Regeling basisregistratie ondergrond

Geraadpleegd op 28-06-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2021 en zichtdatum 25-06-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m 30-06-2021

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 december 2017, nr. IENM/BSK-2017/205700, houdende regels met betrekking tot de basisregistratie ondergrond (Regeling basisregistratie ondergrond)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 8, derde lid, 9, vierde lid, 17, eerste lid, 24, derde lid, en 25, tweede lid, van de Wet basisregistratie ondergrond;

BESLUIT:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 1a

Aan de Organisatie wordt een uitsluitend recht verleend voor het in opdracht van de Minister uitvoeren van het operationeel beheer van de basisregistratie ondergrond.

Hoofdstuk 2. Inrichting van de basisregistratie ondergrond

Artikel 2

De basisregistratie ondergrond wordt vormgegeven aan de hand van een systeembeschrijving, die wordt gevormd door de Globale Architectuurschets Basisregistratie Ondergrond, en de Programma Start Architectuur Basisregistratie Ondergrond, beide opgenomen in bijlage I bij deze regeling.

Artikel 3

Bij de administratieve inrichting van de basisregistratie ondergrond, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, worden de processen ter uitvoering van de verplichtingen die bij of krachtens de wet op de Organisatie rusten op een zorgvuldige, transparante, consistente en gebruiksvriendelijke wijze vormgegeven, uitgevoerd en gemonitord.

Artikel 4

Bij de technische inrichting van de basisregistratie ondergrond, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, wordt:

  • a. voor het houden van de basisregistratie ondergrond een uitwijkconfiguratie beschikbaar gesteld, en

  • b. van de in de basisregistratie ondergrond opgenomen gegevens en modellen iedere werkdag een back-up gemaakt.

Artikel 5

Met betrekking tot beveiliging van de basisregistratie ondergrond, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, treft de Organisatie technische en organisatorische maatregelen om gegevens en modellen, in het bijzonder persoonsgegevens, te beveiligen tegen inbreuk, verlies en onrechtmatige verwerking.

Hoofdstuk 3. Controle van de basisregistratie ondergrond

Artikel 6

De controle van het operationeel beheer, bedoeld in artikel 6 van de wet, wordt uitgevoerd met volledige medewerking van de Organisatie en bestaat uit een primaire controle en, als bij de primaire controle tekortkomingen zijn geconstateerd die zijn opgenomen in het oordeel van de controlerende partij, een hercontrole.

Artikel 7

  • 1 Bij de primaire controle vindt in ieder geval een beoordeling plaats van de adequate uitvoering van de volgende aspecten binnen de Organisatie:

    • a. de opzet en het bestaan van maatregelen en procedures die in de borging van de wettelijke eisen moeten voorzien met inachtneming van de systeembeschrijving, bedoeld in artikel 2, en

    • b. de werking van de getroffen maatregelen en procedures.

  • 2 De primaire controle is in ieder geval gericht op de volgende elementen:

    • a. de inrichting en organisationele inbedding van en interne besluitvorming over de basisregistratie ondergrond,

    • b. de processen, bedoeld in artikel 3,

    • c. de conformiteit en de continuïteit van de gebruikte in beheer en in ontwikkeling zijnde systemen,

    • d. de kwaliteit en kwantiteit van de in de basisregistratie ondergrond beschikbare gegevens en modellen,

    • e. de verwerking van persoonsgegevens, en

    • f. de activiteiten, genoemd in artikel 14, eerste lid.

Artikel 8

  • 1 De resultaten van de primaire controle worden neergelegd in een primair controlerapport.

  • 2 Uiterlijk één week na de primaire controle wordt een concept van dat rapport ter bevestiging van de geconstateerde feiten aan de Organisatie gezonden.

  • 3 Het primair controlerapport wordt uiterlijk één maand na de primaire controle door de controlerende partij vastgesteld en aan de Organisatie en de Minister gezonden.

Artikel 9

  • 1 Als bij de primaire controle tekortkomingen zijn geconstateerd die zijn opgenomen in het oordeel van de controlerende partij, stelt de Organisatie binnen één maand na de vaststelling van het primair controlerapport een verbeterrapport op, waarin de maatregelen worden beschreven die getroffen zijn ter verbetering van de geconstateerde tekortkomingen.

  • 2 Het verbeterrapport wordt na vaststelling onverwijld aan de Minister gezonden.

  • 3 Op basis van het verbeterrapport vindt een hercontrole plaats. De hercontrole heeft alleen betrekking op de punten ten aanzien waarvan tekortkomingen zijn geconstateerd en heeft tot doel het op systematische wijze toetsen of door de Organisatie zodanige maatregelen zijn getroffen dat aan de wet en de daarop berustende bepalingen op dat moment op adequate wijze uitvoering is gegeven.

  • 4 De resultaten van de hercontrole worden in een hercontrolerapport vastgelegd.

  • 5 Artikel 8, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘primaire controle’ wordt gelezen: hercontrole.

Hoofdstuk 4a. Controle door de bronhouder

Artikel 10a

  • 1 De controle door de bronhouder, bedoeld in artikel 9a van de wet, heeft betrekking op:

    • a. de uitvoering van zijn wettelijke taak in werkprocessen;

    • b. de actualiteit van de gegevens in de brondocumenten;

    • c. de volledigheid van de gegevens in de brondocumenten;

    • d. de controle van de juistheid van de gegevens in de brondocumenten.

  • 2 De bronhouder maakt voor zijn rapportage gebruik van een daarvoor door de Minister langs elektronische weg beschikbaar gesteld instrument. Dit instrument omvat ten minste een vragenlijst.

Hoofdstuk 5. Standaarden voor de registratie ondergrond

Artikel 11

De catalogus bestaat uit de onderdelen, opgenomen in:

  • a. bijlage II van deze regeling:

    • 1°. geotechnisch sondeeronderzoek;

    • 2°. booronderzoek bodemkundig boormonsterprofiel;

    • 3°. booronderzoek geotechnische boormonsterbeschrijving;

    • 4°. booronderzoek geotechnische boormonsteranalyse;

    • 5°. wandonderzoek bodemkundige wandbeschrijving;

    • 6°. grondwatermonitoringput;

    • 7°. bodemkaart;

    • 8°. geomorfologische kaart;

    • 9°. hydrogeologisch model;

    • 10°. GeoTop;

    • 11°. digitaal geologisch model;

  • b. bijlage III bij deze regeling:

    • 1°. grondwatermonitoringnet;

    • 2°. grondwatersamenstellingsonderzoek;

    • 3°. grondwaterstandsonderzoek.

Hoofdstuk 5a. Het maken, actualiseren en controleren van modellen

Artikel 11a

  • 1 De Minister die het aangaat legt uiterlijk twee jaar voorafgaand aan de levering of actualisering van een model als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet aan de Minister ter goedkeuring de beschrijving van de te hanteren software, het algoritme, de parametrisatie en de werkprocessen van het model voor.

  • 2 De Minister die het aangaat legt uiterlijk twee maanden voorafgaand aan de levering of actualisering van een model als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet aan de Minister ter goedkeuring een standaard toetsprotocol voor interne kwaliteitstoetsing van het model voor.

Artikel 11b

  • 1 Bij de oplevering van een nieuw of geactualiseerd authentiek model wordt een totstandkomingsrapport opgeleverd met daarin een beschrijving van de gebruikte gegevens en methoden bij het maken of actualiseren van het model.

  • 2 De Minister komt met de Minister die het aangaat een updatefrequentie en schaalniveau van het model overeen. De maker van het model adviseert over de updatefrequentie en schaalniveau van het model. Hierbij kan onderscheid bestaan tussen landsdekkende en regionale modellen.

  • 3 Na de oplevering van een nieuw of geactualiseerd authentiek model voert de maker ervan een interne kwaliteitstoets uit op basis van een standaard toetsprotocol als bedoeld in artikel 11a, tweede lid. Het toetsrapport wordt aan de Minister gezonden ter goedkeuring. Na goedkeuring van het rapport wordt het model ingeschreven als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet.

  • 4 De Minister verstrekt op verzoek het totstandkomingsrapport en het toetsrapport.

Artikel 11c

  • 1 De controle op de wijze van uitvoering van artikel 7, eerste lid, van de wet door de op grond van dat lid aangewezen partij is in ieder geval gericht op de volgende elementen:

    • a. de algemene werkwijze bij de vervaardiging van het model;

    • b. de gebruikte algoritmen, parametrisatie en methoden;

    • c. de validatie van het model aan de hand van statistische procedures waarbij wordt onderzocht in hoeverre het model overeenkomt met een validatieset dan wel of het model de gegevens bevat die op basis van crossvalidatie te verwachten zijn;

    • d. de berekeningen met het rekenprogramma;

    • e. de gebruikte meta-informatie;

    • f. de opvolging van meldingen, gebruikersverzoeken en klachten.

  • 2 De artikelen 8 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11d

  • 1 De maker van een authentiek model draagt zorg voor de samenhang van het model met de andere modellen in de basisregistratie ondergrond.

  • 2 Op basis van een door de Minister beschikbaar gesteld toetsprotocol controleert de maker ten minste één keer per jaar de samenhang.

  • 3 De Organisatie stelt op verzoek van de Minister een toetsprotocol op.

Hoofdstuk 6. Inzage in en verstrekking van gegevens

Artikel 12

  • 1 De verlening van inzage in de registratie ondergrond, het register brondocumenten en het register inzake meldingen modellen als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet, vindt plaats via een website, een webservice en de generieke digitale infrastructuur van de overheid.

  • 2 De verlening van inzage vindt plaats met inachtneming van de catalogus.

  • 3 De verlening van inzage via de generieke digitale infrastructuur, bedoeld in het eerste lid, vindt tevens plaats met inachtneming van door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen op grond van richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PbEU, L 108) inzake dataspecificaties.

Artikel 13

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van inzage door en verstrekking aan bestuursorganen als de gegevens via een beveiligde digitale koppeling door of in naam van het desbetreffende bestuursorgaan zijn geleverd.

Artikel 14

  • 1 Voor het op verzoek verstrekken van gegevens of authentieke modellen anders dan door middel van internet of anders dan op digitale of geautomatiseerde wijze is op grond van artikel 25, tweede lid, van de wet, per kwartier of een gedeelte van een kwartier dat een medewerker van de Organisatie daaraan heeft besteed, verschuldigd:

    • a. als het een administratief medewerker betreft: € 19,50;

    • b. als het een technisch medewerker betreft: € 24,–;

    • c. als het een senior technisch medewerker betreft: € 26,–;

    • d. als het een projectleider of technisch specialist betreft: € 28,50;

    • e. als het een assistent projectmanager betreft: € 31,50;

    • f. als het een projectmanager betreft: € 34,–.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is een vergoeding ter hoogte van de kostprijs verschuldigd voor de middelen die zijn gebruikt voor het verstrekken als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 15

Voor zover in de bijlagen I, II en III bij deze regeling ten aanzien van producten technische voorschriften zijn gesteld als bedoeld in de richtlijn (EU) nr. 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241), worden met die producten gelijkgesteld producten die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met die technische voorschriften wordt nagestreefd.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling basisregistratie ondergrond.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

Bijlage I. behorend bij artikel 2 van de Regeling basisregistratie ondergrond

Deze bijlage betreft de Globale Architectuurschets Basisregistratie Ondergrond en de Programma Start Architectuur Basisregistratie Ondergrond en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.

Bijlage II. behorend bij artikel 11 van de Regeling basisregistratie ondergrond

Deze bijlage betreft de catalogus en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

Geotechnisch Sondeeronderzoek

Inhoudsopgave

Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

5

1.1

Registratieobject

5

1.2

Entiteiten en attributen

6

 

1

Geotechnisch sondeeronderzoek

6

 

2

Registratiegeschiedenis

9

 

3

Aangeleverde locatie

11

 

4

Aangeleverde verticale positie

13

 

5

Gestandaardiseerde locatie

15

 

6.0

Sondeonderzoek

16

 

6.1

Traject

18

 

6.2

Bewerking

19

 

6.3

Sondeerapparaat

20

 

6.4

Nulmeting

23

 

6.5

Bepaalde parameters

28

 

6.6

Conuspenetratietest

34

 

6.7

Conuspenetratietest resultaat

35

 

6.8

Dissipatietest

44

 

6.9

Dissipatietest resultaat

45

 

7.0

Aanvullend onderzoek

46

 

7.1

Verwijderde laag

48

Artikel 2 Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

49

2.1

Enumeraties

49

2.2

Codelijsten

50

 

1.

CoördinaatTransformatie

50

 

2.

Kader Aanlevering

50

 

3.

KaderInwinning

50

 

4.

Kwaliteitsklasse

51

 

5.

LokaalVerticaalReferentiepunt

51

 

6.

MethodeLocatiebepaling

51

 

7.

MethodeVerticalePositiebepaling

52

 

8.

Referentiestelsel

53

 

9.

Registratiestatus

53

 

10.

Sondeermethode

53

 

11.

Sondeernorm

53

 

12.

Stopcriterium

54

 

13.

VerticaalReferentievlak

54

Toelichting

54

1.

Inleiding

54

 

1.1

Geotechnisch sondeeronderzoek

54

 

1.2

Sonderen

54

2.

Belangrijkste entiteiten

55

 

2.1

Geotechnisch sondeeronderzoek

55

 

2.2

Registratiegeschiedenis

55

 

2.3

Sondeonderzoek

55

 

2.4

Resultaat

55

 

2.5

Sondeerapparaat

55

 

2.6

Aanvullend onderzoek

55

3.

Het domeinmodel

55

Artikel 1. Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1.1. Registratieobject

Naam

Geotechnisch sondeeronderzoek

Code

CPT

Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een sondeeronderzoek dat op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone is uitgevoerd en dat door of onder de verantwoordelijkheid van een bepaald bestuursorgaan aan de registerbeheerder van de basisregistratie ondergrond is aangeleverd en door de laatste in de registratie ondergrond is opgenomen.

Unieke aanduiding

BRO-ID

Populatie

De populatie geotechnische sondeeronderzoeken in de registratie ondergrond betreft alleen de onderzoeken van de relatief homogene groep van elektrische en mechanische sonderingen en de daarbij behorende dissipatietesten. Andere typen sonderingen (zoals slagsonderingen, seismische sonderingen en bolsonderingen) zijn niet in de BRO opgenomen.

1.2. Entiteiten en attributen

1. Geotechnisch sondeeronderzoek

Naam entiteit

Geotechnisch sondeeronderzoek

Definitie

De gegevens die het geotechnisch sondeeronderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond.

Toelichting

De gegevens die alle registratieobjecten gemeenschappelijk hebben zijn in het domeinmodel gegroepeerd in de entiteit Registratieobject.

   

1.1 BRO-ID

Naam attribuut

BRO-ID

Definitie

De identificatie van een geotechnisch sondeeronderzoek in de registratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Registratieobjectcode

Type

Code

Opbouw

CPTNNNNNNNNNNNN

Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe.

   

1.2 bronhouder

 

Naam attribuut

bronhouder

Definitie

De identificatie die de organisatie die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. Voor geotechnisch sondeeronderzoek dat afkomstig is uit DINO is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bronhouder.

   

1.3 object-ID bronhouder

Naam attribuut

object-ID bronhouder

Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden, voordat het was geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Domein

Tekst

Maximale lengte

200

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

   

1.4 dataleverancier

 

Naam attribuut

dataleverancier

Definitie

De identificatie die de organisatie die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

1.5 kwaliteitsregime

 

Naam attribuut

kwaliteitsregime

Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kwaliteitsregime

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven.

   

1.6 kader aanlevering

 

Naam attribuut

kader aanlevering

Definitie

De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het object is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KaderAanlevering

Type

Codelijst

Toelichting

De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de plaats die het object heeft in de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie.

   

1.7 kader inwinning

 

Naam attribuut

kader inwinning

Definitie

Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KaderInwinning

Type

Codelijst

Toelichting

Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak.

   

1.8 rapportagedatum onderzoek

Naam attribuut

rapportagedatum onderzoek

Definitie

De datum waarop de uitvoerder van het geotechnisch sondeeronderzoek alle gegevens van het sondeeronderzoek heeft vastgelegd en het resultaat aan de opdrachtgever kan worden aangeboden, dan wel de feitelijk datum van rapportage.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1930 tot heden

Regels

De datum ligt niet na het tijdstip registratie object.

   

1.9 sondeernorm

 

Naam attribuut

sondeernorm

Definitie

De norm die omschrijft volgens welke afspraken, specificaties en/of criteria het geotechnisch sondeeronderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Sondeernorm

Type

Codelijst

Toelichting

De sondeernorm bevat meestal een indeling in kwaliteitsklassen, waarmee onderscheid gemaakt wordt tussen meer en minder volledig en/of nauwkeuriger geotechnisch sondeeronderzoek. In sommige gevallen worden eigenschappen die in een norm gevat zijn toch expliciet opgenomen in de registratie ondergrond. Dit wordt enkel gedaan wanneer het de directe bruikbaarheid van de gegevens bevordert.

   

1.10 aanvullend onderzoek uitgevoerd

Naam attribuut

aanvullend onderzoek uitgevoerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er in het veld bepaalde waarnemingen zijn gedaan als aanvulling op het sondeonderzoek.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

   

1.11 uitvoerder onderzoek

Naam attribuut

uitvoerder onderzoek

Definitie

De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het geotechnisch sondeeronderzoek, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

2. Registratiegeschiedenis

Naam entiteit

Registratiegeschiedenis

Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

   

2.1 tijdstip registratie object

Naam attribuut

tijdstip registratie object

Definitie

De datum en het tijdstip waarop er voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

   

2.2 registratiestatus

 

Naam attribuut

registratiestatus

Definitie

De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Registratiestatus= voltooid

Type

Codelijst

Toelichting

De gegevens van een geotechnisch sondeeronderzoek worden altijd in een keer aangeleverd, en de registratiestatus is daarom altijd voltooid.

   

2.3 tijdstip voltooiing registratie

Naam attribuut

tijdstip voltooiing registratie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

2.5 gecorrigeerd

 

Naam attribuut

gecorrigeerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

2.6 tijdstip laatstecorrectie

Naam attribuut

tijdstip laatste correctie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerd.

2.7 in onderzoek

 

Naam attribuut

in onderzoek

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

2.8 in onderzoek sinds

 

Naam attribuut

in onderzoek sinds

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut in onderzoek.

2.9 uit registratie genomen

Naam attribuut

uit registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier.

De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

2.10 tijdstip uit registratie genomen

Naam attribuut

tijdstip uit registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut uit registratie genomen.

2.11 weer in registratie genomen

Naam attribuut

weer in registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

2.12 tijdstip weer in registratie genomen

Naam attribuut

tijdstip weer in registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut weer in registratie genomen.

3. Aangeleverde locatie

Naam entiteit

Aangeleverde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De locatie van geotechnisch sondeeronderzoek is gedefinieerd als een punt.

   

3.1 coördinaten

 

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten die zijn aangeleverd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinatenpaar

Regels

De locatie ligt in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone.

   

3.2 referentiestelsel

 

Náaam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Referentiestelsel

Type

Codelijst

Regels

Een locatie op land is gedefinieerd in RD of ETRS89 en een locatie op zee in WGS84 of ETRS89.

   

3.3 datum locatiebepaling

 

Naam attribuut

datum locatiebepaling

Definitie

De datum waarop de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1930 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek.

Regels IMBRO/A

Wanneer de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend heeft, is ook de waarde van dit gegeven onbekend.

Toelichting

De regel voor IMBRO/A is op de volgende overweging gebaseerd: wanneer bij gegevens uit het verleden de meest relevante datum van het geotechnisch sondeeronderzoek, de rapportagedatum onderzoek, niet bekend is, kan een eventueel wel ingevulde datum locatiebepaling niet in de chronologische context geplaatst worden en verliest het zijn toegevoegde waarde.

   

3.4 methode locatiebepaling

Naam attribuut

methode locatiebepaling

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MethodeLocatiebepaling

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

   

3.5 uitvoerder locatiebepaling

Naam attribuut

uitvoerder locatiebepaling

Definitie

De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de plaatsbepaling, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

4. Aangeleverde verticale positie

Naam entiteit

Aangeleverde verticale positie

Definitie

De gegevens over de positie van het beginpunt van het geotechnisch sondeeronderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

   

4.1 lokaal verticaal referentiepunt

Naam attribuut

lokaal verticaal referentiepunt

Definitie

Het punt dat in het geotechnisch sondeeronderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

LokaalVerticaalReferentiepunt

Type

Codelijst

Regels

Een locatie op land heeft de waarde maaiveld of waterbodem. Een locatie op zee heeft de waarde waterbodem.

Toelichting

Het domein bevat begrippen die naar een vlak verwijzen. Het lokaal verticaal referentiepunt is het punt waar het geotechnisch sondeeronderzoek zo’n vlak doorsnijdt en dat geldt als het punt waar het onderzoek begonnen is.

   

4.2 verschuiving

 

Naam attribuut

verschuiving

Definitie

De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van het verticaal referentievlak.

   

4.3 waterdiepte

 

Naam attribuut

waterdiepte

Definitie

De positie van de waterbodem ten opzichte van het wateroppervlak.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer het gegeven lokaal verticaal referentiepunt de waarde waterbodem heeft. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de waterdiepte niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Het gegeven geeft extra informatie over de omstandigheden op plaatsen waar de waterdiepte veranderlijk is. Het wordt door de basisregistratie ondergrond gebruikt bij de transformatie van coördinaten van RD naar ETRS89.

   

4.4 verticaal referentievlak

Naam attribuut

verticaal referentievlak

Definitie

Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

VerticaalReferentievlak

Type

Codelijst

Regels

Een locatie op land heeft de waarde NAP en een locatie op zee de waarde LAT of MSL.

   

4.5 datum verticale positiebepaling

Naam attribuut

datum verticale positiebepaling

Definitie

De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1930 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek.

Regels IMBRO/A

Wanneer de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend heeft, is ook de waarde van dit gegeven onbekend.

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld of de waterbodem.

In het geval de positie is bepaald op basis van het AHN geldt als datum 1 januari van het jaar waarin de gebruikte versie van het AHN voor het gebied waarin de locatie ligt, is vastgesteld.

De eerste regel voor IMBRO/A is op de volgende overweging gebaseerd: wanneer bij gegevens uit het verleden de meest relevante datum van het geotechnisch sondeeronderzoek, de rapportagedatum onderzoek, niet bekend is, kan een eventueel wel ingevulde datum verticale positiebepaling niet in de chronologische context geplaatst worden en verliest het zijn toegevoegde waarde.

   

4.6 methode verticale positiebepaling

Naam attribuut

methode verticale positiebepaling

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MethodeVerticale

Positiebepaling

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven de waarde geen.

Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald.

   

4.7 uitvoerder verticale positiebepaling

Naam attribuut

uitvoerder verticale positiebepaling

Definitie

De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de bepaling van de verticale positie, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van geotechnisch sondeeronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

5. Gestandaardiseerde locatie

Naam entiteit

Gestandaardiseerde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van het geotechnisch sondeeronderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van data-afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten. De locatie van geotechnisch sondeeronderzoek is gedefinieerd als een punt.

   

5.1 coördinaten

 

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten in het standaard referentiestelsel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinatenpaar

   

5.2 referentiestelsel

 

Naam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Referentiestelsel= ETRS89

Type

Codelijst

   

5.3 coördinaattransformatie

Naam attribuut

coördinaattransformatie

Definitie

De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinaattransformatie

Type

Codelijst

6.0. Sondeonderzoek

Naam entiteit

Sondeonderzoek

Definitie

Het deel van de gegevens van het sondeeronderzoek dat betrekking heeft op het doen van metingen met een bepaald sondeerapparaat en het bewerken van die metingen tot een resultaat dat aan de opdrachtgever is gerapporteerd.

Kardinaliteit

1

   

6.0.1 dissipatietest uitgevoerd

Naam attribuut

dissipatietest uitgevoerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een of meer dissipatietesten zijn uitgevoerd in het sondeonderzoek.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

   

6.0.2 datum laatste bewerking

Naam attribuut

datum laatste bewerking

Definitie

De datum waarop de meetresultaten voor het laatst zijn bewerkt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1930 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt de datum niet na het tijdstip registratie object.

Toelichting

De meetresultaten worden altijd bewerkt. Een indicatie van de stappen die daarin zijn uitgevoerd is vastgelegd in de entiteit Bewerking.

   

6.0.3 sondeermethode

Naam attribuut

sondeermethode

Definitie

De techniek die is gebruikt bij het uitvoeren van de metingen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Sondeermethode

Type

Codelijst

   

6.0.4 kwaliteitsklasse

Naam attribuut

kwaliteitsklasse

Definitie

De klasse binnen de sondeernorm volgens welke het geotechnisch sondeeronderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kwaliteitsklasse

Type

Codelijst

Regels

De volgende norm – klasse combinaties zijn toegestaan:

NEN5140: klasse1, klasse2, klasse3, klasse4

ISO22476D1: klasse1, klasse2, klasse3, klasse4

ISO22476D12: klasse5, klasse6, klasse7

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens geldt als aanvullende regel dat de kwaliteitsklasse de waarde onbekend kan hebben, wanneer de sondeernorm ongelijk is aan NEN3680.

Wanneer de sondeernorm de waarde NEN3680 heeft, is de waarde van het gegeven nvt.

Toelichting

Het gegeven is een nadere precisering van de norm waaraan het geotechnisch sondeeronderzoek voldoet en verwijst naar aanvullende afspraken. Het geeft daardoor meer inzicht in de gebruikswaarde van de resultaten. De norm waaraan het geotechnisch onderzoek voldoet is vastgelegd bij het Geotechnisch sondeeronderzoek.

   

6.0.5 stopcriterium

 

Naam attribuut

stopcriterium

Definitie

De reden waarom het sondeonderzoek op de bereikte diepte is gestopt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Stopcriterium

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft aan of het sondeonderzoek is geslaagd of dat het einddoel niet behaald is omdat er problemen zijn geweest. Het kan in sommige gevallen wat extra informatie geven over de opbouw van de ondergrond.

   

6.0.6 sensorazimuth

 

Naam attribuut

sensorazimuth

Definitie

De hoek tussen het magnetische noorden en de richting van de sensor voor de helling x, zoals gemeten vanaf het magnetische noorden met de klok mee voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

3

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

0 tot 360

Toelichting

Het gegeven is van belang wanneer de helling in een eigen coördinaatstelsel is bepaald (helling x en y). Het is voldoende het azimuth van de x-sensor te geven omdat de twee sensoren altijd in een hoek van 90 graden zijn geplaatst.

Vooralsnog is ervan afgezien deze relatie te vertalen naar een strikte regel.

6.1. Traject

Naam entiteit

Traject

Definitie

De diepte van het begin en het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond heeft afgelegd.

Kardinaliteit

1

Toelichting

Diepte wordt gemeten langs de verticaal, ten opzichte van het lokaal verticaal referentiepunt. Het gegeven geeft globaal aan welk deel van de ondergrond op de locatie met de sondeerconus is onderzocht.

   

6.1.1 voorgeboord tot

 

Naam attribuut

voorgeboord tot

Definitie

De diepte tot waar is voorgeboord of voorgegraven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de diepte tot waar is voorgeboord niet bekend zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Om uiteenlopende redenen kan het bovenste deel van de ondergrond worden verwijderd voordat de sondeerconus naar beneden gaat. Gewoonlijk gebeurt dat door een gat te graven of te boren. Wanneer er geen grond is verwijderd, is de waarde van het gegeven 0.

   

6.1.2 einddiepte

 

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte waarop het sondeonderzoek is beëindigd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 200

Toelichting

Wanneer de hellingshoek van de sondeerconus niet gemeten is, wordt de diepte gemakshalve gelijkgesteld aan de maximale sondeerlengte. Het gegeven is opgenomen om data-afnemers in staat te stellen de gebruikswaarde van het geotechnisch sondeeronderzoek te beoordelen zonder het resultaat in detail te hoeven kennen.

6.2. Bewerking

Naam entiteit

Bewerking

Definitie

De globale karakterisering van de bewerking die de resultaten van het sondeonderzoek hebben ondergaan.

Kardinaliteit

1

Toelichting

Het is nog niet mogelijk een lijst met standaard methoden vast te stellen, omdat de bewerking van uitvoerder tot uitvoerder verschilt.

   

6.2.1 bewerking onderbrekingen uitgevoerd

Naam attribuut

bewerking onderbrekingen uitgevoerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er bewerkingen hebben plaatsgevonden op de meetreeks in verband met het teruglopen van de waarde tijdens een onderbreking.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

   

6.2.2 expertcorrectie uitgevoerd

Naam attribuut

expertcorrectie uitgevoerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er door een expert correcties zijn toegepast op meetresultaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Expertcorrecties zijn correcties die niet over de gehele meetreeks worden toegepast. De expert corrigeert de meetwaarden binnen een bepaald dieptebereik of van een specifieke parameter.

   

6.2.3 signaalbewerking uitgevoerd

Naam attribuut

signaalbewerking uitgevoerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een signaalbewerkingsmethode is toegepast op de meetreeks.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven geeft aan of er een bewerkingsmethode is toegepast op de gehele meetreeks, zoals een correctie op het nulpuntverloop of een piekenfilter.

6.3. Sondeerapparaat

Naam entiteit

Sondeerapparaat

Definitie

De gegevens van het sondeerapparaat waarmee het sondeonderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

   

6.3.1 omschrijving

 

Naam attribuut

omschrijving

Definitie

De specificatie van het sondeerapparaat waarmee het sondeonderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Tekst

Maximale lengte

200

Toelichting

Het gegeven geeft aan welk standaard apparaat het betreft of geeft een omschrijving van het apparaat. Daarnaast wordt gewoonlijk de massa van het sondeerapparaat gegeven. Voor IMBRO/A kunnen de gegevens niet bekend zijn; in dat geval maakt de aangeleverde tekst duidelijk dat de waarde onbekend is.

   

6.3.2 conustype

 

Naam attribuut

conustype

Definitie

De specificatie van het type en serienummer van de sondeerconus zoals door de fabrikant gegeven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Tekst

Maximale lengte

200

Toelichting

Het gegeven is opgenomen in de registratie ondergrond om de metingen zo goed mogelijk te kunnen herleiden. Voor IMBRO/A gegevens kunnen de gegevens onbekend zijn; in dat geval maakt de aangeleverde tekst duidelijk dat de waarde onbekend is.

   

6.3.3 oppervlakte conuspunt

Naam attribuut

oppervlakte conuspunt

Definitie

De oppervlakte van de basis van de kegel van de sondeerconuspunt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

4

Eenheid

mm<sup>2<sup> (vierkante millimeter)

Waardebereik

25 tot 2000

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de oppervlakte van de sondeerconuspunt niet bekend zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De oppervlakte van de sondeerconuspunt is van invloed op de conusweerstand. Afhankelijk van de gebruikte sondeernorm en kwaliteitsklasse gaat het om een gemeten waarde of een waarde die is opgegeven door de conusleverancier.

   

6.3.4 conusdiameter

 

Naam attribuut

conusdiameter

Definitie

De diameter van het cilindervormige deel van de sondeerconuspunt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

2

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

8 tot 51

Toelichting

De sondeernorm en kwaliteitsklasse kunnen de marges voorschrijven waarbinnen de actuele conusdiameter op het moment van gebruik moet vallen. Soms volstaat het de waarde te geven die is opgegeven door de leverancier van de sonde.

Het gegeven kan de specialist meer inzicht in de resultaten van het sondeonderzoek en is beslist niet bedoeld voor controle.

Vooralsnog is ervan afgezien de relatie tussen de in norm en klasse vastgelegde eisen en de aanwezigheid van het gegeven te vertalen naar een strikte regel.

   

6.3.5 oppervlaktequotiënt conuspunt

Naam attribuut

oppervlaktequotiënt conuspunt

Definitie

Het quotiënt van de doorsnede van de sondeerconus boven de sondeerconuspunt ter plaatse van de naad en de oppervlakte van de sondeerconuspunt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.2

Eenheid

Geen (mm2/ mm2)

Waardebereik

0.05 tot 1

Toelichting

Het gegeven zou gebruikt moeten worden voor het corrigeren van de conusweerstand. Binnen het werkveld bestaat vooralsnog geen duidelijkheid over de toegevoegde waarde van het gegeven en vastlegging is daarom optioneel.

   

6.3.6 afstand conus tot midden kleefmantel

Naam attribuut

afstand conus tot midden kleefmantel

Definitie

De afstand tussen de sondeerconuspunt en het midden van de kleefmantel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

4

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

1 tot 1.000

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de parameter plaatselijke wrijving bepaald is.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens wordt toegestaan dat een waarde ontbreekt.

Toelichting

Ten tijde van de meting bevinden de sensoren zich op verschillende diepten. Deze diepten kunnen gecorrigeerd worden met dit gegeven.

   

6.3.7 oppervlakte kleefmantel

Naam attribuut

oppervlakte kleefmantel

Definitie

De oppervlakte van de kleefmantel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

5

Eenheid

mm<sup>2<sup> (vierkante millimeter)

Waardebereik

230 tot 25.000

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de parameter plaatselijke wrijving bepaald is.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens wordt toegestaan dat een waarde ontbreekt.

Toelichting

Het gegeven bevat de uitwendige cilindrische oppervlakte van de kleefmantel en is van invloed op de plaatselijke wrijving.

   

6.3.8 oppervlaktequotiënt kleefmantel

Naam attribuut

oppervlaktequotiënt kleefmantel

Definitie

Het quotiënt van de doorsnede van de bovenste ring van de kleefmantel en de doorsnede van de onderste ring van de kleefmantel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.1

Eenheid

Geen (mm2/ mm2)

Waardebereik

0.2 tot 4

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de parameter plaatselijke wrijving bepaald is.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens wordt toegestaan dat een waarde ontbreekt.

Toelichting

Het gegeven wordt gebruikt voor het corrigeren van de plaatselijke wrijving.

6.4. Nulmeting

Naam entiteit

Nulmeting

Definitie

De meting van een of meerdere parameters met de sondeerconus in onbelaste situatie.

Kardinaliteit

0..1

Toelichting

De meting kan voor de meeste parameters voor en na het feitelijk gebruik van het apparaat worden uitgevoerd om het verloop in de waarde vast te stellen. De sondeernorm en kwaliteitsklasse bepalen of er een nulmeting moet worden uitgevoerd. De metingen zijn een indicator voor de kwaliteit van de resultaten van het sondeonderzoek. Zij worden gebruikt in de bewerking en kunnen onder meer leiden tot het corrigeren van waarden en het aanpassen van de nauwkeurigheid. Vanwege het controlerende karakter van de nulmeting, is het waardebereik van de parameters niet begrensd.

Vooralsnog is ervan afgezien de relatie tussen de in norm en klasse vastgelegde eisen en de aanwezigheid van het gegeven te vertalen naar een strikte regel.

   

6.4.1 conusweerstand vooraf

Naam attribuut

conusweerstand vooraf

Definitie

De gemeten waarde van de conusweerstand voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

   

6.4.2 conusweerstand achteraf

Naam attribuut

conusweerstand achteraf

Definitie

De gemeten waarde van de conusweerstand nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

   

6.4.3 elektrische geleidbaarheid vooraf

Naam attribuut

elektrische geleidbaarheid vooraf

Definitie

De gemeten waarde van de elektrische geleidbaarheid voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

S/m (Siemens/meter)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de elektrische geleidbaarheid achteraf een waarde heeft.

   

6.4.4 elektrische geleidbaarheid achteraf

Naam attribuut

elektrische geleidbaarheid achteraf

Definitie

De gemeten waarde van de elektrische geleidbaarheid nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

S/m (Siemens/meter)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de elektrische geleidbaarheid vooraf een waarde heeft.

   

6.4.5 helling oost-west vooraf

Naam attribuut

helling oost-west vooraf

Definitie

De gemeten waarde van de hellingshoek in oost-westelijke richting voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de helling oost-west achteraf een waarde heeft.

   

6.4.6 helling oost-west achteraf

Naam attribuut

helling oost-west achteraf

Definitie

De gemeten waarde van de hellingshoek in oost-westelijke richting nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de helling oost-west vooraf een waarde heeft.

   

6.4.7 helling noord-zuid vooraf

Naam attribuut

helling noord-zuid vooraf

Definitie

De gemeten waarde van de hellingshoek in noord-zuidelijke richting voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de helling noord-zuid achteraf een waarde heeft.

   

6.4.8 helling noord-zuid achteraf

Naam attribuut

helling noord-zuid achteraf

Definitie

De gemeten waarde van de hellingshoek in noord-zuidelijke richting nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de helling noord-zuid vooraf een waarde heeft.

   

6.4.9 hellingresultante vooraf

Naam attribuut

hellingresultante vooraf

Definitie

De gemeten waarde van de resultante voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de hellingresultante achteraf een waarde heeft.

   

6.4.10 hellingresultante achteraf

Naam attribuut

hellingresultante achteraf

Definitie

De gemeten waarde van de resultante hellingshoek nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de hellingresultante vooraf een waarde heeft.

   

6.4.11 plaatselijke wrijving vooraf

Naam attribuut

plaatselijke wrijving vooraf

Definitie

De gemeten waarde van de plaatselijke wrijving voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de plaatselijke wrijving achteraf een waarde heeft.

   

6.4.12 plaatselijke wrijving achteraf

Naam attribuut

plaatselijke wrijving achteraf

Definitie

De gemeten waarde van de plaatselijke wrijving nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de plaatselijke wrijving vooraf een waarde heeft.

   

6.4.13 waterspanning u1 vooraf

Naam attribuut

waterspanning u1 vooraf

Definitie

De gemeten waarde van de waterspanning u1 voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u1 achteraf een waarde heeft.

   

6.4.14 waterspanning u1 achteraf

Naam attribuut

waterspanning u1 achteraf

Definitie

De gemeten waarde van de waterspanning u1 nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u1 vooraf een waarde heeft.

   

6.4.15 waterspanning u2 vooraf

Naam attribuut

waterspanning u2 vooraf

Definitie

De gemeten waarde van de waterspanning u2 voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u2 achteraf een waarde heeft.

   

6.4.16 waterspanning u2 achteraf

Naam attribuut

waterspanning u2 achteraf

Definitie

De gemeten waarde van de waterspanning u2 nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u2 vooraf een waarde heeft.

   

6.4.17 waterspanning u3 vooraf

Naam attribuut

waterspanning u3 vooraf

Definitie

De gemeten waarde van de waterspanning u3 voorafgaand aan de conuspenetratietest.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u3 achteraf een waarde heeft.

   

6.4.18 waterspanning u3 achteraf

Naam attribuut

waterspanning u3 achteraf

Definitie

De gemeten waarde van de waterspanning u3 nadat de conuspenetratietest en eventuele dissipatietesten zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven heeft alleen een waarde als de waterspanning u3 vooraf een waarde heeft.

6.5. Bepaalde parameters

Naam entiteit

Bepaalde parameters

Definitie

De parameters die in een conuspenetratietest bemeten kunnen worden met de aanduiding of de waarde in het onderzoek is vastgesteld.

Kardinaliteit

1

Toelichting

Het gegeven heeft geen betrekking op eventueel tijdens een dissipatietest bepaalde parameters.

   

6.5.1 sondeertrajectlengte

Naam attribuut

sondeertrajectlengte

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de sondeertrajectlengte is vastgesteld en dat is de lengte van de weg die de sondeerconus in de ondergrond heeft afgelegd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee= ja

Type

Enumeratie

Toelichting

De sondeertrajectlengte wordt altijd gemeten. Het lokaal verticaal referentiepunt is het nulpunt. De sondeertrajectlengte wordt gemeten ter plaatse van de basis van de sondeerconuspunt. De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

   

6.5.2 diepte

 

Naam attribuut

diepte

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de diepte is vastgesteld en dat is de diepte van de basis van de conuspunt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Het lokaal verticaal referentiepunt is het nulpunt. De nauwkeurigheid van de diepte kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de sondeertrajectlengte en de gebruikte hellingshoeken.

   

6.5.3 verlopen tijd

Naam attribuut

verlopen tijd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de verlopen tijd is vastgesteld en dat is de duur van de tijd tussen het moment waarop de conuspenetratietest is gestart en het moment waarop de meting is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 1 seconde.

   

6.5.4 conusweerstand

 

Naam attribuut

conusweerstand

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de conusweerstand is vastgesteld en dat is de kracht per oppervlakte eenheid die nodig is om de sondeerconuspunt bij het sonderen te verplaatsen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee= ja

Type

Enumeratie

Toelichting

De conusweerstand wordt altijd gemeten. De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

   

6.5.5 gecorrigeerde conusweerstand

Naam attribuut

gecorrigeerde conusweerstand

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gecorrigeerde conusweerstand is vastgesteld en dat is de conusweerstand gecorrigeerd voor de waterspanning.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De gecorrigeerde conusweerstand is de conusweerstand minus de waterspanning. De nauwkeurigheid van de gecorrigeerde conusweerstand kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de conusweerstand en waterspanning.

   

6.5.6 netto conusweerstand

Naam attribuut

netto conusweerstand

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de netto conusweerstand is vastgesteld en dat is de conusweerstand gecorrigeerd voor de waterspanning op de oppervlakte van de sondeerconus punt en de effectieve verticale grondspanning.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De nauwkeurigheid van de netto conusweerstand kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de conusweerstand, de waterspanning en de oppervlakte van de conuspunt.

   

6.5.7 magnetische veldsterkte x

Naam attribuut

magnetische veldsterkte x

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de magnetische veldsterkte in x-richting is vastgesteld en dat is de veldsterkte in x-richting van een eigen coördinatenstelsel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 1.000 nanoTesla.

   

6.5.8 magnetische veldsterkte y

Naam attribuut

magnetische veldsterkte y

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de magnetische veldsterkte in y-richting is vastgesteld en dat is de veldsterkte in de y-richting van een eigen coördinatenstelsel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 1.000 nanoTesla.

   

6.5.9 magnetische veldsterkte z

Naam attribuut

magnetische veldsterkte z

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de magnetische veldsterkte in z-richting is vastgesteld en dat is de veldsterkte in de z-richting van een eigen coördinatenstelsel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 1.000 nanoTesla.

   

6.5.10 totale magnetische veldsterkte

Naam attribuut

totale magnetische veldsterkte

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de totale magnetische veldsterkte is vastgesteld en dat is de sterkte van het volledige magnetische veld berekend uit de gemeten waarden in x-, y- en z-richting.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De nauwkeurigheid voor deze parameter is af te leiden uit de nauwkeurigheden van de magnetische veldsterkte x, magnetische veldsterkte y en magnetische veldsterkte z.

   

6.5.11 elektrische geleidbaarheid

Naam attribuut

elektrische geleidbaarheid

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de elektrische geleidbaarheid is vastgesteld en dat is het gemak waarmee een elektrische lading zich verplaatst tussen twee elektroden in de sondeerconus.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 0.1 Siemens per meter.

   

6.5.12 helling oost-west

Naam attribuut

helling oost-west

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de helling oost-west is vastgesteld en dat is de hoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as in oost-west richting.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.13 helling noord-zuid

Naam attribuut

helling noord-zuid

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de helling noord-zuid is vastgesteld en dat is de hoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as in noord-zuid richting.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.14 helling x

Naam attribuut

helling x

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de helling x is vastgesteld en dat is de hoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as van een eigen coördinatenstelsel in x-richting.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.15 helling y

Naam attribuut

helling y

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de helling y is vastgesteld en dat is de hoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as van een eigen coördinatenstelsel in y-richting.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.16 hellingresultante

Naam attribuut

hellingresultante

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de hellingresultante is vastgesteld en dat is de hellingshoek tussen de as van de sondeerconus en de verticale as.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm. De hellingresultante wordt afgeleid van de gemeten hellingshoeken of direct gemeten.

6.5.17 magnetische inclinatie

Naam attribuut

magnetische inclinatie

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de magnetische inclinatie is vastgesteld en dat is de hoek tussen de richting van de totale magnetische veldsterkte en het horizontale vlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.18 magnetische declinatie

Naam attribuut

magnetische declinatie

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de magnetische declinatie is vastgesteld en dat is de hoek tussen het magnetisch noorden en het geografisch noorden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.19 plaatselijke wrijving

Naam attribuut

plaatselijke wrijving

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de plaatselijke wrijving is vastgesteld en dat is de gemeten kracht per oppervlakte eenheid die nodig is om de kleefmantel bij het sonderen te verplaatsen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.20 poriënratio

Naam attribuut

poriënratio

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de poriënratio is vastgesteld en dat is het quotiënt van de totale waterspanning en de netto conusweerstand.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De nauwkeurigheid van de poriënratio kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de netto conusweerstand en de gebruikte waterspanning.

6.5.21 temperatuur

Naam attribuut

temperatuur

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de temperatuur is vastgesteld en dat is de temperatuur die aan de sondeerconuspunt is gemeten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven is het resultaat van wrijving tijdens het sonderen en geeft een indicatie van de omstandigheden waarin de sondering wordt uitgevoerd. Het is niet noodzakelijkerwijs de temperatuur van de grond. De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter is 5 graden Celsius.

6.5.22 waterspanning u1

Naam attribuut

waterspanning u1

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de waterspanning u1 is vastgesteld en dat is de kracht die het water op het sondeerapparaat uitoefent per oppervlakte eenheid gemeten op meetlocatie u1.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.23 waterspanning u2

Naam attribuut

waterspanning u2

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de waterspanning u2 is vastgesteld en dat is de kracht die het water op het sondeerapparaat uitoefent per oppervlakte eenheid gemeten op meetlocatie u2.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.24 waterspanning u3

Naam attribuut

waterspanning u3

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de waterspanning u3 is vastgesteld en dat is de kracht die het water op het sondeerapparaat uitoefent per oppervlakte eenheid gemeten op meetlocatie u3.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De minimaal vereiste nauwkeurigheid voor deze parameter staat gespecificeerd in de gehanteerde sondeernorm.

6.5.25 wrijvingsgetal

Naam attribuut

wrijvingsgetal

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het wrijvingsgetal is vastgesteld en dat is het quotiënt van de plaatselijke wrijving en de conusweerstand.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De nauwkeurigheid van het wrijvingsgetal kan worden afgeleid van de nauwkeurigheden van de conusweerstand en de plaatselijke wrijving.

6.6. Conuspenetratietest

Naam entiteit

Conuspenetratietest

Definitie

De meting van de eigenschappen van de ondergrond die is gedaan door de sondeerconus steeds verder naar beneden te drukken.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De conuspenetratietest is op een bepaald moment begonnen en kan meermalen onderbroken zijn om een dissipatietest uit te voeren. Als alles goed is gegaan is de test gestopt op het moment dat het doel bereikt was. Het doel kan bijvoorbeeld het bereiken van een bepaald niveau in de ondergrond zijn. Met regelmaat zijn er metingen gedaan, steeds als de sondeerconus een bepaald deel van de weg naar beneden had afgelegd. Het resultaat van de test is samengesteld en bestaat uit een reeks van resultaten. Ieder van die resultaten omvat de waarde die ieder van de parameters die bemeten zijn op een specifiek punt op de afgelegde weg heeft.

6.6.1 starttijd meten

Naam attribuut

starttijd meten

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de conuspenetratietest is gestart.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1930 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt de datum niet na het tijdstip registratie object.

6.7. Conuspenetratietest resultaat

Naam entiteit

Conuspenetratietest resultaat

Definitie

De waarde die ieder van de parameters die zijn bemeten, op een specifiek punt op de afgelegde weg heeft.

Kardinaliteit

1..*

Toelichting

Welke parameters gemeten of berekend zijn kan per conuspenetratietest verschillen. De entiteit Bepaalde parameters geeft aan welke parameters zijn bemeten. De gemeten waarden worden bewerkt en tijdens de bewerking kunnen individuele metingen worden afgekeurd.

   

6.7.1 sondeertrajectlengte

 

Naam attribuut

sondeertrajectlengte

Definitie

De waarde van de sondeertrajectlengte op het moment van meten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 200

   

6.7.2 diepte

 

Naam attribuut

diepte

Definitie

De waarde van de diepte op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 200

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut diepte van de entiteit Bepaalde parameters.

De waarde is kleiner of gelijk aan de bijbehorende sondeertrajectlengte.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.3 verlopen tijd

 

Naam attribuut

verlopen tijd

Definitie

De waarde van de verlopen tijd op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

5.1

Eenheid

s (seconde)

Waardebereik

0 tot 68.400

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut verlopen tijd van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.4 conusweerstand

 

Naam attribuut

conusweerstand

Definitie

De waarde van de conusweerstand op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 200

Regels

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval, heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.5 gecorrigeerde conusweerstand

Naam attribuut

gecorrigeerde conusweerstand

Definitie

De waarde van de gecorrigeerde conusweerstand op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 200

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerde conusweerstand van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.6 netto conusweerstand

Naam attribuut

netto conusweerstand

Definitie

De waarde van de netto conusweerstand op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 200

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut netto conusweerstand van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.7 magnetische veldsterkte x

Naam attribuut

magnetische veldsterkte x

Definitie

De waarde van de magnetische veldsterkte x op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

6

Eenheid

nT (nanoTesla)

Waardebereik

–100.000 tot 100.000

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische veldsterkte x van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Individuele waarden worden gewoonlijk afgekeurd in de bovenste 2 a 3 meter. Daar gemeten waarden zijn niet betrouwbaar vanwege storende invloeden zoals de aanwezigheid van de sondeerwagen, spoorrails en leidingen in de grond.

   

6.7.8 magnetische veldsterkte y

Naam attribuut

magnetische veldsterkte y

Definitie

De waarde van de magnetische veldsterkte y op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

6

Eenheid

nT (nanoTesla)

Waardebereik

–100.000 tot 100.000

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische veldsterkte y van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Individuele waarden worden gewoonlijk afgekeurd in de bovenste 2 a 3 meter. Daar gemeten waarden zijn niet betrouwbaar vanwege storende invloeden zoals de aanwezigheid van de sondeerwagen, spoorrails en leidingen in de grond.

   

6.7.9 magnetische veldsterkte z

Naam attribuut

magnetische veldsterkte z

Definitie

De waarde van de magnetische veldsterkte z op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

6

Eenheid

nT (nanoTesla)

Waardebereik

–100.000 tot 100.000

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische veldsterkte z van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Individuele waarden worden gewoonlijk afgekeurd in de bovenste 2 a 3 meter. Daar gemeten waarden zijn niet betrouwbaar vanwege storende invloeden zoals de aanwezigheid van de sondeerwagen, spoorrails en leidingen in de grond.

   

6.7.10 totale magnetische veldsterkte

Naam attribuut

totale magnetische veldsterkte

Definitie

De waarde van de totale magnetische veldsterkte op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

6

Eenheid

nT (nanoTesla)

Waardebereik

–100.000 tot 100.000

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut totale magnetische veldsterkte van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Individuele waarden worden gewoonlijk afgekeurd in de bovenste 2 a 3 meter. Daar gemeten waarden zijn niet betrouwbaar vanwege storende invloeden zoals de aanwezigheid van de sondeerwagen, spoorrails en leidingen in de grond.

   

6.7.11 elektrische geleidbaarheid

Naam attribuut

elektrische geleidbaarheid

Definitie

De waarde van de elektrische geleidbaarheid op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

S/m (Siemens/meter)

Waardebereik

0 tot 10

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut elektrische geleidbaarheid van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.12 helling oost-west

Naam attribuut

helling oost-west

Definitie

De waarde van de helling oost-west op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

-20 tot 20

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut helling oost-west van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Een positieve waarde staat voor een hellingshoek in oostelijke richting en een negatieve waarde staat voor een hellingshoek in westelijke richting. Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer de waarde buiten het gespecificeerde bereik ligt omdat de sondeerconus op een object stuit en er een piek in het resultaat ontstaat of omdat de hoek te veel oploopt aan het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond aflegt.

   

6.7.13 helling noord-zuid

Naam attribuut

helling noord-zuid

Definitie

De waarde van de helling noord-zuid op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

-20 tot 20

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut helling noord-zuid van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Een positieve waarde staat voor een hellingshoek in noordelijke richting en een negatieve waarde staat voor een hellingshoek in zuidelijke richting. Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer de waarde buiten het gespecificeerde bereik ligt omdat de sondeerconus op een object stuit en er een piek in het resultaat ontstaat of omdat de hoek te veel oploopt aan het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond aflegt.

   

6.7.14 helling x

Naam attribuut

helling x

Definitie

De waarde van de helling x op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

-20 tot 20

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut helling x van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Een positieve waarde staat voor een hellingshoek in positieve x-richting en een negatieve waarde staat voor een hellingshoek in negatieve x-richting. Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer de waarde buiten het gespecificeerde bereik ligt omdat de sondeerconus op een object stuit en er een piek in het resultaat ontstaat of omdat de hoek te veel oploopt aan het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond aflegt.

   

6.7.15 helling y

 

Naam attribuut

helling y

Definitie

De waarde van de helling y op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

-20 tot 20

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut helling y van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Een positieve waarde staat voor een hellingshoek in positieve y-richting en een negatieve waarde staat voor een hellingshoek in negatieve y-richting. Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer de waarde buiten het gespecificeerde bereik ligt omdat de sondeerconus op een object stuit en er een piek in het resultaat ontstaat of omdat de hoek te veel oploopt aan het eind van de weg die de sondeerconus in de ondergrond aflegt.

   

6.7.16 hellingresultante

 

Naam attribuut

hellingresultante

Definitie

De waarde van de hellingresultante op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

0 tot 20

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut hellingresultante van de entiteit Bepaaldeparameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

De waarde kan niet negatief zijn omdat er geen richting is gespecificeerd.

   

6.7.17 magnetische inclinatie

Naam attribuut

magnetische inclinatie

Definitie

De waarde van de magnetische inclinatie op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

-20 tot 20

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische inclinatie van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.18 magnetische declinatie

Naam attribuut

magnetische declinatie

Definitie

De waarde van de magnetische declinatie op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Geheel getal

Maximale lengte

2

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

-20 tot 20

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut magnetische declinatie van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.19 plaatselijke wrijving

Naam attribuut

plaatselijke wrijving

Definitie

De waarde van de plaatselijke wrijving op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-0.1 tot 2

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut plaatselijke wrijving van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.20 poriënratio

 

Naam attribuut

poriënratio

Definitie

De waarde van de poriënratio op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

Geen (MPa/MPa)

Waardebereik

-1 tot 20

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut poriënratio van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.21 temperatuur

 

Naam attribuut

temperatuur

Definitie

De waarde van de temperatuur op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.1

Eenheid

°C (graden Celcius)

Waardebereik

-20 tot 160

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut temperatuur van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.22 waterspanning u1

 

Naam attribuut

waterspanning u1

Definitie

De waarde van de waterspanning u1 op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 10

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut waterspanning u1 van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.23 waterspanning u2

 

Naam attribuut

waterspanning u2

Definitie

De waarde van de waterspanning u2 op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 10

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut waterspanning u2 van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.24 waterspanning u3

 

Naam attribuut

waterspanning u3

Definitie

De waarde van de waterspanning u3 op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 10

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut waterspanning u3 van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

   

6.7.25 wrijvingsgetal

 

Naam attribuut

wrijvingsgetal

Definitie

De waarde van het wrijvingsgetal op de gegeven sondeerlengte.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.1

Eenheid

% (procent, MPa/MPa)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van dit attribuut wordt bepaald door de waarde van het attribuut wrijvingsgetal van de entiteit Bepaalde parameters.

Door uiteenlopende oorzaken kan het voorkomen dat enkele individuele metingen niet correct zijn. Wanneer de parameter bepaald is, maar een individuele waarde is afgekeurd, en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

Toelichting

Een individuele waarde wordt bijvoorbeeld afgekeurd wanneer het wrijvingsgetal negatief is. Dit kan voorkomen wanneer een negatieve plaatselijke wrijving of conusweerstand is gemeten. Een negatief wrijvingsgetal heeft geen betekenis.

6.8. Dissipatietest

Naam entiteit

Dissipatietest

Definitie

De meting van eigenschappen van de ondergrond die tijdens het sondeonderzoek is uitgevoerd door de neergang van de sondeerconus op een bepaald punt en een bepaald moment te onderbreken.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van een dissipatietest wordt bepaald door de waarde van het attribuut dissipatietest uitgevoerd van de entiteit Sondeonderzoek.

Toelichting

Er kan meer dan een dissipatietest zijn uitgevoerd. De geslaagde dissipatietesten zijn allemaal in de basisregistratie ondergrond opgenomen. Tijdens het uitvoeren van de conuspenetratietest worden water en sediment weggedrukt, waardoor een overdruk in de ondergrond ontstaat. Wanneer de neergang van de sondeerconus tijdelijk wordt gestopt, kan de oorspronkelijke situatie zich herstellen. De dissipatietest meet het verloop van de waterspanning gedurende de periode van herstel. Er worden met een regelmatig interval metingen gedaan, steeds als een bepaalde tijd is verstreken. Het resultaat is samengesteld en omvat een reeks van resultaten. Ieder van die resultaten omvat de waarde die ieder van de parameters die bemeten zijn op een specifiek punt in de tijd heeft.

   

6.8.1 sondeertrajectlengte

Naam attribuut

sondeertrajectlengte

Definitie

De waarde van de sondeertrajectlengte, ter plaatse van de dissipatietest.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 200

   

6.8.2 starttijd meten

 

Naam attribuut

starttijd meten

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de dissipatietest is gestart.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1930 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek.

Het tijdstip ligt niet voor de starttijd meten van de entiteit Conuspenetratietest.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt de datum niet na het tijdstip registratie object.

6.9. Dissipatietest resultaat

Naam entiteit

Dissipatietest resultaat

Definitie

De waarde die ieder van de bemeten parameters op een specifiek moment na de start van de dissipatietest heeft.

Kardinaliteit

1..*

Regels

In de reeks dissipatietestresultaten moet ten minste van een van de parameters waterspanning u1, u2 of u3 bemeten zijn.

Toelichting

De gemeten waarden worden bewerkt en tijdens de bewerking kunnen individuele metingen worden afgekeurd.

   

6.9.1 verlopen tijd

 

Naam attribuut

verlopen tijd

Definitie

De duur van de tijd tussen het moment waarop de dissipatietest is gestart en het moment waarop de meting is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

5.1

Eenheid

s (seconde)

Waardebereik

0 tot 68.400

   

6.9.2 conusweerstand

 

Naam attribuut

conusweerstand

Definitie

De waarde van de conusweerstand op het moment waarop de meting is uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 200

Toelichting

Bij een dissipatietest gaat het in eerste instantie om de waterspanning. De conusweerstand wordt standaard gemeten, maar is uiteindelijk van secundair belang. Het kan voorkomen dat de test relevante gegevens over het verloop van de waterspanning levert, terwijl de metingen van de conusweerstand moeten worden afgekeurd.

   

6.9.3 waterspanning u1

 

Naam attribuut

waterspanning u1

Definitie

De waarde van de waterspanning u1 op het moment waarop de meting is uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 10

Regels

In afwijking van de regel dat een van de drie waterspanningen een waarde moet hebben, kan een waarde in een individueel resultaat ontbreken. Dat betekent dat de waarde is afgekeurd.

   

6.9.4 waterspanning u2

 

Naam attribuut

waterspanning u2

Definitie

De waarde van de waterspanning u2 op het moment waarop de meting is uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 10

Regels

In afwijking van de regel dat een van de drie waterspanningen een waarde moet hebben, kan een waarde in een individueel resultaat ontbreken. Dat betekent dat de waarde is afgekeurd.

   

6.9.5 waterspanning u3

 

Naam attribuut

waterspanning u3

Definitie

De waarde van de waterspanning u3 op het moment waarop de meting is uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.3

Eenheid

MPa (megaPascal)

Waardebereik

-1 tot 10

Regels

In afwijking van de regel dat een van de drie waterspanningen een waarde moet hebben, kan een waarde in een individueel resultaat ontbreken. Dat betekent dat de waarde is afgekeurd.

7.0. Aanvullend onderzoek

Naam entiteit

Aanvullend onderzoek

Definitie

De waarnemingen die binnen het geotechnisch sondeeronderzoek als aanvulling op het sondeonderzoek zijn uitgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van de entiteit wordt bepaald door de waarde van het attribuut aanvullend onderzoek uitgevoerd van de entiteit Geotechnisch sondeeronderzoek.

Ten minste één van de attributen omstandigheden, hoedanigheid oppervlakte en grondwaterstand heeft een waarde en/of de entiteit Verwijderde laag bestaat.

Toelichting

De aard van de waarnemingen verschilt. Sommige hebben betrekking op de ondergrond zelf, andere geven informatie die van belang kan zijn voor het gebruik van de resultaten uit het sondeonderzoek.

7.0.1 datum onderzoek

 

Naam attribuut

datum onderzoek

Definitie

De datum waarop het aanvullend onderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1930 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Geotechnisch sondeeronderzoek.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt de datum niet na het tijdstip registratie object.

7.0.2 omstandigheden

 

Naam attribuut

omstandigheden

Definitie

De beschrijving van omstandigheden in het veld die de resultaten van het sondeonderzoek kunnen hebben beïnvloed.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Tekst

Maximale lengte

200

Toelichting

Het gegeven is bedoeld om bijzondere omstandigheden vast te leggen die voor eenieder die de resultaten van het onderzoek wil gebruiken van belang kunnen zijn. Het kan gaan om weersomstandigheden, storingen in de meetapparatuur, een bronnering of andere storende activiteit in de buurt van het onderzoek, enz. Het gegeven kan ook worden gebruikt om vast te leggen dat de land-zee grens tijdens het uitvoeren van het onderzoek op een andere plaats lag dan ten tijde van registratie.

7.0.3 hoedanigheid oppervlakte

Naam attribuut

hoedanigheid oppervlakte

Definitie

De beschrijving van de toestand of de aard van het aardoppervlak ten tijde van het sondeonderzoek.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Tekst

Maximale lengte

200

Toelichting

Het gegeven is bedoeld om bijzonderheden over het oppervlak vast te leggen die voor eenieder die de resultaten van het onderzoek wil gebruiken van belang kunnen zijn. Voorbeelden zijn dat het terrein is opgehoogd, dat het oppervlak zich in een bouwput bevindt, dat het oppervlak helt of dat het blank staat.

   

7.0.4 grondwaterstand

Naam attribuut

grondwaterstand

Definitie

De diepte van het grondwateroppervlak in het sondeergat direct na uitvoering van het sondeonderzoek.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Toelichting

De grondwaterstand kan van invloed zijn op het resultaat van het sondeonderzoek.

7.1. Verwijderde laag

Naam entiteit

Verwijderde laag

Definitie

Het deel van het voorgeboorde of voorgegraven traject dat als een laag met een bepaalde samenstelling is beschreven.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut voorgeboord tot de waarde 0 heeft.

Toelichting

Het hele traject van voorboren of voorgraven is beschreven als een opeenvolging van lagen. De lagen sluiten precies op elkaar aan.

   

7.1.1 volgnummer

 

Naam attribuut

volgnummer

Definitie

Het volgnummer van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Nummer

Maximale lengte

2

Toelichting

De lagen worden genummerd van boven naar onder, te beginnen bij 1.

   

7.1.2 bovengrens

 

Naam attribuut

bovengrens

Definitie

De diepte van de bovenkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De bovengrens van de eerste laag heeft de waarde 0. De bovengrens van iedere andere laag valt steeds samen met de ondergrens van de laag erboven.

   

7.1.3 ondergrens

 

Naam attribuut

ondergrens

Definitie

De diepte van de onderkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De ondergrens is groter dan de bovengrens van een laag. De ondergrens van de onderste laag is gelijk aan de waarde voorgeboord tot.

   

7.1.4 beschrijving

 

Naam attribuut

beschrijving

Definitie

De specificatie van de samenstelling van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Tekst

Maximale lengte

200

Toelichting

De samenstelling van de laag is beschreven zonder nadere afspraken over de gebruikte terminologie. Het gegeven is dan ook niet meer dan een globale karakterisering van het verwijderde materiaal.

Artikel 2. Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

2.1. Enumeraties

IndicatieJaNee

Waarde

ja

nee

IndicatieJaNeeOnbekend

Waarde

ja

nee

onbekend

Kwaliteitsregime

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

2.2. Codelijsten

1. CoördinaatTransformatie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

7parameterTransformatie

De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Voor elk jaar is een parameterset beschikbaar voor de berekening van coördinaten in ETRS89 in Nederland, waarna een transformatieprocedure naar de juiste dag volgt.

7parameterTransformatie1989

De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Bij transformatie is gebruik gemaakt van de parameterset 1989.0.

nietGetransformeerd

De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig.

RDNAPTRANS2008

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

RDNAPTRANS2008MV0

 

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

2. Kader Aanlevering

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

MBW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Mijnbouwwet.

publiekeTaak

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering.

WW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Waterwet.

archiefoverdracht

 

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht.

3. KaderInwinning

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bouwwerkConstructie

Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond rondom bouwwerken en constructies te verkennen.

controleOnderzoek

Onderzoek met als doel om veranderingen in de ondergrond t.g.v. werkzaamheden te verkennen. Betreffend onderzoek heeft veelal een lokaal karakter. Vaak is voorafgaand aan de werkzaamheden al in een ander kader informatie ingewonnen om de verandering te kunnen beoordelen.

infrastructuurLand

Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond rondom wegen, spoorwegen, fiets- en voetpaden te verkennen.

infrastructuurWater

Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond in waterwegen te verkennen.

milieuonderzoek

Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond te verkennen met een milieu hygiënische (natuurlijke of niet natuurlijke) achtergrond.

overigOnderzoek

Onderzoeken niet behorend tot bovengenoemde categorieën.

vergunning

Onderzoek met als doel een vergunning te onderbouwen.

waterkering

Onderzoek met als doel eigenschappen van de ondergrond rondom waterkeringen te verkennen.

onbekend

 

Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd is niet bekend.

4. Kwaliteitsklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

klasse1

Klasse 1 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm.

klasse2

Klasse 2 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm.

klasse3

Klasse 3 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm.

klasse4

Klasse 4 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm.

klasse5

Klasse 5 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm.

klasse6

Klasse 6 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm.

klasse7

Klasse 7 volgens de bij sondeernorm opgegeven norm.

nvt

 

Klassen niet van toepassing (NEN 3680).

onbekend

 

Klasse onbekend.

5. LokaalVerticaalReferentiepunt

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

maaiveld

Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond.

waterbodem

De bodem van het waterlichaam. Deze vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond, daar waar de aarde bedekt is met water.

6. MethodeLocatiebepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

DGPS50tot200cm

Meting d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 50 en 200 centimeter.

GPS200tot1000cm

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking tussen 200 en 1.000 centimeter.

RTKGPS0tot2cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 2 centimeter.

RTKGPS2tot5cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 2 en 5 centimeter.

RTKGPS5tot10cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 5 en 10 centimeter.

RTKGPS10tot50cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

DGPS0tot100cm

 

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking kleiner dan 100 centimeter.

DGPS100tot500cm

 

Meting d.m.v. Global Positioning System of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 100 en 500 centimeter.

GBKNOnbekend

 

Locatie bepaald aan de hand van de grootschalige basiskaart van Nederland (tegenwoordig BGT), afwijking onbekend.

GPSOnbekend

 

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend.

kaartGrootschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000).

kaartKleinschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000).

landmetingOnbekend

 

Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend.

onbekend

 

Het is onbekend op welke manier de locatie bepaald is.

7. MethodeVerticalePositiebepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

AHN2

Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007-2012.

AHN3

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014-2019.

RTKGPS0tot4cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter.

RTKGPS4tot10cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

RTKGPS10tot20cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter.

RTKGPS20tot100cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

waterpassing0tot2cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 centimeter.

waterpassing2tot4cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 centimeter.

waterpassing4tot10cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

AHN1

 

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996-2003.

AHNOnbekend

 

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie onbekend.

DGPS0tot10cm

 

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 10 centimeter.

geen

 

Er is geen positie bepaald.

GPSOnbekend

 

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend.

kaartGrootschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000).

kaartKleinschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000).

kaartOnbekend

 

Positie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend.

landmetingOnbekend

 

Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend.

onbekend

 

Het is onbekend op welke manier de verticale positie bepaald is.

8. Referentiestelsel

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

ETRS89

European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258).

RD

Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992).

WGS84

World Geodetic System 1984 (EPSG 4326).

9. Registratiestatus

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

voltooid

Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd.

10. Sondeermethode

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

elektrischContinu

Elektrisch continue meting.

elektrischDiscontinu

Elektrisch discontinue meting.

mechanischContinu

Mechanisch continue meting.

MechanischDiscontinu

Mechanisch discontinue meting.

elektrisch

 

Elektrische meting, continuiteit van de uitvoering onbekend.

mechanisch

 

Mechanische meting, continuiteit van de uitvoering onbekend.

onbekend

 

Methode onbekend.

11. Sondeernorm

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

ISO22476D1

NEN-EN-ISO 22476 deel 1.

ISO22476D12

NEN-EN-ISO 22476 deel 12.

NEN5140

NEN 5140.

NEN3680

 

NEN 3680.

onbekend

 

Sondeernorm onbekend.

12. Stopcriterium

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bezwijkrisico

Risico op bezwijken / knikken.

conusweerstand

Maximale conusweerstand bereikt.

einddiepte

Einddiepte bereikt.

hellingshoek

Maximale hellingshoek bereikt.

obstakel

Obstakel geraakt.

storing

Er is een storing opgetreden.

waterspanning

Maximale waterspanning bereikt.

wegdrukkracht

Maximale wegdrukkracht bereikt.

wrijvingsweerstand

Maximale wrijvingsweerstand bereikt.

onbekend

 

De reden is onbekend.

13. VerticaalReferentievlak

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

LAT

Laagst mogelijke waterstand gebaseerd op de stand van zon en maan (Lowest Astronomical Tide).

MSL

Gemiddeld zeeniveau (Mean Sea Level).

NAP

Normaal Amsterdams Peil.

Toelichting

1. Inleiding

De catalogus voor het geotechnisch sondeeronderzoek beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van sondeeronderzoek dat vanuit het vakgebied van de geotechniek is uitgevoerd. In de geotechniek wordt sondeeronderzoek routinematig en op gestandaardiseerde wijze uitgevoerd. Sondeeronderzoek wordt sporadisch binnen andere vakgebieden uitgevoerd, bijvoorbeeld in de bodemkunde, en dat onderzoek valt buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond.

1.1. Geotechnisch sondeeronderzoek

Geotechnisch sondeeronderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten in de grond-, weg- en waterbouw en in de woning- en utiliteitsbouw. Het heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond te onderzoeken om de locatie, het ontwerp, de uitvoering of de toestand van bouwwerken te kunnen vaststellen. Geotechnisch sondeeronderzoek is de formele naam die in de basisregsitratie ondergrond gebruikt wordt en de term verwijst naar een onderzoekstechniek die gewoonlijk sonderen wordt genoemd.

Geotechnisch sondeeronderzoek in de basisregsitratie ondergrond is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek sondeeronderzoek dat op een specifieke locatie in Nederland is uitgevoerd en dat door of onder de verantwoordelijkheid van een bepaalde bronhouder is aangeleverd aan de registerbeheerder van de BRO en vervolgens onder zijn verantwoordelijkheid in de registratie ondergrond is opgenomen. De activiteiten van sondeeronderzoek omvatten in ieder geval het op locatie doen van metingen met een sondeerapparaat en de uiteindelijke rapportage van de resultaten aan de opdrachtgever.

1.2. Sonderen

Sonderen is een manier van veldonderzoek die binnen het domein van de geotechniek ontwikkeld is. Bij dit type onderzoek wordt een sondeerconus met constante snelheid de grond ingedrukt en terwijl de conus naar beneden gaat, worden quasi-continu waarnemingen gedaan aan fysieke grootheden.

De techniek is oorspronkelijk ontwikkeld om inzicht te krijgen in het dragend vermogen van de ondergrond om op basis daarvan funderingen te ontwerpen. De grootheid die daartoe gemeten werd en wordt, is de weerstand die de conus op de weg naar beneden ondervindt. In de afgelopen decennia heeft de sondeertechniek zich sterk ontwikkeld en inmiddels is het mogelijk routinematig een breed scala aan grootheden te meten. De techniek wordt in Nederland overigens nog steeds in hoofdzaak gebruikt voor het ontwerp van funderingen, maar de resultaten kunnen ook veel breder worden gebruikt omdat zij in meer algemene zin inzicht geven in de eigenschappen en de opbouw van de ondergrond.

2. Belangrijkste entiteiten

2.1. Geotechnisch sondeeronderzoek

Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die het sondeeronderzoek identificeren en allerlei administratieve gegevens die betrekking hebben op onder meer de herkomst van het onderzoek in de registratie. Zo geeft het informatie over het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd (kader inwinning), en de grondslag voor de verplichting tot aanlevering (kader aanlevering).

2.2. Registratiegeschiedenis

De registratiegeschiedenis van een geotechnisch sondeeronderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer een object is geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.

2.3. Sondeonderzoek

Het sondeonderzoek vormt de kern van het geotechnisch sondeeronderzoek. Het is de typering van het geheel van activiteiten dat binnen het sondeeronderzoek is uitgevoerd om met het sondeerapparaat de waarde van bepaalde parameters te meten en die metingen voor de opdrachtgever tot een resultaat te bewerken. De nauwkeurigheid van de gemeten parameters wordt impliciet verantwoord doordat het geotechnisch sondeeronderzoek in zijn geheel aan een bepaalde norm voldoet.

Het sondeonderzoek koppelt de resultaten die eruit voortkomen aan het door de sonde bemeten deel van de ondergrond (traject). Het sondeonderzoek bestaat altijd uit het uitvoeren van een conuspenetratietest. De conuspenetratietest kan één of meer keren onderbroken worden om een dissipatietest uit te voeren. Dat is een ander type test, met een eigen resultaat.

De meetresultaten worden altijd bewerkt. De activiteiten die uitgevoerd zijn om de metingen te bewerken voor de uiteindelijke rapportage worden apart vastgelegd (de bewerking).

2.4. Resultaat

Het resultaat geeft de waarden van de bepaalde parameters op bepaalde posities in het sondeertraject (conuspenetratietest resultaat), dan wel het verloop van de waarde van gemeten parameters op één bepaalde positie in de tijd (dissipatietest resultaat). Sommige parameters hebben betrekking op de positie van de meting, maar de meeste parameters geven eigenschappen van de ondergrond weer.

2.5. Sondeerapparaat

Het sondeerapparaat is een typering van het apparaat dat bij het sondeeronderzoek is gebruikt. Het belangrijkste onderdeel van het apparaat wordt de sondeerconus genoemd en dat is het eigenlijke meetinstrument oftewel de sonde. De sondeerconus bestaat uit twee functionele onderdelen, de kleefmantel en de conuspunt. De conuspunt omvat niet alleen het kegelvormig uiteinde van de sondeerconus maar ook het cilindrisch deel daar direct boven. De kleefmantel zit daar weer boven.

Voor de meeste gemeten parameters kan vóór en na het uitvoeren van het sondeonderzoek de waarde worden afgelezen die het apparaat aangeeft zonder belasting (nulmeting). De nulmetingen worden gebruikt om vast te stellen of en in hoeverre het apparaat tijdens het sonderen aan betrouwbaarheid heeft ingeboet.

2.6. Aanvullend onderzoek

In sommige gevallen worden er in het veld aanvullend onderzoek gedaan. Het gaat om waarnemingen die vaak met het blote oog worden gedaan. Wanneer de ondergrond tot een bepaalde diepte wordt weggegraven voordat met het sondeonderzoek wordt begonnen, wordt er een beschrijving van de weggehaalde lagen gemaakt (verwijderde laag).

3. Het domeinmodel

Bijlage 263303.png
Figuur 1: Domeinmodel geotechnisch sondeeronderzoek

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

Bodemkundig booronderzoek

Inhoudsopgave

Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

58

1.1

Registratieobject

58

1.2

Entiteiten en attributen

58

 

1

Booronderzoek

58

 

2

Registratiegeschiedenis

63

 

3

Aangeleverde locatie

65

 

4

Aangeleverde verticale positie

67

 

5

Gestandaardiseerde locatie

69

 

6.0

Boring

70

 

6.1

Boorprocedure

72

 

6.2

Verwijderd traject

73

 

6.3

Verwijderde laag

73

 

6.4

Geboord traject

74

 

6.5

Boorapparaat

75

 

6.6

Geboord interval

76

 

7

Terreintoestand

77

 

8.0

Boormonsterbeschrijving

78

 

8.1

Boorprofiel

80

 

8.2

Strooisellaag

82

 

8.3

Bodemlaag

83

 

8.4

Laagcomponent

85

 

8.6

Fractieverdeling

89

 

8.7

Verdeling fijne fractie

91

 

8.8

Onvolledige fractiespecificatie

92

 

8.9

Vast gesteentelaag

93

 

8.10

Bodemclassificatie

94

 

8.11

Bijzonderheid onderin

98

Artikel 2 Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

99

2.1

Enumeraties

99

2.2

Codelijsten

100

 

1.

AfwijkendGrondwaterRegime

100

 

2.

Afzettingskarakteristiek

100

 

3.

Beschrijflocatie

101

 

4.

Beschrijfmethode

101

 

5.

Bijzonderheid

101

 

6.

BijzonderheidBovenin

102

 

7.

BijzonderheidLocatie

105

 

8.

Bodemklasse

106

 

9.

BodemkundigeGrondsoornaam

109

 

10.

Boorspoeling

110

 

11.

Boortype

110

 

12.

Boornorm

111

 

13.

Codegroep

111

 

14.

CoördinaatTransformatie

112

 

15.

Gesteentesoort

112

 

16.

Grindgehalteklasse

112

 

17.

Grondwatertrap

112

 

18.

Horizontcode

113

 

19.

KaderAanlevering

120

 

20.

KaderInwinning

121

 

21.

Kalkklasse

121

 

22.

Kalkverloopklasse

121

 

23.

KlasseSchelpmateriegehalte

121

 

24.

Landgebruik

122

 

25.

LokaalVerticaalReferentiepunt

122

 

26.

MethodeLocatiebepaling

123

 

27.

MethodeVerticalePositiebepaling

123

 

28.

Monsterhoedanigheid

123

 

29.

OndergrensZandfractie

123

 

30.

OndergrondDuinvaaggrond

123

 

31.

OndergrondVeen

124

 

32.

OrganischeStofklasse

124

 

33.

Profielverloop

124

 

34.

Referentiestelsel

124

 

35.

Registratiestatus

124

 

36.

Rijpingsklasse

124

 

37.

StandaardGrondsoortnaam

125

 

38.

Stopcriterium

125

 

39.

Strooiselsoort

126

 

40.

Textuurklasse

126

 

41.

Vakgebied

129

 

42.

Veenklasse

129

 

43.

Veensoort

129

 

44.

Vergravingsklasse

130

 

45.

VerticaalReferentievlak

130

 

46.

VerwijderdMateriaal

130

Toelichting

130

1.

Inleiding

130

 

1.1

Bodemkundig booronderzoek

130

 

1.2

Boren

131

 

1.3

Deelonderzoeken

131

2.

Belangrijkste entiteiten

131

 

2.1

Booronderzoek

131

 

2.2

Registratiegeschiedenis

131

 

2.3

Boring

131

 

2.3

Terreintoestand

132

 

2.4

Boormonsterbeschrijving

132

 

2.5

Boorprofiel

132

 

2.6

Bodemclassificatie

132

3.

Het domeinmodel

132

Artikel 1. Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1.1. Registratieobject

Naam

Booronderzoek

Code

BHR

Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een booronderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone een boring uit te voeren en de monsters die daarmee uit de ondergrond zijn verkregen te beschrijven en eventueel te analyseren en/of in het boorgat zelf metingen aan de ondergrond uit te voeren.

Unieke aanduiding

BRO-ID

Populatie

De populatie booronderzoeken in de registratie ondergrond omvat alle onderzoeken met uitzondering van onderzoek dat onder het regime van de Mijnbouwwet valt en onderzoek dat met het oog op de beoordeling van de bodemmilieukwaliteit of vanuit de archeologie wordt uitgevoerd.

De huidige gegevensdefinitie beschrijft alleen het bodemkundig booronderzoek en beperkt zich verder tot de boormonsterbeschrijving.

1.2. Entiteiten en attributen

1. Booronderzoek

Naam entiteit

Booronderzoek

Definitie

De gegevens die het booronderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond.

   

1.1 BRO-ID

 

Naam attribuut

BRO-ID

Definitie

De identificatie van een booronderzoek in de registratie ondergrond.

   

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Registratieobjectcode

Type

Code

Opbouw

BHRNNNNNNNNNNNN

Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe.

   

1.2 bronhouder

 

Naam attribuut

bronhouder

Definitie

De identificatie die de organisatie die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is. Voor gegevens die afkomstig zijn uit BIS Nederland of DINO is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bronhouder.

   

1.3 object-ID bronhouder

 

Naam attribuut

object-ID bronhouder

Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden, voordat het was geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Domein

Tekst

Maximale lengte

200

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

   

1.4 dataleverancier

 

Naam attribuut

dataleverancier

Definitie

De identificatie die de organisatie die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

   

1.5 kwaliteitsregime

 

Naam attribuut

kwaliteitsregime

Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kwaliteitsregime

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven.

   
   

1.6 kader aanlevering

 

Naam attribuut

kader aanlevering

Definitie

De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KaderAanlevering

Type

Codelijst

Toelichting

De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie.

   

1.7 kader inwinning

 

Naam attribuut

kader inwinning

Definitie

Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KaderInwinning

Type

Codelijst

Toelichting

Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak.

   

1.8 vakgebied

 

Naam attribuut

vakgebied

Definitie

De discipline waarbinnen het booronderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Vakgebied = bodemkunde

Type

Codelijst

Toelichting

Het vakgebied bepaalt hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke gegevens en categorieën van gegevens vastgelegd kunnen zijn.

   

1.9 rapportagedatum onderzoek

 

Naam attribuut

rapportagedatum onderzoek

Definitie

De datum waarop de uitvoerder van het booronderzoek alle gegevens van het booronderzoek heeft vastgelegd en het resultaat aan de opdrachtgever kan worden aangeboden, dan wel de feitelijk datum van rapportage.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

De datum ligt niet na het tijdstip registratie object.

   

1.10 uitvoerder onderzoek

 

Naam attribuut

uitvoerder onderzoek

Definitie

De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het booronderzoek, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

   

1.11 terreintoestand bepaald

 

Naam attribuut

terreintoestand bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek gegevens over de toestand van het terrein zijn vastgelegd die van betekenis zijn voor de beoordeling van de resultaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

   

1.12 strooisellaag beschreven

 

Naam attribuut

strooisellaag beschreven

Definitie

De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek de laag strooisel die op het maaiveld kan liggen doorboord en beschreven is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

In het bodemkundig booronderzoek zoals dat door Wageningen Environmental Research wordt uitgevoerd, is het gebruikelijk de laag strooisel die lokaal, bijvoorbeeld in bossen, op het maaiveld ligt als onderdeel van de bodem te beschrijven. De strooisellaag wordt veelal bemonsterd met een humushapper. Dat is een steekapparaat dat geclassificeerd is als een boorapparaat.

   

1.13 boorgat bemeten

 

Naam attribuut

boorgat bemeten

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het uitvoeren van boorgatmetingen onderdeel van het onderzoek is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee = nee

Type

Enumeratie

Toelichting

Omdat het vakgebied bodemkunde is, is de waarde altijd nee. Ook in cultuurtechnisch booronderzoek worden geen boorgatmetingen uitgevoerd. Bij geotechnisch of geologisch onderzoek gebeurt het wel, maar incidenteel.

   

1.14 boormonsters beschreven

 

Naam attribuut

boormonsters beschreven

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het beschrijven van boormonsters onderdeel van het onderzoek is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

   

1.15 boormonsters geanalyseerd

 

Naam attribuut

boormonsters geanalyseerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het analyseren van boormonsters onderdeel van het onderzoek is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Bij de registratie van een bodemkundige boormonsterbeschrijving wordt direct vastgelegd of het analyseren van boormonsters ook onderdeel is geweest van het booronderzoek. De resultaten van die activiteit zullen in een latere fase van de totstandkoming van de basisregistratie ondergrond aan de boormonsterbeschrijving worden toegevoegd.

   

1.16 boormonsters gefotografeerd

 

Naam attribuut

boormonsters gefotografeerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het maken van foto's van boormonsters onderdeel van het onderzoek is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Bij de registratie van een bodemkundige boormonsterbeschrijving wordt direct vastgelegd of het fotograferen van boormonsters ook onderdeel is geweest van het booronderzoek. De resultaten van die activiteit zullen in een latere fase van de totstandkoming van de basisregistratie ondergrond aan de boormonsterbeschrijving worden toegevoegd.

2. Registratiegeschiedenis

Naam entiteit

Registratiegeschiedenis

Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

2.1 tijdstip registratie object

Naam attribuut

tijdstip registratie object

Definitie

De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

2.2 registratiestatus

Naam attribuut

registratiestatus

Definitie

De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Registratiestatus

Type

Codelijst

2.3 tijdstip laatste aanvulling

Naam attribuut

tijdstip laatste aanvulling

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de registratie van een deelonderzoek ander deelonderzoek is vastgelegd.

2.4 tijdstip voltooiing registratie

Naam attribuut

tijdstip voltooiing registratie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd.

2.5 gecorrigeerd

Naam attribuut

gecorrigeerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

2.6 tijdstip laatstecorrectie

Naam attribuut

tijdstip laatste correctie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerd.

2.7 in onderzoek

Naam attribuut

in onderzoek

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

2.8 in onderzoek sinds

Naam attribuut

in onderzoek sinds

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut in onderzoek.

2.9 uit registratie genomen

Naam attribuut

uit registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier.

De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

2.10 tijdstip uit registratie genomen

Naam attribuut

tijdstip uit registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut uit registratie genomen.

2.11 weer in registratie genomen

Naam attribuut

weer in registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

2.12 tijdstip weer in registratie genomen

Naam attribuut

tijdstip weer in registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut weer in registratie genomen.

3. Aangeleverde locatie

Naam entiteit

Aangeleverde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt.

   

3.1 coördinaten

 

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten die zijn aangeleverd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinatenpaar

Regels

De algemene regel is dat de locatie van booronderzoek in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone ligt.

Omdat het vakgebied bodemkunde is, ligt de locatie in Nederland en aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn.

3.2 referentiestelsel

 

Naam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Referentiestelsel

Type

Codelijst

Toelichting

Omdat het vakgebied bodemkunde is ligt de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn en zijn de coördinaten gedefinieerd in RD of ETRS89.

3.3 datum locatiebepaling

Naam attribuut

datum locatiebepaling

Definitie

De datum waarop de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Booronderzoek.

Regels IMBRO/A

Wanneer de rapportagedatum onderzoek gelijk is aan onbekend, heeft ook dit gegeven de waarde onbekend.

Toelichting

De regel voor IMBRO/A is op de volgende overweging gebaseerd: wanneer bij gegevens uit het verleden de meest relevante datum van het booronderzoek, de rapportagedatum onderzoek, niet bekend is, kan een eventueel wel ingevulde datum locatiebepaling niet in de chronologische context geplaatst worden en verliest het zijn toegevoegde waarde.

3.4 methode locatiebepaling

Naam attribuut

methode locatiebepaling

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MethodeLocatiebepaling

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

   

3.5 uitvoerder locatiebepaling

Naam attribuut

uitvoerder locatiebepaling

Definitie

De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de plaatsbepaling, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

4. Aangeleverde verticale positie

 

Naam entiteit

Aangeleverde verticale positie

 

Definitie

De gegevens over de positie van het beginpunt van het booronderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

 

Kardinaliteit

1

     
 

4.1 lokaal verticaal referentiepunt

 

Naam attribuut

lokaal verticaal referentiepunt

 

Definitie

Het punt dat in het booronderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

LokaalVerticaalReferentiepunt

 

Type

Codelijst

 

Regels

Een locatie op land heeft de waarde maaiveld of waterbodem. Een locatie op zee heeft de waarde waterbodem. Omdat het vakgebied bodemkunde is ligt de locatie op land.

 

Toelichting

Het domein bevat begrippen die naar een vlak verwijzen. Het lokaal verticaal referentiepunt is het punt waar het booronderzoek zo’n vlak doorsnijdt en dat geldt als het punt waar het onderzoek begonnen is. De enige uitzondering op de regel is het bodemkundig booronderzoek waarin strooisel beschreven is. De afspraak is dat strooisel boven het lokaal verticaal referentiepunt ligt.

     
 

4.2 verschuiving

 
 

Naam attribuut

verschuiving

 

Definitie

De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

Rationaal getal

 

Maximale lengte

3.3

 

Eenheid

m (meter)

 

Waardebereik

Niet gespecificeerd

 

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

 

Toelichting

De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak en dat is, omdat het vakgebied bodemkunde is, NAP. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van NAP.

 

4.3 waterdiepte

 
 

Naam attribuut

waterdiepte

 

Definitie

De positie van de waterbodem ten opzichte van het wateroppervlak.

 

Kardinaliteit

0..1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

Rationaal getal

 

Maximale lengte

3.3

 

Eenheid

m (meter)

 

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer het gegeven lokaal verticaal referentiepunt de waarde waterbodem heeft. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de waterdiepte niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het attribuut geen waarde.

 

Toelichting

Het gegeven geeft extra informatie over de omstandigheden op plaatsen waar de waterdiepte veranderlijk is, bijvoorbeeld in uiterwaarden.

Het wordt bovendien door de basisregistratie ondergrond gebruikt bij de transformatie van coördinaten van RD naar ETRS89.

 

4.4 verticaal referentievlak

 

Naam attribuut

verticaal referentievlak

 

Definitie

Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

VerticaalReferentievlak = NAP

 

Type

Codelijst

 

Regels

De algemene regel is dat een locatie op land de waarde NAP heeft en een locatie op zee de waarde LAT of MSL. Omdat het vakgebied bodemkunde is, ligt de locatie op land en heeft het gegeven de waarde NAP.

     
 

4.5 datum verticale positiebepaling

 

Naam attribuut

datum verticale positiebepaling

 

Definitie

De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

Datum

 

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

 

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Booronderzoek.

 

Regels IMBRO/A

Wanneer de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend heeft, is ook de waarde van dit gegeven onbekend.

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

 

Toelichting

Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld of de waterbodem.

In het geval de positie is bepaald op basis van het AHN geldt als datum 1 januari van het jaar waarin de gebruikte versie van het AHN voor het gebied waarin de locatie ligt, is vastgesteld.

De eerste regel voor IMBRO/A is op de volgende overweging gebaseerd: wanneer bij gegevens uit het verleden de meest relevante datum van het booronderzoek, de rapportagedatum onderzoek, niet bekend is, kan een eventueel wel ingevulde datum verticale positie bepaling niet in de chronologische context geplaatst worden en verliest het zijn toegevoegde waarde.

 

4.6 methode verticale positiebepaling

 

Naam attribuut

methode verticale positiebepaling

 

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

MethodeVerticalePositiebepaling

 

Type

Codelijst

 

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven de waarde geen.

 

Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald.

     
 

4.7 uitvoerder verticale positiebepaling

 

Naam attribuut

uitvoerder verticale positiebepaling

 

Definitie

De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de bepaling van de verticale positie, als onderneming in het Handelsregister heeft.

 

Kardinaliteit

0..1

 

Authentiek

Nee

 

Domein

KvK-nummer

 

Type

Code

 

Opbouw

NNNNNNNN

 

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

 

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

5. Gestandaardiseerde locatie

Naam entiteit

Gestandaardiseerde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten.

De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt.

   

5.1 coördinaten

 

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten in het standaard referentiestelsel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinatenpaar

   

5.2 referentiestelsel

Naam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Referentiestelsel = ETRS89

Type

Codelijst

   

5.3 coördinaattransformatie

Naam attribuut

coördinaattransformatie

Definitie

De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinaattransformatie

Type

Codelijst

6.0. Boring

 

Naam entiteit

Boring

 

Definitie

De gegevens over het geheel van activiteiten, voor zover relevant voor het onderzoek, dat tot doel heeft door boren een gat in de ondergrond te maken om monsters uit de ondergrond te nemen en/of metingen aan de ondergrond te doen.

 

Kardinaliteit

1

     
 

6.01 startdatum boring

 
 

Naam attribuut

startdatum boring

 

Definitie

De datum waarop het boren is begonnen.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

Datum

 

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

 

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Booronderzoek.

 

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt het gegeven niet na het tijdstip registratie object.

     
 

6.02 einddatum boring

 
 

Naam attribuut

einddatum boring

 

Definitie

De datum waarop het boren is beëindigd.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

Datum

 

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

 

Regels

De datum ligt niet voor de startdatum boring. De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Booronderzoek.

 

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend hebben; in dat geval ligt het gegeven niet na het tijdstip registratie object.

 

Toelichting

Bij Wageningen Environmental Research vallen start- en einddatum altijd samen.

     
 

6.03 uitvoerder boring

 
 

Naam attribuut

uitvoerder boring

 

Definitie

De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boring en het eventueel leveren van monsters, als onderneming in het Handelsregister heeft.

 

Kardinaliteit

0..1

 

Authentiek

Nee

 

Domein

KvK-nummer

 

Type

Code

 

Opbouw

NNNNNNNN

 

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

 

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

     
 

6.04 verbuizing gebruikt

 
 

Naam attribuut

verbuizing gebruikt

 

Definitie

De aanduiding die aangeeft of verbuizing is aangebracht tijdens het boren.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

IndicatieJaNee

 

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

 

Type

Enumeratie

 

Toelichting

Verbuizing wordt gezet om te voorkomen dat materiaal in het gat valt. De aanwezigheid van verbuizing kan invloed hebben op de kwaliteit van boormonsters en de resultaten van boorgatmeetonderzoek.

Verbuizing wordt in het vakgebied bodemkunde alleen aangebracht wanneer een boor van het type pulsboor wordt gebruikt.

 

6.05 boorspoeling

 
 

Naam attribuut

boorspoeling

 

Definitie

De vloeistof die tijdens het boren is gebruikt.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

Boorspoeling = geen

 

Type

Codelijst

 

Toelichting

Boorspoeling kan bij mechanische boringen gebruikt worden om het doorboorde materiaal naar de oppervlakte te brengen, de boorkop te koelen of tegendruk te geven op het doorboorde gesteente. In bodemkundig onderzoek wordt geen spoeling gebruikt.

     
 

6.06 stopcriterium

 
 

Naam attribuut

stopcriterium

 

Definitie

De reden waarom de uitvoerder van de boring met boren is opgehouden.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

Stopcriterium

 

Type

Codelijst

 

Toelichting

Het gegeven geeft aan of de beoogde einddiepte is gehaald of dat het boren is gestopt omdat er bepaalde problemen waren. De aard van het eventuele probleem kan informatie geven over de opbouw van de ondergrond.

 

6.07 traject verwijderd

 
 

Naam attribuut

traject verwijderd

 

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er voorafgaand aan het boren materiaal uit de ondergrond is verwijderd.

 

Kardinaliteit

1

 

Authentiek

Ja

 

Domein

IndicatieJaNee

 

Type

Enumeratie

 

Regels

Wanneer het attribuut strooisellaag beschreven de waarde ja heeft, moet het gegeven de waarde nee hebben.

 

Toelichting

De laag strooisel die lokaal op het maaiveld ligt, maakt geen deel uit van de ondergrond. Wanneer de strooisellaag niet beschreven is, wordt er over het al dan niet aanwezig zijn van een dergelijke laag geen informatie vastgelegd.

6.1. Boorprocedure

Naam entiteit

Boorprocedure

Definitie

De procedure die bij het boren gevolgd is.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De procedure beschrijft de manier van werken en de passende hulpmiddelen. Procedures zijn in ‘t algemeen vastgelegd in een norm of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die uitvoerder voor zichzelf gebruikt.

Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk.

   

6.1.1 boornorm

 

Naam attribuut

boornorm

Definitie

De norm of richtlijn die bij het boren is gebruikt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Boornorm

Type

Codelijst

Toelichting

Het gebruik van normen varieert van vakgebied tot vakgebied.

6.2. Verwijderd traject

Naam entiteit

Verwijderd traject

Definitie

Het deel van de ondergrond waaruit het materiaal verwijderd is voordat met boren is begonnen.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut traject verwijderd van de entiteit Boring.

Toelichting

De ondergrond kan niet overal zonder meer doorboord worden. In een stedelijke omgeving bijvoorbeeld, kan de aanwezigheid van bestrating of puin een belemmering vormen. In dergelijke gevallen wordt een deel van de ondergrond verwijderd.

In bodemkundig onderzoek komt dit overigens niet voor.

   

6.2.1 begindiepte

 

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte vanaf waar het materiaal uit de ondergrond is verwijderd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal= 0.00

Maximale lengte

1.2

Eenheid

m (meter)

   

6.2.2 einddiepte

 

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte tot waar het materiaal uit de ondergrond is verwijderd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.01 tot niet-gespecificeerd

Regels

De einddiepte is groter dan de begindiepte van het verwijderd traject.

6.3. Verwijderde laag

Naam entiteit

Verwijderde laag

Definitie

Een deel van het verwijderde traject dat op grond van de aard van het materiaal als een laag is beschreven.

Kardinaliteit

1..*

Toelichting

Het hele verwijderde traject is beschreven als een opeenvolging van lagen; de lagen sluiten precies op elkaar aan.

   

6.3.1 bovengrens

 

Naam attribuut

bovengrens

Definitie

De diepte van de bovenkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De bovengrens van de bovenste verwijderde laag is gelijk aan de begindiepte van het verwijderd traject. De bovengrens van iedere andere verwijderde laag valt samen met de ondergrens van de verwijderde laag erboven.

   

6.3.2 ondergrens

 

Naam attribuut

ondergrens

Definitie

De diepte van de onderkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De ondergrens is groter dan de bovengrens van de verwijderde laag. De ondergrens van de onderste verwijderde laag is gelijk aan de einddiepte van het verwijderd traject.

   

6.3.3 verwijderd materiaal

Naam attribuut

verwijderd materiaal

Definitie

De omschrijving van het materiaal waaruit de verwijderde laag bestaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

VerwijderdMateriaal

Type

Codelijst

   

6.4. Geboord traject

Naam entiteit

Geboord traject

Definitie

Het deel van de ondergrond dat doorboord is.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De definitie is niet precies genoeg voor het geval in het booronderzoek het strooisel dat op de ondergrond ligt beschreven is, want in dat geval is ook het strooisel doorboord. Deze onvolkomenheid wordt vooralsnog geaccepteerd.

6.4.1 begindiepte

 

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop het boren gestart is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

.Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-0.5 tot niet-gespecificeerd

Regels

De algemene regel is dat de begindiepte de waarde 0 heeft, tenzij er materiaal verwijderd is. In dat geval is de waarde groter dan 0 en gelijk aan die van de einddiepte van het Verwijderd traject. Omdat het vakgebied bodemkunde is, kan de strooisellaag beschreven zijn en in dat geval is de waarde kleiner dan 0.

6.4.2 einddiepte

 

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte waarop het boren geëindigd is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.2 tot niet-gespecificeerd

Regels

De einddiepte is groter dan de begindiepte van het geboord traject.

   

6.5. Boorapparaat

Naam entiteit

Boorapparaat

Definitie

Het apparaat of stuk gereedschap dat gebruikt is om een bepaald interval te boren.

Kardinaliteit

1..*

Toelichting

Het apparaat geeft informatie over de wijze van bemonstering en de kwaliteit ervan. Het gaat daarom om het boorapparaat dat gebruikt is om monsters te nemen en dat is het apparaat dat het eerst op een bepaalde diepte wordt gebruikt.

6.5.1 boortype

 

Naam attribuut

boortype

Definitie

De gebruikelijke benaming voor het boorapparaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Boortype

Type

Codelijst

   

6.5.2 boordiameter

 

Naam attribuut

boordiameter

Definitie

De diameter van de boor.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

4

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

10 tot niet-gespecificeerd

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de boordiameter niet bekend zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

6.6. Geboord interval

Naam entiteit

Geboord interval

Definitie

Het interval dat met een bepaald boorapparaat is geboord.

Kardinaliteit

1

Toelichting

Het hele geboorde traject is beschreven als een opeenvolging van intervallen en die sluiten precies op elkaar aan.

   

6.6.1 begindiepte

 

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte vanaf waar het boorapparaat is gebruikt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-0.5 tot niet-gespecificeerd

Regels

De begindiepte van het bovenste interval is gelijk aan de begindiepte van het geboord traject. De begindiepte van ieder ander interval valt samen met de einddiepte van het interval erboven.

   

6.6.2 einddiepte

 

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte tot waar het boorapparaat is gebruikt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De einddiepte is groter dan de begindiepte van het interval. De einddiepte van het onderste interval is gelijk aan de einddiepte van het geboord traject. Wanneer de waarde van het attribuut strooisellaag beschreven niet gelijk is aan ja, is de einddiepte groter dan 0.

   

7. Terreintoestand

Naam entiteit

Terreintoestand

Definitie

De gegevens over de toestand van het terrein tijdens het boren, die relevant zijn voor het onderzoek.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut terreintoestand bepaald van de entiteit Booronderzoek.

Toelichting

De entiteit omvat nu slechts de gegevens die voor het vakgebied bodemkunde van betekenis zijn.

   

7.1 landgebruik

 

Naam attribuut

landgebruik

Definitie

Het doel waarvoor het land waarop de locatie van het booronderzoek ligt in gebruik is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Landgebruik

Type

Codelijst

   

7.2 gedraineerd

 

Naam attribuut

gedraineerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het terrein tijdens het boren gedraineerd werd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

   

7.3 gemiddeld hoogste grondwaterspiegel

Naam attribuut

gemiddeld hoogste grondwaterspiegel

Definitie

Het gemiddeld hoogste niveau van de grondwaterspiegel zoals geschat voor de locatie van het booronderzoek.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.25 tot niet-gespecificeerd

Regels

Het gegeven mag alleen aanwezig zijn wanneer het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt van de entiteit Boorprofiel de waarde nee heeft. In alle andere gevallen mag het gegeven niet aanwezig zijn.

Toelichting

Voor het onderzoek kan het van belang zijn te weten wat de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plekke is. Wanneer dat gegeven niet uit de monsters kan worden afgeleid, zal de uitvoerder proberen de waarde te schatten op basis van andere informatie. Dat kan een boorprofiel van een nabijgelegen boring zijn, het waterpeil in een sloot of een andere observatie in het terrein.

   

7.4 gemiddeld laagste grondwaterspiegel

Naam attribuut

gemiddeld laagste grondwaterspiegel

Definitie

Het gemiddeld laagste niveau van de grondwaterspiegel zoals geschat voor de locatie van het booronderzoek.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.25 tot niet-gespecificeerd

Regels

Het gegeven mag alleen aanwezig zijn wanneer het attribuut gemiddeld laagste grondwaterstand van de entiteit Boorprofiel ontbreekt.

8.0. Boormonsterbeschrijving

Naam entiteit

Boormonsterbeschrijving

Definitie

Het deel van het bodemkundig booronderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters en het verwerken van de resultaten tot een samenvattende beschrijving van de opbouw van het bovenste deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel met daaruit afgeleid een classificatie van de bodem.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut boormonsters beschreven van de entiteit Booronderzoek.

Toelichting

De beschrijving wordt gedaan door ervaren veldbodemkundigen en ter ondersteuning van schattingen worden referentiemonsters gebruikt.

   

8.0.1 datum voltooiing beschrijving

Naam attribuut

datum voltooiing beschrijving

Definitie

De datum waarop het beschrijven is voltooid en de resultaten zijn vastgelegd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de rapportagedatum onderzoek van het Booronderzoek.

Regels IMBRO/A

Wanneer de rapportagedatum onderzoek de waarde onbekend heeft, is de waarde van dit gegeven ook onbekend.

Toelichting

Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is de datum van voltooiing de datum waarop de gegevens in die registratie zijn vastgelegd. Tevoren is de controle op de in het veld gemaakte beschrijving uitgevoerd.

   

8.0.2 beschrijfmethode

 

Naam attribuut

beschrijfmethode

Definitie

De methode die bij het beschrijven van de monsters is gevolgd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Beschrijfmethode

Type

Codelijst

Toelichting

De beschrijfmethode geeft aan volgens welk stelsel van afspraken de monsters beschreven zijn en welke aspecten worden beschreven.

   

8.0.3 beschrijflocatie

 

Naam attribuut

beschrijflocatie

Definitie

De plek waar de boormonsterbeschrijving is gemaakt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Beschrijflocatie

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft globaal aan onder welke omstandigheden de boormonsterbeschrijving tot stand in gekomen. Een boormonsterbeschrijving wordt in de meeste gevallen in het veld gemaakt. Dat heeft als voordeel dat de monsters vers zijn en als nadeel dat de omstandigheden niet ideaal zijn bijvoorbeeld omdat weersomstandigheden negatief van invloed kunnen zijn. Het alternatief is de monsters op een later tijdstip te beschrijven in een beschrijfruimte waar de condities meer uniform zijn. Het kan ook voorkomen dat bepaalde aspecten in het veld, en andere aspecten in een beschrijfruimte worden beschreven.

