Bij Besluit van 15 november 1999, nr. DB99/3363M, Infobulletin 1999/819, is een overzicht
gegeven van de vragen en antwoorden over de verzekeringsplicht en premieheffing voor
de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: Waz). Sinds
het verschijnen van dit besluit hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan
die herziening van het besluit wenselijk maken. Er zijn wijzigingen die voortvloeien
uit de invoering van de Wet IB 2001 en de invoering van de euro. Zo zijn met de invoering
van de Wet IB 2001 de inkomsten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden
en diensten van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting
1964 opgenomen in het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van artikel 3.90
van de Wet IB 2001. Er is verder op tal van onderwerpen betreffende de Waz jurisprudentie
verschenen en er zijn verschillende besluiten gepubliceerd over de premieheffing Waz.
Ook zijn er nieuwe vragen over de premieheffing Waz gesteld en beantwoord.
De Waz wordt ingevolge het aan de Tweede kamer ingediende wetsvoorstel per 1 juli
2004 afgeschaft. Zelfstandigen hoeven vanaf 1 januari 2004 geen premie meer te betalen,
omdat het premiepercentage 0% bedraagt over het eerste half jaar van 2004. Zij zijn
in het eerste half jaar van 2004 nog wel wettelijk verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid.
Zij ontvangen in verband hiermee een aanslag Waz, waaruit blijkt dat zij verzekerd
zijn.
In onderstaand overzicht wordt kort ingegaan op de jurisprudentie en de besluiten
die zijn verschenen sinds het vorige besluit. Vervolgens wordt een overzicht gegeven
van de vragen en antwoorden. Waar nodig zijn de vragen en antwoorden uit het vorige
besluit aangepast aan de Wet IB 2001. Sommige vragen zijn uitsluitend redactioneel
aangepast. Hiermee zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd. De volgende vragen en
antwoorden van het besluit van 15 november 1999, nr. DB99/3363M zijn niet meer opgenomen,
omdat zij praktisch belang hebben verloren:
-
– 1.3. Echtgenoot die vanwege meer dan gebruikelijke bijstand een arbeidsbeloning geniet
-
– 1.8. Interimmanagers
-
– 1.9. Onderzoeksresultaat Uitvoeringsinstelling
-
– 2.2. Belgisch kindergeld en premie-inkomen Waz
-
– 2.4. Premie-inkomen Waz bij overlijden
-
– 2.7. Aftrekbare kosten en regelmatig inkomen (artikel 6 Regeling premieheffing Waz)
-
– 3.2. AAW- of Waz-uitkering
-
– 4.3. Aanslag Waz aan een 64-jarige
-
– 4.6. Samenloop binnenlandse- en buitenlandse belastingplicht in hetzelfde jaar (arrest
Terhoeve)
-
– 5.1. Veiligstellen aftrek
In het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2003, nr. 38.097, V-N 2003/30.3, is bepaald
dat voor wat betreft het onderscheid tussen zelfstandigen die premie Waz zijn verschuldigd
en zelfstandigen die geen premie Waz zijn verschuldigd, geen sprake is van ongeoorloofde
discriminatie. Verder is geoordeeld dat er geen sprake is van het ontbreken van evenredigheid
tussen de premie en het uitkeringsrecht dat leidt tot schending van artikel 1 van
het eerste protocol bij het EVRM.
Volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2003, nr. 36.751, V-N 2003/12.14,
moeten de werkzaamheden in Nederland van een in België woonachtige directeur-grootaandeelhouder
voor de toepassing van de Waz op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden aangemerkt als niet in loondienst verrichte werkzaamheden. Zie verder vraag/antwoord
1.8.
De vraag of bij de bepaling van het premie-inkomen Waz van een zelfstandige ondernemer
ook rekening moet worden gehouden met het autokostenforfait heeft de Hoge Raad bevestigend
beantwoord in het arrest van 1 maart 2002, nr. 36.867, V-N 2002/16.14. Volgens het
arrest van 26 september 2003, nr. 38.312, V-N 2003/49.20, moet het autokostenforfait
ook worden bijgeteld bij het premie-inkomen van de directeur-grootaandeelhouder die
aannemelijk maakt dat voor hem een lagere beloning gebruikelijk is (zogenoemd fictief
loon) dan het premie-inkomen dat ten hoogste in aanmerking wordt genomen. Zie verder
ook vraag/antwoord 2.4.
