichten of voort te
zetten?;
-
− Is het verrichten of voortzetten van die werkzaamheden naar het oordeel van burgemeester
en wethouders van de gemeenten waar zij worden verricht noodzakelijk voor het in stand
houden van voldoende woongelegenheden in die gemeenten?; en
-
− Beschikt de saneerder over voldoende middelen als verkregen of te verkrijgen uit de
saneringsbijdrage?
Indien voldaan wordt aan alle voorwaarden in artikel 112, eerste lid, Btiv, stelt de saneerder conform artikel 112, tweede lid, Btiv vast welk bedrag noodzakelijk
is om – na uitvoering van het saneringsplan – de noodzakelijke DAEB-werkzaamheden
te kunnen verrichten of voort te zetten.
Hierbij moet de evenredigheid van de toekenning van het bedrag worden getoetst: rechtvaardigt
het belang van de volkshuisvesting dat toegelaten instellingen dit bedrag door middel
van een heffing betalen?
In de evenredigheidstoets moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken.
In ieder geval worden daarbij betrokken:
Daarnaast kunnen de volgende elementen een rol spelen (niet-limitatief):
-
− de bredere volkshuisvestelijke effecten;
-
− de mogelijke gevolgen indien geen saneringssubsidie wordt toegekend; en
-
− de omvang van de aangevraagde saneringssubsidie in relatie tot het volkshuisvestelijke
belang van voortzetting van de DAEB werkzaamheden.
De saneerder kent de aanvraag voor subsidie toe indien hij concludeert dat aan alle
voorwaarden is voldaan en de hoogte van het subsidiebedrag evenredig is. Indien de
saneerder alles overwegende tot de conclusie komt dat de aanvraag om saneringssubsidie
zou moeten worden afgewezen, maakt hij aan de toegelaten instelling het voornemen
bekend dat hij de aanvraag om saneringssubsidie zal afwijzen en motiveert hij waarom
hij tot dat oordeel is gekomen. De saneerder stelt daarbij de toegelaten instelling
in de gelegenheid hierover een zienswijze in te dienen en de saneringsaanvraag (en
zo nodig het saneringsplan) aan te passen. Indien de toegelaten instelling de saneringsaanvraag
nader onderbouwt, maakt de saneerder op basis daarvan een nieuwe afweging en neemt
een besluit.
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2023 en vervangen de
beleidsregels financiële sanering toegelaten instellingen 2022.