Binnen het vakgebied bodemkunde worden alle beschrijvingen van oudsher in het veld gemaakt.

   

8.0.4 uitvoerder beschrijving

Naam attribuut

uitvoerder beschrijving

Definitie

De identificatie die de organisatie die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsterbeschrijving, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

   

8.0.5 fractieverdeling bepaald

Naam attribuut

fractieverdeling bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de onderlinge verhouding van de fracties waaruit de grond is samengesteld consequent is beschreven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee= ja

Type

Enumeratie

Regels IMBRO/A

In afwijking van de regel dat het gegeven de waarde ja moet hebben, wordt voor IMBRO/A ook de waarde nee toegestaan.

8.0.6 ondergrens zandfractie

Naam attribuut

ondergrens zandfractie

Definitie

De korrelgrootte die in de beschrijving is gehanteerd als grens tussen de silt- en de zandfractie.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

OndergrensZandfractie = 50

Type

Codelijst

Toelichting

In de bodemkunde wordt traditioneel de 50 µm-grens gehanteerd als ondergrens van de zandfractie. In andere vakgebieden wordt de 63 µm-grens gehanteerd. Het gegeven is opgenomen om voor alle gebruikers inzichtelijk te maken dat dit verschil bestaat.

8.1. Boorprofiel

Naam entiteit

Boorprofiel

Definitie

De opbouw van het bovenste deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel beschreven als een opeenvolging van lagen.

Kardinaliteit

1

Toelichting

In een bodemkundig profiel gaat het om de opbouw van het bovenste deel van de ondergrond voor zover die uit ongeconsolideerd materiaal bestaat. Wanneer het onderzoek dat vraagt wordt ook de laag strooisel die lokaal op de ondergrond ligt beschreven. Waar het vaste gesteente dicht genoeg onder de oppervlakte ligt, wordt ook dat meegenomen.

   

8.1.1 monsterhoedanigheid

Naam attribuut

monsterhoedanigheid

Definitie

De gesteldheid die aangeeft of de monsters meer of minder representatief zijn voor het deel van de ondergrond waaruit zij genomen zijn.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Monsterhoedanigheid

Type

Codelijst

Toelichting

Aspecten die de representativiteit van monster beïnvloeden zijn de mate waarin de samenhang is verstoord en de mate van uitdroging. Voor het vakgebied bodemkunde zijn de aspecten eigenlijk niet van belang omdat de mate van verstoring direct volgt uit het gebruikte boorapparaat en de monsters altijd in verse toestand worden beschreven. Het is opgenomen om boorprofielen over alle vakgebieden heen op gelijke wijze te kunnen ontsluiten.

8.1.2 bewortelbare diepte bereikt

Naam attribuut

bewortelbare diepte bereikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de diepte tot waar beworteling mogelijk is, is bereikt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

 

8.1.3 bewortelbare diepte

Naam attribuut

bewortelbare diepte

Definitie

De diepte in de bodem tot waar beworteling mogelijk is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 15

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut bewortelbare diepte bereikt.

De bewortelbare diepte mag niet groter zijn dan de einddiepte van het geboord traject.

Toelichting

Het landgebruik bepaalt naar welke soort begroeiing er wordt gekeken. In bossen gaat het om de wortels van bomen, terwijl bij akkers naar de wortels van gewassen wordt gekeken.

   

8.1.4 gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt

Naam attribuut

gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand in het profiel is bereikt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de opdrachtgever daarom heeft gevraagd of de uitvoerder het op eigen initiatief heeft vastgelegd.

8.1.5 gemiddeld hoogste grondwaterstand

Naam attribuut

gemiddeld hoogste grondwaterstand

Definitie

De gemiddeld hoogste grondwaterstand bepaald in het profiel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 15

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt.

De waarde van het gegeven mag niet groter zijn dan de einddiepte van het geboorde traject.

Toelichting

De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling.

   

8.1.6 gemiddeld laagste grondwaterstand

Naam attribuut

gemiddeld laagste grondwaterstand

Definitie

De gemiddelde laagste grondwaterstand bepaald in het profiel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 15

Regels

Het gegeven kan alleen aanwezig zijn wanneer het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand aanwezig is.

De waarde mag niet kleiner zijn dan de waarde van de gemiddeld hoogste grondwaterstand.

De waarde mag niet groter zijn dan de einddiepte van het geboorde traject.

Toelichting

De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur en aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. Waarnemingen over de terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling.

8.2. Strooisellaag

Naam entiteit

Strooisellaag

Definitie

Een laag organisch materiaal die plaatselijk op het maaiveld ligt en uit resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting bestaat.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het gegeven komt voor wanneer het attribuut strooisellaag beschreven van de entiteit Booronderzoek de waarde ja heeft. In het andere geval ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Bodemkundigen worden geacht het strooisel altijd te beschrijven omdat het de A-horizont van de bodem direct beïnvloedt. Maar in het verleden is dat wel eens niet gebeurd. Strooisel kan opgebouwd zijn uit verschillende lagen en die worden van elkaar onderscheiden op grond van de mate van omzetting van het materiaal of de herkomst.

8.2.1 bovengrens

 

Naam attribuut

bovengrens

Definitie

De verticale positie van de bovenkant van de strooisellaag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-0.5 tot 0

Regels

Voor de bovenste laag in het profiel is de waarde gelijk aan de begindiepte van het geboord traject. Voor iedere andere laag is de waarde steeds gelijk aan de waarde van de ondergrens van de laag erboven.

   

8.2.2 ondergrens

 

Naam attribuut

ondergrens

Definitie

De verticale positie van de onderkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-0.5 tot 0

Regels

De waarde is groter dan de waarde van de bovengrens van de laag. De waarde van de ondergrens van de onderste strooisellaag is 0.00.

8.2.3 horizontcode

 

Naam attribuut

horizontcode

Definitie

De code van de horizont waartoe het strooisel volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Horizontcode

Type

Codelijst

Regels

Het waardenbereik is beperkt tot codes die beginnen met de letter O.

Toelichting

Het systeem van classificatie berust vooral op eigenschappen die op bodemvormende processen en aard en herkomst van het uitgangsmateriaal zijn terug te voeren. Voor de strooisellaag is met name de mate waarin de plantenresten zijn omgezet van belang.

8.2.4 strooiselsoort

 

Naam attribuut

strooiselsoort

Definitie

De nadere aanduiding van de herkomst van het organisch materiaal waaruit de laag bestaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Strooiselsoort

Type

Codelijst

   

8.2.5 organische stofgehalte

Naam attribuut

organische stofgehalte

Definitie

Het gehalte aan organische stof.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan het organische stofgehalte niet bepaald zijn; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

8.3. Bodemlaag

Naam entiteit

Bodemlaag

Definitie

Een laag in het bovenste deel van de ondergrond die uit ongeconsolideerd materiaal bestaat.

Kardinaliteit

1..*

   

8.3.1 bovengrens

 

Naam attribuut

bovengrens

Definitie

De diepte van de bovenkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 15

Regels

Voor de bovenste laag in het profiel is de waarde gelijk aan de begindiepte van het geboord traject, behalve wanneer strooisellaag beschreven de waarde ja heeft want dan is de waarde gelijk aan 0.00.

Voor iedere andere laag is de waarde steeds gelijk aan de ondergrens van de laag erboven.

   

8.3.2 ondergrens

 

Naam attribuut

ondergrens

Definitie

De diepte van de onderkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 15

Regels

De waarde is groter dan de waarde van de bovengrens van de laag.

Wanneer er geen vast gesteentelaag voorkomt, is de waarde voor de onderste laag gelijk aan de einddiepte van het geboord traject.

   

8.3.3 antropogeen

 

Naam attribuut

antropogeen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag grotendeels of geheel bestaat uit door de mens van elders aangevoerd materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

   

8.3.4 aantal laagcomponenten

Naam attribuut

aantal laagcomponenten

Definitie

Het aantal componenten waaruit de laag bestaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Aantal

Maximale lengte

1

Waardebereik

1 tot 5

Toelichting

Een bodemlaag is gewoonlijk een homogeen interval waarvan de grenzen in de monsters bepaald kunnen worden. Maar het komt voor dat de beschrijver ziet dat een interval van aangrenzende intervallen verschilt en tegelijkertijd constateert dat het uit dunne laagjes moet zijn opgebouwd waarvan hij de onderlinge positie niet kan vaststellen of dat de laag een door vergraving ontstaan mengsel is. In zulke gevallen beschrijft hij de laag als opgebouwd uit componenten.

8.4. Laagcomponent

Naam entiteit

Laagcomponent

Definitie

Een qua grondsoort en horizontcode homogeen deel van een bodemlaag.

Kardinaliteit

1..*

Regels

Het aantal keren dat de entiteit voorkomt wordt bepaald door het gegeven aantal laagcomponenten van de entiteit Bodemlaag.

   

8.4.1 volumepercentage

 

Naam attribuut

volumepercentage

Definitie

Het aandeel van de component in het volume van de laag.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

2

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

1 tot 99

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut aantal laagcomponenten van de entiteit Bodemlaag gelijk is aan 1.

In andere gevallen is het gegeven aanwezig, maar in het geval alle laagcomponenten alleen van elkaar verschillen in de waarde van het attribuut horizontcode, mag de waarde ontbreken.

   

8.4.2 afzettingskarakteristiek

Naam attribuut

afzettingskarakteristiek

Definitie

De geologische typering van het sediment waaruit de bodem bestaat naar periode en milieu van afzetting.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Afzettingskarakteristiek

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft kernachtige informatie over de omgeving en de periode waarin het sediment is gevormd, en in voorkomende gevallen ook dat het sediment zich niet meer in zijn oorspronkelijke positie bevindt, maar door het landijs is gestuwd of door erosie is verplaatst. De informatie is van belang voor de bodemkundige classificatie. De bron van informatie is in formele zin een geologisch model. Omdat de waarde van het gegeven bepaald wordt door de actualiteit van het (impliciet) gebruikte model en strijdig kan zijn met de informatie in de modellen die deel uit (zullen) maken van registratie ondergrond, is het gegeven niet authentiek.

8.4.3 horizontcode

 

Naam attribuut

horizontcode

Definitie

De code van de horizont waartoe het deel van de bodem volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Horizontcode

Type

Codelijst

Regels

Het waardenbereik omvat alle codes die niet beginnen met de hoofdletter O of R.

   

8.4.4 verzadigde doorlatendheid

Naam attribuut

verzadigde doorlatendheid

Definitie

De snelheid waarmee water door de met water verzadigde grond kan stromen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.2

Eenheid

m/24h (meters per etmaal)

Waardebereik

0 tot 10

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de opdrachtgever daarom heeft gevraagd of wanneer de uitvoerder dat op eigen initiatief heeft vastgelegd.

De waarde wordt op basis van expertkennis en op het oog geschat aan de hand van met name de grondsoort.

Een waarde groter dan 0,49 wordt als een veelvoud van 0,10 genoteerd om schijnnauwkeurigheid te vermijden.

8.5. Grondsoort

Naam entiteit

Grondsoort

Definitie

De gegevens over de samenstelling van de grond waar de laagcomponent uit bestaat.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De samenstelling van de grond wordt in de bodemkunde beschreven op basis van de STIBOKA-classificatie. Om die informatie meer toegankelijk te maken voor gebruikers uit andere vakgebieden wordt, waar mogelijk, ook de naam gegeven die op de NEN-EN-ISO 14688-norm is gebaseerd.

   

8.5.1 standaard grondsoortnaam

Naam attribuut

standaard grondsoortnaam

Definitie

De naam van de grondsoort volgens de classificatie die in Nederland als standaard geldt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

StandaardGrondsoortnaam

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

De waarde nietBepaald is alleen toegestaan onder IMBRO/A en alleen wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan nee.

Toelichting

De naam is afgeleid uit de waarden voor de fractieverdeling. De namen zijn, zolang de NEN-EN-ISO 14688-norm niet is omgezet naar standaardnamen, voorlopig.

8.5.2 grondsoort volgens leemdriehoek

Naam attribuut

grondsoort volgens leemdriehoek

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de bodemkundige naam van de grondsoort is gebaseerd op de leemdriehoek.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

In de bodemkunde zijn voor de grondsoort eigenlijk twee classificatiesystemen naast elkaar in gebruik. Het verschil tussen de twee is dat in het ene geval de zgn. kleidriehoek en in het andere de zgn. leemdriehoek wordt gebruikt. De uitvoerder bepaalt op basis van zijn kennis van de geologische context welke van de twee driehoeken wordt gebruikt.

8.5.3 bodemkundige grondsoortnaam

Naam attribuut

bodemkundige grondsoortnaam

Definitie

De naam van de grondsoort volgens de Nederlandse bodemkundige classificatie.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

BodemkundigeGrondsoortnaam

Type

Codelijst

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut grondsoort volgens leemdriehoek gelijk is aan ja, zijn alleen de waarden zandigeLeem, siltigeLeem, leemarmZand, zwakLemigZand, sterkLemigZand en zeerSterkLemigZand toegestaan. In het andere geval zijn die waarden juist niet toegestaan.

Toelichting

Het organische-stofgehalte bepaalt of de bodemkundige grondsoortnaam bepaald wordt op basis van de veendriehoek, en de afzettingskarakteristiek bepaalt vervolgens of de leemdriehoek of de kleidriehoek wordt gebruikt.

8.5.4 organische stofklasse

Naam attribuut

organische stofklasse

Definitie

Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse volgens de classificatie die in Nederland als standaard geldt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

OrganischeStofklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van de bodemkundige grondsoortnaam gelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, zandigVeen of venigZand. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

De organische stofklasse wordt niet bepaald als de grondsoort al aangeeft dat de grond in belangrijke mate uit organische stof bestaat.

Voor bodemkunde is het gegeven redundant wanneer de fractieverdeling bekend is. Het wordt toch systematisch opgenomen om de

informatie beter toegankelijk te maken voor gebruikers uit andere vakgebieden.

8.5.5 zandmediaan

 

Naam attribuut

zandmediaan

Definitie

De mediaan van de zandfractie

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

4

Eenheid

µm (micrometer)

Waardebereik

50 tot 2000

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van de bodemkundige grondsoortnaam eindigt op Zand en niet gelijk is aan venigZand.

In andere gevallen kan het gegeven aanwezig zijn.

Toelichting

De zandfractie is voor het vakgebied bodemkunde de fractie 50-2000 µm van het minerale bestanddeel van de grond.

Wanneer de beschrijver met zijn vingers voelt dat er zand in het monster voorkomt, schat hij de zandmediaan. Het gegeven is van belang voor het beoordelen van de bruikbaarheid van de grond voor landbouw.

   

8.5.6 veensoort

 

Naam attribuut

veensoort

Definitie

Een nadere typering van het als veen omschreven bestanddeel van grond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Veensoort

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoortnaam gelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, zandigVeen of venigZand. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

8.5.7 kalkklasse

 

Naam attribuut

kalkklasse

Definitie

Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kalkklasse

Type

Codelijst

Toelichting

De kalklasse wordt geschat aan de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl).

8.5.8 rijpingsklasse

 

Naam attribuut

rijpingsklasse

Definitie

De graad van rijping van klei- en leemhoudende grond uitgedrukt in klassen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rijpingsklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van de bodemkundige grondsoortnaam eindigt op Silt, Zavel, Klei (behalve venigeKlei) of Leem. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

8.5.9 grindhoudend

 

Naam attribuut

grindhoudend

Definitie

De aanduiding die aangeeft of grond die geen grind is wel grind bevat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoortnaam gelijk is aan grind. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

8.5.10 grindgehalteklasse

Naam attribuut

grindgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan grind van grond die tussen nul en dertig procent grind bevat, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Grindgehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut grindhoudend.

Toelichting

Het gegeven is redundant wanneer de fractieverdeling bepaald is. Het is opgenomen met het oog op de standaardisatie van de grondsoortbenaming in booronderzoek.

8.5.11 schelpmateriaalhoudend

Naam attribuut

schelpmateriaalhoudend

Definitie

De aanduiding die aangeeft of grond die niet uit schelpen bestaat, schelpmateriaal bevat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de bodemkundige grondsoortnaam gelijk is aan schelpmateriaal. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

   

8.5.12 klasse schelpmateriaalgehalte

Naam attribuut

klasse schelpmateriaalgehalte

Definitie

Het gehalte aan schelpmateriaal van grond die niet uit schelpen bestaat maar wel schelpmateriaal bevat, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

KlasseSchelpmateriaalgehalte

Type

Codelijst

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut schelpmateriaalhoudend.

Toelichting

Het gegeven is redundant wanneer de fractieverdeling bepaald is. Het is opgenomen met het oog op de standaardisatie van de grondsoortbenaming in booronderzoek.

8.6. Fractieverdeling

Naam entiteit

Fractieverdeling

Definitie

De samenstelling van de grond beschreven als een mengsel van organische stof, schelpmateriaal, grind en fijnkorrelig materiaal van minerale herkomst.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan ja. Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan nee.

De som van de fracties is gelijk aan 100.0.

Regels IMBRO/A

Ook wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan nee, kan het gegeven voorkomen. In dat geval ontbreekt de entiteit Onvolledige fractiespecificatie.

   

8.6.1 grindgehalte

 

Naam attribuut

grindgehalte

Definitie

Het gehalte aan grind.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut grindhoudend gelijk is aan ja of de bodemkundige grondsoortnaam de waarde grind heeft, is de waarde groter dan 0. In alle andere gevallen is de waarde 0.

   

8.6.2 schelpmateriaalgehalte

Naam attribuut

schelpmateriaalgehalte

Definitie

Het gehalte aan schelpmateriaal

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut schelpmateriaalhoudend gelijk is aan ja of de bodemkundige grondsoortnaam de waarde schelpmateriaal heeft, is de waarde groter dan 0. In alle andere gevallen is de waarde 0.

8.6.3 organische stofgehalte

Naam attribuut

organische stofgehalte

Definitie

Het gehalte aan organische stof.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Toelichting

Bij Wageningen Environmental Research wordt het gehalte aan organische stof sinds 2010 systematisch vastgelegd.

   

8.6.4 gehalte fijne fractie

Naam attribuut

gehalte fijne fractie

Definitie

Het gehalte aan materiaal van minerale herkomst met een korrelgrootte kleiner dan 2 mm.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

8.7. Verdeling fijne fractie

Naam entiteit

Verdeling fijne fractie

Definitie

De samenstelling van de fijne fractie beschreven als een mengsel van zand, silt en lutum.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut gehalte fijne fractie van de entiteit Fractieverdeling niet gelijk is aan 0.

De som van de samenstellende delen is 100.

   

8.7.1 lutumgehalte

 

Naam attribuut

lutumgehalte

Definitie

Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

3

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

8.7.2 siltgehalte

 

Naam attribuut

siltgehalte

Definitie

Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 2 en 50 µm.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

3

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

8.7.3 zandgehalte

 

Naam attribuut

zandgehalte

Definitie

Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 50 µm en 2 mm.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

3

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

8.8. Onvolledige fractiespecificatie

Naam entiteit

Onvolledige fractiespecificatie

Definitie

Een niet volledige beschrijving van de samenstelling van de grond.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven kan alleen aanwezig zijn onder IMBRO/A en alleen wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling bepaald van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan nee.

Ten minste één van de gegevens organische stofgehalte, lutumgehalte, siltgehalte en zandgehalte is aanwezig.

Toelichting

In de jaren vóór 2010 heeft Wageningen Environmental Research de fractieverdeling niet systematisch vastgelegd. In aanvulling op de bodemkundige naam van de grondsoort werd alleen de relatieve hoeveelheid vastgelegd van de fracties die voor de bodemkundige relevant waren. Welke fracties dat waren hing af van de grondsoort en de geologische context. Zo werd van veen het organische stofgehalte vastgelegd en van löss het siltgehalte.

De beschikbare gegevens zijn in de basisregistratie ondergrond opgenomen om verlies van informatie te voorkomen. Vanwege dat uitzonderlijke karakter, zijn de gegevens niet authentiek.

   

8.8.1 organische stofgehalte

Naam attribuut

organische stofgehalte

Definitie

Het gehalte aan organische stof.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

8.8.2 lutumgehalte

 

Naam attribuut

lutumgehalte

Definitie

Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

3

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

8.8.3 siltgehalte

 

Naam attribuut

siltgehalte

Definitie

Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 2 en 50 µm.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

3

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

8.8.4 zandgehalte

 

Naam attribuut

zandgehalte

Definitie

Het gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 50 µm en 2 mm.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

3

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

8.9. Vast gesteentelaag

Naam entiteit

Vast gesteentelaag

Definitie

Een laag die uit geconsolideerd gesteente bestaat.

Kardinaliteit

0..1

   

8.9.1 bovengrens

 

Naam attribuut

bovengrens

Definitie

De diepte van de bovenkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 15

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan de waarde van de ondergrens van de onderste bodemlaag.

8.9.2 ondergrens

 

Naam attribuut

ondergrens

Definitie

De diepte van de onderkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 15

Regels

De waarde is groter dan de waarde van de bovengrens en gelijk aan de einddiepte van het geboord traject.

8.9.3 horizontcode

 

Naam attribuut

horizontcode

Definitie

De code van de horizon waartoe het geconsolideerd gesteente volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Horizontcode = Ru

Type

Codelijst

8.9.4 gesteentesoort

 

Naam attribuut

gesteentesoort

Definitie

De naam van het geconsolideerde gesteente.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Gesteentesoort

Type

Codelijst

8.10. Bodemclassificatie

Naam entiteit

Bodemclassificatie

Definitie

De karakteristiek van de bodem volgens de systematiek van de standaardpuntencode.

Kardinaliteit

1

Toelichting

Het begrip bodem wordt hier gebuikt in engere zin voor het interval tussen maaiveld en 120 cm diepte. De standaardpuntencode is ontwikkeld voor bodemgeografisch onderzoek in Nederland. Het is een uit letters en cijfers opgebouwde code waarin de voor bodemkundigen relevante aspecten van een bodem worden samengevat. Sommige aspecten gelden voor alle soorten bodems, andere zijn specifiek voor een bepaalde categorie bodems. De variabiliteit van de bodem in Nederland is zo groot dat de code tienduizenden verschillende waarden kent. Voor de bodemkundige is het voldoende de code te kennen, maar voor de niet-deskundige heeft dat gegeven geen betekenis. Om de informatie die in de standaardpuntencode opgesloten ligt beter te ontsluiten voor niet-specialisten, is de informatie-inhoud vertaald naar gegevens die een meer algemeen begrijpelijke waarde hebben. In de codelijsten die bij de gegevens horen is steeds een verwijzing naar de waarde in de standaardpuntencode opgenomen. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Handleiding bodemgeografisch onderzoek (1995), uitgegeven door DLO Staring Centrum als technisch document 19A.

De classificatie is gebaseerd op het boorprofiel en sluit aanvullende observaties gedaan op de locatie van onderzoek in.

   

8.10.1 codegroep

 

Naam attribuut

codegroep

Definitie

De categorie die in de systematiek de bodem op het hoogste niveau typeert en de opbouw van de standaardpuntencode bepaalt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Codegroep

Type

Codelijst

   

8.10.2 standaardpuntencode

Naam attribuut

standaardpuntencode

Definitie

De bodemkundige karakteristiek vastgelegd als code.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Tekst

Maximale lengte

30

Toelichting

De standaardpuntencode is opgenomen om specialistische gebruikers direct te kunnen bedienen.

De code bestaat uit zeven onderdelen, achtereenvolgens zijn dat de toevoegingen vooraan, het subgroepdeel, het cijferdeel, het kalkverloop, de toevoegingen achteraan, de vergravingen en de grondwatertrap.

8.10.3 bijzonderheid bovenin

Naam attribuut

bijzonderheid bovenin

Definitie

Een bijzonder aspect van het bovenste deel van de bodem of het ontbreken ervan.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidBovenin

Type

Codelijst

Toelichting

Het bovenste deel van de bodem omvat het interval tussen 0 en 40 cm diepte; alleen voor de bijzonderheid ijzerrijk wordt ook wat dieper gekeken.

Het gegeven is als toevoegingen vooraan in de standaardpuntencode opgenomen.

8.10.4 bodemklasse

 

Naam attribuut

bodemklasse

Definitie

De subgroep waartoe de bodem behoort volgens het Nederlands systeem van bodemclassificatie, zo nodig aangevuld met informatie over de bovengrond en de herkomst van zavel- en kleigronden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bodemklasse

Type

Codelijst

Toelichting

De term bovengrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het bovenste deel van de bodem of meer in het bijzonder naar de bouwvoor of de A-horizont.

Het gegeven is als subgroepdeel in de standaardpuntencode opgenomen.

8.10.5 textuurklasse

 

Naam attribuut

textuurklasse

Definitie

De klasse waartoe de bodem op grond van de korrelgrootteverdeling van het minerale deel van de grond in een bepaald diepte-interval behoort.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Textuurklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt alleen wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond.

Toelichting

Het diepte-interval verschilt per codegroep, en soms ook daarbinnen. Voor details wordt naar TD19A verwezen.

Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

   

8.10.6 veenklasse

 

Naam attribuut

veenklasse

Definitie

Van veengronden die tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de veensoort die het meest voorkomt in het bovenste deel van het bodemprofiel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Veenklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond en het gegeven ondergrond veen ontbreekt.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De indeling van soorten veen is betrekkelijk globaal.

Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

8.10.7 ondergrond veen

 

Naam attribuut

ondergrond veen

Definitie

Van veengronden die niet tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de nadere omschrijving van de minerale ondergrond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

OndergrondVeen

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond en het gegeven veenklasse ontbreekt. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

De term ondergrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het deel van de bodem dat onder het veen ligt.

8.10.8 veenondergrens

 

Naam attribuut

veenondergrens

Definitie

Van veengronden die niet tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de diepte van de grens tussen het veen en de minerale ondergrond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.1

Eenheid

m (meter)

Waarde minimaal

0.4

Waarde maximaal

1.2

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer het attribuut ondergrond veen aanwezig is. In het andere geval ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

   

8.10.9 ondergrond duinvaaggrond

Naam attribuut

ondergrond duinvaaggrond

Definitie

Van zandgronden die geclassificeerd zijn als duinvaaggrond, de nadere omschrijving van de grond onder het stuifzand.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

OndergrondDuinvaaggrond

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemklasse begint met duinvaaggrond. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Duinvaaggronden komen voor in holoceen stuifzand. De term ondergrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het deel van de bodem dat direct onder het stuifzand ligt. Dat is veelal pleistoceen zand en daarin kan een podzolprofiel aanwezig zijn. Ook kan er onder het stuifzand een moerige laag voorkomen.

De aard van de ondergrond is van invloed op de vochtvoorziening van diep wortelende begroeiing, zoals bomen.

De duinvaaggronden vallen of onder de codegroep van de kalkhoudende zandgronden of onder die van de kalkloze zandgronden.

Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

8.10.10 profielverloop

 

Naam attribuut

profielverloop

Definitie

Van kleigronden, de opeenvolging van de lagen in het bodemprofiel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Profielverloop

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan kleigrond. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Er wordt gekeken naar de bovenste 120 cm onder maaiveld.

Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

   

8.10.11 kalkverloopklasse

Naam attribuut

kalkverloopklasse

Definitie

Van kalkhoudende zandgronden en kleigronden, de klasse die het verloop van het kalkgehalte in het bovenste deel van de bodem aangeeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Kalkverloopklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan zandgrondKalkhoudend of kleigrond.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is als kalkverloop in de standaardpuntencode opgenomen.

8.10.12 vergravingsklasse

Naam attribuut

vergravingsklasse

Definitie

De klasse die aangeeft of de bodem ingrijpend door de mens verstoord is en wat de aard van de verstoring is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Vergravingsklasse

Type

Codelijst

Toelichting

Een verstoring is ingrijpend wanneer bodemlagen met elkaar vermengd zijn of wanneer bodemlagen zijn verwijderd of opgebracht.

Het gegeven is als vergravingsdeel in de standaardpuntencode opgenomen.

8.10.13 grondwatertrap

 

Naam attribuut

grondwatertrap

Definitie

De mate waarin de stand van het grondwater fluctueert, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Grondwatertrap

Type

Codelijst

Toelichting

De grondwatertrap is een afgeleide van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Het gegeven is van belang voor de beoordeling van de geschiktheid van de bodem voor bepaalde vormen van landgebruik.

Het gegeven is als grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen.

8.10.14 afwijkend grondwaterregime

Naam attribuut

afwijkend grondwaterregime

Definitie

De aanduiding die aangeeft dat er ter plaatse omstandigheden zijn die het meer regionaal bepaalde gedrag van de grondwaterspiegel beïnvloeden.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

AfwijkendGrondwaterRegime

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut grondwatertrap gelijk is aan onbekend.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer er bijzondere omstandigheden zijn geconstateerd.

Het gegeven is als toevoeging aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen.

   

8.10.15 bijzonderheid locatie

Naam attribuut

bijzonderheid locatie

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de bodem op een plaats in het landschap ligt die van bodemkundige betekenis is en wat de ligging dan is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidLocatie

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven heeft alleen betekenis in Zuid-Limburg.

Het gegeven is in toevoeging achteraan van de standaardpuntencode opgenomen.

8.11. Bijzonderheid onderin

Naam entiteit

Bijzonderheid onderin

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het onderste deel van de bodem een bijzonder kenmerk heeft en wat dat dan is.

Kardinaliteit

1..*

Toelichting

Het onderste deel van de bodem begint bij een diepte van 40 cm.

Het gegeven, of de reeks van gegevens, is in toevoegingen achteraan van de standaardpuntencode opgenomen.

   

8.11.1 bijzonderheid

 

Naam attribuut

bijzonderheid

Definitie

De omschrijving van de bijzonderheid in het onderste deel van het profiel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bijzonderheid

Type

Codelijst

   

8.11.2 begindiepte

 

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop de bijzonderheid begint.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

1.1

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.4 tot 1.8

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut bijzonderheid gelijk is aan bolster, spalterveen of geen. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Artikel 2. Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

2.1. Enumeraties

IndicatieJaNee

Waarde

ja

nee

IndicatieJaNeeOnbekend

Waarde

ja

nee

onbekend

Kwaliteitsregime

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

2.2. Codelijsten

1. AfwijkendGrondwaterRegime

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

buitenHoofdkering

Buiten de hoofdwaterkering gelegen gronden; periodiek overstroomd. De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code "b".

overstroomdWinter

Water boven maaiveld gedurende een aaneengesloten periode van meer dan 1 maand tijdens de winterperiode (alleen bij binnen de hoofdwaterkering gelegen gronden). De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code "w".

schijnspiegels

Schijnspiegels; het niveau van de GHG wordt bepaald door periodiek optredende grondwaterstanden boven een slecht doorlatende laag, waaronder weer een onverzadigde zone voorkomt. Deze kwalitatieve toevoeging geven we alleen aan bij gronden met een grondwaterfluctuatie (GLG-GHG) van meer dan 120 cm. De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code "s".

2. Afzettingskarakteristiek

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

dekzandFluvioperiglaciaal

Afzetting van dekzand van vroeg pleistocene ouderdom, in de warmere periode tussen de ijstijden met water meegevoerd.

dekzandLaatWeichselien

Afzetting van dekzand van laat-Weichselien ouderdom.

dekzandMiddenWeichselien

Afzetting van dekzand van midden-Weichselien ouderdom.

dekzandPremorenaal

Afzetting van dekzand van vroeg pleistocene ouderdom.

duinKustLaatHoloceen

Stuifzand in de vorm van duinen aan de kust, van laat-holocene ouderdom.

duinKustVroegHoloceen

Stuifzand in de vorm van duinen aan de kust, van vroeg-holocene ouderdom.

duinLandHoloceen

Stuifzand in de vorm van duinen aan land, van holocene ouderdom.

duinRivierHoloceen

Stuifzand in de vorm van duinen langs/naast de rivieren, van holocene ouderdom.

eolischZand

Eolische of fluvioperiglaciale afzetting van zand, anders dan dekzand, stuifzand en löss.

fluviatielBeekHoloceen

Afzetting van holocene ouderdom gevormd door beken of kleine rivieren.

fluviatielMaasHoloceen

Afzetting van Maas, van holocene ouderdom.

fluviatielMaasRijnLaatPleistoceen

Afzetting van Rijn of Maas, van laat-pleistocene ouderdom.

fluviatielMaasRijnVroegMiddenPleistoceen

Afzetting van Rijn of Maas, van vroeg- of midden-pleistocene ouderdom.

fluviatielOostelijkeRivieren

Afzetting van het systeem van oostelijke rivieren dat het Eridanos riviersysteem wordt genoemd en in het Neogeen en Pleistoceen actief was.

fluviatielRijnHoloceen

Afzetting van Rijn, van holocene ouderdom.

fluviatielUiterwaardHoloceen

Afzetting van Rijn of Maas, vanaf het moment van het bouwen van dijken

gestuwdMaasRijnPleistoceen

Afzetting van Rijn of Maas, van pleistocene ouderdom, in gestuwde positie.

gestuwdOostelijkeRivieren

Afzetting van het Eridanos riviersysteem in gestuwde positie.

gestuwdTertiair

Afzetting van tertiaire ouderdom in gestuwde positie.

glaciaalKeileem

Keileem

glaciaalKeizand

Keizand

glaciaalPotklei

Fijnkorrelige smeltwaterafzetting die volledig uit vettig klei bestaat.

glaciaalWarvenklei

Fijnkorrelige smeltwaterafzetting die uit laagjes potklei afgewisseld met laagjes zand bestaat.

glaciaalZand

Afzetting van zand door smeltwater in pleistoceen, meestal in de vorm van waaiers (sandrs).

hellingGrof

Hellingafzetting van grof materiaal, meestal vermengd met fijner materiaal, van pleistocene ouderdom.

hellingLöss

Hellingafzetting van holocene ouderdom die uit in pleistoceen op de helling afgezette löss bestaat.

lössdek

Afzetting van löss op heuvels, op een groot aaneengesloten areaal.

lössinsluiting

Afzetting van löss in kleine, versnipperde, lager liggende, natte gebieden.

marienFluviatielHoloceen

Afzetting van holocene ouderdom gevormd in het overgangsbereik tussen rivier en zee.

marienLagunairHoloceen

Afzetting van holocene ouderdom gevormd in de lagunen.

marienLaatHoloceen

Afzetting van laat-holocene ouderdom gevormd in zee.

marienVroegHoloceen

Afzetting van vroeg-holocene ouderdom gevormd in zee.

tertiair

Afzetting van tertiaire ouderdom.

dekzandPleistoceen

 

Afzetting van dekzand van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie.

duinKustHoloceen

 

Zandafzetting in de vorm van duinen aan de kust, van holocene ouderdom zonder nadere specificatie.

fluviatielMaasRijnHoloceen

 

Afzetting van Rijn of Maas, van holocene ouderdom.

fluviatielMaasRijnPleistoceen

 

Afzetting van Rijn of Maas, van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie.

gestuwd

 

Afzetting in gestuwde positie, de afkomst en ouderdom niet gespecificeerd.

glaciaal

 

Afzetting van ongespecificeerd materiaal door smeltwater, van pleistoceen ouderdom.

löss

 

Lössafzetting van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie.

marienHoloceen

 

Afzetting van holocene ouderdom gevormd in zee, zonder nadere specificatie.

3. Beschrijflocatie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

lab

Het monster is beschreven in een beschrijfruimte.

veld

Het monster is in het veld beschreven.

4. Beschrijfmethode

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

AlterraTD19A

Technisch Document 19A van DLO Staring Centrum, nu Wageningen Environmental Research.

5. Bijzonderheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bolster

Bolster, beginnend binnen 40 cm en ten minste 20 cm dik (code "j"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

geen

Geen bijzonderheden in het lagere deel van het profiel geconstateerd.

glauconietklei

Glauconietklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "a"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

grofZandGrind

Grof zand en/of grind, beginnend tussen 40 en 80 cm en ten minste 40 cm dik of beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 120 cm (code "g"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

kalksteenKleefaarde

Kalksteen of kleefaarde, beginnend tussen 40 en 120 cm (code "k"). Van toepassing bij leemgronden, brikgronden en kleigronden.

katteklei

Katteklei, beginnend binnen 80 cm en ten minste 20 cm dik (code "l"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden en kleigronden.

keileemPotklei

Keileem of potklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "x"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij brikgronden, kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

moerigeLaag

Moerige laag beginnend binnen 80 cm en tenminste 40 cm dik (code "m"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden.

moerigMateriaalDiep

Moerig materiaal, beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 120 cm (code "v"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij veengronden, brikgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

moerigMateriaalOndiep

Moerig materiaal, beginnend tussen 40 en 80 cm en 15 à 40 cm dik (code "w"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden, leemgronden en kleigronden.

oudeKlei

Oude klei, anders dan keileem, potklei of glauconietklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "t"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

spalterveen

Spalterveen, ten minste 5 cm dik en direct onder de A-horizont beginnend (code "q"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

vuursteeneluvium

Vuursteeneluvium, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "s"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

zandHoloceen

Holoceen zand, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "z"). Van toepassing bij niet-gerijpte minerale gronden en kleigronden.

zandPleistoceen

Pleistoceen zand, beginnend tussen 40 en 120 cm (code "p"). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden en kleigronden.

zavelKleiHalfGerijpt

Meestal niet geheel gerijpte zavel of klei, beginnend tussen 40 en 120 cm; zepige zavel of klei (code "r"). Van toepassing bij moerige gronden, podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden.

6. BijzonderheidBovenin

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

colluviaalDek

Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld (code "c"). Van toepassing alleen bij brikgronden.

colluviaalDekGrind

Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "cg"). Van toepassing alleen bij brikgronden.

colluviaalDekIJzerrijk

Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "cf" Van toepassing alleen bij brikgronden.

colluviaalDekStenen

Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "cm"). Van toepassing alleen bij brikgronden.

geen

Geen bijzonderheden in het bovendeel van het profiel.

getijdeInvloed

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei (code "e"). Van toepassing bij niet-gerijpte minerale gronden en kleigronden.

getijdeInvloedGrind

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "eg"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

getijdeInvloedIJzerrijk

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "ef"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

getijdeInvloedStenen

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en stenen in de bovenste 80 cm van het profiel en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "em"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

getijdeInvloedZouthoudend

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code "en"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

grind

Grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "g"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

ijzerrijk

IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik. De waarde is in toevoeging vooraan in de standaardpuntencode opgenomen met code "f". Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

ijzerrijkGrind

IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "fg"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

ijzerrijkStenen

IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "fm"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden, leemgronden, brikgronden en kleigronden.

kolenslik

Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte (code "h"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kolenslikGrind

Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "hg"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kolenslikStenen

Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "hm"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kruinigePercelen

Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen (code "b"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kruinigePercelenGrind

Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "bg"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kruinigePercelenIJzerrijk

Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "bf"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kruinigePercelenStenen

Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "bm"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

lössdek

Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "l"). Van toepassing bij veengronden en kleigronden.

lössdekGrind

Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "lg"). Van toepassing bij veengronden en kleigronden.

lössdekIJzerrijk

Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "lf"). Van toepassing bij veengronden en kleigronden.

lössdekStenen

Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "lm"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

opgebrachtHumusrijkDek

Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik; toemaakdek (code "o"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden.

opgebrachtHumusrijkDekGrind

Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "og"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden.

opgebrachtHumusrijkDekIJzerrijk

Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "of"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden.

opgebrachtHumusrijkDekVerdrogendeLagen

Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en verdrogende lagen in de bovenste 80 cm van het profiel (code "od"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden.

siltZanddek

Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "u"). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

siltZanddekGrind

Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "ug"). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

siltZanddekIJzerrijk

Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "uf"). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

siltZanddekStenen

Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "um"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

stenen

Stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "m"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden, leemgronden, brikgronden en kleigronden.

verdrogendeLagen

Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "d"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

verdrogendeLagenGrind

Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "dg"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

verdrogendeLagenIJzerrijk

Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "df"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

zanddek

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "z"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden.

zanddekGrind

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "zg"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden.

zanddekIJzerrijk

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "zf"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden.

zanddekKolenslik

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en kolenslik in de bovenste 40 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte (code "zh"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

zanddekStenen

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "zm"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden.

zanddekZouthoudend

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code "zn"). Van toepassing bij kleigronden.

zanddekDun

Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik (code "s"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

zanddekDunGrind

Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "sg"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

zanddekDunIJzerrijk

Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "sf"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

zanddekDunStenen

Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "sm"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

zavelKleidek

Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "k"). Van toepassing bij kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden.

zavelKleidekGrind

Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "kg"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden.

zavelKleidekIJzerrijk

Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "kf"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden.

zavelKleidekStenen

Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "km"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden.

zouthoudend

Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code "n"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden.

zouthoudendGrind

Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "ng"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden.

zouthoudendIJzerrijk

Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "nf"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden.

zouthoudendStenen

Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "nm"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden.

7. BijzonderheidLocatie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

dal

Bodem in een dal, in de nabijheid van een helling (code "d"). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij leemgronden, brikgronden en kleigronden wanneer geen grondwatertrap is onderscheiden.

helling

Bodem op een helling (code ‘ h’). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij leemgronden, brikgronden en kleigronden wanneer geen grondwatertrap is onderscheiden.

hellingvoet

Bodem aan de voet van een helling (code ‘c’). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij, leemgronden, brikgronden en kleigronden wanneer geen grondwatertrap is onderscheiden.

geen

Geen bijzonderheden.

8. Bodemklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

aarveengrond

Aarveengrond (code "1c").

akkereerdgrond

Akkereerdgrond (code "4t").

beekvaaggrond

Beekvaaggrond (code "5h").

beemdbrikgrond

Beemdbrikgrond (code "3b").

bergbrikgrond

Bergbrikgrond (code "3d").

boveengrond

Boveengrond (code "1g").

broekeerdgrondMoerig

Broekeerdgrond moerige bovengrond (code "v4d").

broekeerdgrondSiltZanddek

Broekeerdgrond kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek (code "u4d").

broekeerdgrondZanddek

Broekeerdgrond zanddek, 15 à 40 cm dik, met en zonder minerale eerdlaag (code "z4d").

broekeerdgrondZavelKleidek

Broekeerdgrond zavel- of kleidek (code "k4d").

bruineBeekeerdgrond

Bruine beekeerdgrond (code "4h").

bruineBeekeerdgrondCultuurdek

Bruine beekeerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code "c4h").

bruineEnkeerdgrond

Bruine enkeerdgrond (code "4r").

daalbrikgrond

Daalbrikgrond (code "3h").

dampodzolgrond

Dampodzolgrond (code "2m").

delbrikgrond

Delbrikgrond (code "3f").

drechtvaaggrond

Drechtvaaggrond (code "5m").

drechtvaaggrondBeekklei

Drechtvaaggrond beekklei (code "B5m").

drechtvaaggrondBeekkleiGebrokenDek

Drechtvaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5m").

drechtvaaggrondOudeklei

Drechtvaaggrond oude klei (code "K5m").

drechtvaaggrondOudekleiGebrokenDek

Drechtvaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5m").

drechtvaaggrondRivierklei

Drechtvaaggrond rivierklei (code "R5m").

drechtvaaggrondRivierkleiBruineKom

Drechtvaaggrond rivierklei bruine kom (code "bR5m").

drechtvaaggrondRivierkleiGebrokenDek

Drechtvaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5m").

drechtvaaggrondZeeklei

Drechtvaaggrond zeeklei (code "M5m").

drechtvaaggrondZeekleiGebrokenDek

Drechtvaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5m").

drechtvaaggrondZeekleiKnip

Drechtvaaggrond zeeklei, knipklei (code "kM5m").

drechtvaaggrondZeekleiKnippig

Drechtvaaggrond zeeklei, knippige klei (code "gM5m").

duinvaaggrond

Duinvaaggrond (code "5t").

duinvaaggrondMatigHumusarm

Duinvaaggrond matig humusarm stuifzand (code "c5t").

duinvaaggrondUiterstHumusarm

Duinvaaggrond uiterst humusarm stuifzand (code "a5t").

duinvaaggrondZeerHumusarm

Duinvaaggrond zeer humusarm stuifzand (code "b5t").

gooreerdgrond

Gooreerdgrond (code "4i").

gooreerdgrondCultuurdek

Gooreerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code "c4i").

gorsvaaggrondRivierklei

Gorsvaaggrond rivierklei (code "R5d").

gorsvaaggrondZeeklei

Gorsvaaggrond zeeklei (code "M5d").

haarpodzolgrond

Haarpodzolgrond (code "2z").

haarpodzolgrondZanddek

Haarpodzolgrond met een zanddek (code "2v").

heuvelpodzolgrond

Heuvelpodzolgrond (code "2x").

hoekpodzolgrond

Hoekpodzolgrond (code "2g").

hofeerdgrond

Hofeerdgrond (code "4x").

hofeerdgrondBeekklei

Hofeerdgrond beekklei (code "B4x").

hofeerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Hofeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4x").

hofeerdgrondOudeklei

Hofeerdgrond oude klei (code "K4x").

hofeerdgrondRivierklei

Hofeerdgrond rivierklei (code "R4x").

hofeerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Hofeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4x").

hofeerdgrondZeeklei

Hofeerdgrond zeeklei (code "M4x").

hofeerdgrondZeekleiGebrokenDek

Hofeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4x").

hofeerdgrondZeekleiKnip

Hofeerdgrond zeeklei knipklei (code "kM4x").

hofeerdgrondZeekleiKnippig

Hofeerdgrond zeeklei knippige klei (code "gM4x").

holtpodzolgrond

Holtpodzolgrond (code "2i").

holtpodzolgrondZanddek

Holtpodzolgrond met een zanddek (code "2c").

horstpodzolgrond

Horstpodzolgrond (code "2h").

kamppodzolgrond

Kamppodzolgrond (code "2w").

kanteerdgrond

Kanteerdgrond (code "4v").

koopveengrond

Koopveengrond (code "1d").

krijteerdgrondOudeklei

Krijteerdgrond oude klei (code "K4q").

krijtvaaggrondOudeklei

Krijtvaaggrond oude klei (code "K5q").

kuilbrikgrond

Kuilbrikgrond (code "3c").

laarpodzolgrond

Laarpodzolgrond (code "2q").

leekeerdgrond

Leekeerdgrond (code "4p").

leekeerdgrondBeekklei

Leekeerdgrond beekklei (code "B4p").

leekeerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Leekeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4p").

leekeerdgrondOudeklei

Leekeerdgrond oude klei (code "K4p").

leekeerdgrondOudekleiGebrokenDek

Leekeerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4p").

leekeerdgrondRivierklei

Leekeerdgrond rivierklei (code "R4p").

leekeerdgrondRivierkleiBruineKom

Leekeerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4p").

leekeerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Leekeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4p").

leekeerdgrondZeeklei

Leekeerdgrond zeeklei (code "M4p").

leekeerdgrondZeekleiGebrokenDek

Leekeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4p").

leekeerdgrondZeekleiKnip

Leekeerdgrond zeeklei, knipklei (code "kM4p").

leekeerdgrondZeekleiKnippig

Leekeerdgrond zeeklei, knippige klei (code "gM4p").

liedeerdgrond

Liedeerdgrond (code "4m").

liedeerdgrondBeekklei

Liedeerdgrond beekklei (code "B4m").

liedeerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Liedeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4m").

liedeerdgrondOudeklei

Liedeerdgrond oude klei (code "K4m").

liedeerdgrondOudekleiGebrokenDek

Liedeerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4m").

liedeerdgrondRivierklei

Liedeerdgrond rivierklei (code "R4m").

liedeerdgrondRivierkleiBruineKom

Liedeerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4m").

liedeerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Liedeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4m").

liedeerdgrondZeeklei

Liedeerdgrond zeeklei (code "M4m").

liedeerdgrondZeekleiGebrokenDek

Liedeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4m").

liedeerdgrondZeekleiKnip

Liedeerdgrond zeeklei, knipklei (code "kM4m").

liedeerdgrondZeekleiKnippig

Liedeerdgrond zeeklei, knippige klei (code "gM4m").

loopodzolgrond

Loopodzolgrond (code "2d").

madeveengrond

Madeveengrond (code "1h").

meerveengrond

Meerveengrond (code "1t").

moerpodzolgrond

Moerpodzolgrond (code "2n").

moerpodzolgrondZanddek

Moerpodzolgrond met een zanddek (code "2l").

moerpodzolgrondZavelKleidek

Moerpodzolgrond met een zavel- of kleidek (code "2k").

nesvaaggrond

Nesvaaggrond (code "5n").

nesvaaggrondBeekklei

Nesvaaggrond beekklei (code "B5n").

nesvaaggrondBeekkleiGebrokenDek

Nesvaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5n").

nesvaaggrondOudeklei

Nesvaaggrond oude klei (code "K5n").

nesvaaggrondOudekleiGebrokenDek

Nesvaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5n").

nesvaaggrondRivierklei

Nesvaaggrond rivierklei (code "R5n").

nesvaaggrondRivierkleiBruineKom

Nesvaaggrond rivierklei bruine kom (code "bR5n").

nesvaaggrondRivierkleiGebrokenDek

Nesvaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5n").

nesvaaggrondZeeklei

Nesvaaggrond zeeklei (code "M5n").

nesvaaggrondZeekleiGebrokenDek

Nesvaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5n").

nesvaaggrondZeekleiKnip

Nesvaaggrond zeeklei, knipklei (code "kM5n").

nesvaaggrondZeekleiKnippig

Nesvaaggrond zeeklei, knippige klei (code "gM5n").

ooivaaggrond

Ooivaaggrond (code "5x").

ooivaaggrondBeekklei

Ooivaaggrond beekklei (code "B5x").

ooivaaggrondBeekkleiGebrokenDek

Ooivaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5x").

ooivaaggrondOudeklei

Ooivaaggrond oude klei (code "K5x").

ooivaaggrondOudekleiGebrokenDek

Ooivaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5x").

ooivaaggrondRivierklei

Ooivaaggrond rivierklei (code "R5x").

ooivaaggrondRivierkleiBruineKom

Ooivaaggrond rivierklei bruine kom (code "bR5x").

ooivaaggrondRivierkleiGebrokenDek

Ooivaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5x").

ooivaaggrondZeeklei

Ooivaaggrond zeeklei (code "M5x").

ooivaagrondZeekleiGebrokenDek

Ooivaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5x").

ooivaaggrondZeekleiKnip

Ooivaaggrond zeeklei knipklei (code "kM5x").

ooivaaggrondZeekleiKnippig

Ooivaaggrond zeeklei knippige klei (code "gM5x").

plaseerdgrondMoerig

Plaseerdgrond moerige bovengrond (code "v4c").

plaseerdgrondUiterstFijnZanddek

Plaseerdgrond met dek van uiterst fijn zand (code "u4c").

plaseerdgrondZanddek

Plaseerdgrond zanddek, 15 à 40 cm dik, met en zonder minerale eerdlaag (code "z4c").

plaseerdgrondZavelKleidek

Plaseerdgrond zavel- of kleidek, 15 à 40 cm dik (code "k4c").

poldervaaggrond

Poldervaaggrond (code "5p").

poldervaaggrondBeekklei

Poldervaaggrond beekklei (code "B5p").

poldervaaggrondBeekkleiGebrokenDek

Poldervaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5p").

poldervaaggrondOudeklei

Poldervaaggrond oude klei (code "K5p").

poldervaaggrondOudekleiGebrokenDek

Poldervaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5p").

poldervaaggrondRivierklei

Poldervaagrond rivierklei (code "R5p").

poldervaaggrondRivierkleiBruineKom

Poldervaaggrond rivierklei, bruine kom (code "bR5p").

poldervaaggrondRivierkleiGebrokenDek

Poldervaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5p").

poldervaaggrondZeeklei

Poldervaaggrond zeeklei (code "M5p").

poldervaagrondZeekleiGebrokenDek

Poldervaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5p").

poldervaaggrondZeekleiKnip

Poldervaaggrond zeeklei, knipklei (code "kM5p").

poldervaaggrondZeekleiKnippig

Poldervaaggrond zeeklei, knippige klei (code "gM5p").

radebrikgrond

Radebrikgrond (code "3i").

rooibrikgrond

Rooibrikgrond (code "3g").

slikvaaggrondRivierklei

Slikvaaggrond rivierklei (code "R5f").

slikvaaggrondZeeklei

Slikvaaggrond zeeklei (code "M5f").

tochteerdgrond

Tochteerdgrond (code "4n").

tochteerdgrondBeekklei

Tochteerdgrond beekklei (code "B4n").

tochteerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Tochteerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4n").

tochteerdgrondOudeklei

Tochteerdgrond oude klei (code "K4n").

tochteerdgrondOudekleiGebrokenDek

Tochteerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4n").

tochteerdgrondRivierklei

Tochteerdgrond rivierklei (code "R4n").

tochteerdgrondRivierkleiBruineKom

Tochteerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4n").

tochteerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Tochteerdgrond rivierklei gebroken dek (code "oR4n").

tochteerdgrondZeeklei

Tochteerdgrond zeeklei (code "M4n").

tochteerdgrondZeekleiGebrokenDek

Tochteerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4n").

tochteerdgrondZeekleiKnip

Tochteerdgrond zeeklei knipklei (code "kM4n").

tochteerdgrondZeekleiKnippig

Tochteerdgrond zeeklei knippige klei (code "gM4n").

tuineerdgrond

Tuineerdgrond (code "4w").

tuineerdgrondBeekklei

Tuineerdgrond beekklei (code "B4w").

tuineerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Tuineerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4w").

tuineerdgrondOudeklei

Tuineerdgrond oude klei (code "R4w").

tuineerdgrondOudekleiGebrokenDek

Tuineerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4w").

tuineerdgrondRivierklei

Tuineerdgrond rivierklei (code "R4w").

tuineerdgrondRivierkleiBruineKom

Tuineerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4w").

tuineerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Tuineerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4w").

tuineerdgrondZeeklei

Tuineerdgrond zeeklei (code "M4w").

tuineerdgrondZeekleiGebrokenDek

Tuineerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4w").

tuineerdgrondZeekleiKnip

Tuineerdgrond zeeklei knipklei (code "kM4w").

tuineerdgrondZeekleiKnippig

Tuineerdgrond zeeklei knippige klei (code "gM4w").

veldpodzolgrond

Veldpodzolgrond (code "2r").

veldpodzolgrondZanddek

Veldpodzolgrond met een zanddek (code "2p").

veldpodzolgrondZavelKleidek

Veldpodzolgrond met een zavel- of kleidek (code "2o").

vlakvaaggrond

Vlakvaaggrond (code "5k").

vlierveengrond

Vlierveengrond (code "1v").

vlietveengrond

Vlietveengrond (code "1k").

vorstvaaggrond

Vorstvaaggrond (code "5v").

waardveengrond

Waardveengrond (code "1s").

weideveengrond

Weideveengrond (code "1r").

woudeerdgrond

Woudeerdgrond (code "4o").

woudeerdgrondBeekklei

Woudeerdgrond beekklei (code "B4o").

woudeerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Woudeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4o").

woudeerdgrondOudeklei

Woudeerdgrond oude klei (code "K4o").

woudeerdgrondOudekleiGebrokenDek

Woudeerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4o").

woudeerdgrondRivierklei

Woudeerdgrond rivierklei (code "R4o").

woudeerdgrondRivierkleiBruineKom

Woudeerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4o").

woudeerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Woudeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4o").

woudeerdgrondZeeklei

Woudeerdgrond zeeklei (code "M4o").

woudeerdgrondZeekleiGebrokenDek

Woudeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4o").

woudeerdgrondZeekleiKnip

Woudeerdgrond zeeklei, knipklei (code "kM4o").

woudeerdgrondZeekleiKnippig

Woudeerdgrond zeeklei, knippige klei (code "gM4o").

zwarteBeekeerdgrond

Zwarte beekeerdgrond (code "4k").

zwarteBeekeerdgrondCultuurdek

Zwarte beekeerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code "c4k").

zwarteEnkeerdgrond

Zwarte enkeerdgrond (code "4s").

