Regeling specifieke bepalingen IFR en IFD

Geraadpleegd op 29-08-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2024 en zichtdatum 17-07-2024.
Geldend van 04-11-2022 t/m heden

Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 28 oktober 2021 houdende regels met betrekking tot de berekening van het solvabiliteitsvereiste uit de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen voor beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s die tevens beleggingsdiensten verlenen, en regels met betrekking tot de implementatie van specifieke bepalingen uit de richtlijn prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en de uitvoering van specifieke bepalingen van de verordening kapitaalvereisten (Regeling specifieke bepalingen IFR en IFD)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Na overleg met de representatieve organisaties en consultatie;

Gelet op het Besluit prudentiële regels Wft, in het bijzonder artikel 59, tiende lid;

Besluit:

Hoofdstuk 1. – Algemene bepalingen

Artikel 1:1. – definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 1:2

  • 2 Voor de toepassing van hoofdstuk 3 van deze regeling wordt onder beleggingsonderneming verstaan: een beleggingsonderneming in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft.

Hoofdstuk 2. – Kapitaaleisen voor beheerders van beleggingsinstellingen en beheerders van een icbe die tevens beleggingsdiensten mogen verlenen

Artikel 2:1. – vaststellen toepasselijke kapitaaleis voor beheerders die beleggingsdiensten verlenen

Op beheerders is het kapitaalvereiste van toepassing dat de hoogste kapitaaleis vertegenwoordigt: ofwel het kapitaalvereiste als bedoeld in UCITS of AIFMD, ofwel het kapitaalvereiste bedoeld in de IFR.

Artikel 2:2. – berekening van het kapitaalvereiste onder de IFR

  • 1 Het kapitaalvereiste onder de IFR bedraagt het hoogste van de volgende elementen:

    • a) het vastekostenvereiste, berekend overeenkomstig artikel 2:3;

    • b) het permanente minimumkapitaalvereiste overeenkomstig artikel 2:4;

    • c) het K–factor-vereiste, berekend overeenkomstig artikel 2:5.

  • 2 In afwijking van lid 1 bedraagt het kapitaalvereiste onder de IFR, indien een beheerder aan de in artikel 12, lid 1, IFR bepaalde voorwaarden voldoet om als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming aangemerkt te worden, het hoogste van de in de lid 1, punten a) en b), bepaalde bedragen.

Artikel 2:3. – het vastekostenvereiste

  • 1 Een beheerder berekent het vastekostenvereiste onder de IFR overeenkomstig artikel 13 IFR over de totale kosten van haar bedrijf.

  • 2 Een beheerder past voor de berekening van het vastekostenvereiste de door de Europese Commissie op basis van artikel 13, vierde lid, IFR, op voorstel van de EBA, aangenomen technische reguleringsnormen toe.

Artikel 2:4. – het permanente minimumkapitaalvereiste

Een beheerder berekent het permanente minimumkapitaalvereiste overeenkomstig artikel 14 IFR, met dien verstande dat voor de berekening van het permanente minimumkapitaalvereiste een beheerder wordt gelijkgesteld met een beleggingsonderneming zoals bedoeld in artikel 9 IFD. Het permanente minimumkapitaalvereiste wordt aan de hand van de beleggingsdiensten die de beheerder verleent berekend.

Artikel 2:5. – de K-factoren

  • 1 Een beheerder berekent haar K–factor-vereiste overeenkomstig deel 3 van de IFR.

  • 2 Een beheerder past voor de berekening van de K-factoren de door de Europese Commissie op basis van artikel 15, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, IFR, op voorstel van de EBA, aangenomen technische reguleringsnormen toe.

  • 3 De omvang van de K-factor vereisten voor een beheerder worden vastgesteld op basis van de omvang van de beleggingsdiensten die de beheerder verricht.

Artikel 2:6. – overgangsbepalingen

Voor de berekening van de solvabiliteitseisen als bedoeld in deel 3 van de IFR zijn de overgangsbepalingen bedoeld in artikel 57 IFR van overeenkomstige toepassing op beheerders.

Hoofdstuk 3. – Invulling van opties en discreties onder de IFR en de IDF

Artikel 3:1. – ICLAAP verplichting voor kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen

  • 1 Een beleggingsonderneming die kwalificeert als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de IFR en een beheerder die aan de in artikel 12, eerste lid, IFR bepaalde voorwaarden voldoet, voldoen aan artikel 24a1, eerste lid, van het Bpr.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een beleggingsonderneming die kwalificeert als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de IFR of een beheerder die aan de in artikel 12, eerste lid, IFR bepaalde voorwaarden voldoet, indien zij uitsluitend beleggingsdiensten als bedoeld in onderdelen a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de Wft verlenen.

Artikel 3:2. – Aanmerking deltaformule uit de CRR als passend model voor de berekening van de delta van opties en swaptions

  • 1 De selectie van deltaformules en bijbehorende parameters gegeven in artikel 279 bis CRR is in elk geval goedgekeurd als een passend model dat door beleggingsondernemingen mag worden toegepast voor de berekening van de delta voor toezichtdoeleinden van opties en swaptions als bedoeld in artikel 29, zesde lid, van de IFR en voor de berekening van de delta in artikel 329(1) CRR.

  • 2 Wanneer een beleggingsonderneming gebruik maakt van deltaformules en bijbehorende parameters gegeven in artikel 279 bis CRR past zij, voor zover relevant, de Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/931 van de Europese Commissie toe.

  • 3 De deltaformule en de bijbehorende parameters in artikel 279 bis CRR mogen niet gebruikt worden indien deze niet tot een uitkomst leiden of leiden tot een berekende delta die geen correcte benadering is van de verandering van de prijs van de optie door de prijs van de onderliggende waarde.

Artikel 3:3. – Notionele eigenvermogensvereisten bij toepassing van artikel 8, vierde lid, IFR

Voor de toepassing van artikel 8, vierde lid, IFR is in elk geval goedgekeurd dat de notionele eigenvermogensvereisten voor dochterondernemingen die in derde landen gevestigd zijn, als bedoeld in de tweede alinea van artikel 8, vierde lid, IFR, de eigenvermogensvereisten zijn die op individuele basis ingevolge de IFR op deze dochters van toepassing zouden zijn geweest indien zij hun zetel zouden hebben in een lidstaat.

Hoofdstuk 4. – Slotbepalingen

Artikel 4:1

Deze regeling treedt inwerking op het tijdstip dat artikel I, onderdeel N, van het Implementatiebesluit prudentieel toezicht beleggingsondernemingen in werking treedt.

Artikel 4:2

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke bepalingen IFR en IFD.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 28 oktober 2021

De Nederlandsche Bank N.V.,

S.J. Maijoor

Naar boven