Stb. 2003, 498, datum inwerkingtreding 15-12-2003, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2002.
1 De gemiddelde wekelijkse werktijd van een rechterlijk ambtenaar van 57 jaar en ouder
wordt op zijn verzoek, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 11,1%, tenzij
het belang van de taakvervulling zich daartegen naar het oordeel van de functionele
autoriteit verzet.
2 De gemiddelde wekelijkse werktijd van een rechterlijk ambtenaar van 61 jaar en ouder
wordt op zijn verzoek, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 33,3%, tenzij
het belang van de taakvervulling zich daartegen naar het oordeel van de functionele
autoriteit verzet.
3 Het terugbrengen van de werktijd overeenkomstig het eerste of tweede lid heeft in
totaal gedurende een periode van ten hoogste tien aaneengesloten jaren plaats, met
dien verstande dat het terugbrengen van de werktijd overeenkomstig het tweede lid
plaatsheeft gedurende een periode van ten hoogste zes aaneengesloten jaren.
4 De rechterlijk ambtenaar dient op het tijdstip waarop de werktijd overeenkomstig het
eerste of tweede lid wordt teruggebracht ten minste vijf aaneengesloten jaren in dienst
te zijn als rechterlijk ambtenaar.
5 Voor de uren die het wekelijkse verschil vormen tussen de in het eerste of tweede
lid bedoelde arbeidsduur en de overeenkomstig het eerste of tweede lid teruggebrachte
werktijd wordt de rechterlijk ambtenaar geacht met verlof te zijn.
6 Op het salaris van de rechterlijk ambtenaar, van wie de werktijd wordt teruggebracht
overeenkomstig het eerste respectievelijk tweede lid, wordt een korting toegepast
ter grootte van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris dat voor hem zou gelden zonder
werktijdvermindering op grond van dit artikel.
7 Met ingang van het tijdstip waarop de werktijd overeenkomstig het eerste of tweede
lid is teruggebracht, vervalt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar de verhoging
van de vakantie-aanspraak op grond van zijn leeftijd en wordt de vakantie-aanspraak
overigens vastgesteld op een evenredig deel van de vakantie-aanspraak bij een volledige
taak.
8 De rechterlijk ambtenaar voor wie de arbeidsduur op basis van artikel 20, eerste lid,
van de wet op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, kan een verzoek als bedoeld
in het eerste en tweede lid eerst indienen nadat op zijn verzoek zijn arbeidsduur
is vastgesteld op ten hoogste 36 uur.