Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 8 februari 1994, nr.
94004298 WJA/W, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de
Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;
Gelet op de richtlijn nr. 93/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1993 tot wijziging van een
twaalftal richtlijnen in verband met de harmonisatie van de bepalingen betreffende
het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering (PbEG L 220) en op artikel 120 van de Woningwet, de artikelen 2, 4 en 25a van de Wet op de gevaarlijke werktuigen, artikel 24, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 6, 7 en 21a van de IJkwet, de artikelen 2, 6 en 21 van de Wet energiebesparing toestellen, de artikelen 1, vierde lid, 4, eerste lid, onderdeel a, 8, onderdelen a, b en c, en 11 tot en met 14 van de Warenwet en artikel 3, eerste lid, onder a en f, van de Wet op de medische hulpmiddelen;
Gezien de adviezen van de Sociaal-Economische Raad, de Raad voor de Volkshuisvesting,
de Raad voor het milieubeheer en de Adviescommissie Warenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 11 juli 1994, nr. W10.94.0074);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 9 november 1994,
nr. 94070371 WJA/W, uitgebracht mede namens de Staatssecretarissen van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Hebben goedgevonden en verstaan: