Bijlage bedoeld in artikel 1 van de Beleidsregel toetsingskader verzoeken artikel 10 Wet Avv
1. Algemene beleidsuitgangspunten bij onderzoeken in het kader van artikel 10 van de Wet Avv
Cao-partijen zijn gebaat bij een goede naleving van cao-bepalingen. In een aantal
cao’s zijn commissies ingesteld die belast zijn met het toezicht op de naleving van
de cao. Op deze wijze kunnen onderzoeken naar de naleving van een cao veelal met succes
worden afgerond. Zo nodig kunnen sociale partners en daartoe rechtsbevoegde rechtspersonen
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister van SZW) verzoeken
om een onderzoek te doen naar één of meer bepalingen waarvan de verzoeker(s) het gegronde
vermoeden heeft (hebben) dat de bepaling (en) niet word(t)en nageleefd.
De Nederlandse Arbeidsinspectie vervult in dezen een ondersteunende functie bij de
controle op de naleving van de cao’s door sociale partners. Sociale partners beschikken
immers niet over de wettelijke bevoegdheden waarover de Nederlandse Arbeidsinspectie
wél beschikt zoals de bevoegdheid om inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te
vorderen bij een onderzochte onderneming.
Een onderneming is verplicht om, binnen de door de Nederlandse Arbeidsinspectie bepaalde
redelijke termijn, hieraan mee te werken.
Met het oog op de versterking van de positie van sociale partners die belast zijn
met de naleving van cao’s die algemeen verbindend zijn verklaard, is artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van
bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna: Wet Avv) in het leven geroepen. In artikel 10 Wet Avv is geregeld dat partijen
op wier verzoek een algemeen verbindendverklaring is uitgesproken een verzoek bij
de Minister van SZW kunnen indienen om onderzoek te doen naar één of meer bepalingen
waarvan de verzoeker een gegrond vermoeden heeft dat die niet wordt of niet worden
nageleefd door een onderneming. Ook een daartoe bevoegde rechtspersoon kan een dergelijk
verzoek doen bij de Minister van SZW. Het daadwerkelijke onderzoek wordt verricht
door de ambtenaren van de Nederlandse Arbeidsinspectie. De bevindingen van de Nederlandse
Arbeidsinspectie hebben tot doel om een door de verzoeker in te stellen civielrechtelijke
vordering tegen een onderneming te ondersteunen.
In het kader van het onderzoek kan de Nederlandse Arbeidsinspectie ook gegevens benutten
die beschikbaar zijn over het in de desbetreffende onderneming naleven van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet.
Het onderzoek dat de Nederlandse Arbeidsinspectie in het kader van artikel 10 Wet Avv verricht, is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het betreft een feitelijke handeling. Het onderzoek dat de Nederlandse Arbeidsinspectie
verricht en uitmondt in een feitelijk verslag is dan ook niet vatbaar voor bezwaar
en beroep.
In deze beleidsregel worden de criteria van artikel 10 Wet Avv nader aangeduid. Hiermee wordt concreter gemaakt welke uitgangspunten de Nederlandse
Arbeidsinspectie hanteert bij het in behandeling nemen van een verzoek in het kader
van artikel 10 Wet Avv en het vervolgens uitvoeren van een onderzoek bij een onderneming.
2. Het indienen van een verzoek door de verzoeker
Het verzoek op grond van artikel 10, eerste lid, Wet Avv, wordt ingediend door een vereniging van werkgevers of vereniging van werknemers
(of meerdere verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid) die een verzoek voor algemeen
verbindend verklaring heeft (hebben) ingediend. Eveneens komt hiervoor in aanmerking
een volledige rechtsbevoegde rechtspersoon als omschreven in artikel 10, tweede lid,
van de Wet Avv.
Het verzoek wordt schriftelijk of elektronisch bij de Nederlandse Arbeidsinspectie
ingediend. Het verzoek wordt in behandeling genomen indien de natuurlijke persoon
of rechtspersoon die het verzoek indient:
-
a. aangeeft dat hij tot de indiening van het verzoek bevoegd is, dit kan met name blijken
uit een daartoe verstrekte machtiging;
-
b. duidelijk maakt van welke onderneming de verzoeker het vermoeden heeft dat deze de
avv’de cao-bepaling of bepalingen niet naleeft. Dit kan blijken uit het verstrekken
van een uittreksel van de inschrijving in het register van de Kamer van Koophandel,
van de onderneming waarvan de verzoeker een vermoeden heeft dat hij de cao niet naleeft.
Indien dit niet mogelijk is, kan de verzoeker op een andere wijze de identiteit van
de onderneming zo nauwkeurig mogelijk kenbaar maken. Het kan voorkomen dat de verzoeker
zijn melding alleen kan baseren op mondeling verkregen informatie van werknemers.
Hierdoor kan het voorkomen dat de verzoeker per abuis niet de werkelijke onderneming
aanwijst waarop het onderzoek zich zou moeten richten. De Nederlandse Arbeidsinspectie
zal de verzoeker hiervan in kennis stellen en de verzoeker vragen een hernieuwd verzoek
in te dienen waarin de naam van de ‘juiste’ onderneming wordt vermeld.
Indien de verzoeker deze gegevens niet bij het verzoek verstrekt, dan kan het verzoek
niet in behandeling worden genomen. De verzoeker wordt hiervan in kennis gesteld en
krijgt daarbij de gelegenheid om alsnog binnen een redelijke termijn de gevraagde
informatie te verstrekken. Worden de gegevens ook dan niet verstekt, dan wordt het
verzoek definitief niet in behandeling genomen. Dit wordt schriftelijk medegedeeld
aan de verzoeker.
3. Overige informatie die van de verzoeker gevraagd wordt alvorens de Nederlandse
Arbeidsinspectie het onderzoek zal starten
De Nederlandse Arbeidsinspectie zal voorafgaand aan het onderzoek de verzoeker vragen
zo concreet mogelijk aan te geven:
-
a. de periode waarbinnen de vermoedens van niet-naleving zich hebben voorgedaan. Nota
bene: deze periode dient te vallen binnen het tijdvak waarover de cao algemeen verbindend
is verklaard;
-
b. op welke bepaling of bepalingen van de aangegeven avv’de cao het verzoek betrekking
moet hebben. De verzoeker zal daarbij worden verzocht zo concreet mogelijk aan te
geven welke bepaling of bepalingen naar zijn mening vermoedelijk door de onderneming
worden overtreden.
De verzoeker motiveert zijn vermoeden aan de hand van de informatie die de verzoeker
ter beschikking stelt, zoals een brief aan de desbetreffende onderneming waarin hij
wordt verzocht om de desbetreffende bepalingen na te leven, concrete meldingen of
een bewijs dat de ondernemer is aangeschreven om inzage te geven in de stukken.
Op de verzoeker rust de inspanningsverplichting om de bij hem bekende feiten en omstandigheden
te melden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van bewijsrechtelijke acties die zijn
ondernomen ten behoeve van een civielrechtelijke vordering, zoals het verzamelen van
getuigenverklaringen. Dit kan ook geschieden door een grondige beschrijving van de
situatie en de hand van de aangetroffen feiten en omstandigheden.
4. Het onderzoek bij de onderneming
Bij haar onderzoek gaat de Nederlandse Arbeidsinspectie uit van de juistheid van de
door de verzoeker verstrekte gegevens. Indien tijdens het onderzoek feiten worden
geconstateerd die hiermee in tegenspraak zijn, dan wordt hiervan melding gedaan in
het verslag.
Indien tijdens het onderzoek naar de naleving van de avv’de cao blijkt dat de werkgever
een andere opvatting heeft ten aanzien van de van toepassing zijnde avv’de cao, dan
vermeldt de Nederlandse Arbeidsinspectie dat in het verslag.
De Nederlandse Arbeidsinspectie neemt evenwel de in het verzoek genoemde cao in het
avv-besluit als uitgangspunt voor het onderzoek.
De Nederlandse Arbeidsinspectie kan indien daar aanleiding voor is nadere inlichtingen
bij de betreffende werkgever inwinnen om tot een objectieve beschrijving van de feiten
te komen.
5. Het verslag
Nadat de Nederlandse Arbeidsinspectie het onderzoek heeft afgerond stelt de Nederlandse
Arbeidsinspectie een feitelijk verslag van de bevindingen op, inclusief de naar het
oordeel van de Nederlandse Arbeidsinspectie relevante bijlagen. Dit verslag wordt
aan de verzoeker gezonden.