9. BodemkundigeGrondsoornaam

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

grind

Grind, grindgehalte ≥ 30%.

kleiarmSilt

Kleiarm silt, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 0% tot 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 50%.

kleiarmZand

Kleiarm zand, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 0% tot 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

kleiigSilt

Kleiig silt, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 50%.

kleiigVeen

Kleiig veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 22,5% tot 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

kleiigZand

Kleiig zand, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

leemarmZand

Leemarm zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10%.

lichteKlei

Lichte klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 25% tot 35%.

matigLichteZavel

Matig lichte zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 12% tot17,5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

matigZwareKlei

Matig zware klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 35% tot 50%.

schelpmateriaal

Schelpmateriaal, schelpmateriaalgehalte ≥ 30%.

siltigeLeem

Siltige leem, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 85%.

sterkLemigZand

Sterk lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5%.

veen

Veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte > 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

venigeKlei

Venige klei, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 15% tot 22,5% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

venigZand

Venig zand, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 15% tot 22,5% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

zandigeLeem

Zandige leem, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 50% tot 85%.

zandigVeen

Zandig veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 22,5% tot 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

zeerLichteZavel

Zeer lichte zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 8% tot 12% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

zeerSterkLemigZand

Zeer sterk lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50%.

zeerZwareKlei

Zeer zware klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte ≥ 50%.

zwakLemigZand

Zwak lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5%.

zwareZavel

Zware zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 17,5% tot 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

nietBepaald

 

De bodemkundige grondsoortnaam is niet bepaald.

10. Boorspoeling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Geen vloeistof gebruikt tijdens het boren.

11. Boortype

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

edelmanboor

Edelmanboor. De meest gangbare diameter is 7 cm.

guts

Guts. De meest gangbare diameter is 3 cm.

humushapper

Humushapper. De meest gebruikte humushapper heeft een breedte van 10 cm en een dikte van circa 2 cm. Met de humushapper wordt soms ook een klein stukje onder de strooisellaag meegenomen.

pulsboor

Pulsboor. De meest gangbare diameter is 7 cm.

riversideboor

De riversideboor is geschikt voor grindlagen en de diameter ervan is variabel.

zuigerboor

De zuigerboor is geschikt voor waterverzadigde zandlagen en de diameter ervan varieert tussen 4 en 7 cm.

onbekend

 

Onbekend.

12. Boornorm

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Geen norm gebruikt bij het boren.

RBAlterra2017

Richtlijnen voor boren voor bodemkundige beschrijvingen (Wageningen Environmental Research, 2017)

13. Codegroep

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

brikgrond

Minerale gronden met een inspoelingslaag van lutum en ijzer beginnend binnen 80 cm diepte. De inspoelingslaag, de zgn. briklaag, ontstaat door kleiverplaatsing en komt voor in kalkloze lutumrijke afzettingen van ten minste laat-pleistocene ouderdom.

kleigrond

Gronden die binnen 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit gerijpte zavel of klei bestaan. Voor de indeling in deze codegroep moeten een briklaag en een moerige bovengrond of tussenlaag ontbreken. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in klei en de kalksteen verweringsgronden. De gronden zijn tot tenminste 40 cm diepte gerijpt. Op basis van de herkomst worden gronden verder onderverdeeld in zeeklei, rivierklei, oude klei en beekklei.

leemgrond

Gronden die binnen 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit eolisch materiaal bestaan met meer dan 50% leem en/of meer dan 8% lutum. Voor de indeling in deze codegroep moeten een briklaag en een moerige bovengrond of tussenlaag ontbreken. Leem- of lössgronden komen vooral voor in Zuid-Limburg.

moerigeGrond

Gronden, waar binnen de eerste 40 cm een moerige laag begint, die minimaal 15 en maximaal 40 dik is. Een moerige bovengrond is minimaal 15 cm dik en ligt binnen 40 cm op een minerale ondergrond. Een moerige tussenlaag begint binnen 40 cm en is 5 á 40 cm dik en wordt afgedekt door een zand- of kleidek.

nietGerijpteMineraleGrond

Minerale gronden die binnen 20 cm diepte hoogstens bijna gerijpt of nog slapper zijn. Deze gronden liggen overwegend in de schorren en slikken langs de kust en verspreid in lage terreindelen langs de rivieren. Het recent gesedimenteerde materiaal moet het rijpingsproces nog geheel of gedeeltelijk doorlopen. Naar de aard van het afzettingsmilieu worden ze onderverdeeld in zeeklei en rivierklei.

podzolgrond

Gronden met een duidelijke podzol-B-horizont en een A-horizont dunner dan 50 cm. Podzolgronden hebben een veelal bruin gekleurde inspoelingslaag (B-horizont), waarin organische stof al dan niet samen met ijzer- en aluminiumverbindingen is opgehoopt. Indien tevens een 'dikke eerdlaag', moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig is behoren ze tot een andere codegroep.

veengrond

Gronden, die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van deze dikte uit ‘moerig' materiaal bestaan.

zandgrondKalkhoudend

Gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte bestaan uit zand dat jonger is dan dekzand en waarbij een duidelijke podzol-horizont en briklaag ontbreken en waarbij ook geen moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig is. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in kalkhoudend zand.

Kalkhoudende zanden zijn overwegend onder mariene omstandigheden afgezet. Andere zandgronden in deze codegroep zijn jonge stuifzandgronden en zanden die zijn afgezet onder fluviatiele omstandigheden. Het zand in deze codegroep is kalkrijk én relatief recent afgezet.

zandgrondKalkloos

Minerale gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit kalkloos zand bestaan. Een duidelijke podzol-horizont ontbreekt of deze komt voor onder een meer dan 50 cm dikke humeuze bovengrond. Ook is er geen moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in kalkloos zand.

14. CoördinaatTransformatie

Coördinaattransformatie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietGetransformeerd

De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig.

RDNAPTRANS2008

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

RDNAPTRANS2008MV0

 

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

15. Gesteentesoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kalksteen

Kalksteen

schalie

Schalie

zandsteen

Zandsteen

onbekend

 

Onbekend

16. Grindgehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zwakGrindig

Zwak grindig, 0%< grind < 5%.

grindig

Grindig, 5% <= grind < 15%.

sterkGrindig

Sterk grindig, 15% <= grind < 30%.

onbekend

 

Onbekend

17. Grondwatertrap

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

Ia

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 0 en 50 cm.

Ic

GHG ligt tussen 25 en 50 cm, GLG ligt tussen 25 en 50 cm.

IIa

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm.

IIb

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm.

IIc

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm.

IIIa

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm.

IIIb

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm.

IVc

GHG ligt tussen 80 en 120 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm.

IVu

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm.

Vad

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper.

Vao

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm.

Vbd

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper.

Vbo

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm.

VId

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper.

VIo

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm.

VIId

GHG ligt tussen 80 en 140 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper.

VIIo

GHG ligt tussen 80 en 140 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm.

VIIId

GHG ligt op 140 cm of dieper, GLG ligt op 180 cm of dieper.

VIIIo

GHG ligt tussen 140 en 180 cm, GLG ligt tussen 140 en 180 cm.

Va

 

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper.

Vb

 

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper.

VI

 

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper.

VII

 

GHG ligt op 80 cm of dieper, GLG ligt op 120 cm of dieper.

VIII

 

GHG ligt op 140 cm of dieper, GLG ligt op 140 cm of dieper.

onbekend

 

Onbekend

18. Horizontcode

 

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

Strooisellaag

Of

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), met omgezette plantenresten, maar met nog herkenbare fragmenten.

Oh

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), een compacte laag omgezette organische stof, die van het bodemoppervlak los getrokken kan worden.

Strooisellaag

Ol

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), met verse, nauwelijks aangetaste bladeren.

Ou

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), hoofd- en overgangshorizont die geen andere kleine-letter-toevoeging heeft, maar die wel onderverdeeld wordt. Zonder specifieke kenmerken.

O

 

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag). Kenmerken niet nader gespecificeerd.

Bodemlaag

Aa

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal.

Bodemlaag

Aab

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Aag

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, met roestvlekken.

Aagb

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven', met roestvlekken.

Aap

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Bodemlaag

Aapg

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken.

Ah

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt.

Ahb

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Ahg

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, met roestvlekken

Ahgb

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven', met roestvlekken.

Ahgc

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet, niet bewerkt, met roestvlekken, extreem ijzerrijk.

Bodemlaag

Ap

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet(niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Apg

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken.

Apgc

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken, extreem ijzerrijk.

ABh

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale (soms moerige) samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van ingespoelde humus.

ABt

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling en met kenmerken van ingespoelde lutum.

ABtg

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, minerale samenstelling en met kenmerken van ingespoelde lutum en roestvlekken.

ABu

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet. Zonder specifieke kenmerken.

Bodemlaag

ABw

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van homogenisatie.

ABwg

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van homogenisatie en roestvlekken.

ACe

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale samenstelling en met kenmerken van ontijzering.

ACg

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en met roestvlekken.

ACgc

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en met roestvlekken en extreem ijzerrijk.

ACu

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling. Zonder specifieke kenmerken.

ACw

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en kenmerken van verwering en homogenisatie.

ACwg

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en kenmerken van verwering en homogenisatie en roestvlekken.

Bodemlaag

AEg

Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, met roestvlekken.

AEu

Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Zonder specifieke kenmerken.

Bh

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus.

Bhe

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en kenmerken van ontijzering.

Bheb

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en kenmerken van ontijzering, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Bhg

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en roestvlekken.

Bhgb

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en roestvlekken, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Bodemlaag

Bhs

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen).

Bhsb

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Bhsc

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), extreem ijzerrijk.

Bs

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen).

Bt

Een minerale horizont met ingespoelde lutum.

Btb

Een minerale horizont met ingespoelde lutum, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Btg

Een minerale horizont, met ingespoelde lutum en roestvlekken.

Bw

Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur. Dit laatste alleen bij kleilagen.

Bodemlaag

Bwb

Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Bwg

Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur en roestvlekken.

Bwgb

Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur en roestvlekken, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Bws

Gehomogeniseerde B-horizont met vrijgekomen en ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen).

Bwsb

Gehomogeniseerde B-horizont met vrijgekomen en ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Bodemlaag

BCe

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en kenmerken van ontijzering.

BCg

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en roestvlekken.

BCu

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling. Zonder specifieke kenmerken.

BCw

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en kenmerken van homogenisatie.

Cc

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, extreem ijzerrijk.

Ce

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met kenmerken van ontijzering.

Cer

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met kenmerken van ontijzering en geheel gereduceerd.

Cg

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken.

Cgc

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en extreem ijzerrijk.

Bodemlaag

Cgcp

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en extreem ijzerrijk, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Cgi

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en half of minder gerijpt materiaal.

Cgr

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en geheel gereduceerd.

Cgri

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken, half of minder gerijpt materiaal en geheel gereduceerd.

Ci

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, half of minder gerijpt materiaal.

Cj

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, gele kattekleivlekken (jarosiet).

Cp

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Bodemlaag

Cr

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, geheel gereduceerd.

Crc

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, extreem ijzerrijk en geheel gereduceerd.

Cri

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, half of minder gerijpt materiaal en geheel gereduceerd.

Cu

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, zonder specifieke kenmerken.

Cw

Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd.

Cwg

Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd en met roestvlekken.

Cwgp

Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd en met roestvlekken, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Cy

Een zandige laag, die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met ijzerhuidjes.

Bodemlaag

Eb

Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Meestal heeft de E-horizont een lager humusgehalte dan de erboven liggende horizont. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (>50 cm) antropogeen dek `begraven'.

Eg

Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, met roestvlekken. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont.

Eu

Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, zonder specifieke kenmerken. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. Zonder specifieke kenmerken.

EBh

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en met kenmerken van ingespoelde humus.

EBt

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en met kenmerken van ingespoelde lutum.

Bodemlaag

EBu

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden. Zonder specifieke kenmerken.

EBw

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en deels met kenmerken van ingespoelde lutum.

A

 

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren). Kenmerken niet nader gespecificeerd.

AB

 

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

AC

 

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

AE

 

Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

B

 

Een minerale (soms moerige) inspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

Bodemlaag

BC

 

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

C

 

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen die een O-, A-, E- en B-horizont zouden kunnen doen ontstaan. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

E

 

Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Meestal heeft de E-horizont een lager humusgehalte dan de erboven liggende horizont. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

EB

 

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

Vast gesteentelaag

Ru

Vast gesteente.

19. KaderAanlevering

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

publiekeTaak

Opdracht publieke taakuitvoering.

archiefoverdracht

 

Archiefoverdracht.

20. KaderInwinning

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bodemchemischOnderzoek

Onderzoek met als doel chemische eigenschappen van de ondergrond te verkennen.

bodemfysischOnderzoek

Onderzoek met als doel fysische eigenschappen van de ondergrond te verkennen.

bodemkaartNederland

Onderzoek met als doel de Bodemkaart van Nederland op te stellen.

bodemopbouwNatuurterreinen

Bodemkundig onderzoek in verband met de inrichting, beheer en onderhoud natuurgebieden.

delfstofwinning

Bodemkundig onderzoek naar de potenties voor het winnen van delfstoffen.

gebiedsinrichting

Bodemkundig onderzoek in verband met de herinrichting van een gebied (o.a. landinrichting).

hydrologischOnderzoek

Onderzoek met als doel hydrologische eigenschappen van de ondergrond te verkennen.

onbekend

 

Onbekend.

21. Kalkklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kalkloos

Geen opbruising (minder dan 0,5% CaCO3).

kalkhoudend

Hoorbare opbruising (0,5 – 1 a 2% CaCO3).

kalkrijk

Zichtbare opbruising (meer dan 1 a 2% CaCO3).

onbekend

 

Onbekend

22. Kalkverloopklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kalkloos

Kalkloos (code "c") zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkloos zijn; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkloos; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkloos; – tot 30 à 50 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkarm.

kalkarm

Kalkarm (code "b") zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkarm zijn; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkarm; – tot 30 à 50 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkloos; – tot 30 à 50 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkrijk; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkarm; – tot 30 à 50 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkloos.

kalkrijk

Kalkrijk (code "a") zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkrijk zijn; – tot 30 à 50 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkarm; – tot ten hoogste 50 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkrijk; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkrijk.

onbekend

 

Onbekend

23. KlasseSchelpmateriegehalte

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zwakSchelphoudend

Zwak schelphoudend, 0%< schelpen < 1%

schelphoudend

Schelphoudend, 1% <= schelpen < 10%.

sterkSchelphoudend

Sterk schelphoudend, 10% <= schelpen < 30%.

onbekend

 

Onbekend

24. Landgebruik

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

akkerAardappelen

Akkerbouw, aardappelen.

akkerBieten

Akkerbouw, bieten.

akkerGewas

Akkerbouwgewassen, niet zijnde aardappelen, bieten, granen of mais, niet nader gespecificeerd (o.a. ook akkerbouwmatige tuinbouw).

akkerGranen

Akkerbouw, granen.

akkerKaalBraak

Kaal land, niet niet herkenbaar welk gewas gezaaid of gepoot is, of welk gewas er heeft gestaan(zoals bij geploegd land).

akkerMais

Akkerbouw, mais.

boomkwekerij

Boomkwekerij.

bosGemengd

Gemengd bos.

geenLandelijkGebruik

Een gebied dat niet als akker, boomkwekerij, bos, fruitteelt, grasland, natuur, plantsoen, sportterrein of tuinbouw gespecificeerd wordt. Meestal is het terrein door recent menselijk ingrijpen sterk beïnvloed. Voorbeelden: bouwterrein, gronddepot, zandafgraving.

fruitteeltBouwland

Boomgaard met onbegroeide ondergrond.

fruitteeltGroen

Boomgaard met grasondergrond.

graslandBlijvend

Blijvend grasland.

graslandNietblijvend

Niet-blijvend grasland.

loofbos

Loofbos (meer dan 80% loofbomen in de directe omgeving van de boring).

naaldbos

Naaldbos (meer dan 80% naaldbomen in de directe omgeving van de boring).

natuurVegetatieDroog

Natuurterrein met korte vegetatie, geen heide, op droge groeiplaatsen, zoals de natuur in de duinen langs de kust en op de Veluwe.

natuurVegetatieHeide

Natuurterrein met korte vegetatie bestaande uit heide.

natuurVegetatieNat

Natuurterrein met korte vegetatie, geen heide, op natte groeiplaatsen, zoals de kwelders en slikken langs de kust, gebieden in de Biesbosch, blauwgraslanden enz.

natuurVegetatieVochtig

Natuurterrein met korte vegetatie, geen heide, op vochtige groeiplaatsen (niet droog en niet nat).

plantsoen

Plantsoen.

sport

Sportterrein.

tuinbouwGlas

Tuinbouw onder glas.

tuinbouwVolleGrond

Tuinbouw in de volle grond.

akker

 

Akkerbouw, niet nader gespecificeerd.

bos

 

Bos, niet nader gespecificeerd.

fruitteelt

 

Boomgaard, niet nader gespecificeerd.

grasland

 

Grasland, niet nader gespecificeerd.

natuur

 

Natuurterrein, niet nader gespecificeerd.

onbekend

 

Onbekend.

tuinbouw

 

Tuinbouw, niet nader gespecificeerd.

25. LokaalVerticaalReferentiepunt

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

maaiveld

Maaiveld

waterbodem

Waterbodem

26. MethodeLocatiebepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

GPS200tot1000cm

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking tussen 200 en 1.000 centimeter.

kaartGrootschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000).

kaartKleinschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000).

27. MethodeVerticalePositiebepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

AHN2

Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007-2012.

AHN3

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014-2019.

RTKGPS0tot4cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter.

RTKGPS4tot10cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

RTKGPS10tot20cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter.

RTKGPS20tot100cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter.

AHN1

 

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996-2003.

geen

 

Er is geen positie bepaald.

28. Monsterhoedanigheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geroerd

Het opgehaalde materiaal heeft de oorspronkelijke laagopbouw niet voldoende behouden.

geroerdOngeroerd

Het opgehaalde materiaal heeft voor een deel de oorspronkelijke laagopbouw voldoende behouden en voor een deel niet.

ongeroerd

Het opgehaalde materiaal heeft de oorspronkelijke laagopbouw voldoende behouden.

29. OndergrensZandfractie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

50

De zandfractie omvat korrelgrootte van 50 tot 2000 µm.

30. OndergrondDuinvaaggrond

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

moerigMateriaal

Moerig materiaal (code "v").

zand

Zand zonder podzol (code "z").

zandModerpodzol

Zand met moderpodzol (code "m").

zandHumuspodzol

Zand met humuspodzol (code "p").

nietAangeboord

De ondergrond van de duinvaaggrond is met boren niet bereikt (geen code).

nietBepaald

 

De aard van de ondergrond van de duinvaaggrond is niet bepaald (geen code).

31. OndergrondVeen

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kleiZavelLeem

Klei (zavel) of leem (code "k").

zand

Zand zonder humuspodzol (code "z").

zandHumuspodzol

Zand met humuspodzol (code "p").

32. OrganischeStofklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zwakHumeus

Zwak humeus, het organische stofgehalte ligt van 0% tot 2,5%.

humeus

Humeus, het organische stofgehalte ligt vanaf 2,5% tot 8%.

sterkHumeus

Sterk humeus, het organische stofgehalte ligt vanaf 8% tot 15%.

33. Profielverloop

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

homogeen

Zavel of klei met homogene, aflopende of oplopende profielopbouw (code "5").

opKleiOndergrond

Zavel of klei op een ondergrond van niet-kalkrijke zware klei, doorlopend tot dieper dan 120 cm (code "4").

opKleiTussenlaag

Zavel of klei op een tussenlaag van niet-kalkrijke zware klei, eindigend binnen 120 cm (code "3").

opVeen

Zavel of klei op veen, kleigronden met meer dan 40 cm moerig materiaal vanaf 40 à 80 cm (code "1").

opZand

Zavel of klei op zand, kleigronden met een zandlaag van meer dan 20 cm dikte vanaf 25 à 80 cm (code "2").

onbekend

 

Het profielverloop is niet bekend (code ‘0’).

34. Referentiestelsel

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

ETRS89

EPSG 4258: European Terrestrial Reference System 1989

RD

EPSG 28992: Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New

35. Registratiestatus

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

aangevuld

Er heeft een aanvulling van gegevens van het registratie-object plaatsgevonden.

geregistreerd

De basisgegevens van het registratie-object zijn in de registratie opgenomen.

voltooid

Er kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden.

36. Rijpingsklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geheelOngerijpt

Geheel ongerijpt, zeer slap, loopt bij knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door.

bijnaOngerijpt

Bijna ongerijpt, slap, loopt bij knijpen gemakkelijk tussen de vingers door.

halfGerijpt

Half gerijpt, matig slap, kan met knijpen nog goed tussen de vingers door worden geperst.

bijnaGerijpt

Bijna gerijpt, matig stevig, kan met stevig knijpen nog juist tussen de vingers geperst worden.

geheelGerijpt

Gerijpt, stevig, kan niet meer tussen de vingers geperst worden.

geheelGerijptZeerStevig

Zeer stevig, kan met duimnagel ingedrukt worden.

geheelGerijptHard

Hard, kan met mes nog worden gesneden.

geheelGerijptZeerHard

Zeer hard, kan met mes niet meer worden gesneden.

onbekend

 

De rijpingsklasse is niet bekend.

37. StandaardGrondsoortnaam

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

grind

Grind

kleiigZand

Zand kleiig, benaming gebaseerd op NEN5104

matigSiltigeKlei

Klei matig siltig, benaming gebaseerd op NEN5104

matigSiltigZand

Zand matig siltig, benaming gebaseerd op NEN5104

matigZandigeKlei

Klei matig zandig, benaming gebaseerd op NEN5104

mineraalarmVeen

Veen mineraal arm, benaming gebaseerd op NEN5104

schelpmateriaal

Schelpmateriaal

sterkKleiigVeen

Veen sterk kleiig, benaming gebaseerd op NEN5104

sterkSiltigeKlei

Klei sterk siltig, benaming gebaseerd op NEN5104

sterkSiltigZand

Zand sterk siltig, benaming gebaseerd op NEN5104

sterkZandigeKlei

Klei sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN5104

sterkZandigeLeem

Leem sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN5104

sterkZandigVeen

Veen sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN5104

uiterstSiltigeKlei

Klei uiterst siltig, benaming gebaseerd op NEN5104

uiterstSiltigZand

Zand uiterst siltig, benaming gebaseerd op NEN5104

zwakKleiigVeen

Veen zwak kleiig, benaming gebaseerd op NEN5104

zwakSiltigeKlei

Klei zwak siltig, benaming gebaseerd op NEN5104

zwakSiltigZand

Zand zwak siltig, benaming gebaseerd op NEN5104

zwakZandigeKlei

Klei zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN5104

zwakZandigeLeem

Leem zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN5104

zwakZandigVeen

Veen zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN5104

nietBepaald

 

Niet bepaald

38. Stopcriterium

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

einddiepte

De beoogde einddiepte is bereikt.

grindStenen

Voortijdig gestopt omdat de boor op grind/stenen is gestuit.

ijzervloer

Voortijdig gestopt omdat de boor op een ijzervloer of -plaat is gestuit.

puin

Voortijdig gestopt omdat de boor op puin is gestuit.

vastGesteente

Voortijdig gestopt omdat de boor op vast gesteente is gestuit.

verstoring

Voortijdig gestopt omdat er bij het boren een probleem is opgetreden, materieel of procesmatig.

onbekend

 

Onbekend.

39. Strooiselsoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

loofstrooisel

Resten van voornamelijk bovengrondse plantedelen in loofbos en gemengd bos met meer loofbomen dan naaldbomen.

naaldstrooisel

Resten van voornamelijk bovengrondse plantedelen in naaldbos en gemengd bos met meer naaldbomen dan loofbomen.

onbekend

 

Onbekend.

40. Textuurklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kleiLicht

Lichte klei, lutumgehalte vanaf 25% tot 35% (code "31", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

kleiMatigZwaar

Matig zware klei, lutumgehalte vanaf 35% tot 50% (code "32", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

kleiZeerZwaar

Zeer zware klei, lutumgehalte ≥ 50% (code "33", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

leemSiltig

Siltige leem, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 85% (code "82"). Van toepassing bij leemgronden en bij brikgronden waar de toplaag leem is.

leemZandig

Zandige leem, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 50% tot 85% (code "81"). Van toepassing bij leemgronden en bij brikgronden waar de toplaag leem is.

siltKleiarm

Kleiarm silt, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 50% (code "13", lutumgehalteklasse). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

siltKleiig

Kleiig silt, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 50% (code "14", lutumgehalteklasse). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmMatigFijn

Kleiarm matig fijn zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "4311", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmMatigGrof

Kleiarm matig grof zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "5111", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmUiterstFijn

Kleiarm uiterst fijn zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "4111", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmZeerFijn

Kleiarm zeer fijn zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "4211", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmZeerGrof

Kleiarm zeer grof zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "5211", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigMatigFijn

Kleiig matig fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "4312", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigMatigGrof

Kleiig matig grof zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "5112", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigUiterstFijn

Kleiig uiterst fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "4112", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigZeerFijn

Kleiig zeer fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "4212", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigZeerGrof

Kleiig zeer grof zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "5212", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandLeemarmMatigFijn

Leemarm matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "431", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandLeemarmMatigGrof

Leemarm matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "511", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandLeemarmUiterstFijn

Leemarm uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "411", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandLeemarmZeerFijn

Leemarm zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "421", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandLeemarmZeerGrof

Leemarm zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "521", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigMatigFijn

Sterk lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "433", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigMatigGrof

Sterk lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "513", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigUiterstFijn

Sterk lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "413", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigZeerFijn

Sterk lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "423", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigZeerGrof

Sterk lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "523", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigMatigFijn

Zeer sterk lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "434", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigMatigGrof

Zeer sterk lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "514", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigUiterstFijn

Zeer sterk lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "414", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigZeerFijn

Zeer sterk lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "424", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigZeerGrof

Zeer sterk lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "524", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigMatigFijn

Zwak lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "432", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigMatigGrof

Zwak lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "512", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigUiterstFijn

Zwak lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "412", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigZeerFijn

Zwak lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "422", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigZeerGrof

Zwak lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "522", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zavelMatigLicht

Matig lichte zavel, lutumgehalte vanaf 12% tot 17,5% (code "22", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

zavelZeerLicht

Zeer lichte zavel, lutumgehalte vanaf 8% tot 12% (code "21", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

zavelZwaar

Zware zavel, lutumgehalte vanaf 17,5% tot 25% (code "23", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

41. Vakgebied

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bodemkunde

Booronderzoek uitgevoerd vanuit bodemkunde expertise.

42. Veenklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bosveen

Bosveen of eutroof broekveen (code "b").

onherkenbaar

Bagger, verslagen veen, gyttja of andere veensoorten (code "d").

rietveen

Rietveen of zeggerietveen (code "r").

veenmosveen

Veenmosveen (code "s").

zeggeveen

Zeggeveen, rietzeggeveen of mesotroof broekveen (code "c").

43. Veensoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bagger

Bagger.

bolster

Bolster.

bosveen

Bosveen.

broekveenEutroof

Eutroof broekveen.

broekveenMesotroof

Mesotroof broekveen.

Gliede

Gliede.

Gyttja

Gyttja.

heideveen

Heideveen.

rietveen

Rietveen.

rietzeggeveen

Rietzeggeveen.

spalterveen

Spalterveen.

veenmosveen

Veenmosveen (excl. bolster).

verslagen

Verslagen veen, detritus.

verweerdKleirijk

Veraard of verweerd veen, rel. kleirijk.

verweerdMineraalarm

Veraard of verweerd veen, zonder of matige minerale bijmengingen.

verweerdZandrijk

Veraard of verweerd veen, rel. zandrijk.

wollegrasveen

Wollegrasveen.

zeggerietveen

Zeggerietveen.

zeggeveen

Zeggeveen.

nietGespecificeerd

Het soort veen is onderzocht maar niet nader gespecificeerd. Het gaat om een soort veen die niet in de classificate is opgenomen, zoals scheuchzeriaveen.

nietBepaald

 

Het soort veen is niet bepaald.

44. Vergravingsklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afgegraven

Gronden waarbij door afgraving een deel van het oorspronkelijke bodemprofiel is verwijderd (code "G").

geegaliseerd

Gronden waarbij door een cultuurtechnische ingreep het natuurlijke reliëf is genivelleerd, vereffend (code "E").

geen

Geen vergravingen geconstateerd.

opgehoogd

Gronden die door de aanvoer van bodemmateriaal van elders zijn opgehoogd (code "H").

vergraven

Gronden waarbij als gevolg van een grondbewerking een heterogene laag voorkomt die tussen 0 en 40 cm-mv. begint, tot grotere diepte dan 40 cm doorloopt en dikker is dan 20 cm (code "F").

45. VerticaalReferentievlak

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

NAP

Normaal Amsterdams Peil

46. VerwijderdMateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

asfalt

Asfalt

klinkers

Klinkers

puin

Puin

nietBeschreven

 

Niet beschreven

Toelichting

1. Inleiding

De catalogus voor het bodemkundig booronderzoek beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van het booronderzoek dat vanuit het vakgebied van de bodemkunde is uitgevoerd. De catalogus beschrijft de algemene gegevens van dit booronderzoek samen met de gedetailleerde uitwerking van de gegevens van de boormonsterbeschrijving.

Een booronderzoek is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek booronderzoek dat op een specifiek moment en op een specifieke locatie in Nederland is uitgevoerd en onder een bepaalde opdracht is uitgevoerd. De belangrijkste gegevens om het onderzoek te preciseren zijn het vakgebied en de uitgevoerde deelonderzoeken.

Booronderzoek in de basisregistratie ondergrond omvat onderzoek uit vier verschillende vakgebieden. Naast bodemkunde zijn dat geotechniek, geologie en cultuurtechniek. De catalogus voor het registratieobject komt in delen tot stand. Eerst wordt voor ieder vakgebied een catalogus gemaakt. Wanneer de vier catalogi gereed zijn wordt een nieuwe catalogus gemaakt die alle vakgebieden omvat en waarin de ongewenste verschillen zijn weggenomen. Die catalogus geeft een samenhangende beschrijving van het registratieobject booronderzoek.

1.1. Bodemkundig booronderzoek

Bodemkundig booronderzoek heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van het bovenste deel van de ondergrond te onderzoeken. Het perspectief van waaruit dat gebeurt is dat van de landbouw, de landinrichting, het natuurbeheer of de winning van oppervlaktedelfstoffen. Bij uitzondering is het doel er één van meer wetenschappelijke aard.

Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten die zich richten op een bepaald gebied. Veel van het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van bodemkartering.

1.2. Boren

Booronderzoek omvat vormen van onderzoek die ermee beginnen dat de ondergrond door boren wordt ontsloten. Wat onder boren moet worden verstaan is in de bodemkunde triviaal, het is het maken van een gat met behulp van een apparaat dat we een boor noemen. In bodemkundig onderzoek wordt de boor altijd met de hand de grond in gedreven

1.3. Deelonderzoeken

Bodemkundig booronderzoek omvat ten hoogste drie van de vier deelonderzoeken die in booronderzoek kunnen worden onderscheiden en dat zijn de boormonsterbeschrijving, de boormonsterfotografie en de boormonsteranalyse. Het vierde deelonderzoek, de boorgatlogging, het onderzoek waarin het boorgat wordt bemeten, wordt nooit uitgevoerd. Van de drie deelonderzoeken is alleen de boormonsterbeschrijving in deze versie van de catalogus opgenomen (figuur 1). De beschrijving is gebaseerd op de Handleiding bodemgeografisch onderzoek, richtlijnen en voorschriften (1995), uitgegeven door DLO Staring Centrum, nu Wageningen Environmental Research.

Bijlage 263304.png
Figuur 1: Bodemkundig booronderzoek in deze versie van de catalogus; boormonsteranalyse en boormonsterfotografie zijn nog buiten scope en boorgatlogging wordt voor bodemkunde niet uitgevoerd.

2. Belangrijkste entiteiten

2.1. Booronderzoek

Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die het booronderzoek identificeren en allerlei administratieve gegevens die betrekking hebben op onder meer de herkomst van het onderzoek in de registratie. Zo geeft het informatie over het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd (kader inwinning), en de grondslag voor de verplichting tot aanlevering (kader aanlevering).

Booronderzoek begint eigenlijk altijd met activiteiten in het veld en die worden in bepaalde gevallen gevolgd door activiteiten binnenshuis, veelal in een laboratorium. Er is maar een geval waarin er geen werkzaamheden in het veld worden uitgevoerd en dat is wanneer booronderzoek gebruik maakt van de resultaten uit eerder veldwerk of uit veldwerk dat voor een andere opdrachtgever is uitgevoerd1.

2.2. Registratiegeschiedenis

De registratiegeschiedenis van een booronderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.

2.3. Boring

De activiteiten in het veld houden altijd in dat er op een bepaalde datum een boring wordt gezet. Het is van belang te weten hoe er geboord is en met welke apparatuur, welk deel van de ondergrond is doorboord, en welk deel is verwijderd voordat met boren is begonnen.

2.3. Terreintoestand

Voor of tijdens het boren kunnen in het veld waarnemingen worden gedaan die deel uitmaken van het booronderzoek. Die waarnemingen hebben betrekking op de toestand van het terrein.

2.4. Boormonsterbeschrijving

Boormonsterbeschrijving is het deelonderzoek dat betrekking heeft op beschrijven van de monsters met als doel een boorprofiel te maken en, omdat het om een bodemkundige beschrijving gaat, een bodemclassificatie.

2.5. Boorprofiel

Het boorprofiel is het eerste resultaat van de boormonsterbeschrijving. Het beschrijft de laagopbouw van het doorboorde deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel.

In figuur 2 is geschetst hoe het boorprofiel tot stand komt.

Van iedere bodemlaag wordt de grondsoort en de horizontcode en meestal ook de verdeling van de verschillende korrelgroottefracties beschreven. Voor de grondsoort worden in de bodemkunde soms andere namen gebruikt dan in andere vakgebieden.

2.6. Bodemclassificatie

De bodemclassificatie is het tweede resultaat van de boormonsterbeschrijving. Het is in essentie een samenvatting van de informatie die in het boorprofiel is vastgelegd. Het geeft specialisten direct inzicht in het type bodem ter plaatse.

Bijlage 263305.png
Figuur 2: Van boring tot boorprofiel (in de bodemkundige praktijk wordt overigens niet zo diep in het vaste gesteente geboord als het plaatje suggereert.

3. Het domeinmodel

Bijlage 263306.png
Figuur 3: Domeinmodel bodemkundig booronderzoek: het algemeen deel uitgewerkt.
Bijlage 263307.png
Figuur 4: Domeinmodel bodemkundig booronderzoek, deelonderzoek boormonsterbeschrijving uitgewerkt.

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

Booronderzoek – Geotechnische boormonsteranalyse & Geotechnische boormonsterbeschrijving

Inhoudsopgave

Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

137

1.1

Registratieobject

137

1.2

Entiteiten en attributen

137

 

1

Booronderzoek

137

 

2

Registratiegeschiedenis

140

 

3.0

Rapportagegeschiedenis

143

 

3.1

Tussentijdse gebeurtenis

144

 

4

Aangeleverde locatie

145

 

5

Aangeleverde verticale positie

146

 

6

Gestandaardiseerde locatie

149

 

7.0

Boring

149

 

7.1

Weggegraven laag

156

 

7.2

Geboord interval

157

 

7.3

Boorsnelheid

158

 

7.4

Bemonsterd interval

159

 

7.5

Bemonsteringsapparaat

161

 

7.6

Kernopbrengst

164

 

7.7

Verontreinigd interval

166

 

7.8

Afgewerkt interval

167

 

8

Terreintoestand

169

 

9

Sliblaag

170

 

10.0

Boormonsterbeschrijving

171

 

10.1

Boorprofiel

172

 

10.2

Laag

176

 

10.3

Grond

180

 

10.4

Korrelvorm

191

 

10.5

Gesteente

192

 

10.6

Verweringsgraad

196

 

10.7

Niet beschreven interval

197

 

10.8

Post-sedimentaire discontinuïteit

198

 

11.0

Boormonsteranalyse

201

 

11.1

Onderzocht interval

202

 

11.2

Onderzocht materiaal

205

 

11.3

Bepaling verticale vervorming

208

 

11.4

Bepalingsstap

211

 

11.5

Verticale vervorming

213

 

11.6

Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte

213

 

11.7

Bepaling korrelgrootteverdeling

216

 

11.8

Basis korrelgrootteverdeling

220

 

11.9

Standaardverdeling fractie kleiner63um

221

 

11.10

Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um

222

 

11.11

Standaardverdeling fractie groter63um

224

 

11.12

Uitgebreide verdeling fractie groter63um

228

 

11.13

Bepaling watergehalte

237

 

11.14

Resultaat bepaling

238

 

11.15

Bepaling organischestofgehalte

240

 

11.16

Bepaling kalkgehalte

242

 

11.17

Bepaling volumieke massa

243

 

11.18

Bepaling volumieke massa vaste delen

245

Artikel 2 Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

247

2.1

Enumeraties

247

2.2

Codelijsten

248

 

1.

Aanvulmateriaal

248

 

2.

Analyseprocedure

249

 

3.

Apparaattype

249

 

4.

Bemonsteringskwaliteit

250

 

5.

Bemonsteringsmethode

251

 

6.

Bemonsteringsprocedure

252

 

7.

Bepalingsdiameter

252

 

8.

Bepalingsmethode

253

 

9.

BepalingsmethodeEquivalenteMassa

254

 

10.

Bepalingsprocedure

254

 

11.

BeschrevenMateriaal

255

 

12.

Beschrijfkwaliteit

255

 

13.

Beschrijflocatie

256

 

14.

Beschrijfprocedure

256

 

15.

BijzonderBestanddeel

256

 

16.

BijzonderGesteentebestanddeel

258

 

17.

BijzonderheidMateriaal

259

 

18.

BijzonderheidResultaat

259

 

19.

BijzonderheidUitvoering

259

 

20.

BijzonderMateriaal

259

 

21.

Bodemgebruik

260

 

22.

Boorprocedure

261

 

23.

Boortechniek

261

 

24.

Breedteklasse

263

 

25.

Buismateriaal

263

 

26.

Cementsoort

263

 

27.

ConsistentieFijneGrond

264

 

28.

ConsistentieOrganischeGrond

264

 

29.

Coördinaattransformatie

264

 

30.

Desintegratie

265

 

31.

DisperseInhomogeniteit

265

 

32.

Dispersiemethode

266

 

33.

Droogtemperatuur

266

 

34.

Droogtijd

266

 

35.

FijnGrindGehalteklasse

266

 

36.

Fractieverdeling

266

 

37.

GebruiktMedium

267

 

38.

GelaagdeInhomogeniteit

268

 

39.

Gelaagdheid

272

 

40.

GeotechnischeAfzettingskarakteristiek

272

 

41.

GeotechnischeGrondsoort

273

 

42.

Gesteentesoort

275

 

43.

Grensbepaling

276

 

44.

GrindgehalteklasseNEN5104

277

 

45.

Grindmediaanklasse

277

 

46.

GrondsoortNEN5104

277

 

47.

Groottefractie

279

 

48.

Hoekigheid

279

 

49.

Holteverdeling

280

 

50.

InhoudMonsterhouder

280

 

51.

KaderAanlevering

280

 

52.

KaderInwinning

280

 

53.

KaderstellendeProcedure

281

 

54.

Kalkgehalteklasse

281

 

55.

Kleur

281

 

56.

LiggingOpGrondlichaam

284

 

57.

LokaalVerticaalReferentiepunt

284

 

58.

MatigGrofGrindGehalteklasse

284

 

59.

MethodeLocatiebepaling

285

 

60.

MethodePositiebepalingSliblaag

285

 

61.

MethodeVerticalePositiebepaling

286

 

62.

Monsterkwaliteit

287

 

63.

Monstervochtigheid

287

 

64.

NaamGebeurtenis

287

 

65.

Omzetting

287

 

66.

Opvulmateriaal

287

 

67.

Organischestofgehalteklasse

288

 

68.

OrganischestofgehalteklasseNEN5104

288

 

69.

OuderdomAfzetting

288

 

70.

RedenNietBeschreven

288

 

71.

Referentiestelsel

289

 

72.

Registratiestatus

289

 

73.

Ringdiameter

289

 

74.

Ruwheid

289

 

75.

Sfericiteit

289

 

76.

Spoelingtoeslag

289

 

77.

Stabiliteit

290

 

78.

Sterkteklasse

290

 

79.

Stopcriterium

290

 

80.

TextuurOrganischeGrond

291

 

81.

TijdelijkeVerandering

291

 

82.

ToegepastOptischModel

291

 

83.

TreksterkteVeen

292

 

84.

TypeAnalyse

292

 

85.

TypeDiscontinuïteit

293

 

86.

TypeIngreep

293

 

87.

TypeVermenging

293

 

88.

Vakgebied

293

 

89.

Veensoort

294

 

90.

Verkleuring

294

 

91.

VerticaalReferentievlak

294

 

92.

VerwijderdMateriaal

295

 

93.

Voorbehandeling

295

 

94.

Voorbereiding

295

 

95.

Wandwrijvingcorrectiemethode

296

 

96.

WeggegravenMateriaal

296

 

97.

Zandmediaanklasse

296

 

98.

ZandspreidingNEN5104

297

 

99.

ZeerGrofGrindGehalteklasse

297

 

100.

Zoutcorrectiemethode

297

Toelichting

297

1.

Inleiding

297

 

1.1

Geotechnisch booronderzoek

297

 

1.2

Boren

298

 

1.3

Kwaliteit van monsters

298

 

1.4

Deelonderzoeken

299

 

1.5

Verandering in de beschrijfprocedure van grond

299

 

1.6

Gevolgen van de verandering

299

 

1.7

Beschrijving van gesteente

300

2.

Belangrijkste entiteiten

300

 

2.1

Booronderzoek

300

 

2.2

Registratiegeschiedenis

300

 

2.3

Rapportagegeschiedenis

300

 

2.4

Boring

300

 

2.5

Bemonsteringsapparaat

301

 

2.6

Terreintoestand

301

 

2.7

Sliblaag

302

 

2.8

Boormonsterbeschrijving

302

 

2.9

Boorprofiel

302

 

2.10

Laag

303

 

2.11

Grond

304

 

2.12

Gesteente

304

 

2.13

Post-sedimentaire discontinuïteit

304

 

2.14

Boormonsteranalyse

304

 

2.15

Onderzocht interval

304

 

2.16

Onderzocht materiaal

305

 

2.17

Bepaling van de verticale vervorming

305

 

2.18

Bepaling van de maximale ongedraineerde schuifsterkte

306

 

2.19

Bepaling van de korrelgrootteverdeling

306

 

2.20

Bepaling van het watergehalte

306

 

2.21

Bepaling van het organischestofgehalte

306

 

2.22

Bepaling van het kalkgehalte

306

 

2.23

Bepaling van de volumieke massa

307

 

2.24

Bepaling van de volumieke massa vaste delen

307

 

2.25

Domeinmodel

307

3.

Het domeinmodel

307

Artikel 1. Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1.1. Registratieobject

Naam

Booronderzoek

Code

BHR

Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een booronderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone een boring uit te voeren en de monsters die daarmee uit de ondergrond zijn verkregen te beschrijven en/of te onderzoeken en/of in het boorgat zelf metingen aan de ondergrond uit te voeren.

Unieke aanduiding

BRO-ID

Populatie

De populatie booronderzoeken in de registratie ondergrond omvat alle onderzoeken met uitzondering van onderzoek dat onder het regime van de Mijnbouwwet valt en onderzoek dat met het oog op de beoordeling van de bodemmilieukwaliteit of vanuit de archeologie wordt uitgevoerd.

De huidige gegevensdefinitie beschrijft alleen het geotechnisch booronderzoek en beperkt zich verder tot de boormonsterbeschrijving en het eerste deel van de boormonsteranalyse.

1.2. Entiteiten en attributen

1. Booronderzoek

Naam entiteit

Booronderzoek

Definitie

De gegevens die het booronderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond.

   

1.1 BRO-ID

 

Naam attribuut

BRO-ID

Definitie

De identificatie van een booronderzoek in de registratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Registratieobjectcode

Type

Code

Opbouw

BHRNNNNNNNNNNNN

Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe.

   

1.2 bronhouder

 

Naam attribuut

bronhouder

Definitie

Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is.

   

1.3 object-ID bronhouder

Naam attribuut

object-ID bronhouder

Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Domein

Tekst200

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

   

1.4 dataleverancier

 

Naam attribuut

dataleverancier

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

   

1.5 kwaliteitsregime

 

Naam attribuut

kwaliteitsregime

Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kwaliteitsregime

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven.

   

1.6 kader aanlevering

 

Naam attribuut

kader aanlevering

Definitie

De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KaderAanlevering

Type

Codelijst

Toelichting

De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie.

   

1.7 kader inwinning

 

Naam attribuut

kader inwinning

Definitie

Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KaderInwinning

Type

Codelijst

Toelichting

Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak.

   

1.8 vakgebied

 

Naam attribuut

vakgebied

Definitie

De discipline waarbinnen het booronderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Vakgebied

Type

Codelijst

Toelichting

Het vakgebied bepaalt hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke gegevens en categorieën van gegevens vastgelegd kunnen zijn.

 

De gegevensdefinitie dekt het vakgebied geotechniek volledig, maar dat betekent niet dat alle geotechnisch booronderzoek er volledig mee beschreven kan worden. In de uitvoeringspraktijk komt het namelijk voor dat een geotechnisch booronderzoek de grenzen van het vakgebied enigszins overschrijdt en er naast geotechnische gegevens gegevens worden vastgelegd die eigenlijk in het domein van de milieukunde of de archeologie thuishoren. Omdat die disciplines buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond liggen, zijn die extra gegevens niet gedefinieerd. Geotechnisch booronderzoek met een dergelijk multidisciplinair karakter wordt in de basisregistratie ondergrond opgenomen maar zonder die extra gegevens. Om gebruikers duidelijk te maken dat de onderzoeksresultaten niet volledig geregistreerd zijn wordt als waarde voor het vakgebied niet de waarde geotechniek vermeld, maar een waarde als geotechniekArcheologie.

   

1.9 kaderstellende procedure

Naam attribuut

kaderstellende procedure

Definitie

De procedure die de uitvoering van projecten waarbinnen het booronderzoek wordt uitgevoerd reguleert en daarmee de kaders bepaalt voor de uitvoering van het booronderzoek.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KaderstellendeProcedure

Type

Codelijst

Toelichting

De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk.

   

1.10 rapportagedatum onderzoek

Naam attribuut

rapportagedatum onderzoek

Definitie

De datum waarop de uitvoerder van het booronderzoek alle gegevens van het booronderzoek aan de bronhouder heeft overgedragen of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1980 tot heden

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus van de entiteit Registratiegeschiedenis gelijk is aan voltooid.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De datum ligt niet na het tijdstip voltooiing registratie van de entiteit Registratiegeschiedenis.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer alle deelonderzoeken zijn gerapporteerd en het onderzoek is afgesloten.

   

1.11 uitvoerder onderzoek

Naam attribuut

uitvoerder onderzoek

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het booronderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

   

1.12 terreintoestand bepaald

Naam attribuut

terreintoestand bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek gegevens over de toestand van het terrein zijn vastgelegd die van betekenis zijn voor de beoordeling van de resultaten.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van gegeven lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan maaiveld. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden informatie over de toestand van het terrein vastgelegd.

   

2. Registratiegeschiedenis

Naam entiteit

Registratiegeschiedenis

Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

   

2.1 tijdstip registratie object

Naam attribuut

tijdstip registratie object

Definitie

De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

   

2.2 registratiestatus

 

Naam attribuut

registratiestatus

Definitie

De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Registratiestatus

Type

Codelijst

   

2.3 tijdstip laatste aanvulling

Naam attribuut

tijdstip laatste aanvulling

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de registratie van een eerste deelonderzoek een ander deelonderzoek is vastgelegd.

   

2.4 tijdstip voltooiing registratie

Naam attribuut

tijdstip voltooiing registratie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd.

   

2.5 gecorrigeerd

 

Naam attribuut

gecorrigeerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

   

2.6 tijdstip laatste correctie

Naam attribuut

tijdstip laatste correctie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerd.

   

2.7 in onderzoek

 

Naam attribuut

in onderzoek

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

   

2.8 in onderzoek sinds

 

Naam attribuut

in onderzoek sinds

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut in onderzoek.

   

2.9 uit registratie genomen

Naam attribuut

uit registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier.

 

De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

   

2.10 tijdstip uit registratie genomen

Naam attribuut

tijdstip uit registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut uit registratie genomen.

   

2.11 weer in registratie genomen

Naam attribuut

weer in registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

   

2.12 tijdstip weer in registratie genomen

Naam attribuut

tijdstip weer in registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

3.0. Rapportagegeschiedenis

Naam entiteit

Rapportagegeschiedenis

Definitie

Het geheel van gebeurtenissen dat beschrijft wanneer rapporten van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

   

3.0.1 startdatum rapportage

Naam attribuut

startdatum rapportage

Definitie

De datum waarop het eerste rapport van het onderzoek aan de bronhouder is overgedragen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1980 tot heden

Regels

De datum ligt niet na het tijdstip registratie object van de entiteit Registratiegeschiedenis.

Toelichting

De basisregistratie ondergrond leidt bij het starten van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het deelonderzoek dat als eerste is overgedragen.

   

3.0.2 einddatum rapportage

Naam attribuut

einddatum rapportage

Definitie

De datum waarop alle gegevens van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1980 tot heden

Regels

De datum ligt niet voor de startdatum rapportage.

