Bijlage behorende bij artikel 6 van het Besluit uitkering gemeenten Wet financiering
Abw, IOAW en IOAZ voor het jaar 2002
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
OBJECTIEF VERDEELMODEL
Bij de berekening van de uitkeringsbedragen voor gemeenten met meer dan 40 000 inwoners
(artikelen 4 en 5) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten.
De objectieve gemeentelijke uitkeringskosten worden, op grond van artikel 6, vastgesteld aan de hand van een verdeelmodel, het zogenoemde objectief verdeelmodel.
Dit objectief verdeelmodel is opgenomen in deze bijlage.
De objectieve uitkeringskosten van gemeenten met meer dan 40 000 inwoners worden vastgesteld
met behulp van tien verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen.
Onderdeel A van deze bijlage geeft informatie over de verdeelmaatstaven:
• een beschrijving van de verdeelmaatstaven;
• de bron die per gemeente het aantal eenheden per verdeelmaatstaf levert (onder eenheid
wordt de meeteenheid verstaan waarin de verdeelmaatstaf wordt uitgedrukt, zoals percentage,
aandeel, e.d.);
• het peiljaar waarop dit aantal betrekking heeft.
In onderdeel B worden de bedragen per verdeelmaatstaf vermeld.
Berekeningswijze objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten
Het bedrag aan objectief vastgestelde uitkeringskosten van een gemeente wordt verkregen
door eerst de kosten per hoofd van de gemeentelijke bevolking (van 20 jaar en ouder)
te bepalen en daarna deze kosten te vermenigvuldigen met het aantal inwoners van de
gemeente van 20 jaar en ouder.
De kosten per hoofd worden berekend door het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor
die gemeente te vermenigvuldigen met het bedrag per eenheid. Als bijvoorbeeld de bevolking
van gemeente X voor 28,2 procent bestaat uit inwoners met een laag inkomen, dan wordt
dit getal (28,2: het aantal van de eenheid) vermenigvuldigd met – het in de tabel
van onderdeel B bij deze verdeelmaatstaf genoemde bedrag van – 25,974 euro's. Zo wordt
voor elke verdeelmaatstaf het voor gemeente X geldend aantal eenheden vermenigvuldigd
met het bijbehorende bedrag per eenheid. De optelling van al deze bedragen geeft,
met de toevoeging van een basisbedrag, de objectief vastgestelde uitkeringskosten
per inwoner (van 20 jaar en ouder) van gemeente X.
Het basisbedrag is het bedrag dat voor iedere gemeente met meer dan 40 000 inwoners
dezelfde waarde heeft. Deze waarde is op dezelfde wijze berekend als de bedragen per
eenheid van de verdeelmaatstaven.
A. Verdeelmaatstaven
Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de factoren op basis waarvan de eenheden
van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld. Zo staat bijvoorbeeld niet alleen de
verdeelmaatstaf «lage inkomens» vermeld, maar ook« personen met inkomen» om het aantal
in de bij deze verdeelmaatstaf behorende eenheid, «het percentage van inwoners met
inkomen» te kunnen uitdrukken.
Naam variabele
|
Omschrijving
|
Peildatum
|
Bron
|
Gemeentenaam
|
De naam van gemeente
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Gemeentecode
|
De bijbehorende code van de gemeente
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Inwonertal
|
Het aantal inwoners
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Inwoners tussen 20 en 65 jaar
|
Het aantal inwoners van 20 t/m 64 jaar
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Inwoners vanaf 65 jaar
|
Het aantal inwoners van 65 jaar en ouder
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Regionaal klantenpotentieel
|
Het aantal potentiële klanten dat een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle
woonkernen binnen een straal van 60 km rondom de eigen woonkern, met inbegrip van
die woonkern zelf.
