Uitstelbeleid
[Regeling vervallen per 01-07-2010]
Vooruitlopend op de wettelijke vastlegging van het hierna volgende beleid, zal ten
behoeve van veehouders die hun onderneming na 19 maart 2000 en voor 1 januari 2001
hebben gestaakt, en in verband daarmee hun woning naar het privévermogen hebben overgebracht,
een van het geldende uitstelbeleid afwijkende maatregel gelden.
Deze maatregel houdt in dat voor de inkomstenbelasting die verschuldigd is over de
(boek)winst ter zake van de onttrekking van de woning (hierna: de belasting), in beginsel
uitstel van betaling kan worden verleend voor een periode van tien jaar.
Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling wordt de waarde van de
woning niet betrokken in de vermogenstoets als bedoeld in artikel 25, paragraaf 11,
onderdeel 2, Leidraad Invordering 1990. Dit betekent dat de ontvanger in het kader
van een te treffen uitstelregeling niet zal verlangen dat (eerst) de waarde van de
woning wordt aangewend voor de betaling van de belasting. Ten aanzien van de overige
vermogensbestanddelen van de belastingschuldige wordt bij de beoordeling van het uitstelverzoek
gehandeld in overeenstemming met het reguliere uitstelbeleid.
Bij zijn verzoek zal de belastingschuldige ten genoegen van de ontvanger aannemelijk
moeten maken dat hij in staat is de belasting binnen een periode van tien jaar uit
zijn toekomstige inkomsten te voldoen. Indien hij daarin slaagt, zal een betalingsregeling
worden getroffen waarvoor de door de belastingschuldige aannemelijk gemaakte betalingsmogelijkheden
– zowel naar tijdstip als naar omvang – als uitgangspunt gelden. Het uitstel eindigt
tussentijds bij vervreemding van de woning of indien de woning anderszins het karakter
van eigen woning van de belastingschuldige verliest alsmede indien de belastingschuldige
in staat van faillissement is verklaard of indien de wettelijke schuldsaneringsregeling
op hem van toepassing is verklaard. Het uitstel eindigt in beginsel eveneens bij het
overlijden van de belastingschuldige, tenzij de met hem samenwonende partner aannemelijk
maakt dat betaling gedurende de toegestane periode mogelijk is en zich verbindt de
nog resterende belastingschuld binnen die periode te voldoen.
Voor de betaling van de belasting alsmede voor de daarover verschuldigde invorderingsrente
dient voldoende zekerheid te worden gesteld, bij voorkeur door het geven van het recht
van hypotheek op de woning.
Indien de belastingschuldige ten tijde van het uitstelverzoek niet aannemelijk maakt
dat hij in staat zal zijn de verschuldigde belasting binnen een periode van tien jaar
te voldoen, komt hij niet voor de maatregel in aanmerking doch kan de ontvanger hem
in beginsel en onder het stellen van nadere voorwaarden – waaronder zekerheidstelling
– in de gelegenheid stellen de woning binnen één jaar te vervreemden teneinde uit
de daarbij te behalen opbrengst de verschuldigde belasting te voldoen.
De kosten die verbonden zijn aan het stellen van zekerheid komen voor rekening van
de belastingschuldige terwijl in alle gevallen de wettelijke regeling inzake de invorderingsrente
van toepassing is.