Toelichting

De basisregistratie ondergrond leidt bij het beëindigen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het onderzoek.

3.1. Tussentijdse gebeurtenis

Naam entiteit

Tussentijdse gebeurtenis

Definitie

Een overdracht van een rapport aan de bronhouder die na de overdracht van het eerste en voor de overdracht van het laatste rapport heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

0..*

Toelichting

De basisregistratie ondergrond leidt bij het aanvullen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument.

   

3.1.1 naam gebeurtenis

 

Naam attribuut

naam gebeurtenis

Definitie

De benaming van de tussentijdse gebeurtenis.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

NaamGebeurtenis

Type

Codelijst

   

3.1.2 datum gebeurtenis

 

Naam attribuut

datum gebeurtenis

Definitie

De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1980 tot heden

Regels

De datum ligt niet voor de startdatum rapportage en niet na de einddatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

4. Aangeleverde locatie

Naam entiteit

Aangeleverde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt.

   

4.1 coördinaten

 

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten die zijn aangeleverd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinatenpaar

Regels

De locatie ligt in Nederland of zijn Exclusieve Economische Zone.

   

4.2 referentiestelsel

 

Naam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Referentiestelsel

Type

Codelijst

Toelichting

Een locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn is gedefinieerd in RD of ETRS89 en een locatie aan de zeezijde van de lijn in WGS84 of ETRS89.

   

4.3 datum locatiebepaling

Naam attribuut

datum locatiebepaling

Definitie

De datum waarop de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1980 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

   

4.4 methode locatiebepaling

Naam attribuut

methode locatiebepaling

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MethodeLocatiebepaling

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

   

4.5 uitvoerder locatiebepaling

Naam attribuut

uitvoerder locatiebepaling

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de plaatsbepaling, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

5. Aangeleverde verticale positie

Naam entiteit

Aangeleverde verticale positie

Definitie

De gegevens over de positie van het beginpunt van het booronderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

   

5.1 lokaal verticaal referentiepunt

Naam attribuut

lokaal verticaal referentiepunt

Definitie

Het punt dat in het booronderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

LokaalVerticaalReferentiepunt

Type

Codelijst

Regels

Een locatie op land heeft de waarde maaiveld of waterbodem. Een locatie op zee heeft de waarde waterbodem.

Toelichting

Het domein bevat begrippen die naar een oppervlak verwijzen. Het lokaal verticaal referentiepunt geldt als het punt waar het onderzoek aan de ondergrond begonnen is. De laag slib die plaatselijk op de waterbodem ligt, wordt niet tot de ondergrond gerekend en ligt boven het lokaal verticaal referentiepunt.

   

5.2 verschuiving

 

Naam attribuut

verschuiving

Definitie

De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van het verticaal referentievlak.

   

5.3 waterdiepte

 

Naam attribuut

waterdiepte

Definitie

De positie van de waterbodem ten opzichte van het wateroppervlak op het moment van verticale positiebepaling.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan waterbodem. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Het gegeven geldt op het moment van verticale positiebepaling. Er wordt geen rekening gehouden met de veranderlijkheid die het gevolg is van getijden. Het gegeven heeft vooral betekenis op land. Het geeft extra informatie over de omstandigheden op plaatsen op land waar de waterdiepte veranderlijk is, bijvoorbeeld in uiterwaarden. De waterdiepte moet beschouwd worden als indicatief.

   

5.4 verticaal referentievlak

Naam attribuut

verticaal referentievlak

Definitie

Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

VerticaalReferentievlak

Type

Codelijst

Regels

Een locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn heeft de waarde NAP en een locatie aan de zeezijde van de lijn de waarde LAT of MSL.

   

5.5 datum verticale positiebepaling

Naam attribuut

datum verticale positiebepaling

Definitie

De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1980 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld of de waterbodem.

   

5.6 methode verticale positiebepaling

Naam attribuut

methode verticale positiebepaling

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MethodeVerticalePositiebepaling

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn; alleen in dat geval heeft het gegeven de waarde geen.

Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald.

   

5.7 uitvoerder verticale positiebepaling

Naam attribuut

uitvoerder verticale positiebepaling

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de bepaling van de verticale positie, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6. Gestandaardiseerde locatie

Naam entiteit

Gestandaardiseerde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van het booronderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten.

 

De locatie van booronderzoek is gedefinieerd als een punt.

   

6.1 coördinaten

 

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten in het standaard referentiestelsel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinatenpaar

   

6.2 referentiestelsel

 

Naam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Referentiestelsel = ETRS89

Type

Codelijst

   

6.3 coördinaattransformatie

Naam attribuut

coördinaattransformatie

Definitie

De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinaattransformatie

Type

Codelijst

7.0. Boring

Naam entiteit

Boring

Definitie

De gegevens over het geheel van activiteiten, voor zover relevant voor het onderzoek, dat tot doel heeft door boren een gat in de ondergrond te maken om monsters uit de ondergrond te nemen en/of metingen aan de ondergrond te doen.

Kardinaliteit

1

   

7.0.1 startdatum boring

 

Naam attribuut

startdatum boring

Definitie

De datum waarop het boren is begonnen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1980 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de startdatum rapportage van de Rapportagegeschiedenis.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut startdatum rapportagedatum van de entiteit Rapportagegeschiedenis gelijk is aan onbekend, ligt de datum niet na het tijdstip registratie object.

   

7.0.2 einddatum boring

 

Naam attribuut

einddatum boring

Definitie

De datum waarop het boren is beëindigd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1980 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de startdatumrapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

De datum ligt niet voor de startdatum boring.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis gelijk is aan onbekend, ligt de datum niet na het tijdstip registratie object.

   

7.0.3 uitvoerder boring

 

Naam attribuut

uitvoerder boring

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boring en het eventueel leveren van monsters, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

   

7.0.4 voorbereiding

 

Naam attribuut

voorbereiding

Definitie

De voorbereidende werkzaamheden die binnen het onderzoek voorafgaand aan het boren zijn uitgevoerd en de eigenschappen van de ondergrond kunnen beïnvloeden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Voorbereiding

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden vastgelegd welke voorbereidende werkzaamheden zijn uitgevoerd.

   

7.0.5 einddiepte voorbereiding

Naam attribuut

einddiepte voorbereiding

Definitie

De diepte tot waar de voorbereidende werkzaamheden reiken.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 30

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut voorbereiding gelijk is aan bevriezing, injectieDragendVermogen,injectieWaterdoorlatendheid, tijdelijkeVerbuizingVooraf, vacuümconsolidatie of verticaleDrainage. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

7.0.6 traject weggegraven

Naam attribuut

traject weggegraven

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het bovenste deel van de ondergrond voorafgaand aan, eventueel na onderbreking van, het boren is weggegraven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer het bovenste deel van de ondergrond wordt weggegraven hangt het van de aard van de opdracht en de situatie ter plaatse af wat er in het onderzoek met de weggegraven ondergrond gebeurt. Het kan zijn dat de grond zonder verder te beschrijven wordt verwijderd, het kan zijn dat de grond ter plekke informeel wordt beschreven en het kan zijn dat de grond ter plekke formeel wordt beschreven. In het laatste geval wordt het beschrijven beschouwd als onderdeel van het deelonderzoek boormonsterbeschrijving en wordt de informatie vastgelegd als ware het traject geboord. In het tweede geval wordt het beschrijven als een op zichzelf staande activiteit beschouwd waarvan het resultaat summier wordt vastgelegd als weggegraven lagen. In het eerste geval wordt er geen informatie vastgelegd.

   

7.0.7 einddiepte graven

 

Naam attribuut

einddiepte graven

Definitie

De diepte tot waar het materiaal uit de ondergrond is weggegraven.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 10

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut traject weggegraven van de entiteit Boring gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

7.0.8 gesteente aangeboord

Naam attribuut

gesteente aangeboord

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het gesteente is aangeboord en is bemonsterd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens is de waarde van het gegeven gelijk aan nee.

Toelichting

Wanneer de ondergrond niet uit grond maar uit gesteente bestaat, worden in het onderzoek andere gegevens vastgelegd dan gewoonlijk het geval is.

   

7.0.9 boorprocedure

 

Naam attribuut

boorprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken het boren is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1..2

Authentiek

Ja

Domein

Boorprocedure

Type

Codelijst

Toelichting

De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied.

Voor handboren en mechanisch boren bestaan aparte procedures.

   

7.0.10 einddiepte boren

 

Naam attribuut

einddiepte boren

Definitie

De diepte waarop het boren is geëindigd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

   

7.0.11 stopcriterium

 

Naam attribuut

stopcriterium

Definitie

De reden waarom de uitvoerder van de boring met boren is opgehouden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Stopcriterium

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft aan of het beoogde einddoel is gehaald of dat het boren is gestopt omdat er bepaalde problemen waren. De aard van het eventuele probleem kan informatie geven over de opbouw van de ondergrond.

   

7.0.12 tijdelijke verbuizing aangebracht

Naam attribuut

tijdelijke verbuizing aangebracht

Definitie

De aanduiding die aangeeft of tijdens het boren verbuizing in het boorgat is aangebracht.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut boortechniek gelijk is aan handDraaien, mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Bij bepaalde boortechnieken, de zgn. onverbuisde technieken, is tijdens het boren sprake van een geheel of gedeeltelijk open gat. Het kan nodig zijn het boren te onderbreken en tijdelijk verbuizing aan te brengen om het geboorde gat in stand te houden zodat men verder kan boren. De verbuizing kan van invloed zijn op de bemonstering en het tijdens het boren doen van metingen.

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

   

7.0.13 einddiepte tijdelijke verbuizing

Naam attribuut

einddiepte tijdelijke verbuizing

Definitie

De diepte tot waar tijdelijke verbuizing is aangebracht.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut tijdelijke verbuizing aangebracht van de entiteit Boring gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

7.0.14 spoeling gebruikt

 

Naam attribuut

spoeling gebruikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of tijdens het boren spoeling is gebruikt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut boortechniek gelijk is aan mechanischDraaienOnverbuisd, mechanischGrijpen, mechanischSpuitenOnverbuisd of mechanischSpuitenDraaien. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut boortechniek gelijk is aan mechanischDraaienOnverbuisdDeelsDrukkenHameren is het gegeven ook aanwezig.

Toelichting

Bij bepaalde boortechnieken, de zgn. onverbuisde technieken, is tijdens het boren sprake van een geheel of gedeeltelijk open gat. Het kan nodig zijn tijdens het boren spoeling te gebruiken om in het gat voldoende tegendruk op te bouwen. In dat geval voegt men een bepaalde toeslag toe aan het werkwater om een vloeistof met voldoende massa samen te stellen.

In de toekomst zal spoeling mogelijk ook gebruikt gaan worden bij andere boortechnieken.

   

7.0.15 spoelingtoeslag

 

Naam attribuut

spoelingtoeslag

Definitie

De specificatie van het materiaal dat aan het werkwater is toegevoegd om de spoeling voldoende massa te geven.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Spoelingtoeslag

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut spoeling gebruikt van de entiteit Boring gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

7.0.16 grondwaterstand

 

Naam attribuut

grondwaterstand

Definitie

De diepte in het gat tot waar het grondwater na de uitvoering van de werkzaamheden reikt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 50

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt van de entiteit Aangeleverde verticale positie gelijk is aan waterbodem. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Het is goede praktijk de grondwaterstand te bepalen, maar aan een eventueel ontbreken van het gegeven kan geen bijzondere betekenis worden gegeven.

Het gegeven wordt pas vastgelegd wanneer de uitvoerder van oordeel is dat de grondwaterstand zich weer hersteld heeft; de diepte moet beschouwd worden als indicatief.

   

7.0.17 bemonsteringsprocedure

Naam attribuut

bemonsteringsprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken het bemonsteren is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bemonsteringsprocedure

Type

Codelijst

Toelichting

De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk.

Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied.

   

7.0.18 einddiepte bemonstering

Naam attribuut

einddiepte bemonstering

Definitie

De diepte tot waar is bemonsterd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De einddiepte is niet groter dan de einddiepte boren.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

Het gegeven heeft onder meer als doel de samenhang van de informatie te borgen.

Onderzoek onder IMBRO/A vertoont te weinig samenhang om dit gegeven betekenis te laten hebben.

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

 

7.0.19 ondergrond verontreinigd

Naam attribuut

ondergrond verontreinigd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er tijdens het boren verontreiniging van de ondergrond is geconstateerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

Het gegeven geeft aan of de eigenschappen van de ondergrond onbedoeld door de mens veranderd zijn.

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

   

7.0.20 gat afgewerkt

 

Naam attribuut

gat afgewerkt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het gat na afloop van de boor- en eventuele graafwerkzaamheden is afgewerkt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

De afwerking geeft inzicht in hoe de ondergrond is achtergelaten na afloop van de werkzaamheden in het veld.

7.1. Weggegraven laag

Naam entiteit

Weggegraven laag

Definitie

Een deel van de weggegraven ondergrond dat summier als laag is beschreven.

Kardinaliteit

0..*

Toelichting

Het gegeven is aanwezig wanneer in het onderzoek is vastgesteld dat het voldoende is het weggegraven deel van de ondergrond summier te beschrijven. Het weggegraven traject wordt in zijn geheel en als een opeenvolging van lagen beschreven en dat wil zeggen dat de lagen precies op elkaar aansluiten. De weggegraven lagen staan los van het boorprofiel.

   

7.1.1 bovengrens

 

Naam attribuut

bovengrens

Definitie

De diepte van de bovenkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 10

Regels

De bovengrens van de bovenste weggegraven laag is gelijk aan 0.

De bovengrens van iedere andere weggegraven laag valt samen met de ondergrens van de weggegraven laag erboven.

   

7.1.2 ondergrens

 

Naam attribuut

ondergrens

Definitie

De diepte van de onderkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 10

Regels

De ondergrens is groter dan de bovengrens van de weggegraven laag.

 

De ondergrens van de onderste verwijderde laag is gelijk aan de waarde van het attribuut einddiepte graven van de entiteit Boring.

   

7.1.3 weggegraven materiaal

Naam attribuut

weggegraven materiaal

Definitie

De omschrijving van het materiaal waaruit de weggegraven laag bestaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

WeggegravenMateriaal

Type

Codelijst

7.2. Geboord interval

Naam entiteit

Geboord interval

Definitie

Het diepte-interval dat met een bepaalde boortechniek en een bepaalde diameter is geboord.

Kardinaliteit

1..*

Toelichting

Op een en dezelfde diepte kunnen verschillende boortechnieken gebruikt worden. Er kan bijvoorbeeld eerst mechanisch gedrukt worden waarbij monsters op diepte worden uitgestoken, waarna het interval wordt uitgeboord door mechanisch te draaien. Ook kan op een en dezelfde diepte een bepaalde boortechniek herhaaldelijk worden toegepast, waarbij de diameter steeds toeneemt. Als gevolg kunnen geboorde intervallen overlappen.

Voor onderzoek dat onder IMBRO/A valt is zelden gespecificeerd welke boortechniek over welk interval is gebruikt. Veelal is er sprake van slechts een interval en dat dekt het hele geboorde traject.

   

7.2.1 begindiepte

 

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop begonnen is met een bepaalde boortechniek een gat met een bepaalde diameter te maken.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De algemene regel is dat de begindiepte van het bovenste interval de waarde 0 heeft, tenzij er materiaal is weggegraven. In dat geval is de waarde groter dan 0.

   

7.2.2 einddiepte

 

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte waarop gestopt is met een bepaalde boortechniek een gat met een bepaalde diameter te maken.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De einddiepte is groter dan de begindiepte van het interval.

De einddiepte van het onderste interval is gelijk aan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

   

7.2.3 boortechniek

 

Naam attribuut

boortechniek

Definitie

De techniek die gebruikt is om over een bepaald diepte-interval een gat met een bepaalde diameter in de ondergrond te maken.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Boortechniek

Type

Codelijst

Toelichting

Bij de classificatie van boortechnieken wordt gekeken naar de manier waarop het gebruikte apparaat de grond in is gedreven.

Voor gegevens onder IMBRO/A is gewoonlijk alleen de boortechniek vastgelegd die over het hele geboorde traject als de belangrijkste is beschouwd. Dit probleem geldt in algemene zin, maar het komt het duidelijkst naar voren bij mechanische technieken. Daarbij komt het veel voor dat het bovenste deel met de hand is geboord, maar dit is eigenlijk nooit vermeld.

   

7.2.4 geboorde diameter

Naam attribuut

geboorde diameter

Definitie

De diameter van het geboorde gat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

4.0

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

20 tot 3.000

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de geboorde diameter niet bekend zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het gaat om de diameter van het gat dat door boren is ontstaan. Het uiteindelijk gat kan groter zijn doordat de wand afbrokkelt of gedeeltelijk instort.

7.3. Boorsnelheid

Naam entiteit

Boorsnelheid

Definitie

De snelheid waarmee het gat is geboord.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het geven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut gesteente aangeboord van de entiteit Boring gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Wanneer het doel is in gesteente te boren, wordt de boorsnelheid voor het hele geboorde traject vastgelegd.

In de toekomst zal de boorsnelheid mogelijk ook vastgelegd worden bij het boren in grond.

   

7.3.1 verlopen tijd

 

Naam attribuut

verlopen tijd

Definitie

De tijd tussen het moment waarop de boring is gestart en het moment waarop een bepaalde diepte is bereikt, gecorrigeerd voor onderbrekingen.

Kardinaliteit

1..*

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

5.1

Eenheid

s (seconde)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Toelichting

Bij het bepalen van de boorsnelheid wordt het boren als een continu proces beschouwd.

   

7.3.2 diepte

 

Naam attribuut

diepte

Definitie

De diepte op het moment van de meting.

Kardinaliteit

1..*

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 150

Regels

De diepte en verlopen tijd zijn altijd een paar.

 

De diepte is niet kleiner dan de begindiepte van het bovenste geboord interval.

De diepte is niet groter dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

7.4. Bemonsterd interval

Naam entiteit

Bemonsterd interval

Definitie

Een diepte-interval dat volgens een bepaalde bemonsteringsmethode en afhankelijk van de methode met een bepaald apparaat is bemonsterd.

Kardinaliteit

1..*

Toelichting

In het geval het bovenste deel van de ondergrond is weggegraven en in het onderzoek is vastgesteld dat het net zo beschreven moet worden als de monsters uit de geboorde intervallen, wordt het weggegraven deel als een bemonsterd interval beschreven.

Voor gegevens onder IMBRO/A is alleen bij uitzondering vastgelegd welk interval met welke bemonstering is gemaakt. Meestal valt het bemonsterd interval samen met het hele geboorde traject.

   

7.4.1 begindiepte

 

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop het bemonsterde interval begint.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

   

7.4.2 einddiepte

 

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte waarop het bemonsterde interval eindigt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De einddiepte is groter dan de begindiepte van het interval.

De einddiepte van het onderste interval is niet groter dan de einddiepte boren van de entiteit Boring.

   

7.4.3 voorbehandeling

 

Naam attribuut

voorbehandeling

Definitie

De werkzaamheden die tijdens het boren zijn uitgevoerd om een bepaald diepte-interval te prepareren ten behoeve van de bemonstering.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Voorbehandeling

Type

Codelijst

   

7.4.4 bemonsteringsmethode

Naam attribuut

bemonsteringsmethode

Definitie

De manier waarop de monsters uit de ondergrond zijn genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bemonsteringsmethode

Type

Codelijst

Toelichting

Bij de classificatie van bemonsteren wordt gekeken naar de manier waarop het gebruikte apparaat de grond in is gedreven.

Voor gegevens onder IMBRO/A is gewoonlijk alleen de bemonstering vastgelegd die over het hele geboorde traject als de belangrijkste is beschouwd.

   

7.4.5 bemonsteringskwaliteit

Naam attribuut

bemonsteringskwaliteit

Definitie

De aanduiding die aangeeft wat de beoogde monsterkwaliteit is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bemonsteringskwaliteit

Type

Codelijst

Toelichting

Idealiter zou men de ondergrond altijd in-situ willen onderzoeken, maar in de praktijk onderzoekt men monsters uit de ondergrond en dat betekent dat er onvermijdelijk sprake is van een zekere mate van verstoring. De mate van verstoring wordt primair bepaald door de keuze van boortechniek, bemonsteringsmethode en bemonsteringsapparaat. Omdat ook de samenstelling van de grond van invloed is, kan het nodig blijken de keuze aan te passen als de grondsoort anders blijkt te zijn dan gedacht.

De bemonsteringskwaliteit geeft aan binnen welke grenzen de primaire mate van verstoring ligt. Er wordt in de norm NEN-EN-ISO 22475 een indeling in vijf klassen gehanteerd en voor iedere klasse is vastgelegd hoe de monsters behandeld moeten worden wanneer zij eenmaal boven de grond zijn gekomen. De hoogste eisen gelden voor monsters die verkregen zijn door op diepte te kernen of te steken; die monsters worden in de dagelijkse spraak gezamenlijk ongeroerde monsters genoemd. Het onderscheid tussen ongeroerde en geroerde monsters is een indeling voor kwaliteit die in het verleden algemeen is gebruikt.

De reden het gegeven vast te leggen is dat niet alle in het veld genomen monsters altijd als onderdeel van het booronderzoek worden geanalyseerd.

Voor historische gegevens waarbij bemonstering niet volgens NEN-EN-ISO 22475 is uitgevoerd is een tweedeling tussen geroerd en ongeroerd gehanteerd.

   

7.4.6 georiënteerd gestoken

Naam attribuut

georiënteerd gestoken

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de oriëntatie van het monster is vastgelegd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteUitsteken. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Voor bepaalde vormen van boormonsteranalyse is het nodig de bemonstering zo uit te voeren dat de oriëntatie van de structuur van de ondergrond behouden blijft.

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

7.5. Bemonsteringsapparaat

Naam entiteit

Bemonsteringsapparaat

Definitie

De specificaties van het apparaat dat gebruikt is voor het steken of kernen.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode gelijk is aan opDiepteKernen of opDiepteUitsteken. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Wanneer er geroerde monsters zijn genomen geeft de methode van bemonstering voldoende informatie over de kwaliteit van de monsters die genomen zijn, maar wanneer er ongeroerde monsters zijn genomen is het van belang ook de specificaties van het gebruikte apparaat vast te leggen.

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht zijn zelden specificaties van het bemonsteringsapparaat vastgelegd.

   

7.5.1 apparaattype

 

Naam attribuut

apparaattype

Definitie

Het apparaat dat gebruikt is voor het nemen van kernen en steekmonsters getypeerd naar de onderdelen die de kwaliteit van de bemonstering beïnvloeden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Apparaattype

Type

Codelijst

   

7.5.2 containerdiameter

 

Naam attribuut

containerdiameter

Definitie

De inwendige diameter van het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

30 tot 410

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

   

7.5.3 containerlengte

 

Naam attribuut

containerlengte

Definitie

De lengte van het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.05 tot 40

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

   

7.5.4 doorgangsdiameter

Naam attribuut

doorgangsdiameter

Definitie

De kleinste diameter van de doorgang voor het monster aan de onderzijde van het apparaat, bij volledig openstaande vanger.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

20 tot 400

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

   

7.5.5 kous gebruikt

 

Naam attribuut

kous gebruikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het deel van het apparaat waarin het monster wordt opgevangen van binnen bekleed is met een kous.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

   

7.5.6 haakse steekmond

Naam attribuut

haakse steekmond

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het apparaat een haakse steekmond heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan steekbus, steekbusDLDS of steekbusMetLiner. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

7.5.7 steekmondapex

 

Naam attribuut

steekmondapex

Definitie

De hoek die de snijrand maakt met de lengteas van het apparaat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.0

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

5 tot 45

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut haakse steekmond gelijk is aan nee. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

7.5.8 steekmonddiameter

Naam attribuut

steekmonddiameter

Definitie

De grootste uitwendige diameter van de steekmond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

50 tot 510

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan steekbus, steekbusDLDS of steekbusMetLiner. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

7.5.9 steunvloeistof gebruikt

Naam attribuut

steunvloeistof gebruikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er in een core-barrel of steekbus een vloeistof is gebruikt om de bemonstering te vergemakkelijken.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan corebarrelSingleTube,

corebarrelDoubleTube,

corebarrelTripleTube en steekbus. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Een steunvloeistof verlaagt de wrijving in het apparaat tijdens bemonstering en zorgt voor horizontale stabiliteit na bemonstering. Wanneer het apparaat een Begemann-steekbus is, wordt altijd een steunvloeistof gebruikt. Bij andere typen steekapparaten is dat nooit het geval.

   

7.5.10 voorzien van vanger

Naam attribuut

voorzien van vanger

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het apparaat voorzien is van een onderdeel dat moet voorkomen dat het monster uit het apparaat valt; het onderdeel wordt een monster- of een kernvanger genoemd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

   

7.5.11 voorzien van zuiger

Naam attribuut

voorzien van zuiger

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het apparaat aan de bovenzijde voorzien is van een passieve zuiger.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut apparaattype gelijk is aan guts. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

Een zuiger dient om de bemonstering te vergemakkelijken en helpt het monster in het apparaat te houden en beperkt het risico op verstoring. De zuiger staat tijdens monstername op een vaste positie.

7.6. Kernopbrengst

Naam entiteit

Kernopbrengst

Definitie

De gegevens over de hoeveelheid materiaal die bij het bemonsteren van gesteente uit een gekernd interval is verkregen.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsmethode van de entiteit Bemonsterd interval gelijk is aan opDiepteKernen en de waarde van het attribuut gesteente aangeboord van de entiteit Boring gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Wanneer gesteente is aangeboord en bemonsterd door middel van kernen, wordt de kernopbrengst vast gelegd (conform NEN-EN-ISO 22475-1).

7.6.1 totale opbrengst

Naam attribuut

totale opbrengst

Definitie

Het deel van het gekernde interval waarvan materiaal is verkregen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 110

Toelichting

Het gegeven is de som van de lengtes van de stukken kern, uitgedrukt als een percentage van de lengte van het gekernde interval.

Wanneer het materiaal gaat zwellen of wanneer er materiaal uit de vorige kern is achtergebleven is de waarde groter dan 100%.

   

7.6.2 intacte opbrengst

Naam attribuut

intacte opbrengst

Definitie

Het deel van het gekernde interval waarvan over de volledige doorsnede materiaal is verkregen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Toelichting

Het gegeven is de som van de lengtes van de stukken kern met een volledige doorsnede, uitgedrukt als een percentage van de lengte van het gekernde interval.

7.6.3 gesteentekwaliteitsindex

Naam attribuut

gesteentekwaliteitsindex

Definitie

Het deel van het gekernde interval waarvan over de volledige doorsnede stukken van tenminste 10 cm lengte zijn verkregen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Toelichting

Het gegeven geeft aan in welke mate waarin het gesteente in de ondergrond verbroken is.

7.6.4 in het veld vastgesteld

Naam attribuut

in het veld vastgesteld

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de opbrengst al dan niet in het veld bepaald is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Het is goede praktijk de opbrengst in het veld of veldlab vast te stellen. Wanneer dat niet mogelijk was, wordt dit vermeld. De achtergrond daarvan is dat de opbrengst inzicht geeft in de eigenschappen van het bemonsterde gesteente, en dat die informatie verloren kan gaan voor het materiaal in het laboratorium is geanalyseerd.

7.7. Verontreinigd interval

Naam entiteit

Verontreinigd interval

Definitie

Een diepte-interval dat is verontreinigd.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut ondergrond verontreinigd van de entiteit Boring gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Verontreinigde intervallen overlappen elkaar niet.

Toelichting

Het gegeven wordt vastgelegd omdat het in de boormonsteranalyse belangrijk is te weten op welke diepte de eigenschappen van de ondergrond onbedoeld door de mens veranderd zijn.

   

7.7.1 begindiepte

 

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte vanaf waar de verontreiniging is geconstateerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

   

7.7.2 einddiepte

 

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte tot waar de verontreiniging is geconstateerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

Regels

De einddiepte is groter dan de begindiepte van het interval.

De einddiepte van het onderste interval is niet groter de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

7.8. Afgewerkt interval

Naam entiteit

Afgewerkt interval

Definitie

Een diepte-interval dat na het boren op een bepaalde manier is afgewerkt.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut gat afgewerkt van de entiteit Boring gelijk is aan ja, is het gegeven aanwezig. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven wordt vastgelegd omdat het belangrijk is te weten hoe de ondergrond is achtergelaten. Dat belang komt bijvoorbeeld naar voren wanneer zich ergens problemen voordoen die verband kunnen houden met eerdere ingrepen in de ondergrond.

   

7.8.1 begindiepte

 

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte vanaf waar het gat op een bepaalde manier is afgewerkt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

   

7.8.2 einddiepte

 

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte tot waar het gat op een bepaalde manier is afgewerkt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot niet-gespecificeerd

   

7.8.3 permanente verbuizing aanwezig

Naam attribuut

permanente verbuizing aanwezig

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er na het voltooien van de werkzaamheden buizen in de ondergrond zijn achtergelaten die de wand van het geboorde gat afsluiten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde van het gegeven ontbreken.

Toelichting

De wand van het geboorde gat kan over bepaalde trajecten worden verbuisd, maar er kunnen ook per ongeluk buizen in het gat zijn achtergebleven. Redenen om het gat verbuisd achter te laten zijn bijvoorbeeld voorkomen dat in de ondergrond al aanwezige verontreiniging zich kan verspreiden, of beschermen van het boorgat en de daarin aanwezige constructies tegen instorting of corrosie.

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden informatie over permanente verbuizing vastgelegd.

   

7.8.4 diameter permanente verbuizing

Naam attribuut

diameter permanente verbuizing

Definitie

De buitendiameter van de permanente verbuizing.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

90 tot 800

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut permanente verbuizing aanwezig gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

7.8.5 materiaal permanente verbuizing

Naam attribuut

materiaal permanente verbuizing

Definitie

Het materiaal waaruit de op de gegeven diepte achtergebleven buizen bestaan.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Buismateriaal

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut permanente verbuizing aanwezig gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

7.8.6 aanvulmateriaal

 

Naam attribuut

aanvulmateriaal

Definitie

Het materiaal waarmee de ruimte die door het boren op een bepaalde diepte in de ondergrond is ontstaan geheel of gedeeltelijk is opgevuld.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Aanvulmateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

Het is goede praktijk het boorgat zo achter te laten dat de opbouw van de ondergrond voor wat betreft het waterkerend en waterdoorlatend vermogen zo goed mogelijk is hersteld. De materialen zijn in categorieën geplaatst die in dat aspect inzicht geven.

 

7.8.7 aanvulmateriaal gewassen

Naam attribuut

aanvulmateriaal gewassen

Definitie

De aanduiding die in het geval zand of grind gebruikt is als aanvulmateriaal aangeeft of de fijne grond is uitgespoeld.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het aanvulmateriaal gelijk is aan zand, zandGrof, zandMiddelgrof, zandMiddelgrofGrof, grind, grindZand, grindZandGrof of grindZandOngezeefd. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

   

7.8.8 aanvulmateriaal met certificaat

Naam attribuut

aanvulmateriaal met certificaat

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het aanvulmateriaal een productcertificaat heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het aanvulmateriaal gelijk is aan geen, verwijderdMateriaal of wegverhardingsmateriaal. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

De huidige certificaten zijn de productcertificaten voor zand en grind voor drinkwaterproductie en voor filterzand voor milieukundig grondwateronderzoek.

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is dit gegeven zelden vastgelegd.

8. Terreintoestand

Naam entiteit

Terreintoestand

Definitie

De gegevens over de toestand van het terrein tijdens het boren die relevant zijn voor het onderzoek.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut terreintoestand bepaald gelijk is aan ja, is het gegeven aanwezig. In andere gevallen ontbreekt het.

Ten minste één van de

attributen bodemgebruik, ligging op grondlichaam en tijdelijke verandering is aanwezig.

   

8.1 bodemgebruik

 

Naam attribuut

bodemgebruik

Definitie

Het doel waarvoor de bodem waarop de locatie van het booronderzoek ligt in gebruik is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Bodemgebruik

Type

Codelijst

Toelichting

Bij bodemgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen bodemgebruik in landelijk gebied en dat is agrarisch gebruik en natuur, en bodemgebruik in niet-landelijk (stedelijk) gebied.

   

8.2 ligging op grondlichaam

Naam attribuut

ligging op grondlichaam

Definitie

De omschrijving van de plaats van de boring op een grondlichaam.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

LiggingOpGrondlichaam

Type

Codelijst

Toelichting

Wanneer door mensen een grondlichaam als een dijk of wal op het aardoppervlak is neergelegd, is een nadere precisering van de plaats op het grondlichaam relevant, omdat die de eigenschappen van de ondergrond beïnvloedt.

   

8.3 tijdelijke verandering

Naam attribuut

tijdelijke verandering

Definitie

Een tijdelijke verandering in de gegeven toestand van het terrein.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

TijdelijkeVerandering

Type

Codelijst

Toelichting

Het is goede praktijk dat de uitvoerder van het booronderzoek bijzonderheden over de toestand van het terrein zoals hij die aantreft vastlegt. Omdat niet alle veranderingen voor hem zichtbaar zullen zijn, wordt ervan uitgegaan dat de opdrachtgever de uitvoerder informeert over de omstandigheden die voor het onderzoek van belang zijn.

9. Sliblaag

Naam entiteit

Sliblaag

Definitie

Het interval op de overgang tussen water en bodem waarin het materiaal uit een mengsel van water en grond bestaat dat te slap is om het grond te noemen.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut lokaal verticaal referentiepunt gelijk is aan maaiveld. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Op sommige plaatsen gaan water en ondergrond geleidelijk in elkaar over. Het overgangsbereik wordt de sliblaag genoemd. Het materiaal waaruit de sliblaag bestaat is zo slap dat het tussen de vingers doorloopt. Het materiaal wordt slib genoemd, maar opgemerkt wordt dat die term ook gebruikt wordt voor andere materialen, bijvoorbeeld voor het restproduct van baggerwerkzaamheden. De dikte van de sliblaag kan zelden nauwkeurig worden bepaald en datzelfde geldt voor het de positie van de waterbodem.

Het gegeven is aanwezig wanneer in het onderzoek gegevens over de sliblaag zijn vastgelegd.

   

9.1 dikte

 

Naam attribuut

dikte

Definitie

De dikte van de sliblaag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 20

   

9.2 kleur

 

Naam attribuut

kleur

Definitie

De kleur van de sliblaag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kleur

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de kleur niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

   

9.3 methode positiebepaling bovenkant

Naam attribuut

methode positiebepaling bovenkant

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de bovenkant van de sliblaag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MethodePositiebepalingSliblaag

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

Toelichting

De dikte van de sliblaag wordt bepaald door de bovenkant en de onderkant van de laag ten opzichte van het wateroppervlak te bepalen.

In veel gevallen wordt voor de positiebepaling van de bovenkant een andere methode gebruikt dan voor de positiebepaling van de onderkant.

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de dikte van de sliblaag is bepaald.

Voor gegevens die zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht is zelden vastgelegd hoe de bovenkant en de onderkant van de sliblaag is bepaald.

   

9.4 methode positiebepaling onderkant

Naam attribuut

methode positiebepaling onderkant

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de onderkant van de sliblaag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MethodePositiebepalingSliblaag

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

10.0. Boormonsterbeschrijving

Naam entiteit

Boormonsterbeschrijving

Definitie

Het deel van het booronderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters en het verwerken van de resultaten tot een samenvattende beschrijving van de opbouw van de ondergrond.

Kardinaliteit

0..1

   

10.0.1 rapportagedatum beschrijving

Naam attribuut

rapportagedatum beschrijving

Definitie

De datum waarop de uitvoerder van de beschrijving alle gegevens van de boormonsterbeschrijving aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1980 tot heden

   

10.0.2 beschrijfprocedure

Naam attribuut

beschrijfprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de monsters zijn beschreven.

Kardinaliteit

1..2

Authentiek

Ja

Domein

Beschrijfprocedure

Type

Codelijst

Toelichting

De procedure beschrijft volgens welk stelsel van afspraken de monsters beschreven zijn en welke aspecten worden beschreven. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die de uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk. Het gebruik van procedures varieert van vakgebied tot vakgebied en voor grond gelden andere afspraken dan voor gesteente.

Voor booronderzoek dat onder kwaliteitsregime IMBRO valt, is de boormonsterbeschrijving altijd onder NEN-EN-ISO 14688-1 tot stand gekomen. Een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen, valt per definitie onder booronderzoek met kwaliteitsregime IMBRO/A.

   

10.0.3 uitvoerder beschrijving

Naam attribuut

uitvoerder beschrijving

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsterbeschrijving, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

10.1. Boorprofiel

Naam entiteit

Boorprofiel

Definitie

De opbouw van de ondergrond beschreven in een mate van detail die past bij de kwaliteit van de monsters.

Kardinaliteit

1..3

Toelichting

Het resultaat van de boormonsterbeschrijving omvat een, twee of drie boorprofielen.

Wanneer er meer dan een profiel is, verschillen de profielen onderling in kwaliteit en dat wil zeggen in de mate van detail waarin de ondergrond is beschreven. Er is een uitzondering en dat is wanneer bij sonisch boren een deel van de monsters in het veld wordt beschreven en een deel in het laboratorium. In dat geval ontstaan er twee boorprofielen met dezelfde beschrijfkwaliteit.

Boorprofielen kunnen elkaar gedeeltelijk overlappen en dat betekent dat er in het betreffende diepte-interval op twee verschillende manieren bemonsterd is en de respectieve monsters een andere beschrijfkwaliteit vergen. Overlap treedt alleen op in geboorde trajecten. Wanneer een bepaald traject zowel geboord als weggegraven is, worden de monsters die uit het weggraven traject zijn voortgekomen genegeerd.

Een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen heeft altijd maar een profiel.

10.1.1 beschrijfkwaliteit

Naam attribuut

Beschrijfkwaliteit

Definitie

De aanduiding voor de mate van detail waarmee de opbouw van de ondergrond in het boorprofiel is beschreven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Beschrijfkwaliteit

Type

Codelijst

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut kader inwinning van de entiteit Booronderzoek gelijk is aan verkennendOnderzoek is de waarde gelijk aan klasse3.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, is de waarde van het gegeven gelijk aan nietGespecificeerd. In andere gevallen is de waarde nietGespecificeerd niet toegestaan.

Toelichting

Het gegeven geeft een nadere precisering van de klasse binnen de beschrijfprocedure waaraan het profiel voldoet en het geeft aan of de monsters waarop de beschrijving is gebaseerd al dan niet van een lage kwaliteit zijn. Voor wat betreft dat laatste is het criterium of de bemonstering tot doel heeft gehad om monsters uit de ondergrond naar boven te halen waarvan de gelaagdheid intact is gebleven op het moment van beschrijven, ofwel ongeroerde monstername.

Er is een uitzondering wanneer alleen met de hand is geboord. In dat geval kan er een geïntegreerd boorprofiel ontstaan van geroerde en ongeroerde monsters.

Binnen de nieuwe Nederlandse beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1 is voor geotechnisch booronderzoek een tweedeling gemaakt naar klasse 2 voor standaard geotechnisch booronderzoek en klasse 3 voor verkennend geotechnisch booronderzoek. Gesteente wordt altijd beschreven in klasse 2.

Onder NEN 5104 heeft het begrip beschrijfkwaliteit geen onderscheidende waarde. Gewoonlijk is niet meer te achterhalen waarop de gegevens precies zijn gebaseerd.

10.1.2 continu bemonsterd

Naam attribuut

continu bemonsterd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de bemonstering tot doel heeft gehad het hele traject in de ondergrond met een bepaalde kwaliteit te bemonsteren, opdat het boorprofiel het dieptebereik volledig kan dekken.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven vormt voor booronderzoek dat onder kwaliteitsregime IMBRO valt, een brug tussen bemonstering en beschrijving.

Wanneer de boring, eventueel inclusief het weggegraven traject, van maaiveld tot einddiepte is bemonsterd en de monsters voldoende in kwaliteit overeenstemmen, kan de ondergrond over het gehele traject worden beschreven als een aaneensluitende opeenvolging van lagen.

Het is goede praktijk dat bij geroerde monsters, beschrijfkwaliteit klasse2geroerd, het gehele traject is bemonsterd en beschreven. In de praktijk kan het voorkomen dat bepaalde intervallen niet beschreven worden. Bij continue bemonstering

is het boorprofiel in dat geval een aaneensluitende opvolging van lagen en niet-beschreven intervallen.

Voor booronderzoek dat onder IMBRO/A valt, en in het bijzonder voor boormonsterbeschrijvingen onder NEN 5104, is de samenhang niet zo goed geborgd.

10.1.3 beschrijflocatie

Naam attribuut

beschrijflocatie

Definitie

De plek waar de beschrijving waarop het boorprofiel is gebaseerd is gemaakt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Beschrijflocatie

Type

Codelijst

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd, is de waarde gelijk aan veld.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch, is de waarde onbekend niet toegestaan.

Toelichting

Het is goede praktijk in het veld alleen de beschrijvingen met relatief lage beschrijfkwaliteit te maken en de beschrijving met de hoogste kwaliteit (klasse2ongeroerd) in het laboratorium.

Beschrijven in het veld heeft als nadeel dat de omstandigheden niet ideaal zijn bijvoorbeeld omdat weersomstandigheden negatief van invloed kunnen zijn, maar als voordeel dat de monsters veldvochtig zijn en niet verstoord door de handelingen die nodig zijn om de monsters in het laboratorium te krijgen. De nadelen van een beschrijving in het veld wegen zwaarder dan de voordelen wanneer een hoge kwaliteit monsters vereist is. Om die monsters zonder kwaliteitsverlies vanuit het veld aan het laboratorium over te brengen zijn en worden procedures opgesteld. De procedures laten de uitvoerder vrij te besluiten ook de monsters met een lage kwaliteit in het lab te beschrijven.

   

10.1.4 beschreven materiaal

Naam attribuut

beschreven materiaal

Definitie

De omschrijving van het materiaal dat is beschreven in het profiel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

beschrevenMateriaal

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens is de waarde van het gegeven gelijk aan grond.

   

10.1.5 monstervochtigheid

Naam attribuut

monstervochtigheid

Definitie

De vochtigheidstoestand van de grondmonsters op het moment van beschrijven.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Monstervochtigheid

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijflocatie van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan lab en de waarde van het attribuut beschreven materiaal gelijk is aan grond of grondGesteente. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is bedoeld voor grondmonsters die in het laboratorium zijn beschreven, omdat die vocht kunnen hebben verloren. Monsters beschreven in het veld of veldlab zijn altijd veldvochtig.

   

10.1.6 profiel gecontroleerd

Naam attribuut

profiel gecontroleerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het boorprofiel dat is gebaseerd op beschrijvingen die zijn gemaakt in het veld, in het lab is gecontroleerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijflocatie van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan veld of veldlab. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Wanneer een boorprofiel is gemaakt op basis van monsters beschreven in het veld, kan de uitvoerder er voor kiezen het profiel in het laboratorium te laten controleren.

Bij de controle kunnen alle gegevens m.u.v. kleur en gevlekt worden aangepast.

10.1.7 gemiddeld hoogste grondwaterstand

Naam attribuut

gemiddeld hoogste grondwaterstand

Definitie

De gemiddeld hoogste grondwaterstand bepaald in het profiel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 50

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal gelijk is aan gesteente. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

De waarde van het gegeven mag niet groter zijn dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

Toelichting

De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling.

Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, wordt het gegeven vastgelegd. Het kan voorkomen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand niet is waargenomen. Gewoonlijk betekent dit ook dat de hoogste grondwaterstand niet is bereikt maar in bijzondere gevallen, zoals wanneer de grond recent is opgebracht, kan het zijn dat de stand van het grondwater nog niet tot waarneembare veranderingen in de grond heeft geleid. Het kan ook voorkomen dat het interval waarin de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich bevindt niet is beschreven of niet is bemonsterd. Wanneer het gegeven niet is waargenomen ontbreekt het gegeven.

10.1.8 gemiddeld laagste grondwaterstand

Naam attribuut

gemiddeld laagste grondwaterstand

Definitie

De gemiddelde laagste grondwaterstand bepaald in het profiel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 50

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal gelijk is aan gesteente. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

De waarde van het gegeven is niet kleiner dan de waarde van het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand.

De waarde van het gegeven is niet groter dan de waarde van het attribuut einddiepte boren van de entiteit Boring.

Toelichting

De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling.

Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, wordt het gegeven vastgelegd. Het kan voorkomen dat de gemiddeld laagste grondwaterstand niet is waargenomen. Gewoonlijk betekent dit ook dat de laagste grondwaterstand niet is bereikt maar in bijzondere gevallen, zoals wanneer de grond recent is opgebracht, kan het zijn dat de stand van het grondwater nog niet tot waarneembare veranderingen in de grond heeft geleid. Het kan ook voorkomen dat het interval waarin de gemiddeld laagste grondwaterstand zich bevindt niet is beschreven of niet is bemonsterd. Wanneer het gegeven niet is waargenomen ontbreekt het gegeven.

10.2. Laag

Naam entiteit

Laag

Definitie

Een interval in het boorprofiel dat als een laag met een bepaalde inhoud beschreven is.

Kardinaliteit

1..*

Regels

Het attribuut bijzonder materiaal, de entiteit Grond of de entiteit Gesteente is aanwezig. De andere gegevens ontbreken.

Toelichting

De ondergrond wordt beschouwd als opgebouwd uit lagen en dat zijn homogene eenheden die zich vooral in horizontale richting uitstrekken en in verticale richting duidelijk begrensd zijn. Een laag bestaat uit grond, gesteente of uit bijzonder materiaal.

Een laag in een boorprofiel is een laag waarvan de grenzen in de monsters bepaald of uit het boorgedrag afgeleid zijn of waarvan de grenzen kunstmatig zijn bepaald. Onder NEN-EN-ISO 14688-1 kan de begrenzing voortkomen uit de methodiek omdat lagen daarin een minimale en een maximale dikte kennen. In dat geval vertegenwoordigt de laag in feite een beschrijfinterval.

Vanwege het synthetisch karakter van een boorprofiel, wordt een laag onder NEN 5104 veiligheidshalve niet beschouwd als het resultaat van alleen waarneming.

10.2.1 bovengrens

Naam attribuut

bovengrens

Definitie

De diepte van de bovenkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 150

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut continu bemonsterd van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan ja, is het boorprofiel beschreven als een opeenvolging van lagen en niet-beschreven intervallen en die sluiten precies op elkaar aan.

Wanneer de waarde van het attribuut continu bemonsterd van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan nee, is het boorprofiel beschreven als een opeenvolging van lagen en niet-beschreven intervallen en die overlappen elkaar niet.

10.2.2 bepaling bovengrens

Naam attribuut

bepaling bovengrens

Definitie

De manier waarop de bovengrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de monsters waargenomen verandering is gebaseerd een aanduiding van hoe scherp de grens is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Grensbepaling

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Wanneer de bovengrens samenvalt met het maaiveld of de waterbodem, geldt die als waargenomen.

Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

10.2.3 ondergrens

Naam attribuut

ondergrens

Definitie

De diepte van de onderkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 150

Regels

De ondergrens is groter dan de bovengrens van de laag.

Het verschil tussen de diepte van de ondergrens en de bovengrens van een laag is niet kleiner dan 0.02 meter en niet groter dan 1 meter.

De ondergrens van de onderste laag is niet groter dan de einddiepte bemonstering van de entiteit Boring.

Regels IMBRO/A

In afwijking van de regel dat het verschil tussen de diepte van de ondergrens en de bovengrens van een laag niet kleiner is dan 0.02 meter en niet groter dan 1 meter, wordt er voor IMBRO/A geen beperking gesteld aan de laagdikte.

Voor IMBRO/A-gegevens kan de einddiepte bemonstering niet bekend zijn, in dat geval is de ondergrens van de onderste laag niet groter dan de einddiepte boren van de entiteit Boring.

Toelichting

In de beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1 is vastgelegd dat een laag in het boorprofiel minimaal 2 cm en maximaal 1 m dik is, met als uitzondering het geval waarin de monsters zijn genomen met de bemonsteringsmethoden opAfstandDroog, opAfstandNat en opDiepteGrijpen, want dan is een laag minimaal 10 cm dik.

Dit betekent dat er minimaal iedere meter van het bemonsterde traject een waarneming is gedaan.

Onder NEN 5104 is het bereik niet vastgelegd.

10.2.4 bepaling ondergrens

Naam attribuut

bepaling ondergrens

Definitie

De manier waarop de ondergrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de monsters waargenomen verandering is gebaseerd een aanduiding van hoe scherp de grens is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Grensbepaling

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, heeft het gegeven geen waarde.

10.2.5 antropogeen

Naam attribuut

antropogeen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag bestaat uit materiaal dat door de mens is neergelegd of uit natuurlijke grond waarvan de samenhang door de mens volledig is verstoord.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op een waarneming en krijgt alleen de waarde ja, wanneer de beschrijver geconstateerd heeft dat de laag antropogeen is.

10.2.6 type ingreep

Naam attribuut

type ingreep

Definitie

De omschrijving van de wijze waarop de mens in de opbouw van de ondergrond heeft ingegrepen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

TypeIngreep

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Menselijk ingrijpen leidt tot veranderingen van de eigenschappen van de ondergrond. Vanuit geotechnisch perspectief is het van belang het menselijk ingrijpen te typeren om ten minste een globaal beeld te geven van de aard van de verandering. Zo zal los gestort zand een lagere dichtheid hebben dan zand dat van nature aanwezig is, terwijl zand dat in lagen verdicht onder een snelweg is aangebracht juist een hogere dichtheid heeft.

10.2.7 bijzonder materiaal

Naam attribuut

bijzonder materiaal

Definitie

De naam van het materiaal waaruit een laag waarvan de inhoud niet als grond of gesteente wordt beschouwd, bestaat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderMateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

Een laag bestaat uit bijzonder materiaal wanneer meer dan 50% van de massa bijzonder materiaal is, en bij een groot verschil in volumieke massa wanneer het materiaal bepalend is voor de geotechnische eigenschappen.

Dat materiaal kan zowel natuurlijk als antropogeen van aard zijn.

Een laag die uit bijzonder materiaal bestaat wordt minder uitgebreid beschreven dan een laag die uit grond of gesteente bestaat.

   

10.2.8 scheefstaand

Naam attribuut

scheefstaand

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag scheef staat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse2ongeroerd en mag aanwezig zijn wanneer de waarde gelijk is aan klasse2ongedifferentieerd. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Lagen in de ondergrond liggen niet altijd horizontaal. Onder bepaalde omstandigheden worden lagen onder een hoek afgezet en na afzetting kunnen lagen zijn scheefgesteld doordat ze onder druk zijn komen te staan. Het gegeven moet in die context worden begrepen.

Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

   

10.2.9 interne structuur intact

Naam attribuut

interne structuur intact

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de interne opbouw van de laag intact is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse2ongeroerd of klasse2ongedifferentieerd en het gegeven bijzonder materiaal ontbreekt. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

   

10.2.10 gelaagd

Naam attribuut

gelaagd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag intern gelaagd is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja.

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse3 en het gegeven bijzonder materiaal ontbreekt.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven aanwezig zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt in een klasse2 boorprofiel vastgelegd wanneer de kwaliteit van de grond- of gesteentemonsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur intact is.

Voor klasse 3 bestaat vrijheid van keuze, omdat een combinatie van factoren bepaalt of het gegeven mag bestaan (de precieze strekking van de opdracht, de keuze die de uitvoerder maakt en de kwaliteit van de monsters).

   

10.2.11 samengestelde laag

Naam attribuut

samengestelde laag

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laagjes waaruit een laag is opgebouwd in materiaal verschillen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut gelaagd gelijk is aan ja.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Een laag kan een artificiële eenheid zijn die bestaat uit een afwisseling van grondsoorten, van gesteentesoorten of uit een afwisseling van grond en gesteente.

In een boormonsterbeschrijving die onder NEN-EN-ISO 14688-1 tot stand is gekomen, ligt de dikte van een afzonderlijk laagje tussen 2 en 20 cm. Onder NEN 5104 is het bereik niet vastgelegd.

   

10.2.12 gelaagdheid

Naam attribuut

gelaagdheid

Definitie

De typering van een laag die uit laagjes van hetzelfde materiaal bestaat, naar dikte van de laagjes.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Gelaagdheid

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut gelaagd gelijk is aan ja en de waarde van het attribuut samengesteld gelijk is aan nee.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

10.3. Grond

Naam entiteit

Grond

Definitie

De gegevens over de grond waar de laag uit bestaat.

Kardinaliteit

0..1

Toelichting

De meeste gegevens hebben betrekking op de samenstelling van de grond, enkele over eigenschappen die direct daarmee samenhangen.

10.3.1 geotechnische grondsoort

Naam attribuut

geotechnische grondsoort

Definitie

De naam van de grondsoort vanuit geotechnisch perspectief.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

GeotechnischeGrondsoort

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch,

heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De namen van grondsoorten zijn het resultaat van de afspraken die zijn vastgelegd in de beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1.

   

10.3.2 grondsoort NEN5104

Naam attribuut

grondsoort NEN5104

Definitie

De naam van de grondsoort volgens de systematiek die gebaseerd is op NEN 5104.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein IMBRO/A

GrondsoortNEN5104

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Toelichting

De lijst met grondsoorten is gebaseerd op de classificatie volgens NEN 5104, maar is iets uitgebreid om beter aan te sluiten bij de geotechnische praktijk. Grondsoorten die in eerste instantie als veen geclassificeerd zouden moeten worden, worden nader gespecificeerd (veen, bruinkool, detritus, dy en gyttja) en de namen van zeer grove gronden zijn toegevoegd (blokken, keien en keitjes).

10.3.3 grindgehalteklasse NEN5104

Naam attribuut

grindgehalteklasse NEN5104

Definitie

Het gehalte aan grind volgens NEN 5104 uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein IMBRO/A

GrindgehalteklasseNEN5104

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd, dy, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

In de NEN 5104 classificatie wordt het gehalte aan grind altijd geschat. Het gegeven wordt apart vastgelegd wanneer het gehalte minder is dan 30 procent. Daarboven bepaalt het gehalte de naam van de grondsoort.

   

10.3.4 organischestofgehalteklasse NEN5104

Naam attribuut

organischestofgehalteklasse NEN5104

Definitie

Het gehalte aan organische stof volgens NEN 5104 uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein IMBRO/A

OrganischestofgehalteklasseNEN5104

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 gelijk is aan blokken, keienNietGespecificeerd, keitjesNietGespecificeerd, siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind, uiterstZandigGrind, zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem, sterkZandigeLeem, kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

In de NEN 5104 classificatie wordt het gehalte aan organische stof altijd geschat. Het gegeven wordt apart vastgelegd wanneer het gehalte onder een bepaald percentage ligt. Daarboven bepaalt het gehalte de naam van de grondsoort.

 

10.3.5 bijzonder bestanddeel

Naam attribuut

bijzonder bestanddeel

Definitie

Een bestanddeel dat uit materiaal bestaat dat niet tot een grondsoort wordt gerekend en niet bepalend is voor de geotechnische eigenschappen van de grond met, wanneer relevant, aanduiding van de relatieve hoeveelheid ervan.

Kardinaliteit

0..*

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderBestanddeel

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven mag ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse3. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Onder NEN-EN-ISO 14688 moeten bijzondere bestanddelen worden beschreven wanneer ze belangrijk zijn voor het herleiden van de oorsprong van de grond of wanneer ze de geotechnische eigenschappen van de grond kunnen beïnvloeden. Bijzondere bestanddelen hebben gewoonlijk of een natuurlijke of een antropogene herkomst maar in enkele gevallen is beide mogelijk.

In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd.

Onder de procedure NEN 5104 staat het vrij bijzondere bestanddelen te benoemen en er wordt dan geen relatie met de geotechnische eigenschappen van de grond verondersteld.

10.3.6 kleur

Naam attribuut

kleur

Definitie

De kleur van de grond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kleur

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch kan de kleur niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het bepalen van kleur kent een zekere mate van subjectiviteit als dat gebeurt zonder gebruik te maken van hulpmiddelen. Een kleurenkaart kan helpen de consistentie van de door verschillende personen en bij verschillende lichtsterkte uitgevoerde beschrijvingen te waarborgen. Om de namen van kleuren een meer objectieve basis te geven en het gebruik van een kleurenkaart te ondersteunen, is de vertaling naar de codes van de Munsell kleurenkaarten voor grond en gesteenteopgenomen in de codelijst (Munsell Soil Color Chart en Munsell Rock Color Chart).

De kleur die is vastgelegd onder NEN 5104 kan niet naar Munsellcodes worden vertaald.

10.3.7 gevlekt

Naam attribuut

gevlekt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grond vlekken vertoont.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het voorkomen van vlekken is een aanwijzing voor verandering van de chemische samenstelling van de grond na afzetting van het sediment.

Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

10.3.8 gelaagde inhomogeniteit

Naam attribuut

gelaagde inhomogeniteit

Definitie

De afwijkende laagjes in een samengestelde laag getypeerd naar dikte en soort grond of gesteente.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

GelaagdeInhomogeniteit

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut samengestelde laag gelijk is aan ja.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.3.9 disperse inhomogeniteit

Naam attribuut

disperse inhomogeniteit

Definitie

De typering van willekeurig verspreid voorkomende concentraties van een afwijkende grond- of gesteentesoort naar hoeveelheid en materiaal.

Kardinaliteit

0..2

Authentiek

Ja

Domein

DisperseInhomogeniteit

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven mag ontbreken wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse3. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Hoe het voorkomen van concentraties, brokjes en lensjes, van afwijkende grond- of gesteentesoorten, moet worden geïnterpreteerd hangt af van de beschrijfkwaliteit. Wanneer het profiel als beschrijfkwaliteit de waarde klasse2ongeroerd heeft, mag men ervan uitgaan dat de inhomogeniteit een in-situ eigenschap is. In het geval de beschrijfkwaliteit een andere waarde heeft is dat niet altijd het geval en zal het voorkomen van afwijkende materialen veelal de expressie zijn van vermenging van lagen met een andere samenstelling.

10.3.10 kalkgehalteklasse

Naam attribuut

kalkgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Kalkgehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit gelijk is aan klasse3. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl).

10.3.11 organischestofgehalteklasse

Naam attribuut

organischestofgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Organischestofgehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het aandeel organische stof wordt volgens NEN-EN-ISO 14688-1 bepaald op basis van waarneembare en voelbare eigenschappen.

De organischestofgehalteklasse wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als organische grond en de primaire fractie uit veen, humus, detritus, bruinkool of gyttja bestaat.

10.3.12 beworteld

Naam attribuut

beworteld

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grond wortels of resten van wortels bevat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch kan de beworteling niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het kan hier gaan om levende zowel als dode wortels.

10.3.13 scheve gradering

Naam attribuut

scheve gradering

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat in een diagonale richting trendmatig verandert.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd.

Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

10.3.14 verticale gradering

Naam attribuut

verticale gradering

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat van onder naar boven trendmatig veranderd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd.

Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord.

Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

10.3.15 vermengd

Naam attribuut

vermengd

Definitie

De aanduiding of de grond na vorming van de laag door natuurlijke processen vermengd is met grond uit andere lagen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de interne structuur niet is verstoord.

Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

10.3.16 type vermenging

Naam attribuut

type vermenging

Definitie

De omschrijving van het natuurlijk proces dat tot vermenging van de grond heeft geleid.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

TypeVermenging

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven mag alleen aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut vermengd gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De uitvoerder heeft in standaard geotechnisch onderzoek de vrijheid te bepalen of hij het gegeven vastlegt. Het herkennen van de processen hangt namelijk af van de expertise van de uitvoerder.

10.3.17 grindmediaanklasse

Naam attribuut

grindmediaanklasse

Definitie

De mediaan van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Grindmediaanklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan keienMetGrind, keitjesMetGrind, grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZandMetGrind, zwakGrindigeSilt, sterkGrindigeSilt, zwakZandigeSiltMetGrind, sterkZandigeSiltMetGrind, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind,of sterkZandigeKleiMetGrind. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind of wanneer de waarde van het attribuut grindgehalteklasseNEN5104 gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig.

Toelichting

De grindmediaan wordt bepaald wanneer de grond grind bevat.

 

10.3.18 fijn grind gehalteklasse

Naam attribuut

fijn grind gehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan fijn grind van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein IMBRO/A

FijnGrindGehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 is gelijk aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind of de waarde van het attribuut grindgehalteklasseNEN5104 gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.3.19 matig grof grind gehalteklasse

Naam attribuut

matig grof grind gehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan matig grof grind van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein IMBRO/A

MatigGrofGrindGehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 is gelijk aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind of de waarde van het attribuut grindgehalteklasseNEN5104 gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.3.20 zeer grofgrind gehalteklasse

Naam attribuut

zeer grof grind gehalteklase

Definitie

Het gehalte aan zeer grof grind van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein IMBRO/A

ZeerGrofGrindGehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 is gelijk is aan siltigGrind, zwakZandigGrind, matigZandigGrind, sterkZandigGrind of uiterstZandigGrind of de waarde van het attribuut grindgehalteklasseNEN5104 gelijk is aan zwakGrindig, matigGrindig of sterkGrindig. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.3.21 zandmediaanklasse

Naam attribuut

zandmediaanklasse

Definitie

De mediaan van de zandfractie uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Zandmediaanklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand of kleiigZandMetGrind. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven aanwezig zijn wanneer de waarde van grondsoort NEN5104 gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.

Toelichting

De zandmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie zand is.

Tenminste wordt een indeling van grof, middelgrof of fijn gemaakt, bij voorkeur worden de klassen middelgrof en fijn nauwkeuriger ingedeeld.

Beschrijvingen die zijn gemaakt onder NEN 5104 hanteren een andere indeling.

10.3.22 zandspreiding NEN5104

Naam attribuut

zandspreiding NEN5104

Definitie

De spreiding van zand uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein IMBRO/A

ZandspreidingNEN5104

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving niet gelijk is aan NEN5104Synthetisch en dat is onder IMBRO altijd het geval.

Regels IMBRO/A

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch en de waarde van grondsoort NEN5104 is gelijk aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.3.23 veensoort

Naam attribuut

veensoort

Definitie

Een nadere typering van het als veen omschreven bestanddeel van grond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Veensoort

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen of sterkZandigVeen.

Toelichting

Het hangt van de aard van de opdracht en de keuzen die de uitvoerder heeft gemaakt af of het gegeven is vastgelegd.

10.3.24 textuur organische grond

Naam attribuut

textuur organische grond

Definitie

De mate van vezeligheid van organische grond uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

TextuurOrganischeGrond

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, of detritusNietGespecificeerd.

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure gelijk is aan NEN5104Synthetisch, is de waarde van het gegeven gelijk aan zwakAmorfNEN5104, matigAmorfNEN5104 of sterkAmorfNEN5104. In andere gevallen zijn die waarden niet toegestaan.

Toelichting

De textuur wordt bepaald voor organische gronden, met uitzondering van bruinkool en gyttja. Bruinkool bestaat uit een vast mengsel van vezels en amorfe massa en gyttja is per definitie amorf. De waarde voor humus en detritus is fijnvezelig of grofvezelig.

10.3.25 consistentie fijne grond

Naam attribuut

consistentie fijne grond

Definitie

De stijfheid van fijne grond uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

ConsistentieFijneGrond

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan silt, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigeSilt, sterkGrindigeSilt, zwakZandigeSilt, zwakZandigeSiltMetGrind, sterkZandigeSilt, sterkZandigeSiltMetGrind, klei, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, sterkZandigeKlei of sterkZandigeKleiMetGrind. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan zwakSiltigeKlei, matigSiltigeKlei, sterkSiltigeKlei, uiterstSiltigeKlei, zwakZandigeKlei, matigZandigeKlei, sterkZandigeKlei, zwakZandigeLeem of sterkZandigeLeem.

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure gelijk is aan NEN5104Synthetisch is de waarde van het gegeven gelijk aan zeerSlapNEN5104, matigSlapNEN5104, slapNEN5104, matigStevigNEN5104, stevigNEN5104, zeerStevigNEN5104, hardNEN5104 of zeerHardNEN5104. In andere gevallen zijn die waarden niet toegestaan.

10.3.26 consistentie organische grond

Naam attribuut

consistentie organische grond

Definitie

De stijfheid van organische grond uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

ConsistentieOrganischeGrond

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan mineraalarmVeen, zwakKleiigVeen, sterkKleiigVeen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, detritusNietGespecificeerd, bruinkoolNietGespecificeerd, gyttjaNietGespecificeerd of dy.

Toelichting

Bruinkool heeft altijd de waarde vast.

10.3.27 treksterkte veen

Naam attribuut

treksterkte veen

Definitie

De treksterkte van het veen uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

treksterkteVeen

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse2ongeroerd of klasse2ongedifferentieerd en de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen of kleiigVeen. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

10.3.28 geotechnische afzettingskarakteristiek

Naam attribuut

geotechnische afzettingskarakteristiek

Definitie

De typering van het sediment waaruit de grond bestaat naar milieu van afzetting voor zover dat vanuit geotechnisch perspectief relevant is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

GeotechnischeAfzettingskarakteristiek

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse3. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, hangt het van de aard van de opdracht en de keuzen die de uitvoerder heeft gemaakt af of het gegeven is vastgelegd. Het gegeven kan ervaren gebruikers direct inzicht geven in eigenschappen die in geotechnisch opzicht relevant zijn. Het gegeven heeft eerder een interpretatief dan een beschrijvend karakter, maar het niveau van interpretatie is zo globaal dat iedere beschrijver in het vakgebied geacht wordt over de noodzakelijke kennis te beschikken.

In het geval alleen de ouderdom van de afzetting kan worden gegeven en niet het afzettingsmilieu dan wordt de waarde nietBepaald vastgelegd.

10.3.29 ouderdom afzetting

Naam attribuut

ouderdom afzetting

Definitie

De globale ouderdom van het sediment waaruit de grond bestaat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

OuderdomAfzetting

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer het attribuut geotechnische afzettingskarakteristiek aanwezig is. In het andere geval ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Wanneer het boorprofiel aan de eisen van klasse 2 van de beschrijfprocedure voldoet, hangt het van de aard van de opdracht en de keuzen die de uitvoerder heeft gemaakt af of het gegeven is vastgelegd. Het gegeven kan ervaren gebruikers direct inzicht geven in eigenschappen die in geotechnisch opzicht relevant zijn. Het gegeven heeft eerder een interpretatief dan een beschrijvend karakter, maar het niveau van interpretatie is zo globaal dat een beschrijver in het vakgebied over de noodzakelijke kennis kan beschikken.

10.4. Korrelvorm

Naam entiteit

Korrelvorm

Definitie

De beschrijving van de vorm van de gemiddelde korrel van een bepaalde groottefractie.

Kardinaliteit

0..2

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan klasse3.

In andere gevallen is het gegeven aanwezig wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan keien, keienMetGrind, keienMetZand, keienMetSilt, keienMetKlei, keitjes, keitjesMetGrind, keitjesMetZand, keitjesMetSilt, keitjesMetKlei, grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand, kleiigZandMetGrind, siltMetKeien, siltMetKeitjes, zwakGrindigeSilt, sterkGrindigeSilt, zwakZandigeSiltMetGrind, sterkZandigeSiltMetGrind, kleiMetKeien, kleiMetKeitjes, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind, of sterkZandigeKleiMetGrind.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, mag het gegeven aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut grondsoort NEN5104 gelijk is aan kleiigZand, zwakSiltigZand, matigSiltigZand, sterkSiltigZand of uiterstSiltigZand.

Toelichting

De korrelvorm wordt onder NEN-EN-ISO 14688 enkel vastgelegd bij een beschrijving die beantwoordt aan de eisen die in de beschrijfprocedure aan een klasse 2 beschrijving zijn gesteld. De korrelvorm wordt per groottefractie beschreven en dat zijn er maximaal twee. De korrelvorm wordt altijd beschreven van keien, keitjes en grind. Van zand wordt de korrelvorm alleen beschreven wanneer de primaire fractie uit zand bestaat.

Onder NEN 5104 is de korrelvorm van zand soms bepaald.

10.4.1 groottefractie

Naam attribuut

groottefractie

Definitie

De korrels waarvan de diameter binnen een bepaald groottebereik ligt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Groottefractie

Type

Codelijst

10.4.2 hoekigheid

Naam attribuut

hoekigheid

Definitie

De hoekigheid van de korrel uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Hoekigheid

Type

Codelijst

Toelichting

De indeling is naar Powers, 1953 en Hillen & Kruse, 1981. Het gegeven is van invloed op de pakking, stabiliteit en doorlatendheid en geeft inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is afgezet en de herkomst van het materiaal.

10.4.3 sfericiteit

Naam attribuut

sfericiteit

Definitie

De mate van bolrondheid van de korrel ingedeeld op grond van de verhouding tussen de drie dimensies.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Sfericiteit

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut beschrijfprocedure van de entiteit Boormonsterbeschrijving gelijk is aan NEN5104Synthetisch, heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het gegeven is van invloed op de pakking, stabiliteit en doorlatendheid en geeft inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is afgezet en de herkomst van het materiaal.

Onder NEN 5104 is dit gegeven niet vastgelegd.

10.4.4 ruwheid

Naam attribuut

ruwheid

Definitie

De ruwheid van het korreloppervlak.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Ruwheid

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut groottefractie gelijk is aan zand. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

De ruwheid van het korreloppervlak wordt omschreven vanaf een korrelgrootte van 2 mm, voor keien, keitjes en grind.

10.5. Gesteente

Naam entiteit

Gesteente

Definitie

De gegevens over het gesteente waar de laag uit bestaat.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut beschreven materiaal van de entiteit Boorprofiel gelijk is aan grond.

Toelichting

De meeste gegevens hebben betrekking op de samenstelling van het gesteente enkele over eigenschappen die direct daarmee samenhangen.

10.5.1 gesteentesoort

Naam attribuut

gesteentesoort

Definitie

De naam van het gesteente.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Gesteentesoort

Type

Codelijst

Toelichting

Het gesteente dat in Nederland binnen het bereik van geotechnisch booronderzoek valt is uitsluitend sedimentair gesteente.

10.5.2 cementsoort

Naam attribuut

cementsoort

Definitie

De naam van het materiaal dat ervoor zorgt dat sedimentaire gesteenten die uit minerale fragmenten zijn opgebouwd een geheel vormen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Cementsoort

Type

Codelijst

Toelichting

Sedimentair gesteente bevat geen cement wanneer het om chemische precipitaten als gips, steenzout of vuursteen gaat of om steenkool.

10.5.3 bijzonder gesteentebestanddeel

Naam attribuut

bijzonder gesteentebestanddeel

Definitie

Een bestanddeel dat niet in de naam van het gesteente is opgenomen.

Kardinaliteit

1..*

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderGesteenteBestanddeel

Type

Codelijst

Toelichting

Bijzondere bestanddelen worden beschreven wanneer ze belangrijk zijn voor het herleiden van de oorsprong van het gesteente.

In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd.

10.5.4 kleur

Naam attribuut

kleur

Definitie

De kleur van het gesteente.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kleur

Type

Codelijst

Toelichting

Het bepalen van kleur kent een zekere mate van subjectiviteit als dat gebeurt zonder gebruik te maken van hulpmiddelen. Een kleurenkaart kan helpen de consistentie van de door verschillende personen en bij verschillende lichtsterkte uitgevoerde beschrijvingen te waarborgen. Om de namen van kleuren een meer objectieve basis te geven en het gebruik van een kleurenkaart te ondersteunen, is de vertaling naar de codes van de Munsell kleurenkaarten voor grond en gesteente opgenomen in de codelijst.

10.5.5 gelaagde inhomogeniteit

Naam attribuut

gelaagde inhomogeniteit

Definitie

De afwijkende laagjes in een samengestelde laag getypeerd naar dikte en soort grond of gesteente.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

GelaagdeInhomogeniteit

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut samengestelde laag gelijk is aan ja.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.5.6 disperse inhomogeniteit

Naam attribuut

disperse inhomogeniteit

Definitie

De typering van willekeurig verspreid voorkomende concentraties van een afwijkende grond- of gesteentesoort naar hoeveelheid en materiaal.

Kardinaliteit

0..2

Authentiek

Ja

Domein

DisperseInhomogeniteit

Type

Codelijst

Toelichting

Hoe het voorkomen van concentraties, brokjes en lensjes, van afwijkende grond- of gesteentesoorten, moet worden geïnterpreteerd hangt af van de beschrijfkwaliteit. Wanneer het profiel als beschrijfkwaliteit de waarde klasse2ongeroerd heeft, mag men ervan uitgaan dat de inhomogeniteit een in-situ eigenschap is. In het geval de beschrijfkwaliteit een andere waarde heeft is dat niet altijd het geval en zal het voorkomen van afwijkende materialen veelal de expressie zijn van vermenging van lagen met een andere samenstelling.

10.5.7 kalkgehalteklasse

Naam attribuut

kalkgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kalkgehalteklasse

Type

Codelijst

Toelichting

Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl).

10.5.8 scheve gradering

Naam attribuut

scheve gradering

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat in een diagonale richting trendmatig verandert.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd.

Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de gelaagdheid intact is en de interne structuur niet is verstoord.

10.5.9 verticale gradering

Naam attribuut

verticale gradering

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grootte van de korrels waar de grond uit bestaat van onder naar boven trendmatig veranderd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven heeft betrekking op grove en zeer grove gronden. Normaliter zijn de korrels willekeurig naar grootte over de laag verdeeld, maar onder bepaalde omstandigheden vindt tijdens de vorming van het sediment sortering plaats naar grootte en gewicht. Het voorkomen van een dergelijke sortering is van invloed op de geotechnische eigenschappen van de grond. Verder geeft het ook meer inzicht in de omstandigheden waaronder het sediment is gevormd.

Het gegeven wordt vastgelegd wanneer de kwaliteit van de monsters dat rechtvaardigt en dat is wanneer de gelaagdheid intact is en de interne structuur niet is verstoord.

10.5.10 holtes aanwezig

Naam attribuut

holtes aanwezig

Definitie

De aanduiding of in het gesteente holtes aanwezig zijn.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Holtes groter dan de ruimte tussen korrels (poriën), ontstaan door gasvorming, oplossing of interne erosie.

10.5.11 holteverdeling

Naam attribuut

holteverdeling

Definitie

De gelijkmatigheid van het voorkomen van de holtes in het gesteente.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Holteverdeling

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut holtes aanwezig gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

10.5.12 stabiliteit

Naam attribuut

stabiliteit

Definitie

De veranderlijkheid van het gesteente bij blootstelling aan water of lucht uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Stabiliteit

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

10.5.13 sterkteklasse

Naam attribuut

sterkteklasse

Definitie

De sterkte van het gesteente uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Sterkteklasse

Type

Codelijst

10.5.14 verweerd

Naam attribuut

verweerd

Definitie

De aanduiding of het gesteente verweerd is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut interne structuur intact gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

10.6. Verweringsgraad

Naam entiteit

Verweringsgraad

Definitie

De mate waarin het gesteente verweerd is.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut verweerd van de entiteit Gesteente gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

10.6.1 verkleuring

Naam attribuut

verkleuring

Definitie

De mate waarin de oorspronkelijke kleur is veranderd uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Verkleuring

Type

Codelijst

Toelichting

Verkleuring is een eerste aanwijzing voor verwering.

10.6.2 desintegratie

Naam attribuut

desintegratie

Definitie

De mate waarin de oorspronkelijke samenhang van het gesteente is afgenomen uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Desintegratie

Type

Codelijst

Toelichting

De samenhang van het materiaal waar het gesteente uit bestaat wordt door verwering geleidelijk minder en zal uiteindelijk geheel verloren gaan.

10.6.3 omzetting

Naam attribuut

omzetting

Definitie

De mate waarin de oorspronkelijke minerale samenstelling van het gesteente is veranderd uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Omzetting

Type

Codelijst

Toelichting

De samenstelling van het gesteente kan door verwering geleidelijk veranderen.

10.7. Niet beschreven interval

Naam entiteit

Niet beschreven interval

Definitie

Een interval dat is bemonsterd en om een bepaalde reden niet is beschreven.

Kardinaliteit

0..*

Toelichting

Het uitgangspunt is dat alle op vergelijkbare wijze bemonsterde intervallen als laag in het profiel zijn opgenomen en beschreven. Wanneer een bemonsterd interval niet is beschreven wordt de reden daarvan vastgelegd.

10.7.1 begindiepte

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop het interval dat niet beschreven is begint.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 150

Toelichting

Wanneer het hele traject is bemonsterd om het dieptebereik volledig te beschrijven (continu bemonsterd is gelijk aan ja) is het boorprofiel beschreven als een opeenvolging van lagen en niet beschreven intervallen en die sluiten precies op elkaar aan.

 

10.7.2 einddiepte

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte waarop het interval dat niet beschreven is eindigt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 150

Regels

De einddiepte is groter dan de begindiepte van het interval.

De einddiepte van het onderste interval is niet groter dan de einddiepte bemonstering van de entiteit Boring.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de einddiepte bemonstering niet bekend zijn, in dat geval is de einddiepte van het onderste interval niet groter dan de einddiepte boren van de entiteit Boring.

10.7.3 reden niet beschreven

Naam attribuut

reden niet beschreven

Definitie

De reden waarom het interval niet is beschreven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

RedenNietBeschreven

Type

Codelijst

Toelichting

Een van de redenen waarom een interval niet is beschreven, is dat een beschrijving niet in standaardtermen te vatten is, omdat de samenhang van de lagen te zeer verstoord is door een post-sedimentaire discontinuïteit. In dat geval wordt aanbevolen een foto van het interval te maken en die in de registratie te doen opnemen.

10.8. Post-sedimentaire discontinuïteit

Naam entiteit

Post-sedimentaire discontinuïteit

Definitie

Een vlak, plaatvormig lichaam of een samenstel van vlakken dat de laagopbouw verstoort.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van entiteit Boorprofiel gelijk is klasse2ongeroerd of klasse2ongedifferentieerd.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Sedimentaire discontinuïteiten bepalen de laagopbouw van de ondergrond, post-sedimentaire discontinuïteiten verstoren de laagopbouw. Dergelijke verstoringen zijn op de schaal van modellen te beschouwen als vlakken.

In een kern kan een verstoring zich in allerlei hoedanigheden voordoen: als een vlak, een dun, plaatvormige lichaam dat door twee vlakken wordt begrensd, of als een willekeurige combinatie van beide typen.

In grond wordt een verstoring als een vlak beschreven, in gesteente verschilt de beschrijving naar gelang de verschijningsvorm.

Verstoringen kunnen van natuurlijke, maar ook van antropogene aard zijn. Een aansprekend voorbeeld van een natuurlijke verstoring is een breuk. Een breuk kan het gevolg van krimp, (ijs)belasting, tektonische spanningen of afschuiving zijn. Verstoringen kunnen het geotechnisch gedrag van grond sterk beïnvloeden.

De mate van verstoring bepaalt hoe men een dergelijke discontinuïteit het best kan omschrijven. Indien de verstoring gering is en het profiel nog altijd als een opeenvolging van lagen kan worden beschreven, worden de positie en de aard van de discontinuïteit vastgelegd. Wanneer de verstoring zo ernstig is dat er op een diepte meer dan een laag zou moeten worden beschreven, schiet het begrippenapparaat te kort en wordt aangegeven dat het betreffende interval niet kan worden beschreven met als reden mechanische verstoring.

Het gegeven is onder NEN 5104 niet vastgelegd.

10.8.1 begindiepte

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop de discontinuïteit begint.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 150

10.8.2 einddiepte

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte waarop de discontinuïteit eindigt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 150

Regels

De einddiepte is groter dan de begindiepte van het interval.

De einddiepte van het onderste interval is niet groter dan de einddiepte bemonstering van de entiteit Boring.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de einddiepte bemonstering niet bekend zijn, in dat geval is de einddiepte van het onderste interval niet groter dan de einddiepte boren van de entiteit Boring.

10.8.3 in gesteente

Naam attribuut

in gesteente

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de discontinuïteit al dan niet in het gesteente waargenomen is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De gegevens van discontinuïteiten in gesteente verschillen van die in grond. De achterliggende reden is dat in gesteente meer eigenschappen worden vastgelegd om een goed beeld te kunnen krijgen van de mate waarin de eigenschappen van de ondergrond worden beïnvloed.

   

10.8.4 type discontinuïteit

Naam attribuut

type discontinuïteit

Definitie

De typering van het vlak dat de laagopbouw verstoort naar oorsprong.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

TypeDiscontinuïteit

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan nee. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.8.5 samengestelde discontinuïteit

Naam attribuut

samengestelde discontinuïteit

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de discontinuïteit als een samenstel van discontinuïteiten beschreven is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Om praktische redenen kunnen discontinuïteiten tot een eenheid worden samengenomen, mits de onderlinge afstand kleiner is dan 20 cm.

   

10.8.6 onderlinge afstand

Naam attribuut

onderlinge afstand

Definitie

De gemiddelde afstand tussen twee direct naast elkaar liggende discontinuïteiten in een samengestelde eenheid.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

0 tot 200

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut samengestelde discontinuïteit gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.8.7 glad

Naam attribuut

glad

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het oppervlak van de discontinuïteit(en) al dan niet glad is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.8.8 breedteklasse

Naam attribuut

breedteklasse

Definitie

De kortste afstand tussen de twee vlakken die een discontinuïteit begrenzen die zich toont als een dun lichaam, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Breedteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut in gesteente gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

10.8.9 opvulmateriaal

Naam attribuut

opvulmateriaal

Definitie

Het materiaal waarmee de ruimte is opgevuld die een discontinuïteit die zich toont als een dun lichaam inneemt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Opvulmateriaal

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut breedteklasse gelijk is aan uiterstSmal. Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde gelijk is aan matigBreed en breed. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

11.0. Boormonsteranalyse

Naam entiteit

Boormonsteranalyse

Definitie

Het deel van het booronderzoek dat betrekking heeft op het uitvoeren van metingen aan boormonsters.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer einddiepte bemonstering geen waarde heeft.

   

11.0.1 rapportagedatum analyse

Naam attribuut

rapportagedatum analyse

Definitie

De datum waarop de uitvoerder van de analyse alle gegevens van de boormonsteranalyse aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Waardebereik

1 januari 1990 tot heden

   

11.0.2 analyseprocedure

Naam attribuut

analyseprocedure

Definitie

De richtlijn die aangeeft onder welke algemene afspraken de boormonsteranalyse is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Analyseprocedure

Type

Codelijst

Toelichting

In de praktijkrichtlijn zijn (worden) afspraken opgenomen die aangeven hoe monsters behandeld worden en algemene Nederlandse afspraken die aanvullend zijn op de internationale bepalingsprocedures.

De Nationale Praktijkrichtlijn (NPR) is er nog niet en is naar verwachting gereed in 2020.

   

11.0.4 uitvoerder analyse

Naam attribuut

uitvoerder analyse

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de boormonsteranalyse, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van booronderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

11.1. Onderzocht interval

Naam entiteit

Onderzocht interval

Definitie

Het diepte-interval waarop de bepalingen betrekking hebben.

Kardinaliteit

1..*

Toelichting

Aan een interval kunnen verschillende bepalingen zijn gedaan. Onderzochte intervallen kunnen overlappen, bijvoorbeeld wanneer de maximale ongedraineerde schuifsterkte wordt bepaald op een interval van 5 cm en nadien wordt de korrelgrootteverdeling bepaald op een groter interval dat geheel of ten dele overlapt met het eerste.

   

11.1.1 begindiepte

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop het interval dat is onderzocht begint.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 150

11.1.2 einddiepte

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte waarop het interval dat is onderzocht eindigt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 150

Regels

De einddiepte is groter dan de begindiepte van het interval.

De einddiepte is niet groter dan de einddiepte bemonstering van de entiteit Boring.

   

11.1.3 monsterkwaliteit

Naam attribuut

monsterkwaliteit

Definitie

De classificatie die aangeeft in hoeverre de toestand van het monster op het moment van de uitvoering van de bepaling(en) representatief geacht kan worden voor de toestand van het deel van de ondergrond waaruit het afkomstig is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Monsterkwaliteit

Type

Codelijst

Toelichting

De kwaliteit van de monsters wordt in aanleg bepaald door de boortechniek, de bemonsteringsmethode en de eigenschappen van het bemonsteringsapparaat, en kan na monstername negatief worden beïnvloed door de manier waarop en de omstandigheden waaronder de monsters behandeld, bewaard en getransporteerd zijn.

   

11.1.4 type analyse

Naam attribuut

type analyse

Definitie

De aanduiding die aangeeft van welke eigenschappen van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat de waarde is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

TypeAnalyse

Type

Codelijst

Toelichting

Deze versie van de catalogus dekt de verticale vervorming, korrelgrootteverdeling en maximale ongedraineerde schuifsterkte. In een volgende versie van de catalogus worden hier andere bepalingen aan toegevoegd.

   

11.1.5 watergehalte bepaald

Naam attribuut

watergehalte bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het watergehalte van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut type analyse gelijk is aan verticaleVervorming, korrelgrootteverdeling of korrelgrootteverdelingMaximaleSchuifsterkte, is de waarde van het gegeven gelijk aan ja.

Toelichting

Het watergehalte is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

   

11.1.6 organischestofgehalte bepaald

Naam attribuut

Organischestofgehalte bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het organischestofgehalte van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Het organischestofgehalte wordt primair gebruikt om de grond te classificeren. Het is een basisparameter die medebepalend is voor veel mechanische eigenschappen.

   

11.1.7 kalkgehalte bepaald

Naam attribuut

kalkgehalte bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het kalkgehalte van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Het kalkgehalte is een basisparameter die medebepalend is voor veel mechanische eigenschappen en wordt primair gebruikt om de grond te classificeren.

   

11.1.8 volumieke massa bepaald

Naam attribuut

volumieke massa bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de volumieke massa van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut type analyse gelijk is aan verticaleVervorming, is de waarde van het gegeven gelijk aan ja.

Toelichting

De volumieke massa is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

   

11.1.9 volumieke massa vaste delen bepaald

Naam attribuut

volumieke massa vaste delen bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de volumieke massa van de vaste delen van het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De volumieke massa van de vaste delen is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

   

11.1.10 beschreven

Naam attribuut

beschreven

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat als onderdeel van de bepaling is beschreven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer een bepaling een niet verstoord proefstuk vereist en praktisch de volledige doorsnede van een boormonster omvat, kan het materiaal niet voorafgaand aan de bepaling worden beschreven. Het wordt dan na afloop van de bepaling alsnog beschreven. Maar, omdat bepaalde eigenschappen tijdens de proef veranderd zijn, kunnen alleen de onveranderlijke eigenschappen worden beschreven. Daarmee heeft de beschrijving van het interval niet dezelfde kwaliteit als normaal beschreven intervallen. Om die reden worden de gegevens buiten het deelonderzoek boormonsterbeschrijving gehouden en als onderdeel van de bepaling vastgelegd. In het boorprofiel is het interval opgenomen als een Niet beschreven interval met als reden onvoldoendeMateriaal.

Overigens moet in het werkveld procedureel nog worden vastgelegd wat ‘praktisch de volledige doorsnede’ inhoudt.

11.2. Onderzocht materiaal

Naam entiteit

Onderzocht materiaal

Definitie

De gegevens die het onderzochte materiaal beschrijven.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschreven van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De aard van het materiaal beperkt zich tot grond en bijzonder materiaal.

   

11.2.1 bijzonder materiaal

Naam attribuut

 

Definitie

De naam van het materiaal dat niet als grond wordt beschouwd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderMateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

Het is bijzonder materiaal wanneer meer dan 50% van de massa bijzonder materiaal is (of bij een groot verschil in volumieke massa: wanneer het materiaal bepalend is voor de geotechnische eigenschappen). Dat materiaal kan zowel natuurlijk als antropogeen van aard zijn.

Van bijzonder materiaal wordt alleen de naam vastgelegd.

   

11.2.2 geotechnische grondsoort

Naam attribuut

geotechnische grondsoort

Definitie

De naam van de grondsoort vanuit geotechnisch perspectief.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

GeotechnischeGrondsoort

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

Toelichting

De namen van grondsoorten zijn het resultaat van de afspraken die zijn vastgelegd in de beschrijfprocedure NEN-EN-ISO 14688-1.

   

11.2.3 bijzonder bestanddeel

Naam attribuut

bijzonder bestanddeel

Definitie

Een bestanddeel dat uit materiaal bestaat dat niet tot een grondsoort wordt gerekend en niet bepalend is voor de geotechnische eigenschappen van grond met, wanneer relevant, aanduiding van de relatieve hoeveelheid ervan.

Kardinaliteit

0..*

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderBestanddeel

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

Toelichting

Bijzondere bestanddelen hebben gewoonlijk of een natuurlijke of een antropogene herkomst maar in enkele gevallen is beide mogelijk.

In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd.

   

11.2.4 kleur

Naam attribuut

Kleur

Definitie

De kleur van de grond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Kleur

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.2.5 kalkgehalteklasse

Naam attribuut

kalkgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Kalkgehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

Toelichting

Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl).

   

11.2.6 organischestofgehalteklasse

Naam attribuut

organischestofgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

OrganischeStofGehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is of wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan detritus, zwakZandigeDetritus, sterkZandigeDetritus, siltigeDetritus, kleiigeDetritus, humus, zwakZandigeHumus, sterkZandigeHumus, siltigeHumus, kleiigeHumus, veen, zwakZandigVeen, sterkZandigVeen, siltigVeen, kleiigVeen, bruinkool of gyttja. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

De organischestofgehalteklasse wordt niet bepaald als de grond is geclassificeerd als organische grond en de primaire fractie uit veen, humus, detritus, bruinkool of gyttja bestaat.

   

11.2.7 beworteld

Naam attribuut

beworteld

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grond wortels of sporen van wortels bevat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.2.8 grindmediaanklasse

Naam attribuut

grindmediaanklasse

Definitie

De mediaan van de grindfractie uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Grindmediaanklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan keienMetGrind, keitjesMetGrind, grind, grindMetKeien, grindMetKeitjes, zwakZandigGrind, sterkZandigGrind, siltigGrind, kleiigGrind, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZandMetGrind, zwakGrindigeSilt, sterkGrindigeSilt, zwakZandigeSiltMetGrind, sterkZandigeSiltMetGrind, zwakGrindigeKlei, sterkGrindigeKlei, zwakZandigeKleiMetGrind,of sterkZandigeKleiMetGrind. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De grindmediaan wordt bepaald wanneer de grond grind bevat.

   

11.2.9 zandmediaanklasse

Naam attribuut

zandmediaanklasse

Definitie

De mediaan van de zandfractie uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Zandmediaanklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut geotechnische grondsoort gelijk is aan zand, zandMetKeien, zandMetKeitjes, zwakGrindigZand, sterkGrindigZand, siltigZand, siltigZandMetGrind, kleiigZand, of kleiigZandMetGrind. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De zandmediaan wordt bepaald wanneer de primaire fractie zand is.

Tenminste wordt een indeling van grof, middelgrof of fijn gemaakt, bij voorkeur worden de klassen middelgrof en fijn nauwkeuriger ingedeeld.

11.3. Bepaling verticale vervorming

Naam entiteit

Bepaling verticale vervorming

Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de verandering van de hoogte van een proefstuk bij verticale belasting.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan verticaleVervorming. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Tijdens de bepaling wordt het proefstuk gedurende een bepaalde tijd een bepaalde drukspanning opgelegd door het te belasten en wordt de verandering in de hoogte van het proefstuk gemeten (verticale rek). De opgelegde drukspanning wordt eerst grotendeels opgenomen door het water in de poriën. Geleidelijk wordt de opgelegde drukspanning door het korrelskelet overgenomen doordat het water wordt uitgeperst en dat gaat door tot de drukspanning volledig door het korrelskelet wordt gedragen. Het materiaal is dan in een toestand van evenwicht gekomen, en men zegt dat het materiaal volledig is geconsolideerd. De eerste fase in het vervormingsproces, de consolidatiefase, is dan afgesloten.

De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond, en dat wil zeggen grond die samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft; de bepaling vereist monsterkwaliteit QM1, QM2 en QM3. Normaliter omvat het proefstuk de volledige doorsnede van het boormonster. In dat geval wordt het materiaal na afloop van de bepaling beschreven (onderzocht materiaal). Wanneer de monsters zijn gekernd of gestoken met een grotere diameter (groter dan 66 mm) is er voldoende materiaal over en is het materiaal beschreven als onderdeel van de boormonsterbeschrijving.

   

11.3.1 bepalingsprocedure

Naam attribuut

bepalingsprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsprocedure

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan ISO17892d5v2017.

   

11.3.2 bepalingsmethode

Naam attribuut

Bepalingsmethode

Definitie

De manier waarop de verticale vervorming is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsmethode

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan samendrukkenStapsgewijs.

Toelichting

De verticale vervorming kan op verschillende manieren worden bepaald. In deze catalogus is alleen de zgn. samendrukkingsproef opgenomen, waarin het proefstuk stapsgewijs wordt belast. De zgn. CRS-proef (Constant Rate of Strain) wordt in een volgende versie van de catalogus toegevoegd.

Het proefstuk wordt op maat gemaakt zodat het precies past in een metalen ring. De ring met het proefstuk wordt gefixeerd in een houder in het belastingsapparaat geplaatst en aan de boven- en onderzijde afgedekt met poreuze stenen waardoor het water tijdens het samendrukken kan wegstromen. Bij kans op verstopping van de poriën van de stenen wordt filterpapier tussen het materiaal en de stenen geplaatst. Op de bovenste poreuze steen ligt de belastingplaat die dient om de opgelegde belasting over te brengen op het proefstuk.

   

11.3.3 ringdiameter

 

Naam attribuut

Ringdiameter

Definitie

De binnendiameter van de ring waarin het proefstuk is geplaatst.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Ringdiameter

Type

Codelijst

Toelichting

In Nederland worden ringen gebruikt met een diameter van 50 mm en van 63 mm. De ringhoogte is altijd 20 mm.

Zowel de diameter als de ringhoogte hebben invloed op de wrijving van het materiaal in de ring, de wandwrijving. Bij de 50 mm ring is de invloed relatief groot.

   

11.3.4 filterpapier gebruikt

Naam attribuut

filterpapier gebruikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of tussen het proefstuk en de poreuze stenen filterpapier is geplaatst.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Filterpapier wordt geplaatst wanneer er kans op verstopping van de poriën van de stenen bestaat, bijvoorbeeld bij onderzoek van fijnkorrelig materiaal.

   

11.3.5 temperatuur

 

Naam attribuut

temperatuur

Definitie

De temperatuur waaronder de bepaling is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

°C (graden Celsius)

Waardebereik

10 tot 25

Toelichting

De temperatuur heeft invloed op de snelheid waarmee het water wordt uitgeperst en daarmee op het verloop van het consolidatieproces. Bij gebruik van het resultaat wordt daarom altijd een temperatuurcorrectie doorgevoerd.

   

11.3.6 bijzonderheid uitvoering

Naam attribuut

bijzonderheid uitvoering

Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidUitvoering

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan belastingplaatScheef of poreuzeSteenGebroken.

Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

   

11.3.7 bijzonderheid materiaal

Naam attribuut

bijzonderheid materiaal

Definitie

Een bijzonderheid die na afloop van de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling.

Kardinaliteit

0..2

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidMateriaal

Type

Codelijst

   

11.3.8 wandwrijvingcorrectiemethode

Naam attribuut

Wandwrijvingcorrectiemethode

Definitie

De manier waarop de verticale rek is gecorrigeerd voor wrijving van het materiaal aan de wand van de ring.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Wandwrijvingcorrectiemethode

Type

Codelijst

Toelichting

De wrijving die het materiaal van de wand van de ring ondervindt is afhankelijk van de smering van de ring en de grondsoort. De ring wordt standaard gesmeerd met dunne olie. Idealiter is de wrijving gelijk aan 0, maar dit wordt in werkelijkheid nooit bereikt.

Voor het juiste gebruik van de gegevens is het van belang te weten of het meetresultaat is gecorrigeerd voor de wrijving en of dat is gebeurd op basis van een aanname of een meting.

   

11.3.9 apparaatrekcorrectie toegepast

Naam attribuut

apparaatrekcorrectie toegepast

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de verticale rek is gecorrigeerd voor rek van het apparaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De rek van het apparaat wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de opgelegde belasting.

   

11.3.10 lagerwrijvingcorrectie toegepast

Naam attribuut

lagerwrijvingscorrectie toegepast

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de opgelegde drukspanning is gecorrigeerd voor wrijving in de lagers.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Traditioneel wordt de opgelegde belasting mechanisch via een hefboom overgebracht op het proefstuk. In het lager van de hefboom vindt wrijving plaats. De wrijving wordt door middel van kalibratie bepaald en is afhankelijk van de opgelegde belasting.

Recent is er een ontwikkeling in gang gezet waarbij de bestaande apparaten worden vervangen door systemen waarbij de drukspanning geautomatiseerd wordt gereguleerd. Bij dat type apparaten is lagerwrijving niet van toepassing.

   

11.3.11 bijzonderheid resultaat

Naam attribuut

bijzonderheid resultaat

Definitie

Het verloop van de verticale vervorming is anders dan verwacht.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidResultaat

Type

Codelijst

Toelichting

De uitvoerder van de bepaling kan constateren dat het resultaat een verloop toont dat om een verklaring vraagt die hij niet kan geven, terwijl hij geen reden ziet de resultaten af te keuren. In dat geval legt hij zijn bevinding vast.

11.4. Bepalingsstap

Naam entiteit

Bepalingsstap

Definitie

Een periode gedurende welke de verticale vervorming van het proefstuk onder een bepaalde drukspanning is gemeten.

Kardinaliteit

5..*

Toelichting

Meestal ligt het aantal stappen tussen 7 en 15.

   

11.4.1 stapnummer

Naam attribuut

Stapnummer

Definitie

Het volgnummer van de bepalingsstap.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Nummer

Maximale lengte

2

   

11.4.2 opgelegde drukspanning

Naam attribuut

opgelegde drukspanning

Definitie

De opgelegde belasting per eenheid van oppervlakte.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

4.1

Eenheid

kPa (kiloPascal)

Waardebereik

0-5000

Toelichting

Vooraf is een plan opgesteld met de op te leggen drukspanning per stap. De opgegeven drukspanning wordt door de laborant omgerekend naar de op te brengen belasting in kilogram.

   

11.4.3 nat uitgevoerd

Naam attribuut

nat uitgevoerd

Definitie

De indicatie die aangeeft of de bepaling in de stap nat is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De bepaling wordt standaard nat uitgevoerd. Dat betekent dat natte poreuze stenen worden gebruikt en de houder met het proefstuk wordt gevuld met water voordat de meting begint. Wanneer men verwacht dat het materiaal door opname van water zal gaan zwellen worden de eerste deel van de bepaling (1 of 2 stappen) droog uitgevoerd met droge poreuze stenen en wordt water op een later moment toegevoegd.

   

11.4.4 zwel geconstateerd

Naam attribuut

zwel geconstateerd

Definitie

De indicatie die aangeeft of tijdens de proef zwel is geconstateerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut nat uitgevoerd gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Door toevoeging van water kan het gebeuren dat het materiaal gaat zwellen. Dat is ongewenst. In dat geval wordt direct door gegaan naar de volgende stap en heeft de betreffende stap geen resultaat.

   

11.4.5 24uurspunt

 

Naam attribuut

24uurspunt

Definitie

De verticale rek op de 1440e minuut van de bepalingsstap.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0-100

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut zwel geconstateerd gelijk is aan nee. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het is niet eenduidig vast te stellen wanneer het materiaal volledig is geconsolideerd. Dit gegeven is gebaseerd op de aanname dat de consolidatiefase na 24 uur (1.440 minuten) na het aanpassen van drukspanning is afgerond.

11.5. Verticale vervorming

Naam entiteit

Verticale vervorming

Definitie

De verandering in hoogte die een proefstuk als gevolg van de opgelegde drukspanning gedurende een stap in de bepaling heeft ondergaan.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut zwel geconstateerd van de entiteit Bepalingsstap gelijk is aan ja. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

Per stap worden minimaal 100 metingen uitgevoerd. De metingen beginnen direct na het aanpassen van de drukspanning.

   

11.5.1 verlopen tijd

 

Naam attribuut

verlopen tijd

Definitie

De tijd tussen het begin van de bepaling en het moment waarop de meting is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

7.2

Eenheid

s (seconde)

Waardebereik

430000-5000000

Toelichting

Een stap duurt minimaal 24 uur en maximaal 1 week.

   

11.5.2 verticale rek

 

Naam attribuut

verticale rek

Definitie

Het quotiënt van het verschil tussen de oorspronkelijke hoogte van het proefstuk en de hoogte op het moment van de meting, en de oorspronkelijke hoogte.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0-100

Toelichting

De afstand waarover de bovenkant van het proefstuk is verplaatst wordt gemeten, in mm. De verplaatsing wordt omgerekend naar verticale rek. De rek wordt bepaald als het verschil in hoogte ten opzichte van de oorspronkelijke hoogte. Dit wordt de lineaire rekmaat genoemd en staat tegenover de natuurlijke rekmaat die het verschil in hoogte meet ten opzichte van de hoogte van de vorige meting.

11.6. Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte

Naam entiteit

Bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte

Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de schuifspanning waaronder het materiaal bezwijkt.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan maximaleSchuifsterkte of korrelgrootteverdelingMaximaleSchuifsterkte. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Grond bestaat uit korrels en water. De korrels zijn met elkaar verbonden en via de contactpunten wordt spanning doorgegeven. Hierdoor vertoont de grond een bepaalde samenhang. De grond bezwijkt wanneer de contacten tussen de korrels verbroken worden.

Tijdens de bepaling wordt het materiaal als in ongedraineerde toestand beschouwd. Ongedraineerd betekent dat het water tijdens de bepaling niet wordt uitgeperst maar in het materiaal blijft zitten. Een deel van de opgelegde spanning wordt dan overgenomen door het water.

De bepaling wordt uitgevoerd door met de hand een eenvoudig apparaat de grond in te drukken en de kracht te meten die nodig is om het materiaal te doen bezwijken. De meting wordt omgerekend naar schuifspanning. Er vindt geen voorbehandeling plaats, de meting wordt direct op een vlak gemaakt deel van het boormonster uitgevoerd.

De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesieve grond, en dat wil zeggen grond die samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft, met uitzondering van stijve en zeer stijve grond; de bepaling vereist monsterkwaliteit QM1, QM2 en QM3.

De bepaling maximale ongedraineerde schuifsterkte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

   

11.6.1 bepalingsprocedure

Naam attribuut

bepalingsprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsprocedure

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan ISO14688d2v2019.

Toelichting

De procedure voor het bepalen van de maximale ongedraineerde schuifsterkte is opgenomen in de NEN-EN-ISO 146888-2. De bepaling was niet eerder genormeerd.

   

11.6.2 bepalingsmethode

Naam attribuut

Bepalingsmethode

Definitie

De manier waarop de maximale schuifsterkte is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsmethode

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan handvinDraaien of zakpenetrometerDrukken.

Toelichting

De bepaling wordt uitgevoerd met een zakpenetrometer of een handvin (torvane).

Bij de zakpenetrometer wordt de drukkracht gemeten en die wordt standaard omgerekend naar drukspanning (kracht per eenheid oppervlakte). De drukspanning wordt vervolgens omgerekend naar schuifspanning op basis van een simpel bezwijkmodel (de drukspanning gedeeld door 2).

Bij gebruik van de handvin wordt de schuifkracht gemeten en die wordt standaard omgerekend naar de schuifspanning (kracht per eenheid oppervlakte).

Het resultaat van de bepalingen is indicatief. De bepaling kan zowel in het lab als in het veld zijn uitgevoerd. Waar de bepaling is uitgevoerd, is niet van invloed op het resultaat.

11.6.3 bepalingsdiameter

Naam attribuut

Bepalingsdiameter

Definitie

De diameter van het deel van het apparaat dat in de grond wordt gedrukt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsdiameter

Type

Codelijst

Toelichting

De diameter moet passen bij van de consistentie van het materiaal. Bij slap materiaal wordt een grote diameter gebruikt en bij stevig materiaal een kleine diameter. De diameter wordt aangepast met behulp van opzetstukken.

11.6.4 verticaal bepaald

Naam attribuut

verticaal bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de bepaling verticaal is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De bepaling kan alleen verticaal of horizontaal worden uitgevoerd.

   

11.6.5 monstervochtigheid

Naam attribuut

Monstervochtigheid

Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van bepalen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Monstervochtigheid

Type

Codelijst

Toelichting

Volledig uitgedroogd materiaal wordt niet gebruikt voor de bepaling.

   

11.6.6 maximale ongedraineerde schuifsterkte

Naam attribuut

maximale ongedraineerde schuifsterkte

Definitie

De schuifspanning waaronder het materiaal in ongedraineerde toestand bezwijkt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

kPa (kiloPascal)

Waardebereik

0 tot 900

Toelichting

De waarde van het gegeven is normaliter het gemiddelde van twee metingen. Daarbij geldt wel dat de laagste meting niet kleiner mag zijn dan 75% van de hoogste meting. Wanneer er meer metingen moeten worden uitgevoerd om aan het criterium te voldoen, wordt alleen het paar metingen beschouwd dat aan het criterium voldoet.

