Besluit ex artikel 13 Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

Geraadpleegd op 15-07-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-01-2003 en zichtdatum 07-07-2024.
Geldend van 19-06-1998 t/m 31-12-2010

Besluit van 23 januari 1948, tot uitvoering van artikel 13 der Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken, van Financiën en van Sociale Zaken van 9 December 1947, afdeling Hulpverlening Oorlogsslachtoffers, no. 6411;

Gelet op de artikelen 3 en 13, eerste lid, van de "Wet buitengewoon pensioen 1940-1945" (Staatsblad 1947, no. H 313);

Gezien de adviezen van de Buitengewone pensioenraad en de Stichting 1940-1945;

De Raad van State gehoord (advies van 6 Januari 1948, no. 25);

Gezien het nader rapport van genoemde Ministers van 9 Januari 1948, no. 64505, afdeling Maatschappelijke Zorg II Bureau 4;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

de wet: de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1986, 575);

de Raad: de Pensioen- en Uitkeringsraad, genoemd in artikel 2 van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad (Stb. 1990, 324).

Artikel 2

  • 1 Het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 13 der wet, geschiedt door een geneeskundig adviseur, door de Raad aan te wijzen, of diens plaatsvervanger. Indien de Raad zulks nodig oordeelt of de belanghebbende daartoe het verzoek doet, geschiedt het geneeskundig onderzoek door één of twee artsen, daartoe door de Raad aan te wijzen uit een door hem in overleg met de Stichting 1940-1945 samengestelde lijst van artsen. Indien de verblijfplaats van de te onderzoeken persoon buiten Nederland is gelegen, kan de Raad artsen aanwijzen, die niet voorkomen op genoemde lijst.

  • 2 Op verzoek van de belanghebbende wijst de Raad bovendien een andere, door de belanghebbende gekozen arts aan, die het onderzoek bijwoont of de in het eerste lid bedoelde artsen schriftelijk van advies dient.

  • 3 Bij de aanvrage om pensioen voegt de belanghebbende een omschrijving van de omstandigheden, waaronder de verwonding of verminking, of de ziekten of gebreken, naar zijn mening zijn ontstaan, alsmede van de nadelige gevolgen, welke hij daarvan ondervindt, zo mogelijk gestaafd door bewijsstukken.

Artikel 4

  • 1 De artsen brengen zo spoedig mogelijk een met redenen omkleed rapport uit aan de Raad op een daartoe door de Raad vastgesteld formulier, waarin ten minste worden gevraagd:

    • a. een nauwkeurige omschrijving van de bij de onderzochte waargenomen verwonding, verminking, ziekten of gebreken, alsmede van de daardoor veroorzaakte stoornissen en bezwaren;

    • b. omstandige mededelingen omtrent het ontstaan van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, zowel wat door of vanwege de Stichting 1940-1945 dienaangaande wordt verklaard, als wat de belanghebbende zelf meent te kunnen aanvoeren;

    • c. beschouwingen omtrent het verband, dat op medische gronden al dan niet geacht kan worden te bestaan tussen de aangegeven oorzaken en de waargenomen verwonding, verminking, ziekten of gebreken;

    • d. de mate van invaliditeit, uitgedrukt in percentages van tien of, naar boven afgerond, van veelvouden van tien;

    • e. een oordeel over de vraag of verandering van het invaliditeitspercentage voor de toekomst al dan niet aannemelijk geacht wordt.

  • 2 Bij hun rapport leggen de artsen, desgewenst in gewaarmerkt afschrift, over de stukken, waarvan voor het opmaken van het rapport is gebruik gemaakt.

Artikel 5

  • 1 Het invaliditeitspercentage, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder d, wordt bepaald in verband met het beroep, dat belanghebbende vóór het intreden van zijn invaliditeit laatstelijk heeft vervuld (beroepsinvaliditeit) en met de algemene invaliditeit, met dien verstande, dat bij verschil het hoogste percentage wordt aangehouden.

  • 2 Na omscholing tot een nieuw beroep, wordt, indien dit voor belanghebbende voordeliger is, de invaliditeit bepaald naar het nieuwe beroep.

Artikel 6

  • 1 De Raad is bevoegd over het rapport van de artsen een rapport van één of meer andere deskundigen te vragen. Wijkt het gevoelen van deze deskundigen af van dat van de artsen, over wier rapport zij werden gehoord, dan wordt van het gevoelen van de deskundigen geen gebruik gemaakt dan nadat de artsen tegenover de Raad hun gevoelen nader schriftelijk hebben kunnen verdedigen.

  • 2 De Raad is mede bevoegd de belanghebbende nogmaals geneeskundig te doen onderzoeken of hem voor de tijd van ten hoogste dertien weken in een inrichting ter observatie te doen opnemen.

Artikel 7

  • 2 Alle kosten van geneeskundige onderzoekingen, inbegrepen de kosten van de door de belanghebbende gekozen arts, en van rapporten, evenals die verbonden aan een observatie, alsmede de, naar het oordeel van de Raad, noodzakelijke reiskosten van de belanghebbende en die van de voor zijn reis benodigde begeleiding naar en van de plaats, waar het geneeskundig onderzoek plaats vindt, komen ten laste van het Rijk; zij worden gedeclareerd bij de Raad.

  • 3 Ook komen ten laste van het Rijk kosten verbonden aan verpleging in een inrichting of aan genees- en/of heelkundige behandeling, indien die verpleging of behandeling is geschied op verzoek van de Raad, omdat de Raad is gebleken, dat die verpleging of behandeling kans biedt, hetzij op algeheel herstel of op duurzame vermindering der invaliditeit, hetzij op het voorkomen van invaliditeit of van stijging van bestaande invaliditeit, in het laatste geval ook wanneer de bestaande invaliditeit minder dan 10 procent bedraagt. Deze kosten worden eveneens gedeclareerd bij de Raad.

  • 4 Indien de belanghebbende tengevolge van een geneeskundig onderzoek, van een observatie of van een in het derde lid bedoelde maatregel inkomsten derft, wordt hem een vergoeding gegeven. Deze vergoeding wordt, gehoord de belanghebbende, door de Raad ten laste van het Rijk vastgesteld.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die der dagtekening van het Staatsblad, waarin het geplaatst is.

Onze Ministers van Binnenlandse Zaken, van Financiën en van Sociale Zaken zijn, ieder voor zoveel hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State, aan de Algemene Rekenkamer en aan de Buitengewone Pensioenraad.

Amsterdam, 23 Januari 1948

WILHELMINA.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

WITTEMAN.

De Minister van Financiën,

P. LIEFTINCK.

De Minister van Sociale Zaken,

W. DREES.

Uitgegeven de zeventiende Februari 1948.

De Minister van Justitie,

J. H. VAN MAARSEVEEN.

Naar boven