De Waz-verzekering geldt tot men de leeftijd van 65 jaar bereikt. Tot dat tijdstip
kan men een Waz-uitkering genieten. Voor de uitkering geldt een wachttijd van 52 weken
na het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Een verzekerde die de leeftijd van 64
jaar bereikt kan dus alleen nog voor een uitkering in aanmerking komen als de wachttijd
al voor dat tijdstip is ingegaan of verstreken. In de uitspraak van Hof Amsterdam
van 27 augustus 1999, nr. 98/1235, V-N 1999/49.14, concludeert het Hof dat de kans
op voordeel niet bepalend is voor de vraag of sprake is van verplichte Waz-verzekering.
Dat geen kans bestaat op een Waz-uitkering staat aan de wettelijke verzekeringsplicht
van een 64-jarige niet in de weg.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij ministeriële regeling
van 18 december 2000, nr. SV/AVF/2000/84719d, (V-N 2000/5.12.10) de Regeling premieheffing
Waz met ingang van 1 januari 2001 gewijzigd. Daarmee is bereikt dat stakingswinst
niet langer tot de premiegrondslag voor de Waz wordt gerekend. Bij besluit van 8 maart
2001, nr. RTB2001/565M, (Infobulletin 2001/301, blz. 499) heeft de Staatssecretaris
van Financiën goedgekeurd dat de inspecteurs van de Belastingdienst verzoeken met
betrekking tot de jaren 1998, 1999 en 2000 om stakingswinst buiten het premie-inkomen
Waz te laten, inwilligen. Zie ook artikel III Wijzigingsregeling sociale verzekeringen
2002, nr. SV/AVF/2001/87205a, nr. Stcrt. 2001, 249 (V-N 2002/3.11.6). In deze ministeriële
regeling is een verdere formele invulling gegeven aan het genoemde besluit. De volgende
vormen van winst behoren volgens artikel 3 van de Regeling premieheffing Waz niet
tot het premie-inkomen.
-
a. winst genoten ter vervanging van door een onteigening gederfde of te derven voordelen
uit onderneming;
-
b. winst behaald met of bij het staken van een onderneming of een gedeelte van een onderneming,
daaronder mede verstaan staking door overlijden; en
-
c. winst als gevolg van de overbrenging van vermogensbestanddelen naar het buitenland
of als gevolg van eindafrekening, als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onderdelen
a, b en c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals die wet luidde op 31 december
2000.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij besluit van 4 januari 2002, nr. CPP2001/1643,
V-N 2002/8.30, goedgekeurd dat voor de berekening van de grondslag van de Waz-premie
geen rekening hoeft te worden gehouden met kwijtscheldingswinst voorzover deze is
verrekend met verliezen uit jaren van vóór 1998.
Ministers, staatssecretarissen, leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de
voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en leden van het Europese Parlement
zijn in de periode van 1 januari 1998 tot en met 3 februari 2000 verzekerd voor de
Waz. Met ingang van 4 februari 2000 zijn zij niet langer verzekerd voor de Waz door
wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden WAZ bij regeling
van 28 januari 2000, Stb. 2000, 49.
Tevens is bepaald dat voor de Waz niet verzekerd zijn politieke ambtsdragers die als
gevolg van wijzigingen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (hierna:
APPA) die tot stand komen na 4 februari 2000, hun verzekering tegen langdurige arbeidsongeschiktheid
rechtstreeks aan de APPA ontlenen. Bij Wet van 14 juni 2001 (Stb. 365) zijn gedeputeerden
en wethouders onder de APPA gebracht. Deze wet werkt terug tot 25 maart 2000. Dit
betekent dat gedeputeerden en wethouders met ingang van 25 maart 2000 niet meer verzekerd
zijn voor de WAZ. In 1998 en 1999 en in de periode van 1 januari tot en met 24 maart
2000 bestaat er voor hen wel WAZ-verzekering.
In het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 januari 2003, nr. CPP2002/1664M,
V-N 2003/7.22 is uitvoering gegeven aan het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2001,
nr. 35.593, V-N 2001/17.5 inzake het tijdsevenredig herleiden van het premie-maximum.
Voor de premieheffing Waz geldt dat eerst tijdsevenredige herleiding van het premiemaximum
plaatsvindt en vervolgens de volledige franchise hierop in mindering komt. De Regeling
premieheffing Waz is op 30 juni 2003, Stcrt. 2003/123, door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming gebracht met het arrest van de Hoge Raad
van 14 maart 2001.
Het besluit van 15 november 1999, nr. DB99/3363M, Infobulletin 1999/819, heeft hierbij
zijn belang verloren.