Wanneer het verschil groter is dan 75%, worden de uiterste waarden gegeven.

   

11.6.7 laagste maximale ongedraineerde schuifsterkte

Naam attribuut

laagste maximale ongedraineerde schuifsterkte

Definitie

De laagst gemeten schuifspanning waaronder het materiaal in ongedraineerde toestand bezwijkt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

kPa (kiloPascal)

Waardebereik

0 tot 900

Regel

Het gegeven is aanwezig wanneer het attribuut maximale ongedraineerde schuifsterkte ontbreekt. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

Er kan geen gemiddelde worden bepaald omdat het verschil tussen de metingen groter is dan de procedure voorschrijft. In dat geval wordt de laagste en de hoogste waarde vastgelegd.

   

11.6.8 hoogste maximale ongedraineerde schuifsterkte

Naam attribuut

hoogste maximale ongedraineerde schuifsterkte

Definitie

De hoogst gemeten schuifspanning waaronder het materiaal in ongedraineerde toestand bezwijkt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

kPa (kiloPascal)

Waardebereik

0 tot 900

Regel

Het gegeven is aanwezig wanneer het attribuut laagstemaximale ongedraineerde schuifsterkte aanwezig is. In het andere geval ontbreekt het gegeven.

11.7. Bepaling korrelgrootteverdeling

Naam entiteit

Bepaling korrelgrootteverdeling

Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel van bepaalde korrelgroottefracties in de droge massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut type analyse van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan korrelgrootteverdeling of korrelgrootteverdelingMaximaleSchuifsterkte. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Voor de korrelgrootteverdeling wordt grond gezien als een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte. De minerale deeltjes noemen we korrels.

Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gehomogeniseerd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd en worden samengeklonterde korreltjes van elkaar los gemaakt (dispersie).

Wanneer het gehalte aan organische stof of kalk voorafgaand aan de bepaling is bepaald, maakt dat geen deel uit van het materiaal. Het materiaal wordt vervolgens op een bepaalde manier verdeeld in fracties.

De droge massa van iedere fractie wordt bepaald en het resultaat wordt omgerekend naar een percentage van de totale massa.

De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en aan stenig bijzonder materiaal en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.

De bepaling korrelgrootteverdeling is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

   

11.7.1 bepalingsprocedure

Naam attribuut

bepalingsprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsprocedure

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan ISO17892d4v2016, ISO17892d4v2016enISO13317d3v2001 of ISO13320v2009.

Toelichting

De korrelgrootteverdeling wordt volgens een bepaalde methode of combinatie van methoden uitgevoerd conform ISO 17892-4.

Wanneer de verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm wordt bepaald door middel van röntgenstraling, wordt ook ISO 13317-3 gebruikt.

Wanneer de verdeling wordt bepaald met laserdiffractie, wordt de gehele bepaling uitgevoerd conform ISO 13317.

   

11.7.2 bepalingsmethode

Naam attribuut

bepalingsmethode

Definitie

De manier waarop de korrelgrootteverdeling is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsmethode

Type

Codelijst

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut bepalingsprocedure gelijk is aan ISO13320v2009 is de waarde van het gegeven gelijk aan natDroogZevenLaser.

Wanneer de waarde van het attribuut bepalingsprocedure gelijk is aan ISO13317d3v2001en17892d4v2016 is de waarde van het gegeven gelijk aan natDroogZevenRoentgen.

Wanneer de waarde van het attribuut bepalingsprocedure gelijk is aan ISO17892d4v2016 is de waarde van het gegeven gelijk aan droogZeven, natDroogZeven, natDroogZevenHydrometer, natDroogZevenPipet of natZeven.

Toelichting

Afhankelijk van de opdracht en de aard van het materiaal wordt vooraf bepaald welke methode of combinatie van methoden wordt gebruikt.

Bij alle methoden, laserdiffractie uitgezonderd, wordt het materiaal na de voorbehandeling nat gezeefd over de 63µm-zeef. Hiermee worden de korrels kleiner dan 63 µm, gewoonlijk aangeduid als fijne fractie, gescheiden van de korrels groter dan 63 µm, gewoonlijk aangeduid als de grove fractie. Wanneer er geen fijne fractie in het materiaal aanwezig is (minder dan 5%) wordt deze stap overgeslagen.

Normaliter wordt de grove fractie verder onderverdeeld wanneer het aandeel groter is dan 10%. Dit gebeurt door het droge materiaal te zeven.

De fijne fractie wordt normaliter ook verder onderverdeeld wanneer het aandeel groter is dan 10%. De verdeling van de fijne fractie wordt bepaald op basis van de bezinksnelheid van de korrels en die wordt bepaald met behulp van een pipet, een hydrometer of door middel van röntgenstraling. De klassegrenzen bij deze methoden zijn minder nauwkeurig dan bij zeving.

Wanneer laserdiffractie wordt toegepast, wordt het materiaal na de voorbehandeling nat gezeefd over de 2mm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 2 mm wordt bepaald door middel van laserdiffractie en die van de korrels groter dan 2 mm door middel van droge zeving.

 

11.7.3 fractieverdeling

Naam attribuut

Fractieverdeling

Definitie

De fractieverdeling die is gebruikt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Fractieverdeling

Type

Codelijst

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natZeven is de waarde van het gegeven gelijk aan basisBasis. In andere gevallen is de waarde basisBasis niet toegestaan.

Wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan droogZeven is de waarde van het gegeven gelijk aan basisStandaard of basisUitgebreid.

Toelichting

Er wordt altijd een verdeling in twee klassen bepaald: het aandeel van de korrels kleiner dan 63 µm en het aandeel van de korrels groter dan 63 µm. Bij de methode natZeven is dit het eindresultaat. In alle andere gevallen worden een of beide fracties nader onderverdeeld volgens de standaardverdeling eventueel met een uitbreiding van een nog meer gedetailleerde verdeling van enkele fracties.

   

11.7.4 dispersiemethode

Naam attribuut

Dispersiemethode

Definitie

De manier waarop samengeklonterde korrels van elkaar zijn losgemaakt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Dispersiemethode

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan droogZeven. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

Dispersie kan achterwege blijven wanneer men constateert dat er geen samenklontering kan optreden en dat is wanneer er geen fijn materiaal (klei) in het materiaal aanwezig is.

11.7.5 verwijderd materiaal

Naam attribuut

verwijderd materiaal

Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Kardinaliteit

1..*

Authentiek

Ja

Domein

VerwijderdMateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd.

Wanneer koolzure kalk of organische stof van te voren is verwijderd, is het gehalte ervan altijd bepaald.

De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

   

11.7.6 bepalingsmethode equivalente massa

Naam attribuut

bepalingsmethode equivalente massa

Definitie

De manier waarop de volumieke massa van de korrels van de fijne fractie is bepaald.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BepalingsmethodeEquivalenteMassa

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natDroogZevenHydrometer, natDroogZevenPipet en natDroogZevenRoentgen. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De bepaling van de verdeling van de fijne fractie met de hydrometer, pipet en röntgenstraling is gebaseerd op de bezinksnelheid van korrels in water (de wet van Stokes). De bezinksnelheid van de korrels is afhankelijk van de grootte, de volumieke massa van de korrels en van de vloeistof.

Voor het juiste gebruik van het resultaat is het van belang te weten of de bezinksnelheid van de korrels is gebaseerd op een aanname of op basis van een gemeten waarde van de volumieke massa van de korrels.

   

11.7.7 equivalente massa

Naam attribuut

Equivalente massa fijne fractie

Definitie

De volumieke massa van de korrels van de fijne fractie waarmee de bezinksnelheid van korrels is berekend.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer het attribuut bepalingsmethodeequivalente massa aanwezig is. In het andere geval ontbreekt het gegeven.

   

11.7.8 bijzonderheid uitvoering

Naam attribuut

bijzonderheid uitvoering

Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidUitvoering

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan massaProefstuk, materiaalVerloren of sequentieelUitgevoerd.

Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

   

11.7.9 bijzonderheid materiaal

Naam attribuut

Bijzonderheid materiaal

Definitie

Een bijzonderheid die bij de bepaling is geconstateerd door het onderzochte materiaal te bekijken, en die van invloed kan zijn op de resultaten van de bepaling.

Kardinaliteit

0..2

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidMateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

De procedure stelt dat waargenomen bijzonderheden worden vastgelegd. Dit gegeven geeft hier invulling aan.

Het materiaal kan na het drogen van het materiaal gedesintegreerd of verkleurd zijn en dat kan wijzen op een bijzondere samenstelling.

   

11.7.10 toegepast optisch model

Naam attribuut

toegepast optisch model

Definitie

De manier waarop de meetresultaten van laserdiffractie zijn vertaald naar de korrelgrootteverdeling.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

ToegepastOptischModel

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan natDroogZevenLaser. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Laserdiffractie is een optische meetmethode waarbij het lichtpatroon dat ontstaat door de verstrooiing en buiging van het licht door de deeltjes in het materiaal (0 tot 2 mm) wordt gemeten. Met behulp van een optisch model wordt het gemeten patroon omgerekend naar de korrelgrootteverdeling.

11.8. Basis korrelgrootteverdeling

Naam entiteit

Basis korrelgrootteverdeling

Definitie

De verdeling in een fijne en een grove fractie, die de basis voor iedere verdere indeling is.

Kardinaliteit

1

Regels

De som van de fracties is 100%.

   

11.8.1 fractie kleiner63um

Naam attribuut

fractie kleiner63um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 63 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.8.2 fractie groter63um

Naam attribuut

fractie groter63um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 µm en groter in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

11.9. Standaardverdeling fractie kleiner63um

Naam entiteit

Standaardverdeling fractie kleiner63um

Definitie

De fractie kleiner dan 63 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan standaardBasis, standaardStandaard of standaardUitgebreid. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De som van alle fracties is gelijk aan de waarde van het attribuut fractie kleiner63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling.

Toelichting

De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 63 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald.

   

11.9.1 fractie 0tot2um

Naam attribuut

fractie 0tot2um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.9.2 fractie 2tot32um

Naam attribuut

fractie 2tot32um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 32 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.9.3 fractie 32tot50um

Naam attribuut

fractie 32tot50um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 32 tot 50 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.9.4 fractie 50tot63um

Naam attribuut

fractie 50tot63um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 50 tot 63 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

11.10 Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um

Naam entiteit

Uitgebreide verdeling fractie kleiner63um

Definitie

De fractie kleiner dan 63 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling gelden.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan uitgebreidBasis, uitgebreidStandaard of uitgebreidUitgebreid. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De som van alle fracties is gelijk aan de waarde van het attribuut fractie kleiner63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling.

Toelichting

De klassegrenzen van de fracties kleiner dan 63 µm zijn niet heel nauwkeurig bepaald.

   

11.10.1 fractie 0tot2um

Naam attribuut

fractie 0tot2um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 0 tot 2 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.10.2 fractie 2tot4um

Naam attribuut

fractie 2tot4um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.10.3 fractie 4tot8um

Naam attribuut

fractie 4tot8um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.10.4 fractie 8tot16um

Naam attribuut

fractie 8tot16um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.10.5 fractie 16tot32um

Naam attribuut

fractie 16tot32um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 32 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

 

11.10.6 fractie 32tot50um

Naam attribuut

fractie 32tot50um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 32 tot 50 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.10.7 fractie 50tot63um

Naam attribuut

fractie 50tot63um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 50 tot 63 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

11.11. Standaardverdeling fractie groter63um

Naam entiteit

Standaardverdeling fractie groter63um

Definitie

De fractie groter dan 63 µm verdeeld in de fracties die standaard worden onderscheiden.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan basisStandaard, standaardStandaard, uitgebreidStandaard. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De som van alle fracties is gelijk aan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgroottevedeling.

De waarde van twee aaneensluitende klassen mag ontbreken. In dat geval is de som van alle fracties kleiner dan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling.

Toelichting

In alle gevallen zouden de percentages van de fracties bij elkaar gelijk moeten zijn aan het percentage van de grove fractie in de basisverdeling. Wanneer alles goed gaat, gaat dat op. Maar wanneer een van de zeven uit de standaardset kapot is gegaan, krijgen de twee fracties die door de zeef gescheiden hadden moeten worden geen waarde. De gebruiker moet het aandeel van die fracties bij elkaar afleiden uit het verschil tussen het percentage van de grove fractie in de basisverdeling en het totaal van alle klassen bij elkaar op geteld.

   

11.11.1 fractie 63tot90um

Naam attribuut

fractie 63tot90um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 90 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.2 fractie 90tot125um

Naam attribuut

fractie 90tot125um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 90 tot 125 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.3 fractie 125tot180um

Naam attribuut

fractie 125tot180um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 125 tot 180 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.4 fractie 180tot250um

Naam attribuut

fractie 180tot250um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 180 tot 250 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.5 fractie 250tot355um

Naam attribuut

fractie 250tot355um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 250 tot 355 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.6 fractie 355tot500um

Naam attribuut

fractie 355tot500um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 355 tot 500 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.7 fractie 500tot710um

Naam attribuut

fractie 500tot710um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 500 tot 710 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.8 fractie 710tot1000um

Naam attribuut

fractie 710tot1000um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 710 tot 1.000 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.9 fractie 1000tot1400um

Naam attribuut

fractie 1000tot1400um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.000 tot 1.400 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.10 fractie 1400umtot2mm

Naam attribuut

fractie 1400umtot2mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.400 µm tot 2 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.11 fractie 2tot4mm

Naam attribuut

fractie 2tot4mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.12 fractie 4tot8mm

Naam attribuut

fractie4tot8mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.13 fractie 8tot16mm

Naam attribuut

fractie 8tot16mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.14 fractie 16tot31.5mm

Naam attribuut

fractie 16tot31.5mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 31,5 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.15 fractie 31.5tot63mm

Naam attribuut

fractie 31.5tot63mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 31,5 tot 63 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.11.16 fractie groter63mm

Naam attribuut

Fractie groter63mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 mm en groter in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

11.12. Uitgebreide verdeling fractie groter63um

Naam entiteit

Uitgebreide verdeling fractie groter63um

Definitie

De fractie groter dan 63 µm verdeeld in de fracties die voor de gedetailleerde indeling gelden.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut fractieverdeling van de entiteit Bepaling korrelgrootteverdeling gelijk is aan basisUitgebreid, standaardUitgebreid of uitgebreidUitgebreid. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De som van alle fracties is gelijk aan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling.

De waarden van twee aaneensluitende klassen mogen ontbreken. In dat geval is de som van alle fracties kleiner dan de waarde van het attribuut fractie groter63um van de entiteit Basis korrelgrootteverdeling.

Toelichting

Wanneer de grove fractie uitgebreid wordt onderverdeeld bestaan er verschillende varianten. Idealiter heeft men de opdracht de complete set van tweeëntwintig zeven te gebruiken en dat betekent dat zes van de fracties uit de standaardverdeling in tweeën worden gesplitst. Maar de opdracht kan ook zijn om een of enkele fracties op te splitsen.

In alle gevallen zouden de percentages van de fracties bij elkaar gelijk moeten zijn aan het percentage van de grove fractie in de basisverdeling. Wanneer alles goed gaat, gaat dat op. Maar wanneer een van de zeven uit de standaardset kapot is gegaan, krijgen de twee fracties die door de zeef gescheiden hadden moeten worden geen waarde. De gebruiker moet het aandeel van die fracties bij elkaar afleiden uit het verschil tussen het percentage van de grove fractie in de basisverdeling en het totaal van alle klassen bij elkaar op geteld.

   

11.12.1 fractie 63tot90um

Naam attribuut

fractie 63tot90um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 90 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.2 fractie 63tot75um

Naam attribuut

fractie 63tot75um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 tot 75 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 63tot90um aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.3 fractie 75tot90um

Naam attribuut

fractie 75tot90um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 75 tot 90 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 63tot90um aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.4 fractie 90tot125um

Naam attribuut

fractie 90tot125um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 90 tot 125 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.5 fractie 90tot106um

Naam attribuut

fractie 90tot106um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 90 tot 106 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 90tot125um aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.6 fractie 106tot125um

Naam attribuut

fractie 106tot125um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 106 tot 125 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 90tot125um aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.7 fractie 125tot180um

Naam attribuut

fractie 125tot180um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 125 tot 180 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.8 fractie 125tot150um

Naam attribuut

fractie 125tot150um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 125 tot 150 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 125tot180um aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.9 fractie 150tot180um

Naam attribuut

fractie 150tot180um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 150 tot 180 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 125tot180um aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.10 fractie 180tot250um

Naam attribuut

fractie 180tot250um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 180 tot 250 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.11 fractie 180tot212um

Naam attribuut

fractie 180tot212um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 180 tot 212 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 180tot250um aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.12 fractie 212tot250um

Naam attribuut

fractie 212tot250um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 212 tot 250 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 180tot250um aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.13 fractie 250tot355um

Naam attribuut

fractie 250tot355um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 250 tot 355 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.14 fractie 355tot500um

Naam attribuut

fractie 355tot500um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 355 tot 500 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.15 fractie 500tot630um

Naam attribuut

fractie 500tot630um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 500 tot 630 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.16 fractie 630tot1000um

Naam attribuut

fractie 630tot1000um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 630 tot 1.000 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.17 fractie 1000tot1400um

Naam attribuut

fractie 1000tot1400um

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.000 tot 1.400 µm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.18 fractie 1400umtot2mm

Naam attribuut

fractie 1400umtot2mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 1.400 µm tot 2 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.19 fractie 2tot4mm

Naam attribuut

fractie 2tot4mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 2 tot 4 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.20 fractie 4tot8mm

Naam attribuut

fractie 4tot8mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 8 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.21 fractie 4tot5.6mm

Naam attribuut

fractie 4tot5.6mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 4 tot 5,6 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 4tot8mm aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.22 fractie 5.6tot8mm

Naam attribuut

fractie 5.6tot8mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 5,6 tot 8 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 4tot8mm aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.23 fractie 8tot16mm

Naam attribuut

fractie 8tot16mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 16 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.24 fractie 8tot11.2mm

Naam attribuut

fractie 8tot11.2mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 8 tot 11,2 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 8tot16mm aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.25 fractie 11.2tot16mm

Naam attribuut

fractie 11.2tot16mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 11,2 tot 16 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut fractie 8tot16mm aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig.

   

11.12.26 fractie 16tot31.5mm

Naam attribuut

fractie 16tot31.5mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 16 tot 31,5 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.27 fractie 31.5tot63mm

Naam attribuut

fractie 31.5tot63mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 315 tot 63 mm in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

   

11.12.28 fractie groter63mm

Naam attribuut

Fractie groter63mm

Definitie

Het aandeel van de korrels met een diameter van 63 mm en groter in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

11.13. Bepaling watergehalte

Naam entiteit

Bepaling watergehalte

Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof in het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut watergehalte bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gehomogeniseerd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd. De hoeveelheid water wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van het water uit het materiaal.

De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en aan stenig bijzonder materiaal en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.

De bepaling watergehalte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

11.13.1 bepalingsprocedure

Naam attribuut

bepalingsprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsprocedure

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan ISO17892d1v2014.

   

11.13.2 bepalingsmethode

Naam attribuut

bepalingsmethode

Definitie

De manier waarop het watergehalte is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsmethode

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan drogen of berekenenWatergehalte.

Toelichting

Het materiaal wordt in de huidige praktijk altijd in de oven gedroogd.

In het uitzonderlijke geval dat het type analyse een niet verstoord monster vereist en het proefstuk praktisch de volledige doorsnede van een boormonster omvat en de hoeveelheid water in het proefstuk tijdens de analyse verandert, kan het watergehalte niet zonder meer worden bepaald. In dat geval wordt het materiaal na afloop gedroogd in de oven en wordt het watergehalte berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verdamping van het water en de hoeveelheid uitgeperst water.

   

11.13.3 monstervochtigheid

Naam attribuut

monstervochtigheid

Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van beproeven.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Monstervochtigheid

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan drogen. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Volledig uitgedroogd materiaal wordt niet gebruikt voor de bepaling.

   

11.13.4 verwijderd materiaal

Naam attribuut

verwijderd materiaal

Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Kardinaliteit

1..*

Authentiek

Ja

Domein

VerwijderdMateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd.

De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

   

11.13.5 bijzonderheid uitvoering

Naam attribuut

bijzonderheid uitvoering

Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidUitvoering

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan massaProefstuk.

Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

11.14. Resultaat bepaling

Naam entiteit

Resultaat bepaling

Definitie

Het watergehalte van het materiaal met de droogtijd en de droogtemperatuur.

Kardinaliteit

1..2

Toelichting

Het watergehalte wordt bepaald door droging van het materiaal in een oven. Gewoonlijk gebeurt dat bij 105 of 110 °C, maar sterk organisch materiaal wordt soms op 70 °C gedroogd om te voorkomen dat de organische stof verbrandt. Bij zwak organisch materiaal kan ervoor gekozen worden het materiaal eerst op 70 °C en vervolgens op 105 of 110 °C te drogen; in dat geval zijn er twee resultaten.

   

11.14.1 watergehalte

Naam attribuut

watergehalte

Definitie

De verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof uitgedrukt in massaprocenten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

4.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 2000

   

11.14.2 droogtemperatuur

Naam attribuut

droogtemperatuur

Definitie

De temperatuur waarop het materiaal is gedroogd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Droogtemperatuur

Opbouw

Codelijst

   

11.14.3 droogtijd

 

Naam attribuut

droogtijd

Definitie

De lengte van de periode gedurende welke het materiaal is gedroogd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Droogtijd

Type

Codelijst

Toelichting

Meestal wordt het materiaal 16 tot 24 uur gedroogd en neemt men aan dat al het water dan verdampt is. In uitzonderlijke gevallen is dat niet voldoende. Om zeker te weten dat al het water is verdampt, droogt men dan tot de massa van het materiaal na een uur drogen niet meer is veranderd.

   

11.14.4 zoutcorrectiemethode

Naam attribuut

zoutcorrectiemethode

Definitie

De manier waarop het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Zoutcorrectiemethode

Type

Codelijst

Toelichting

Poriënwater kan zouten bevatten. Bij het bepalen van het watergehalte wordt het water verdampt en gaan de opgeloste zouten deel uitmaken van de massa van de droge stof. Voor het juiste gebruik van het gegeven is het van belang te weten of het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten en of dat is gebeurd op basis van een aanname of op basis van een gemeten zoutgehalte.

11.15. Bepaling organischestofgehalte

Naam entiteit

Bepaling organischestofgehalte

Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel organische stof in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut organischestofgehalte bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het materiaal wordt vooraf gehomogeniseerd en gedroogd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd. Het gehalte organische stof wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de organische stof uit het materiaal.

De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.

De bepaling organischestofgehalte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

   

11.15.1 bepalingsprocedure

Naam attribuut

bepalingsprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsprocedure

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan ISO14688d2v2019.

Toelichting

Bepaling van het organischestofgehalte wordt uitgevoerd conform NEN-EN-ISO 14688-2. In NEN-EN-ISO 14688-2 zijn de proefbeschrijvingen 28 en 36 uit de RAW (Rationalisatie en Automatisering Grond-, Water- en Wegenbouw) overgenomen voor de bepaling van het organischestofgehalte. Een ijzercorrectie die volgens de procedure bij verhitten zou moeten worden doorgevoerd, blijft in Nederland achterwege omdat die niet relevant is.

   

11.15.2 bepalingsmethode

Naam attribuut

bepalingsmethode

Definitie

De manier waarop het organischestofgehalte is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsmethode

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan verhitten500 of natOxideren.

Toelichting

Het gehalte organische stof wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de organische stof. De organische stof wordt verwijderd door het te verbranden, of met behulp van waterstofperoxide (H2O2).

11.15.3 verwijderd materiaal

Naam attribuut

verwijderd materiaal

Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Kardinaliteit

1..*

Authentiek

Ja

Domein

VerwijderdMateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd.

De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

   

11.15.4 bijzonderheid uitvoering

Naam attribuut

bijzonderheid uitvoering

Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidUitvoering

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan massaProefstuk of sequentieelUitgevoerd.

Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

   

11.15.5 lutumcorrectie toegepast

Naam attribuut

lutumcorrectie toegepast

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de meetresultaten zijn gecorrigeerd voor het verlies van water dat aan korrels kleiner dan 2 µm gebonden is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de bepalingsmethode gelijk is aan natOxideren.

Toelichting

De meetresultaten kunnen zijn gecorrigeerd voor het verlies van water dat door kleideeltjes wordt vastgehouden.

De correctie is gebaseerd op het aandeel van de fractie 0-2 µm (de lutumfractie) zoals bepaald in de korrelgrootteverdeling.

   

11.15.6 organischestofgehalte

Naam attribuut

organischestofgehalte

Definitie

Het aandeel organische stof in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

11.16. Bepaling kalkgehalte

Naam entiteit

Bepaling kalkgehalte

Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van het aandeel koolzure kalk in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut kalkgehalte bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het materiaal waaruit het onderzochte interval bestaat wordt vooraf gehomogeniseerd en gedroogd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd. Het gehalte koolzure kalk wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering of omzetting van het kalk uit het materiaal.

De bepaling wordt uitgevoerd aan grond en de monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.

De bepaling kalkgehalte is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

   

11.16.1 bepalingsprocedure

Naam attribuut

bepalingsprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsprocedure

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan ISO146882d2v2019.

Toelichting

Bepaling van het kalkgehalte wordt uitgevoerd conform NEN-EN-ISO 14688-2. In NEN-EN-ISO 14688-2 zijn de proefbeschrijvingen 28 en 37 uit de RAW (Rationalisatie en Automatisering Grond-, Water- en Wegenbouw) overgenomen voor de bepaling van het kalkgehalte.

   

11.16.2 bepalingsmethode

Naam attribuut

bepalingsmethode

Definitie

De manier waarop het kalkgehalte is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsmethode

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan verhitten900 of oplossen.

Toelichting

Het kalkgehalte wordt berekend uit het massaverlies dat het gevolg is van de verwijdering van de koolzure kalk door het op te lossen in zoutzuur (HCl) of van de omzetting van koolzure kalk in calciumoxide bij verhitting.

11.16.3 verwijderd materiaal

Naam attribuut

verwijderd materiaal

Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Kardinaliteit

1..*

Authentiek

Ja

Domein

VerwijderdMateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd.

De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

   

11.16.4 bijzonderheid uitvoering

Naam attribuut

bijzonderheid uitvoering

Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidUitvoering

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan massaProefstuk of sequentieelUitgevoerd.

Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

   

11.16.5 kalkgehalte

Naam attribuut

kalkgehalte

Definitie

Het aandeel koolzure kalk in de massa van het materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

11.17. Bepaling volumieke massa

Naam entiteit

Bepaling volumieke massa

Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de massa van het materiaal per eenheid van volume.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut volumieke massa bepaald van de entiteit Onderzocht Interval gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De bepaling wordt gewoonlijk uitgevoerd aan cohesieve grond, en dat wil zeggen grond dat samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft, met monsterkwaliteit QM1, QM2 en QM3 en aan stenig bijzonder materiaal.

De volumieke massa wordt berekend uit het volume en de massa van het materiaal.

De bepaling volumieke massa is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2.

   

11.17.1 bepalingsprocedure

Naam attribuut

bepalingsprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsprocedure

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan ISO17892d2v2014.

   

11.17.2 bepalingsmethode

Naam attribuut

bepalingsmethode

Definitie

De manier waarop de volumieke massa is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsmethode

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan getrimdVolumeMeten, ongetrimdVolumeMeten of volumeVoorbepaald.

Toelichting

De volumieke massa wordt berekend uit metingen van het volume en de massa. De metingen vallen altijd onder de lineaire meetmethode in de ISO 17892-2.

Afhankelijk van de methode is de bepaling meer of minder nauwkeurig. De nauwkeurige methoden worden uitgevoerd in het laboratorium. De minder nauwkeurige methode wordt normaliter in het veld uitgevoerd en dat is bepaling waarbij het materiaal tijdens de bepaling nog in de monstercontainer zit. Wanneer de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van het resultaat van een veldbepaling niet duidelijk is geregeld, kan het in de boormonsteranalyse ontbreken.

11.17.3 monstervochtigheid

Naam attribuut

monstervochtigheid

Definitie

De vochtigheidstoestand van het materiaal op het moment van bepalen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Monstervochtigheid

Type

Codelijst

Toelichting

Volledig uitgedroogd materiaal wordt niet in behandeling genomen omdat de kans groot is dat door de verdamping van water het volume van het monster is gewijzigd.

   

11.17.4 bijzonderheid uitvoering

Naam attribuut

bijzonderheid uitvoering

Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidUitvoering

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan volumeProefstuk.

Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

   

11.17.5 volumieke massa

Naam attribuut

volumieke massa

Definitie

De massa van het materiaal per eenheid van volume.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

g/cm3 (gram/kubieke centimeter)

Waardebereik

9 tot 25

Toelichting

De volumieke massa van het geheel aan materialen en dat zijn de vaste delen, lucht en het poriënwater.

11.18. Bepaling volumieke massa vaste delen

Naam entiteit

Bepaling volumieke massa vaste delen

Definitie

Het volgens een bepaalde methode bepalen van de massa van de vaste delen van het materiaal per eenheid van volume.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut volumieke massa vaste delen bepaald van de entiteit Onderzocht interval gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De volumieke massa vaste delen wordt berekend uit het volume en de massa van de vaste delen van het materiaal. Het materiaal wordt vooraf gehomogeniseerd en gedroogd, eventueel worden bepaalde bestanddelen verwijderd, wordt het materiaal losgemaakt en worden de grove delen (groter dan 4 mm) vergruisd.

Het gegeven wordt bepaald om bijv. de poriënratio of de verzadigingsgraad te kunnen bepalen. De poriënratio is de verhouding tussen het volume van de poriën en het volume van het onderzochte materiaal. De verzadigingsgraad is de verhouding tussen het volume van de vloeistof in de poriën, het poriënwater, en het volume van de poriën.

De bepaling wordt uitgevoerd aan cohesief materiaal, en dat wil zeggen grond of stenig bijzonder materiaal dat samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft. De monsterkwaliteit kan alle waarden hebben.

De bepaling volumieke massa vaste delen is een zogenaamde classificatieproef die is opgenomen in de ISO 14688-2 als dichtheid gronddeeltjes.

   

11.18.1 bepalingsprocedure

Naam attribuut

bepalingsprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bepaling is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsprocedure

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan ISO17892d3v2016.

Toelichting

De metingen worden altijd uitgevoerd aan gedroogd materiaal conform 17892-3.

   

11.18.2 bepalingsmethode

Naam attribuut

Bepalingsmethode

Definitie

De manier waarop de volumieke massa van de vaste delen is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bepalingsmethode

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan pyknometerGas of pyknometerVloeistof.

Toelichting

De volumieke massa van de vaste delen wordt berekend uit metingen van het volume en de massa van de vaste delen van het materiaal. De metingen worden altijd uitgevoerd met een gas of vloeistof gevulde pyknometer conform ISO 17892-3. Afhankelijk van het gebruikte medium is de bepaling meer of minder nauwkeurig.

De meting wordt herhaald tot de voorgeschreven betrouwbaarheid is bereikt.

   

11.18.3 gebruikt medium

Naam attribuut

gebruikt medium

Definitie

De vloeistof of het gas waarmee de pyknometer is gevuld.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

GebruiktMedium

Type

Codelijst

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan pyknometerGas, is de waarde van het gegeven gelijk aan helium.

Wanneer de waarde van het attribuut bepalingsmethode gelijk is aan pyknometerVloeistof, is de waarde helium niet toegestaan.

Toelichting

De nauwkeurigheid van de bepaling is afhankelijk van het gebruikt medium. Hoe kleiner de poriën zijn die het vloeistof of gas kan bereiken, hoe nauwkeuriger het volume kan worden bepaald.

   

11.18.4 inhoud monsterhouder

Naam attribuut

inhoud monsterhouder

Definitie

De grootte van de ruimte in het apparaat waarin het materiaal is geplaatst.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

InhoudMonsterhouder

Type

Codelijst

Toelichting

Bij een vloeistofpyknometer wordt het materiaal in de pyknometer geplaatst en is de pyknometer de monsterhouder. Bij de gaspyknometer wordt het materiaal in een houder in de gaspyknometer geplaatst.

Normaliter is de houder voor ten minste 75% gevuld met materiaal en volstaat een monsterhouder van 50 ml. Voor materiaal met een lage volumieke massa van de vaste delen, zoals veen is een houder van 100 ml nodig.

   

11.18.5 verwijderd materiaal

Naam attribuut

verwijderd materiaal

Definitie

De aanduiding die aangeeft welke bestanddelen voorafgaand aan de bepaling uit het te onderzoeken materiaal zijn verwijderd.

Kardinaliteit

1..*

Authentiek

Ja

Domein

VerwijderdMateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

De afspraak is dat botresten, ijzerconcreties en niet-stenig antropogeen materiaal voorafgaand aan de bepaling worden verwijderd. Afhankelijk van de opdracht kunnen ook andere bestanddelen vooraf worden verwijderd. Die bestanddelen worden gespecificeerd. Verwijdering gebeurt handmatig en enkel grove bestanddelen worden verwijderd.

De afspraak wordt opgenomen in de Nationale Praktijkrichtlijn.

   

11.18.6 bijzonderheid uitvoering

Naam attribuut

bijzonderheid uitvoering

Definitie

Een bijzonderheid die zich tijdens de uitvoering van de bepaling heeft voorgedaan en die van invloed kan zijn op de resultaten.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidUitvoering

Type

Codelijst

Regels

De waarde van het gegeven is gelijk aan massaProefstuk.

Toelichting

Tijdens de uitvoering kunnen zich kleine problemen voordoen waardoor de uitvoerder de bepaling niet helemaal op de ideale wijze kan uitvoeren. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet en het probleem van invloed kan zijn op het resultaat, legt de uitvoerder het als bijzonderheid vast.

   

11.18.7 volumieke massa vaste delen

Naam attribuut

volumieke massa vaste delen

Definitie

De massa van de vaste delen van het materiaal per eenheid volume.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.3

Eenheid

g/cm3 (gram/kubieke centimeter)

Waardebereik

10 tot 40

Artikel 2. Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

2.1. Enumeraties

IndicatieJaNee

Waarde

ja

nee

IndicatieJaNeeOnbekend

Waarde

ja

nee

onbekend

Kwaliteitsregime

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

2.2. Codelijsten

1. Aanvulmateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Er is geen materiaal gebruikt. Het gat is mogelijk vanzelf volgelopen met materiaal dat uit het gat of van het maaiveld afkomstig is.

bentoniet

Een suspensie van bentoniet.

grind

Grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 2 en 6,3 mm ligt.

grindZand

Een mengsel van zand en grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 63 µm en 6,3 mm ligt.

grindZandGrof

Een mengsel van zand en grind dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,63 en 6,3 mm ligt.

grindZandOngezeefd

Een mengsel van zand en grind dat niet gezeefd is. Deze categorie omvat onder meer materiaal dat wordt aangeduid met termen als metselzand en ophoogzand.

grout

Een mengsel van cement en water zonder toeslag.

groutBentoniet

Een mengsel van cement en water met als toeslag bentoniet.

kleiZwelklasse1

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 80% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-B en wordt gebruikt onder omstandigheden die hoge eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse1Detecteerbaar

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 80% in zout water (NaCl 10.000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd.

Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-B en wordt gebruikt onder omstandigheden die hoge eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse2

Korrels die bestaan die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in zout water (NaCl 10 000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-300 en wordt gebruikt onder omstandigheden die standaard eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse2Detecteerbaar

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in zout water (NaCl 10 000 mg/l) en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd.

Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-300 en wordt gebruikt onder omstandigheden die standaard eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse3

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in demi water en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd. Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-00 en wordt gebruikt onder omstandigheden die lage eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasse3Detecteerbaar

Korrels die bestaan uit klei met een zwelvermogen van minimaal 30% in demi water en met een doorlatendheid die kleiner is dan 10-9 m/s. Aan dit materiaal is een detecteerbare stof toegevoegd.

Het materiaal is vergelijkbaar met Mikolit-00 en wordt gebruikt onder omstandigheden die lage eisen stellen aan het waterkerend vermogen.

kleiZwelklasseOnbekend

Korrels die bestaan uit klei met een onbekend zwelvermogen. Aan dit materiaal is geen detecteerbare stof toegevoegd.

kleiZwelklasseOnbekendDetecteerbaar

Korrels die bestaan uit klei met een onbekend zwelvermogen, met een toevoeging van een detecteerbare stof.

verwijderdMateriaal

Het gat is opgevuld met de opgeboorde grond of de weggegraven ondergrond.

wegverhardingsmateriaal

Materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven; voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

zand

Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 63 µm en 2 mm ligt.

zandMiddelgrof

Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,2 en 0,63 mm ligt.

zandMiddelgrofGrof

Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,2 en 2 mm ligt.

zandGrof

Zand dat gezeefd is en uit korrels bestaat met een grootte die tussen 0,63 en 2 mm ligt.

2. Analyseprocedure

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

De boormonsteranalyse is niet volgens een praktijkrichtlijn uitgevoerd.

NPR2020

De boormonsteranalyse is uitgevoerd conform de Nationale praktijkrichtlijn 2020.

3. Apparaattype

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

corebarrelDoubleTube

Een apparaat dat bestaat uit een buitenbuis en een binnenbuis. De buitenbuis is direct met de boorbeitel verbonden en aan de bovenzijde open. De binnenbuis is stationair en dient om het monster op te vangen; de binnenbuis is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger.

corebarrelSingleTube

Een apparaat dat bestaat uit een enkele buis die direct met de boorbeitel verbonden is. De buis dient om het monster op te vangen en is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger.

corebarrelTripleTube

Een apparaat dat bestaat uit een buitenbuis met twee binnenbuizen. De buitenbuis is direct met de boorbeitel verbonden en aan de bovenzijde open. De binnenbuizen zijn stationair en dienen om het monster op te vangen. De buitenste van de twee is aan de bovenzijde open en aan de onderzijde voorzien van een kernvanger en dient ter bescherming van de binnenste buis waarin het monster werkelijk wordt opgevangen.

guts

Een apparaat dat bestaat uit een buis om het monster op te vangen die aan bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond en die in de langsrichting gedeeltelijk open is.

sherbrooke

Een apparaat dat bestaat uit een open constructie van buizen en ringen met een grote diameter die aan de onderzijde voorzien is van messen die bij monstername het monster afsnijden en daarna voorkomen dat het monster eruit valt.

steekbus

Een apparaat dat bestaat uit een holle buis die aan de bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond; de buis dient om het monster op te vangen en is in de lengterichting dicht; de steekmond kan voorzien zijn van een kernvanger, maar heeft nooit messen die het monster afsnijden.

steekbusDLDS

Een apparaat dat bestaat uit een holle buis met een grote diameter die aan de bovenzijde open is en aan de onderzijde voorzien is van een steekmond; de buis dient om het monster op te vangen en is in de lengterichting dicht; de steekmond is van messen voorzien die bij monstername het monster afsnijden en daarna voorkomen dat het monster eruit valt.

steekbusMetLiner

Een apparaat dat bestaat uit twee precies in elkaar passende buizen die aan de bovenzijde open in de lengterichting dicht zijn. De binnenbuis (liner) dient om het monster op te vangen. De buitenbuis is de onderzijde voorzien van een steekmond; de steekmond kan voorzien zijn van een kernvanger, maar heeft nooit messen die het monster afsnijden.

4. Bemonsteringskwaliteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

klasseA

De bemonstering is erop gericht ongestoorde monsters te verkrijgen en irreversibele veranderingen in de spanningstoestand te voorkomen.

Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen.

De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen.

De monstercontainers zijn op locatie, tijdens transport en in het laboratorium opgeslagen in een omgeving waar de temperatuur tussen 8 en 12 graden C mag variëren en de luchtvochtigheid minimaal 90% bedraagt.

De monstercontainers zijn tijdens transport beschermd tegen trillingen en schokken.

klasseB

De bemonstering is erop gericht ongestoorde monsters te verkrijgen waarbij verandering in de spanningstoestand wordt geaccepteerd.

Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen.

De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen.

De monstercontainers zijn beschermd tegen trillingen en schokken en extreme temperatuur.

klasseC

De bemonstering is erop gericht monsters te verkrijgen waarin de gelaagdheid en de interne structuur behouden blijft.

Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen.

De monsters zijn opgeslagen en getransporteerd in afgesloten monstercontainers van voldoende sterkte om beschadiging en vochtverlies te voorkomen.

klasseD

De bemonstering is erop gericht monsters te verkrijgen waarin de gelaagdheid behouden blijft.

Direct na bemonstering zijn de monsters luchtdicht verpakt om oxidatie zo veel mogelijk te voorkomen. De monsters kunnen in PVC of metalen monstercontainers e.d. zijn verzameld en opgeslagen.

klasseE

De bemonstering is erop gericht een goede indruk te krijgen van de samenstelling van de ondergrond.

Er gelden geen bijzondere eisen. De monsters kunnen in monsterbakken, zakken, potten e.d. verzameld en opgeslagen zijn.

deelsOngeroerd

 

Een niet nader gespecificeerd deel van de monsters is ongeroerd. Dat houdt in dat de kwaliteit daarvan tenminste vergelijkbaar is met klasse D onder IMBRO.

geroerd

 

De monsters zijn geroerd. Dat houdt in dat de kwaliteit vergelijkbaar is met klasse E onder IMBRO.

onbekend

 

De bemonsteringskwaliteit is niet bekend.

ongeroerd

 

De monsters zijn ongeroerd. Dat houdt in dat de kwaliteit tenminste vergelijkbaar is met klasse D onder IMBRO.

5. Bemonsteringsmethode

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

graven

Manier van bemonsteren waarbij een deel van de ondergrond mechanisch of met de hand wordt weggegraven en in een graafbak of op een schep naar boven wordt gehaald.

Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E.

opAfstandDroog

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd, de losgemaakte grond door schroefwerking naar boven wordt gehaald of met behulp van perslucht wordt losgemaakt en naar boven gehaald en aan het oppervlak bemonsterd wordt. Een van de methoden die gebruikt worden bij boren met een avegaar.

Levert normaliter monsters met bemonsteringskwaliteit klasse E.

opAfstandNat

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten, het losgemaakte materiaal naar boven wordt gespoeld en aan het oppervlak bemonsterd wordt door vloeistof en materiaal van elkaar te scheiden. De methode wordt gebruikt bij counterflushboren, bij gebruik van de geodoff, luchtliften, rotary-drilling, spuitboren, straightflushboren en mechanisch zuigboren.

Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E.

opDiepteGrijpen

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte met een grijper wordt uitgenomen. De methode wordt gebruikt bij het grijperboren.

Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse D of E. Welke klasse van toepassing is wordt mede bepaald door de cohesie en de vochtigheid van de grond.

opDiepteKernen

Manier van bemonsteren waarbij een kolom materiaal op diepte met een speciale boorbeitel of met draaiende spuiters wordt vrijgeboord, in een container wordt opgevangen, wordt losgetrokken of losgesneden en naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij rotary-core drilling en bij gebruik van de Sherbrooke sampler, en kan worden toegepast bij boren met een holle avegaar.

Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse A, B, C of D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door het type bemonsteringsapparaat, de boortechniek, de cohesie en de vochtigheid van de grond.

opDiepteLosroeren

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd, in het apparaat wordt opgevangen en met het apparaat naar boven wordt gehaald. De methode wordt gebruikt bij boren met een avegaar, bucketboren, draaiend boren met de hand, pulsboren en boren met de handbediende zuigerboor.

Levert normaliter monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse E tot D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door de boortechniek en de cohesie en de vochtigheid van het materiaal.

opDiepteUitsteken

Manier van bemonsteren waarbij een kolom materiaal op diepte wordt uitgestoken, in een container wordt opgevangen, wordt losgetrokken of losgesneden en in de container naar boven wordt gehaald.

De methode wordt gebruikt bij het Ackermann-apparaat, het VanderStaay-apparaat, de Aqualock, de Beeker-sampler, het Begemannapparaat, de DLDS, de folie-sampler, de geodoff, de grondkolomcilinder, de gutsboor, de monsterringsteker, de (veen)profielsteker, de ramguts, sonisch boren, de spitsmuis, de steekbuis, de trilflip, het VanderHorst-steekapparaat en vibrocoren en kan gebruikt worden bij boren met de holle avegaar.

Levert monsters op met bemonsteringskwaliteit klasse A, B, C of D. Welke klasse van toepassing is wordt bepaald door het type bemonsteringsapparaat, de boortechniek, de cohesie en de vochtigheid van het materiaal.

onbekend

 

Het is niet bekend welke manier is toegepast.

onbekendDeelsOpDiepteUitsteken

 

Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Voor een deel van het interval is een kolom grond op diepte uitgestoken en in een container opgevangen (opDiepteUitsteken). Het is onbekend welke andere manier is toegepast.

opAfstandDroogDeelsOpDiepteUitsteken

 

Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Het materiaal is op diepte losgeroerd en de losgemaakte grond is door schroefwerking naar boven gehaald (opAfstandDroog). Voor een deel van het interval is een kolom materiaal op diepte uitgestoken en in een container opgevangen (opDiepteUitsteken).

Dit is bijvoorbeeld het geval bij boren met een avegaar waarbij ook monsters zijn gestoken.

opAfstandNatDeelsOpDiepteKernen

 

Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Het materiaal is op diepte losgeroerd of losgespoten en de grond is naar boven gespoeld (opAfstandNat). Voor een deel van het interval is een kolom materiaal op diepte met een speciale boorbeitel of met draaiende spuiters vrijgeboord en in een container opgevangen (opDiepteKernen).

Dit is bijvoorbeeld het geval bij straightflushboren waarbij ook is gekernd.

opAfstandNatDeelsOpDiepteUitsteken

 

Er zijn twee manieren van bemonsteren toegepast. Het materiaal is op diepte losgeroerd of losgespoten en de grond is naar boven gespoeld (opAfstandNat). Voor een deel van het interval is een kolom materiaal op diepte uitgestoken en in een container opgevangen (opDiepteUitsteken).

Dit is bijvoorbeeld het geval bij mechanisch zuigboren waarbij ook monsters zijn gestoken.

opAfstandOnbekend

 

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte wordt losgeroerd of losgespoten en niet bekend is hoe de losgemaakte grond naar boven is gehaald (droog of nat).

opDiepteOnbekend

 

Manier van bemonsteren waarbij het materiaal op diepte is losgemaakt en opgevangen en niet bekend is hoe het opgevangen materiaal naar boven is gehaald.

6. Bemonsteringsprocedure

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

ISO22475d1v2006

NEN-EN-ISO 22475-1:2006 Methoden voor monsterneming en grondwatermeting – Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering.

Een internationale norm geaccepteerd door Nederland en Europa.

ISO22475d1v2019

NEN-EN-ISO 22475-1:2019 Methoden voor monsterneming en grondwatermeting – Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering.

Een internationale norm geaccepteerd door Nederland en Europa.

NEN5119

 

NEN 5119:1991 Geotechniek- boren en monsternemen in grond. Een Nederlandse norm. De norm is vervangen door NEN-EN-ISO 22475-1: 2006.

onbekend

 

Het is niet bekend onder welke afspraken het bemonsteren is uitgevoerd.

7. Bepalingsdiameter

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

PPzeerKlein

De bepalingsdiameter van de Very Small Pocket Penetrometer of VSPP, een zakpenetrometer met zeer klein opzetstuk (3,2 mm).

PPklein

De bepalingsdiameter van de Small Pocket Penetrometer of SPP, een zakpenetrometer met een klein opzetstuk (4,5 mm).

PPstandaard

De bepalingsdiameter van de Pocket Penetrometer of PP, een zakpenetrometer zonder opzetstuk (6,3 mm).

PPmiddelgroot

De bepalingsdiameter van de Medium Pocket Penetrometer of MPP, een zakpenetrometer met middelgroot opzetstuk (8,5 mm).

PPgroot

De bepalingsdiameter van de Large Pocket Penetrometer of LPP, een zakpenetrometer met groot opzetstuk (25,4 mm).

TVklein

De bepalingsdiameter van de Small Torvane of STV, een handvin met klein opzetstuk (19,0 mm).

TVstandaard

De bepalingsdiameter van de Torvane of TV, een handvin zonder opzetstuk (25,4 mm).

TVgroot

De bepalingsdiameter van de Large Torvane of LTV een handvin met groot opzetstuk (47,8 mm).

8. Bepalingsmethode

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

berekenenWatergehalte

De hoeveelheid water in het materiaal is voorafgaand aan de bepaling door uitpersing veranderd. Het materiaal wordt alsnog gedroogd in een oven waardoor het water verdampt. Uit het massaverlies dat het gevolg is van de verdamping van het water en de hoeveelheid uitgeperst water wordt het watergehalte berekend.

drogen

Het materiaal wordt gedroogd in een oven waardoor het water verdampt. Uit het massaverlies wordt het watergehalte berekend.

droogZeven

Voor het bepalen van de verdeling van de fractie groter dan 63 µm is droge zeving gebruikt. Deze methode wordt gebruikt wanneer men ervan uitgaat dat er geen fractie kleiner dan 63 µm aanwezig is.

getrimdVolumeMeten

De volumieke massa is bepaald van een helemaal glad gemaakt proefstuk. De afmetingen ervan zijn nauwkeurig gemeten en de massa is met een balans bepaald.

handvinDraaien

De handvin wordt in het monster gedrukt en met de hand met constante snelheid gedraaid tot het materiaal bezwijkt en dat is het punt waarop de vin doorschiet.

natDroogZeven

Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald door middel van droge zeving.

natDroogZevenHydrometer

Het materiaal is nat gezeefd over de 63µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm is bepaald met een hydrometer. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald is dit gebeurd door middel van droge zeving.

natDroogZevenLaser

Het materiaal is nat gezeefd over de 2mm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 2 mm is bepaald door middel van laserdiffractie. De verdeling van de korrels groter dan 2 mm is bepaald door middel van droge zeving.

natDroogZevenPipet

Het materiaal is nat gezeefd over de 63µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm is bepaald door middel van pipetteren. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald is dit gebeurd door middel van droge zeving.

natDroogZevenRoentgen

Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef. De verdeling van de korrels kleiner dan 63 µm is bepaald met behulp van röntgenstraling. Wanneer de verdeling van de korrels groter dan 63 µm is bepaald is dit gebeurd door middel van droge zeving.

natOxideren

De organische stof is verwijderd met H2O2 (30%). Uit het massaverlies is het gehalte berekend.

natZeven

Het materiaal is nat gezeefd over de 63 µm-zeef.

ongetrimdVolumeMeten

De volumieke massa is bepaald terwijl het materiaal nog in de monstercontainer zit. Dit gebeurt in het veld. Massa en inhoud van de container zijn bekend. De afmetingen van het met materiaal gevulde deel zijn zo goed mogelijk gemeten. De massa van de container met monster is bepaald met een unster.

oplossen

De koolzure kalk is verwijderd met HCl (0,1 M). Uit het massaverlies is het gehalte berekend.

pyknometerGas

De volumieke massa van de vaste delen is bepaald met een met gas gevulde pyknometer. De massa is bepaald met een balans en het volume is berekend uit het drukverschil in de pyknometer (op basis van de wet van Boyle Gay-Lussac).

pyknometerVloeistof

De volumieke massa van de vaste delen is bepaald met een met vloeistof gevulde pyknometer. De massa is bepaald met een balans. Het volume is berekend uit het volumeverschil van de vloeistof in de pyknometer.

samendrukkenStapsgewijs

Voor het bepalen van de verticale vervorming van de grond is de samendrukkingsproef gebruikt, waarbij in een aantal stappen gedurende een bepaalde tijd een bepaalde drukspanning wordt uitgeoefend op het onderzochte materiaal en daarbij de rek in verticale richting wordt gemeten.

Verhitten500

Het materiaal wordt verhit tot 500˚C, waardoor de organische stof verbrandt. Uit het massaverlies wordt het gehalte berekend.

Verhitten900

Het materiaal wordt verhit van 500 tot 900 ˚C waardoor de koolzure kalk wordt omgezet in calciumoxide. Uit het massaverlies is het gehalte berekend.

volumeVoorbepaald

De volumieke massa is bepaald van het materiaal dat met een ring uit een monster is gestoken en dat vervolgens geheel pas is gemaakt. Massa en inhoud van de steekring zijn heel nauwkeurig bekend. De massa van de volle steekring is met een balans bepaald.

zakpenetrometerDrukken

De zakpenetrometer wordt met de hand met gelijkmatige krachttoename 5 mm in het materiaal gedrukt. Uit de drukkracht wordt de schuifspanning berekend.