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Lage inkomens
|
Het aantal personen met 52 weken inkomen in het 2e, 3e en 4e deciel van de landelijke
verdeling van het besteedbaar inkomen
|
verslagjaar
|
CBS (Statline/RIO)
|
Personen met inkomen
|
Totaal aantal personen met 52 weken inkomen behorend bij de 10%-groepen van de landelijke
verdeling van het besteedbaar inkomen
|
|
CBS (Statline/RIO)
|
Eenouderhuishoudens
|
Het aantal eenouderhuishoudens
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Verhuizingen
|
Totaal aantal personen dat uit de gemeente is vertrokken en zich elders binnen Nederland
heeft gevestigd
|
|
CBS (Statline)
|
Allochtonen
|
Alle personen van wie minstens één ouder in het buitenland is geboren
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Vrouwelijke inwoners 25–29 jaar
|
Het aantal vrouwen vanaf 25 t/m 29 jaar
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Totale beroepsbevolking
|
Aantal personen behorend tot de beroepsbevolking
|
verslagjaar
|
CBS (Statline)
|
Werkzame beroepsbevolking
|
Aantal personen behorend tot de werkzame beroepsbevolking
|
verslagjaar
|
CBS (Statline)
|
Omgevingsadressendichtheid
|
Het gemiddeld aantal adressen per km2 dat een adres in zijn omgeving heeft. Als omgeving van een adres wordt een cirkel
aangehouden van 1 km rondom dat adres
|
1 januari
|
CBS (Statline)
|
Huurwoningen
|
Het aantal huurwoningen (incl. sociale huurwoningen)
|
1 januari
|
VROM
|
Woningaanbod
|
Totaal aantal woningen
|
1 januari
|
VROM
|
Arbeidsongeschikten
|
Het aantal personen met een aaw/wao uitkering
|
31 december
|
CBS
|
Toelichting
1. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten, bedoeld in
artikel 6, worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die hierboven zijn omschreven.
2. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten stelt Onze
Minister zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor de gemeente vast. Voorzover
bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kan Onze Minister het aantal eenheden
ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.
3. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een gemeente geschiedt
naar de toestand op 1 januari 2001, tenzij een andere peildatum bij een verdeelmaatstaf
is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.
4. Indien op grond van punt 3 een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de
datum van instelling van de gemeente of vóór de datum waarop de grenzen van de gemeente
zijn gewijzigd, stelt Onze Minister het aantal eenheden vast op basis van een redelijke
schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling
of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.
5. Bij vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf gaat Onze Minister
uit van de op het moment van vaststelling door het parlement goedgekeurde indeling
van gemeenten voor 2002. Bij verandering van de gemeentelijke indeling voor 2002 na
het moment van vaststelling stelt Onze Minister voor de nieuwe gemeenten het aantal
eenheden vast op basis van een redelijke inschatting van de toestand zoals die op
het moment van vaststelling zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op
die datum reeds was ingegaan.
B. Bedragen per eenheid voor gemeenten met 40 000 of meer inwoners
Tabel Bedragen per eenheid van de verdeelmaatstaf voor de 40 000+ gemeenten
Verdeelmaatstaf
|
Gewicht (euro's)
|
1. Lage inkomens (in % van de personen met inkomen)
|
25,974
|
2. Eenouderhuishoudens (in % van inwoners 20–64 jaar)
|
50,950
|
3. Verhuizingen (vertrek per 100 inwoners)
|
14,770
|
4. Arbeidsongeschikten (in % van inwoners 20–64 jaar)
|
–16,250
|
5. Totaal allochtonen (in % van alle inwoners)
|
2,743
|
6. Vrouwen 25–29 jaar (in % van inwoners 20–64 jaar)
|
35,601
|
7. Huurwoningen (in % van alle woningen)
|
3,058
|
8. Werkzame beroepsbevolking (in % totale gemeentelijke beroepsbevolking)
|
–23,908
|
9. Regionaal klantenpotentieel (x 1 000 klanten)
|
0,130
|
10. Omgevingsadressendichtheid (aantal adressen per km2)
|
–0,0271
|
Basisbedrag
|
1 346,4965
|
C. Correctiefactor middelgrote gemeenten
In het geval van gemeenten met meer dan 40 000 en minder dan 60 000 inwoners moet
de uitkering – conform artikel 4 – gecorrigeerd worden met de factor C. Deze correctiefactor is nodig om aan de randvoorwaarde
te voldoen dat de som van de uitkeringen aan de middelgrote gemeenten gelijk moet
zijn aan het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen aan deze gemeenten.
De correctiefactor wordt aan de hand van de volgende formule berekend:
1
C = --------------------, waarbij i ∊ {middelgrote gemeenten}.
Oi Ki
1 + 0,5 ∑i Mi (--- - ---)
OT TK