9. BepalingsmethodeEquivalenteMassa

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

massaAangenomen

De volumieke massa van de fijne fractie die wordt gebruikt als rekenfactor voor de bepaling van de bezinksnelheid van de korrels in water, is gebaseerd op een aanname.

massaAfgeleid

De volumieke massa van de fijne fractie die wordt gebruikt als rekenfactor voor de bepaling van de bezinksnelheid van de korrels in water, is afgeleid uit een meting van de volumieke massa van de vaste delen van het materiaal.

massaBepaald

De volumieke massa van de fijne fractie die wordt gebruikt als rekenfactor voor de bepaling van de bezinksnelheid van de korrels in water, is gemeten.

10. Bepalingsprocedure

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

ISO13320v2009

NEN-ISO 13320:2009 Analyse van de deeltjesgrootteverdeling – Methoden met laserdiffractie beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling door middel van laserdiffractie.

Een internationale norm geaccepteerd door Nederland.

ISO14688d2v2019

NEN-EN-ISO 14688-2:2019 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van grond – Deel 2: Grondslagen voor een classificatie. Een door de NEN voor Nederland vastgestelde norm t.b.v. het classificeren van onverharde grondmonsters voor geotechniek gebaseerd op de ISO norm.

De uitwerking van de bepaling van de maximale ongedraineerde schuifsterke, het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn in de Nederlandse bijlage opgenomen.

ISO17892d1v2014

NEN-EN-ISO 17892-1:2014 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 1: Bepaling van het watergehalte beschrijft de procedure voor het bepalen van het watergehalte door middel van drogen.

Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d2v2014

NEN-EN-ISO 17892-2:2014 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 2: Bepaling van de dichtheid van fijn korrelige grond beschrijft de procedure voor het bepalen van de volumieke massa.

Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d3v2016

NEN-EN-ISO 17892-3:2016 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 3: Bepaling van de dichtheid van gronddeeltjes beschrijft de procedure voor het bepalen van volumieke massa van de vaste delen met de gas- en vloeistofpyknometer.

Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d4v2016

NEN-EN-ISO 17892-4:2016 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 4: Bepaling van de korrelgrootte verdeling beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van fracties door middel van natte zeving over de 63µm-zeef, droge zeving voor fracties groter dan 63 µm en voor de fracties kleiner dan 63 µm met de hydrometer en de pipetmethode.

Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

ISO17892d4v2016en ISO13317d3v2001

NEN-EN-ISO 17892-4:2016 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 4: Bepaling van de korrelgrootte verdeling beschrijft de procedure voor het bepalen van de korrelgrootteverdeling van fracties door middel van natte zeving over de 63µm-zeef en droge zeving voor fracties groter dan 63 µm.

Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

NEN-ISO 13317-3:2001 Bepaling van de deeltjesgrootteverdeling met zwaartekracht-sedimentatiemethoden in vloeistof – Deel 3: Zwaartekrachttechniek met röntgenstraling beschrijft de procedure voor het bepalen van de verdeling van fracties kleiner dan 63 µm door middel van röntgenstraling.

Een internationale norm geaccepteerd door Nederland.

ISO17892d5v2017

NEN-EN-ISO 17892-5:2017 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Beproeving van grond in het laboratorium – Deel 5: Eén-dimensionale samendrukkingsproef beschrijft de procedure voor het bepalen van verticale vervorming door middel van samendrukken, de samendrukkingsproef.

Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

11. BeschrevenMateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

grond

Het boorprofiel omvat alleen lagen die beschreven zijn als grond of bijzonder materiaal.

grondGesteente

Het boorprofiel omvat lagen die beschreven zijn als grond of bijzonder materiaal zowel als lagen die beschreven zijn als gesteente.

gesteente

Het boorprofiel omvat alleen lagen die beschreven zijn als gesteente.

12. Beschrijfkwaliteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

klasse2geroerd

De grond is beschreven volgens de eisen in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld aan standaard geotechnisch booronderzoek, waarbij de gelaagdheid in de monsters verstoord is. Het eventueel aanwezige gesteente is beschreven op een gelijkwaardige manier.

klasse2ongedifferentieerd

De grond is beschreven volgens de eisen in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld aan standaard geotechnisch booronderzoek voor handboringen waarvan alle monsters in het veld zijn beschreven, waarbij het niet relevant is of de gelaagdheid verstoord of intact is; er is geen gesteente beschreven.

klasse2ongeroerd

De grond is beschreven volgens de eisen in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld aan standaard geotechnisch booronderzoek, waarbij de gelaagdheid door de boortechniek intact is gebleven. Het eventueel aanwezige gesteente is beschreven op een gelijkwaardige manier.

klasse3

De grond is beschreven volgens de eisen in NEN-EN-ISO 14688-1 gesteld aan verkennend (hand)booronderzoek; er is geen gesteente beschreven.

nietGespecificeerd

 

De grond is beschreven op basis van NEN 5104 en met verschillen in monsterkwaliteit is bij de beschrijving niet consequent rekening gehouden; er is geen gesteente beschreven.

13. Beschrijflocatie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

lab

De monsters zijn beschreven in een beschrijfruimte.

veld

De monsters zijn beschreven in het veld, direct na monstername.

veldlab

De monsters zijn beschreven in een container aan boord van een schip of een daarmee vergelijkbare ruimte, direct na monstername.

onbekend

 

De plek waar de monsters zijn beschreven is niet bekend.

14. Beschrijfprocedure

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

ISO14688d1v2019

NEN-EN-ISO 14688-1. Een door de NEN voor Nederland vastgestelde norm t.b.v. het identificeren van onverharde grondmonsters voor geotechniek gebaseerd op de ISO norm. De norm is vastgesteld in september 2013 en is de vervanger voor de NEN 5104. De versie uit 2019 is een herziening.

ISO14689d1v2018

NEN-EN-ISO 14689-1 versie 2018. Geotechnisch onderzoek en beproeving – Identificatie en classificatie van gesteente – Deel 1: Identificatie en beschrijving.

Een internationale norm geaccepteerd door Europa en Nederland.

NEN5104Synthetisch

 

De grond is geclassificeerd volgens NEN 5104 en die norm vormt de basis van de procedure. Wanneer de grond niet geclassificeerd kan worden is het bijzonder materiaal. De procedure kent geen strikt onderscheid tussen beschrijven, analyseren en interpreteren en daardoor kan het resultaat een synthetisch karakter hebben.

15. BijzonderBestanddeel

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Geen bijzondere bestanddelen.

artefact

Een antropogeen bestanddeel: de niet nader omschreven (resten van) voorwerpen die door de mens gemaakt zijn.

botrestenWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: resten van botten, voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

botrestenVeel

Een natuurlijk bestanddeel: resten van botten, voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

donkereMineralenWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: deeltjes die opaak en donker van kleur en minder hard dan kwarts zijn, voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

donkereMineralenVeel

Een natuurlijk bestanddeel: deeltjes die opaak en donker van kleur en minder hard dan kwarts zijn, voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

geotextiel

Een antropogeen bestanddeel: textiel en folies die gebruikt worden in grondverbetering en meestal uit kunststof bestaan.

glauconietWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. Deze kleimineralen maken minder dan 25% van de grond uit; het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen.

glauconietVeel

Een natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. Deze kleimineralen maken 25 tot 50% van de grond uit; het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen.

glimmerWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan. De glimmers komen in zo geringe mate voor dat zij niet van invloed zijn op de geotechnische eigenschappen van de grond en dat is het geval wanneer ze minder dan 1% van de grond uitmaken.

glimmerVeel

Een natuurlijk bestanddeel: gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan. De glimmers komen in zo grote mate voor dat zij van invloed zijn op de geotechnische eigenschappen van de grond en dat is al het geval wanneer ze 1% van de grond uitmaken.

houtGebruikt

Een antropogeen bestanddeel: hout of houtig materiaal dat door de mens gebruikt is. Voorbeelden zijn rijsmatten, funderingspalen, beschoeiingen, scheepswrakken.

houtskoolWeinig

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout, meestal gebroken stukjes; voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

houtskoolVeel

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout, meestal gebroken stukjes; voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

huisvuil

Een antropogeen bestanddeel: niet nader omschreven huishoudelijk afval.

ijzerconcretiesWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door ijzer(hydr)oxiden tot een geheel zijn verkit, voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

ijzerconcretiesVeel

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door ijzer(hydr)oxiden tot een geheel zijn verkit, voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

ijzersulfideWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die uit ijzersulfide bestaan, vrijwel altijd de mineralen pyriet of markasiet; voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

ijzersulfideVeel

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die uit ijzersulfide bestaan, vrijwel altijd de mineralen pyriet of markasiet; voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

kalkconcretiesWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door carbonaat tot een geheel zijn verkit, bijvoorbeeld een septarie; voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

kalkconcretiesVeel

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door carbonaat tot een geheel zijn verkit, bijvoorbeeld een septarie; voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

kalkGemaakt

Een antropogeen bestanddeel: op kalk gebaseerd materiaal van menselijke makelij zoals gebluste kalk of als hulpstof herkenbare kalk.

ophoogmateriaalLichtKunststof

Een antropogeen bestanddeel: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat vooral uit plastics en soortgelijke kunststoffen bestaat, met als voorbeeld geëxpandeerd polystyreen.

ophoogmateriaalLichtStenig

Een antropogeen bestanddeel: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat uit stenig materiaal van menselijke makelij bestaat. Voorbeelden zijn bims, geëxpandeerde kleikorrels, flugsand, schuimbeton en schuimglas.

plantenrestenHoutig

Een natuurlijk bestanddeel: de houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen en takken.

plantenrestenNietHoutig

Een natuurlijk bestanddeel: de niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren.

puin

Een antropogeen bestanddeel: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend.

schelpmateriaalWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: schelpen en resten van schelpen en wel voorkomend in een mate dat de geotechnische eigenschappen van de grond niet worden beïnvloed.

schelpmateriaalVeel

Een natuurlijk bestanddeel: schelpen en resten van schelpen, voorkomend in een mate dat de geotechnische eigenschappen van de grond worden beïnvloed.

stenen

Een antropogeen bestanddeel: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw.

verbrandingsrestenFijn

Een antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (<63µm), veelal vliegas genoemd.

verbrandingsrestenMiddelGrof

Een antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter die vergelijkbaar is met zand (0,063 – 2 mm), veelal bodemas genoemd.

verbrandingsrestenGrof

Een antropogeen bestanddeel: minerale verbrandingsresten met een diameter groter dan 2mm; veelal slakken genoemd.

vuursteenWeinig

Een natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts, voorkomend in een mate die niet van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

vuursteenVeel

Een natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts, voorkomend in een mate die van invloed is op de geotechnische eigenschappen van de grond.

wegverhardingsmateriaal

Een antropogeen bestanddeel: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

glauconiet

 

Een natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan. De mate van voorkomen is niet gespecificeerd; het voorkomen ervan beïnvloedt de eigenschappen van de grond omdat het korrels zijn die zich als klei gedragen.

houtNietGespecificeerd

 

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: omvat de IMBRO-waarden houtGebruikt en plantenrestenHoutig.

houtskool

 

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout, meestal gebroken stukjes; de mate van voorkomen is niet gespecificeerd.

ijzerconcreties

 

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door ijzer(hydr)oxiden tot een geheel zijn verkit; de mate van voorkomen is niet gespecificeerd.

kalkNietGespecificeerd

 

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: omvat de IMBRO-waarden kalkGemaakt en kalkconcretiesVeel en kalkconcretiesWeinig.

vuursteen

 

Een natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts; de mate van voorkomen is niet gespecificeerd.

16. BijzonderGesteentebestanddeel

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Geen bijzondere bestanddelen.

donkereMineralen

Deeltjes die opaak en donker van kleur en minder hard dan kwarts zijn.

fosfaatconcretie

Concretie die in belangrijke mate uit fosfaat bestaat.

glauconiet

Groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan.

glimmer

Gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan.

ijzersulfide

Mineralen die uit ijzersulfide bestaan, vrijwel altijd pyriet of markasiet.

mangaanconcretie

Concretie die uit mangaanoxide bestaat.

siderietconcretie

Concretie die uit sideriet bestaat.

vuursteenconcretie

Concretie die uit vrijwel amorfe kwarts bestaat.

17. BijzonderheidMateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

desintegratie

Het onderzochte materiaal blijkt na droging in de oven op 105 of 110 °C gedesintegreerd. Dit kan wijzen op een bijzondere samenstelling van het materiaal.

gelaagd

Het onderzochte materiaal blijkt gelaagd. Dit kan van invloed zijn op het resultaat.

insluiting

In het onderzochte materiaal blijken 1 of meer insluitingen voor te komen, bijvoorbeeld een grindkorrel, schelp, een stukje puin of hout.

scheur

Het onderzochte materiaal blijkt gescheurd. Dit kan van invloed zijn op het resultaat.

verkleuring

Het onderzochte materiaal blijkt na droging in de oven op 105 of 110 °C van kleur veranderd. Dit kan wijzen op een bijzondere samenstelling van het materiaal.

18. BijzonderheidResultaat

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietVerwachtVerloop

Het verloop van het resultaat is anders dan verwacht.

19. BijzonderheidUitvoering

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

belastingplaatScheef

Tijdens het belasten is de belastingplaat (ook wel loadcap of topcap genaamd) scheef gezakt en is mogelijk gaan aanlopen.

massaProefstuk

De massa van het proefstuk is kleiner dan de procedure voorschrijft.

materiaalVerloren

Er is een correctie op de verdeling van de fractie groter dan 63 µm toegepast omdat tijdens het zeven een klein deel (niet meer dan 1%) van het materiaal verloren is gegaan.

poreuzeSteenGebroken

Na afloop van het bepaling is geconstateerd dat een van de poreuze stenen is gebroken.

sequentieelUitgevoerd

Het organischestofgehalte, kalkgehalte en de korrelgrootteverdeling zijn achter elkaar op hetzelfde materiaal uitgevoerd. De bepalingen kunnen minder nauwkeurig zijn doordat er materiaal kan zijn weggespoeld.

volumeProefstuk

Het volume van het proefstuk is kleiner dan de procedure voorschrijft.

20. BijzonderMateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

asVulkanisch

Natuurlijk materiaal: vulkanisch materiaal met een korrelgrootte kleiner dan 4 mm.

betonOngebroken

Antropogeen materiaal: beton dat niet als puin wordt geclassificeerd, bijvoorbeeld een betonplaat.

geotextiel

Antropogeen materiaal: textiel en folies die gebruikt worden in grondverbetering en meestal uit kunststof bestaan.

glauconietzand

Natuurlijk materiaal: zand dat in hoofdzaak bestaat uit groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan.

houtGebruikt

Antropogeen materiaal: hout of houtig materiaal dat door de mens gebruikt is. Voorbeelden zijn rijsmatten, funderingspalen, beschoeiingen, scheepswrakken.

huisvuil

Antropogeen materiaal: niet nader omschreven huishoudelijk afval.

kalkGemaakt

Antropogeen materiaal: op kalk gebaseerd materiaal van menselijke makelij zoals gebluste kalk of als hulpstof herkenbare kalk.

kalkNatuurlijk

Natuurlijk materiaal: Een vrijwel geheel uit kalk bestaand sediment dat niet als gesteente is geclassificeerd.

oer

Natuurlijk materiaal: IJzerverkitting die op natuurlijke wijze door inspoeling is gevormd.

ophoogmateriaalLichtKunststof

Antropogeen materiaal: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat vooral uit plastics en soortgelijke kunststoffen bestaat, met als voorbeeld geëxpandeerd polystyreen.

ophoogmateriaalLichtStenig

Antropogeen materiaal: ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht dat uit stenig materiaal van menselijke makelij bestaat. Voorbeelden zijn bims, geëxpandeerde kleikorrels, flugsand, schuimbeton en schuimglas.

plantenrestenHoutig

Natuurlijk materiaal: de houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen en takken.

plantenrestenNietHoutig

Natuurlijk materiaal: de niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren.

puin

Antropogeen materiaal: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend.

schelpmateriaal

Natuurlijk materiaal: schelpen en resten van schelpen.

soilmix

Antropogeen materiaal: een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas; wordt bijvoorbeeld als grondverbetering gebruikt voor grondkeringen.

stenen

Antropogeen materiaal: stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw.

verbrandingsrestenFijn

Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (<63µm), veelal vliegas genoemd.

verbrandingsrestenMiddelGrof

Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter die vergelijkbaar is met zand (0,063 – 2 mm), veelal bodemas genoemd.

verbrandingsrestenGrof

Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter groter dan 2mm; veelal slakken genoemd.

wegverhardingsmateriaal

Antropogeen materiaal: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

houtNietGespecificeerd

 

Antropogeen of natuurlijk materiaal: omvat de IMBRO-waarden houtGebruikt en plantenrestenHoutig.

kalkNietGespecificeerd

 

Antropogeen of natuurlijk materiaal: omvat de IMBRO-waarden kalkGemaakt en kalkNatuurlijk.

verbrandingsresten

 

Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten; de diameter is niet gespecificeerd.

21. Bodemgebruik

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geenBodemgebruik

Terrein met verhard oppervlak.

akker

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw.

boomgaard

Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomgaard.

boomkwekerij

Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomkwekerij.

bos

Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met bos.

gebruikInTransitie

Terrein dat niet-verhard is en nog niet werkelijk in gebruik omdat men het gebruik van het terrein aan het veranderen is.

glastuinbouw

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor tuinbouw onder glas.

grasland

Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat voor korte of lange tijd met gras begroeid is.

natuurGeenVegetatie

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein zonder vegetatie, bijvoorbeeld stranden, wadplaten of stuifzandgebieden.

natuurKorteVegetatie

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met heide, riet of andere korte vegetatie.

nietLandelijkBomen

Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met bomen is begroeid (plantsoenen, singels, begraafplaatsen, volkstuinen en campings).

nietLandelijkGras

Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met gras is begroeid (bijv. parken, golfbanen, sportparken, grasstroken en een grasveld bij zwembaden).

22. Boorprocedure

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

SIKB2001vanafV6.0

SIKB protocol 2001 Plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen. Versie 6.0 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het booronderzoek bevatten.

SIKB2101vanafV3.3

SIKB protocol 2.101 Mechanisch boren. Versie 3.3 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het booronderzoek bevatten.

onbekend

 

Het is niet bekend onder welke afspraken het boren is uitgevoerd.

23. Boortechniek

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

handDraaien

De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn de verschillende typen edelmanboren, de lepelboor, de riversideboor, de spiraalboor en de keienvanger.

handDrukken

De techniek waarbij een apparaat zonder zuiger met de hand wordt bediend en door drukken dieper de grond in wordt gedreven. De gebruikte apparaten worden gewoonlijk steekapparaten genoemd en voorbeelden zijn de gutsboor, het VanderHorst-steekapparaat, de Dachnovskiboor, de profielsteker, de veenprofielsteker, de monsterringsteker, de folie-sampler, de steekbuis, de Beeker-sampler en de grondkolomcilinder.

handDrukkenZuiger

De techniek waarbij een apparaat dat voorzien is van een zuiger met de hand wordt bediend en door drukken dieper de grond in wordt gedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn de zuigerboor en de VanderStaay-boor.

handHameren

De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en een hamer wordt gebruikt om het dieper de grond in te drijven; de hamer kan met de hand bediend worden of elektrisch worden aangedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn de gutsboor en bepaalde steekapparaten (monsterringsteker, folie-sampler, de steekbuis en grondkolomcilinder).

handPulsen

De techniek waarbij een apparaat met de hand wordt bediend en een buis met een terugslagklep dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen. De buis met terugslagklep wordt de puls genoemd. Bij pulsen is het geboorde traject altijd maar voor een klein gedeelte open en wordt het grootste deel van het gat beschermd door een buis die tijdens het boren naar beneden wordt gedrukt. Aanvullende maatregelen om het geboorde gat in stand te houden om verder te kunnen boren zijn niet nodig.

mechanischDraaienOnverbuisd

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht of spoeling worden gebruikt. Voorbeelden zijn bepaalde vormen van boren met de avegaar, bucketboren, luchtliften, rotary-drilling, straightflushboren en zuigboren.

mechanischDraaienVerbuisd

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven. De draaiende boorkop zit onderaan een buis die precies in het gat past. De buis zorgt ervoor dat het gat tijdens het boren in stand wordt gehouden. Het voorbeeld is counter-flushboren.

mechanischDrukken

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door continu drukken dieper de grond in wordt gedreven. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn het ackermann-apparaat, het Begemanapparaat, de DLDS, de holle avegaar en de spitsmuis. Ook een guts wordt gedrukt wanneer de aard van de ondergrond dat toestaat.

mechanischGrijpen

De techniek waarbij een mechanisch bediende grijper wordt gebruikt om het gat dieper te maken. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht of spoeling worden gebruikt. Wanneer er slechts een oppervlakkig gat wordt gemaakt wordt dit niet als een vorm van boren beschouwd. Een voorbeeld is de grijperboring.

mechanischHameren

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en een hamer wordt gebruikt om het de grond in te drijven. Voorbeelden zijn de ramguts, window sampler en het ackermann-apparaat; een guts wordt gehamerd wanneer de aard van de ondergrond dat vereist.

mechanischPulsen

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en een buis met een terugslagklep dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen. De buis met terugslagklep wordt de puls genoemd en deze techniek is de meest gebruikte in de wereld van de geotechniek. Bij pulsen is het geboorde traject altijd maar voor een klein gedeelte open en wordt het grootste deel van het gat beschermd door een buis die tijdens het boren naar beneden wordt gedrukt. Aanvullende maatregelen om het geboorde gat in stand te houden om dieper te kunnen boren zijn niet nodig.

mechanischSpuitenDraaien

De techniek waarbij een apparaat mechanisch door een combinatie van spuiten en draaien dieper de grond in wordt gedreven. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Het voorbeeld is boren met gebruik van de Sherbrooke sampler.

mechanischSpuitenOnverbuisd

De techniek waarbij met een mechanisch bediend apparaat een gat wordt gemaakt door de grond los te spuiten. Tijdens het boren is er sprake van een volledig open gat. Om het geboorde gat bij verder boren in stand te houden kan verbuizing worden aangebracht. Voorbeelden van apparaten die gebruikt worden zijn een slang aangesloten op een compressor en een spuitlans.

mechanischSpuitenVerbuisd

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en dieper de grond in wordt gedreven door de grond los te spuiten. De spuitkop zit onderaan een buis die precies in het gat past. De buis zorgt ervoor dat het gat tijdens het boren in stand wordt gehouden. Het voorbeeld is ro-flushboren.

mechanischTrillen

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door hoog-frequent trillen dieper de grond in wordt gedreven. Het trillen kan gecombineerd worden met drukken of draaien. Voorbeelden zijn sonisch boren, vibrocoring en boren met de trilflip, de geodoff, de Zenkovitch en de Aqualock.

mechanischVallen

De techniek waarbij het apparaat mechanisch wordt aangedreven en een buis de grond in wordt gedreven door deze van geringe hoogte in een keer in de waterbodem te laten vallen. Voorbeelden zijn de dropcorer en de pistoncorer.

mechanischVerdringen

De techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien, hameren, drukken of trillen de grond in wordt gedreven zonder eigenlijk materiaal naar boven te halen. Voorbeelden zijn verdringend sonisch boren, boren met de volle avegaar en boren met een holle avegaar met blinde punt.

handOnbekend

 

Er is een apparaat gebruikt dat met de hand dieper de grond in wordt gedreven. Het is niet bekend hoe dat is gebeurd, mogelijk zijn er verschillende technieken gebruikt.

mechanischDraaienOnverbuisdDeelsDrukkenHameren

 

Er zijn twee technieken gebruik: de techniek waarbij een apparaat mechanisch wordt aangedreven en door draaien dieper de grond in wordt gedreven en een techniek waarbij een apparaat mechanisch met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven. Dekt onder meer het gebruik van een standaard avegaar in combinatie met een of ander steekapparaat.

mechanischOnbekendDeelsDrukkenHameren

 

Er zijn twee technieken gebruikt: een techniek waarbij een apparaat mechanisch dieper de grond in wordt gedreven en een techniek waarbij een apparaat mechanisch met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven.

onbekend

 

Het is niet bekend welke techniek is gebruikt.

onbekendDeelsDrukkenHameren

 

Er zijn twee technieken gebruikt: een op geen enkele wijze gespecificeerde techniek en een techniek waarbij een apparaat mechanisch met een hamer of door continu te drukken dieper de grond in wordt gedreven.

onbekendPulsen

 

Een techniek waarbij een puls dieper de grond in wordt gedreven door deze herhaaldelijk te laten vallen.

24. Breedteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

uiterstSmal

De kortste afstand tussen de grensvlakken is kleiner dan 0,25 mm.

zeerSmal

De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 0,25 en 0,5 mm.

smal

De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 0,5 en 2,5 mm.

matigSmal

De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 0,25 en 1 cm.

matigBreed

De kortste afstand tussen de grensvlakken ligt tussen 1 en 10 cm.

breed

De kortste afstand tussen de grensvlakken is groter dan 10 cm.

25. Buismateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

pe

De buis bestaat uit polyethyleen, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft.

peHighDensity

De buis bestaat uit high density polyethyleen.

peLowDensity

De buis bestaat uit low density polyethyleen.

pePvc

De buis bestaat uit polyethyleen en pvc, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft.

staal

De buis bestaat uit staal, waarbij onbekend is welk type staal het betreft.

staalGegalvaniseerd

De buis bestaat uit gegalvaniseerd staal.

staalRoestvrij

De buis bestaat uit roestvrij staal.

26. Cementsoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietBepaald

Het cement is niet herkenbaar.

calciet

Tussen korrels neergeslagen kalkcement. Calciet is in zandsteen herkenbaar aan bruisen in aanraking met zoutzuuroplossing.

gips

Tussen korrels neergeslagen calciumsulfaatcement. Gips bruist niet en is zachter dan calciet, het is met een mes los te snijden.

ijzeroxide

Tussen korrels neergeslagen ijzeroxide. IJzeroxide Komt typisch voor in lagen en heeft kenmerkende rode en bruine roestkleuren.

kwarts

Tussen korrels neergeslagen siliciumoxide. Kwarts kan in kalk- of kwartszandsteen voorkomen.

27. ConsistentieFijneGrond

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zeerSlap

Grond waar een vinger gemakkelijk tot 25 mm in kan worden gedrukt en die tussen de vingers door loopt wanneer de hand wordt samengeknepen.

slap

Grond waar een vinger tot 10 mm kan worden gedrukt en die met lichte druk van de vingers kan worden verkneed.

stevig

Grond die met de duim gemakkelijk kan worden ingedrukt en niet met de vingers kan worden verkneed, maar wel tot 3 mm dikke strengen kan worden uitgerold zonder te breken of te verkruimelen.

stijf

Grond waar met de duim een ondiepe voor in kan worden gemaakt en die verkruimelt en breekt wanneer de grond tot 3 mm dikke strengen wordt uitgerold, maar nog vochtig genoeg is om weer tot een bol te worden gekneed.

zeerStijf

Grond waar nog net een kerf in kan worden gemaakt met de nagel van de duim. De grond kan niet meer worden vervormd en verkruimelt onder druk. Vaak is deze grond uitgedroogd. De grond heeft meestal een lichte kleur.

zeerSlapNEN5104

 

Grond die zonder knijpen tussen de vingers door loopt. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

matigSlapNEN5104

 

Grond die bij knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door loopt. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

slapNEN5104

 

Grond die bij knijpen nog goed tussen de vingers door loopt. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

matigStevigNEN5104

 

Grond die met stevig knijpen nog juist tussen de vingers door te krijgen is. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

stevigNEN5104

 

Grond die niet tussen de vingers door te krijgen is. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

zeerStevigNEN5104

 

Grond met de duimnagel in te drukken is. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

hardNEN5104

 

Grond waar met een mes in kan worden gesneden. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

zeerHardNEN5104

 

Grond waar met een mes met moeite in kan worden gesneden. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

28. ConsistentieOrganischeGrond

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zeerSlap

De grond loopt zonder knijpen tussen de vingers door.

slap

De grond loopt met knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door.

matigSlap

De grond loopt met knijpen nog goed tussen de vingers door.

matigStevig

De grond is met stevig knijpen nog juist tussen de vingers door te krijgen.

stevig

De grond is ook met stevig knijpen niet tussen de vingers door te krijgen.

vast

De grond is nog met de nagel in te drukken.

29. Coördinaattransformatie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

7parameterTransformatie

De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Voor elk jaar is een parameterset beschikbaar voor de berekening van coördinaten in ETRS89 in Nederland, waarna een transformatieprocedure naar de juiste dag volgt.

7parameterTransformatie1989

De gegevens zijn getransformeerd van WGS84 naar ETRS89, gebruikmakend van de 7-parameter transformatie. De transformatieparameters zijn afkomstig van de Dienst der Hydrografie en zijn tijdsafhankelijk. Bij transformatie is gebruik gemaakt van de parameterset 1989.0.

nietGetransformeerd

De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig.

RDNAPTRANS2008

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

RDNAPTRANS2008MV0

 

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de Transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

30. Desintegratie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietUiteengevallen

Geen zichtbare desintegratie van gesteentemateriaal.

gedeeltelijkUiteengevallen

Het gesteentemateriaal is gedeeltelijk bros geworden en kan met de hand in losse brokken worden gebroken.

volledigUiteengevallen

Het gesteentemateriaal is volledig bros geworden en valt onder druk met de hand in de samenstellende korrels uiteen. Gedraagt zich als grond.

31. DisperseInhomogeniteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Geen disperse inhomogeniteiten.

dolomietbrokjesWeinig

Dolomietbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

dolomietbrokjesVeel

Dolomietbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

gipsbrokjesWeinig

Gipsbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

gipsbrokjesVeel

Gipsbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

grindlensjesWeinig

Grindlensjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

grindlensjesVeel

Grindlensjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

kalksteenbrokjesWeinig

Kalksteenbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

kalksteenbrokjesVeel

Kalksteenbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

kleibrokjesWeinig

Kleibrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

kleibrokjesVeel

Kleibrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

kleilensjesWeinig

Kleilensjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

kleilensjesVeel

Kleilensjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

kleisteenbrokjesWeinig

Kleisteenbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

kleisteenbrokjesVeel

Kleisteenbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

siltbrokjesWeinig

Siltbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

siltbrokjesVeel

Siltbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

siltlensjesWeinig

Siltlensjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

siltlensjesVeel

Siltlensjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

siltsteenbrokjesWeinig

Siltsteenbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

siltsteenbrokjesVeel

Siltsteenbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

steenkoolbrokjesWeinig

Steenkoolbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

steenkoolbrokjesVeel

Steenkoolbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

steenzoutbrokjesWeinig

Steenzoutbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

steenzoutbrokjesVeel

Steenzoutbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

veenbrokjesVeel

Veenbrokjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

veenbrokjesWeinig

Veenbrokjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

zandlensjesWeinig

Zandlensjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

zandlensjesVeel

Zandlensjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

zandsteenlensjesWeinig

Zandsteenlensjes maken 5 tot 25% van het volume uit.

zandsteenlensjesVeel

Zandsteenlensjes maken 25 tot 50% van het volume uit.

32. Dispersiemethode

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

roeren

Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in water los te roeren.

roerenDispersiemiddel

Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in water met een dispersiemiddel los te roeren.

metUltrasoonbad

Samenklonterende korrels zijn losgemaakt door het materiaal in een ultrasoonbad gevuld met water en een dispersiemiddel los te trillen.

33. Droogtemperatuur

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

70graden

Het watergehalte is bepaald door droging van het materiaal op 70 °C. Deze temperatuur wordt gebruikt bij organisch materiaal.

105graden

Het watergehalte is bepaald door droging van het materiaal op 105 °C.

110graden

Het watergehalte is bepaald door droging van het materiaal op 110 °C.

34. Droogtijd

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

16tot24uur

Het materiaal is tussen de 16 en 24 uur gedroogd.

24uurEnLanger

Het materiaal is langer dan 24 uur gedroogd.

stabieleMassa

Het materiaal is gedroogd tot het materiaal een stabiele massa heeft en dat is wanneer de massa van het materiaal niet meer veranderd na een uur drogen.

35. FijnGrindGehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

spoorTot1

 

De fractie 2-5,6 mm maakt minder dan 1 procent van de massa van de grindfractie uit.

weinig1tot25

 

De fractie 2-5,6 mm maakt tussen 1 en 25 procent van de massa van de grindfractie uit.

veel25tot50

 

De fractie 2-5,6 mm maakt tussen 25 en 50 procent van de massa van de grindfractie uit.

zeerVeel50tot75

 

De fractie 2-5,6 mm maakt tussen 50 en 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

uiterstVeelMinstens75

 

De fractie 2-5,6 mm maakt minstens 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

36. Fractieverdeling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

basisBasis

De fractie <63µm is niet onderverdeeld; de fractie >63µm is niet onderverdeeld.

basisStandaard

De fractie <63µm is niet onderverdeeld; de fractie >63µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63-90µm, 90-125µm, 125-180µm, 180-250µm, 250-355µm, 355-500µm, 500-710µm, 710-1000µm, 1000-1400µm, 1400µm-2mm, 2-4mm, 4-8mm, 8-16mm, 16-31,5mm, 31,5mm-63mm, >63mm).

basisUitgebreid

De fractie <63µm is niet onderverdeeld; de fractie >63µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld en dat betekent dat de standaardverdeling is uitgebreid met 1 tot 6 extra fracties (bij volledige uitbreiding in de fracties 63-75µm, 75-90µm, 90-106µm, 106-125µm, 125-150µm, 150-180µm, 180-212µm, 212-250µm, 250-355µm, 355-500µm, 500-710µm, 710-1000µm, 1000-1400µm, 1400µm-2mm, 2-4mm, 4-5,6mm, 5,6-8mm, 8-11,2mm, 11,2-16mm, 16-31,5mm, 31,5mm-63mm, >63mm).

standaardBasis

De fractie <63µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-32µm, 32-50µm, 50-63µm); de fractie >63µm is niet onderverdeeld.

standaardStandaard

De fractie <63µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-32µm, 32-50µm, 50-63µm); de fractie >63µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63-90µm, 90-125µm, 125-180µm, 180-250µm, 250-355µm, 355-500µm, 500-710µm, 710-1000µm, 1000-1400µm, 1400µm-2mm, 2-4mm, 4-8mm, 8-16mm, 16-31,5mm, 31,5mm-63mm, >63mm).

standaardUitgebreid

De fractie <63µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-32µm, 32-50µm, 50-63µm); de fractie >63µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld en dat betekent dat de standaardverdeling is uitgebreid met 1 tot 6 extra fracties (bij volledige uitbreiding in de fracties 63-75µm, 75-90µm, 90-106µm, 106-125µm, 125-150µm, 150-180µm, 180-212µm, 212-250µm, 250-355µm, 355-500µm, 500-710µm, 710-1000µm, 1000-1400µm, 1400µm-2mm, 2-4mm, 4-5,6mm, 5,6-8mm, 8-11,2mm, 11,2-16mm, 16-31,5mm, 31,5mm-63mm, >63mm).

uitgebreidBasis

De fractie <63µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-4µm, 4-8µm, 8-16µm, 16-32µm, 32-50µm, 50-63µm); de fractie >63µm is niet onderverdeeld.

uitgebreidStandaard

De fractie <63µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-4µm, 4-8µm, 8-16µm, 16-32µm, 32-50µm, 50-63µm); de fractie >63µm is op de standaardmanier onderverdeeld (in de fracties 63-90µm, 90-125µm, 125-180µm, 180-250µm, 250-355µm, 355-500µm, 500-710µm, 710-1000µm, 1000-1400µm, 1400µm-2mm, 2-4mm, 4-8mm, 8-16mm, 16-31,5mm, 31,5mm-63mm, >63mm).

uitgebreidUitgebreid

De fractie <63µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld (in de fracties 0-2µm, 2-4µm, 4-8µm, 8-16µm, 16-32µm, 32-50µm, 50-63µm); de fractie >63µm is op de uitgebreide manier onderverdeeld en dat betekent dat de standaardverdeling is uitgebreid met 1 tot 6 extra fracties (bij volledige uitbreiding in de fracties 63-75µm, 75-90µm, 90-106µm, 106-125µm, 125-150µm, 150-180µm, 180-212µm, 212-250µm, 250-355µm, 355-500µm, 500-710µm, 710-1000µm, 1000-1400µm, 1400µm-2mm, 2-4mm, 4-5,6mm, 5,6-8mm, 8-11,2mm, 11,2-16mm, 16-31,5mm, 31,5mm-63mm, >63mm).

37. GebruiktMedium

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

butanol

De vloeistofpyknometer is met butanol gevuld. Butanol is vooral geschikt voor organisch materiaal.

gedestilleerdWater

De vloeistofpyknometer is met gedestilleerd water gevuld. Water is niet geschikt voor organisch materiaal, organische stof gaat drijven op water.

helium

De gaspyknometer is met helium (99,5%) gevuld. Helium is een licht, niet adsorberend gas waarmee kleine poriën worden bereikt en daarmee een grote nauwkeurigheid in de bepaling van het volume.

hexaan

De vloeistofpyknometer is met hexaan gevuld. Hexaan is vooral geschikt voor organisch materiaal.

spiritus

De vloeistofpyknometer is met spiritus gevuld. Spiritus is vooral geschikt voor organisch materiaal.

38. GelaagdeInhomogeniteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

asWeinigDikkeLaminae

Vulkanische as maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

asVeelDikkeLaminae

Vulkanische as maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

bruinkoolWeinigDunneLaminae

Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

bruinkoolWeinigDikkeLaminae

Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

bruinkoolWeinigErgDunneLaagjes

Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

bruinkoolWeinigDunneLaagjes

Bruinkool maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

bruinkoolVeelDunneLaminae

Bruinkool maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

bruinkoolVeelDikkeLaminae

Bruinkool maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

bruinkoolVeelErgDunneLaagjes

Bruinkool maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

bruinkoolVeelDunneLaagjes

Bruinkool maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

detritusWeinigDunneLaminae

Detritus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

detritusWeinigDikkeLaminae

Detritus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

detritusWeinigErgDunneLaagjes

Detritus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

detritusWeinigDunneLaagjes

Detritus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

detritusVeelDunneLaminae

Detritus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

detritusVeelDikkeLaminae

Detritus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

detritusVeelErgDunneLaagjes

Detritus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

detritusVeelDunneLaagjes

Detritus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

grindWeinigErgDunneLaagjes

Grind maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

grindWeinigDunneLaagjes

Grind maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

grindVeelErgDunneLaagjes

Grind maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

grindVeelDunneLaagjes

Grind maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

gyttjaWeinigDunneLaminae

Gyttja maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

gyttjaWeinigDikkeLaminae

Gyttja maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

gyttjaWeinigErgDunneLaagjes

Gyttja maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

gyttjaWeinigDunneLaagjes

Gyttja maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

gyttjaVeelDunneLaminae

Gyttja maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

gyttjaVeelDikkeLaminae

Gyttja maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

gyttjaVeelErgDunneLaagjes

Gyttja maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

gyttjaVeelDunneLaagjes

Gyttja maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

humusWeinigDunneLaminae

Humus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

humusWeinigDikkeLaminae

Humus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

humusWeinigErgDunneLaagjes

Humus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

humusWeinigDunneLaagjes

Humus maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

humusVeelDunneLaminae

Humus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

humusVeelDikkeLaminae

Humus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

humusVeelErgDunneLaagjes

Humus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

humusVeelDunneLaagjes

Humus maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kalkWeinigDunneLaminae

Kalk maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kalkWeinigDikkeLaminae

Kalk maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kalkWeinigErgDunneLaagjes

Kalk maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kalkWeinigDunneLaagjes

Kalk maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kalkVeelDunneLaminae

Kalk maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kalkVeelDikkeLaminae

Kalk maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kalkVeelErgDunneLaagjes

Kalk maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kalkVeelDunneLaagjes

Kalk maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kalksteenWeinigDunneLaminae

Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kalksteenWeinigDikkeLaminae

Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kalksteenWeinigErgDunneLaagjes

Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kalksteenWeinigDunneLaagjes

Kalksteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kalksteenVeelDunneLaminae

Kalksteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kalksteenVeelDikkeLaminae

Kalksteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kalksteenVeelErgDunneLaagjes

Kalksteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kalksteenVeelDunneLaagjes

Kalksteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

keitjesWeinigDunneLaagjes

Keitjes maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

keitjesVeelDunneLaagjes

Keitjes maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kleiWeinigDunneLaminae

Klei maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kleiWeinigDikkeLaminae

Klei maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kleiWeinigErgDunneLaagjes

Klei maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kleiWeinigDunneLaagjes

Klei maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kleiVeelDunneLaminae

Klei maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kleiVeelDikkeLaminae

Klei maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kleiVeelErgDunneLaagjes

Klei maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kleiVeelDunneLaagjes

Klei maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kleisteenWeinigDunneLaminae

Kleisteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kleisteenWeinigDikkeLaminae

Kleisteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kleisteenWeinigErgDunneLaagjes

Kleisteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kleisteenWeinigDunneLaagjes

Kleisteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

kleisteenVeelDunneLaminae

Kleisteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

kleisteenVeelDikkeLaminae

Kleisteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

kleisteenVeelErgDunneLaagjes

Kleisteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

kleisteenVeelDunneLaagjes

Kleisteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

mergelWeinigDunneLaminae

Mergel maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

mergelWeinigDikkeLaminae

Mergel maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

mergelWeinigErgDunneLaagjes

Mergel maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

mergelWeinigDunneLaagjes

Mergel maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

mergelVeelDunneLaminae

Mergel maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

mergelVeelDikkeLaminae

Mergel maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

mergelVeelErgDunneLaagjes

Mergel maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

mergelVeelDunneLaagjes

Mergel maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

oerWeinigDunneLaminae

Oer maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

oerWeinigDikkeLaminae

Oer maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

oerWeinigErgDunneLaagjes

Oer maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

oerWeinigDunneLaagjes

Oer maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

oerVeelDunneLaminae

Oer maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

oerVeelDikkeLaminae

Oer maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

oerVeelErgDunneLaagjes

Oer maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

oerVeelDunneLaagjes

Oer maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

schelpmateriaalWeinigDunneLaminae

Schelpmateriaal maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

schelpmateriaalWeinigDikkeLaminae

Schelpmateriaal maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

schelpmateriaalWeinigErgDunneLaagjes

Schelpmateriaal maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

schelpmateriaalWeinigDunneLaagjes

Schelpmateriaal maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

schelpmateriaalVeelDunneLaminae

Schelpmateriaal maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

schelpmateriaalVeelDikkeLaminae

Schelpmateriaal maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

schelpmateriaalVeelErgDunneLaagjes

Schelpmateriaal maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

schelpmateriaalVeelDunneLaagjes

Schelpmateriaal maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

siltWeinigDunneLaminae

Silt maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

siltWeinigDikkeLaminae

Silt maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

siltWeinigErgDunneLaagjes

Silt maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

siltWeinigDunneLaagjes

Silt maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

siltVeelDunneLaminae

Silt maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

siltVeelDikkeLaminae

Silt maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

siltVeelErgDunneLaagjes

Silt maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

siltVeelDunneLaagjes

Silt maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

siltsteenWeinigDunneLaminae

Siltsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

siltsteenWeinigDikkeLaminae

Siltsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

siltsteenWeinigErgDunneLaagjes

Siltsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

siltsteenWeinigDunneLaagjes

Siltsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

siltsteenVeelDunneLaminae

Siltsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

siltsteenVeelDikkeLaminae

Siltsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

siltsteenVeelErgDunneLaagjes

Siltsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

siltsteenVeelDunneLaagjes

Siltsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

veenWeinigDunneLaminae

Veen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

veenWeinigDikkeLaminae

Veen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

veenWeinigErgDunneLaagjes

Veen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

veenWeinigDunneLaagjes

Veen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

veenVeelDunneLaminae

Veen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

veenVeelDikkeLaminae

Veen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

veenVeelErgDunneLaagjes

Veen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

veenVeelDunneLaagjes

Veen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

vuursteenWeinigErgDunneLaagjes

Vuursteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

vuursteenWeinigDunneLaagjes

Vuursteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

vuursteenVeelErgDunneLaagjes

Vuursteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

vuursteenVeelDunneLaagjes

Vuursteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

zandWeinigDunneLaminae

Zand maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

zandWeinigDikkeLaminae

Zand maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

zandWeinigErgDunneLaagjes

Zand maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

zandWeinigDunneLaagjes

Zand maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

zandVeelDunneLaminae

Zand maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

zandVeelDikkeLaminae

Zand maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

zandVeelErgDunneLaagjes

Zand maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

zandVeelDunneLaagjes

Zand maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

zandsteenWeinigDunneLaminae

Zandsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

zandsteenWeinigDikkeLaminae

Zandsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

zandsteenWeinigErgDunneLaagjes

Zandsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

zandsteenWeinigDunneLaagjes

Zandsteen maakt 5 tot 25% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

zandsteenVeelDunneLaminae

Zandsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die minder dan 6 mm dik zijn.

zandsteenVeelDikkeLaminae

Zandsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laminae die tussen 6 en 20 mm dik zijn.

zandsteenVeelErgDunneLaagjes

Zandsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 20 en 60 mm dik zijn.

zandsteenVeelDunneLaagjes

Zandsteen maakt 25 tot 50% van het volume uit en komt voor in laagjes die tussen 60 en 200 mm dik zijn.

bruinkoollagen

 

Bruinkool maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

detrituslagen

 

Detritus maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

grindlagen

 

Grind maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

gyttjalagen

 

Gyttja maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

keitjeslagen

 

Keitjes maken minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

kleilagen

 

Klei maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

leemlagen

 

Leem maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

oerlagen

 

Oer maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

schelpmateriaallagen

 

Schelpmateriaal maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

veenlagen

 

Veen maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

zandlagen

 

Zand maakt minder dan 50% van het volume uit en komt voor in laminae, laagjes of lagen.

39. Gelaagdheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

dunGelamineerd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die kleiner is dan 6 mm.

dikGelamineerd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die tussen 6 en 20 mm ligt.

ergDunGelaagd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die tussen 20 en 60 mm ligt.

dunGelaagd

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die die tussen 60 en 200 mm ligt.

mmGelaagd

 

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die van een of enkele millimeters. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

cmGelaagd

 

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die van een of enkele centimeters. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

dmGelaagd

 

De laag is opgebouwd uit laagjes met een dikte die van een of enkele decimeters. Een klasse onder de NEN 5104 procedure.

40. GeotechnischeAfzettingskarakteristiek

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietBepaald

De typering van het sediment waaruit de grond bestaat is niet bepaald.

basisveen

De onderste holocene veenlaag liggend op pleistocene afzettingen. Door compactie als gevolg van bedekking met sediment meestal steviger dan bovenliggende veenlagen, zoals van het Hollandveen Laagpakket.

basisveenOnbelast

De onderste holocene veenlaag liggend op pleistocene afzettingen. Niet op grond van consistentie te onderscheiden van het Hollandveen laagpakket.

dekzand

Meestal fijn, uniform, afgerond zand, door de wind over grote gebieden afgezet in de ijstijden. In Oost- en Zuid Nederland aan de oppervlakte, elders scherpe bovengrens met holocene veen- of kleilagen. Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden.

duinKust

Fijn, uniform zand in oppervlakkige en begraven stuifzandruggen langs de kust.

duinRivier

Stuifzand in de vorm van duinen langs/naast de rivieren.

fluviatielBeek

Siltige of kleiige afzetting van met slibrijk water overstroomde rivier- en beekdalen.

fluviatielKomklei

klei afgezet in overloopgebied van een rivier.

glaciaalKeileem

Sterk zandige tot uiterst siltige vaste veelal grijze klei met grove tot zeer grove secundaire fractie, grondmorene gevormd onder de ijskap van de voorlaatste ijstijd (Saalien). Formatie van Drente, Laagpakket van Gieten.

glaciaalPotklei

Zwak tot matig siltig of zandige, stevig tot (zeer) harde, veelal kalkrijke en glimmerhoudende, licht- tot donkergrijze, of donkerbruine tot zwarte, nabij het maaiveld door oxidatie soms rode klei. Formatie van Peelo, Laagpakket van Nieuwolda. Sedimenten die afgezet zijn in diepe sub-glaciale smeltwatergeulen, direct na het afsmelten van het Elsterien landijs. Hoge tot zeer hoge lutum percentages zijn kenmerkend, in enkele gevallen oplopend tot 60%. Kenmerkend voor de Formatie van Peelo is de sterke wisseling in dikte over korte afstanden. Klei soms gelamineerd in warven.

glaciaalWarvenklei

Zeer regelmatig gelamineerde opeenvolging ontstaan door seizoensinvloed op afzetting in glaciaal meer, bijvoorbeeld potklei en glaciale klei in Bekken van Amsterdam (Laag van Oosterdok, Formatie van Drente). Warven tonen een afwisseling in zomerlagen (licht) en winterlagen (donker).

katteklei

Zure klei ontstaan door oxidatie van sulfiderijke klei; vaak gele en of rode verkleuring (vlekken). Katteklei komt voornamelijk voor in droogmakerijen.

kwelderklei

Klei die op een kwelder is afgezet. De klei wordt gekenmerkt door een hoog gehalte aan kleimineralen; degelijke kleien worden vaak aangeduid als knikklei of knipklei.

loess

Grond die door de wind is afgezet en in het algemeen voor meer dan 75% bestaat uit kwartskorrels met een korrelgrootte tussen 2 en 63 µm (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Schimmert). Komt vooral voor in Zuid-Limburg en ligt vaak rechtstreeks op grindlagen die door de Maas zijn afgezet.

marienLagunair

Grond die in een waddenmilieu is afgezet.

verweerdGesteente

Grond die het product is van verwerking van onderliggend intact gesteente. Gekenmerkt door naast elkaar voorkomen van brokken onverweerd gesteente en volledig verweerd materiaal, dat als klei, silt of zand wordt beschreven.

41. GeotechnischeGrondsoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

keien

Zeer Grove minerale grond die voor meer dan 95% uit keien bestaat.

keienMetGrind

Zeer Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keien en voor de rest vooral uit grind bestaat.

keienMetZand

Zeer Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keien en voor de rest vooral uit zand bestaat.

keienMetSilt

Zeer Grove minerale grond die bestaat uit keien die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt.

keienMetKlei

Zeer Grove minerale grond die bestaat uit keien die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei.

keitjes

Zeer Grove minerale grond die voor meer dan 95% uit keitjes bestaat.

keitjesMetGrind

Zeer Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keitjes en voor de rest vooral uit grind bestaat.

keitjesMetZand

Zeer Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit keitjes en voor de rest vooral uit zand bestaat.

keitjesMetSilt

Zeer Grove minerale grond die bestaat uit keitjes die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt.

keitjesMetKlei

Zeer Grove minerale grond die bestaat uit keitjes die elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei.

grind

Grove minerale grond die voor meer dan 95% uit grind bestaat.

grindMetKeien

Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit grind en voor de rest vooral uit keien bestaat.

grindMetKeitjes

Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit grind en voor de rest vooral uit keitjes bestaat.

zwakZandigGrind

Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit grind en voor 5 tot 20% uit zand bestaat.

sterkZandigGrind

Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit grind en voor meer dan 20% uit zand bestaat.

siltigGrind

Grove minerale grond die bestaat uit grind waarvan de korrels elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als silt.

kleiigGrind

Grove minerale grond die uit grind bestaat waarvan de korrels elkaar raken met daartussen fijn materiaal dat zich gedraagt als klei.

zand

Grove minerale grond die voor meer dan 95% uit zand bestaat.

zandMetKeien

Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit zand en voor de rest vooral uit keien bestaat.

zandMetKeitjes

Grove minerale grond die voor 50 tot 95% uit zand en voor de rest vooral uit keitjes bestaat.

zwakGrindigZand

Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand en voor 5 tot 20% uit grind bestaat.

sterkGrindigZand

Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand en voor meer dan 20% uit grind bestaat.

siltigZand

Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand bestaat en verder uit fijn materiaal dat zich gedraagt als silt.

siltigZandMetGrind

Grove minerale grond die voor meer dan 50% uit zand bestaat, en verder vooral uit fijn materiaal dat zich gedraagt als silt, en grind bevat.

kleiigZand

Grove minerale grond die voor meer dan 90% uit zand bestaat en verder uit fijn materiaal dat zich gedraagt als klei.

kleiigZandMetGrind

Grove minerale grond die voor meer dan 90% uit zand bestaat en verder vooral uit fijn materiaal dat zich gedraagt als klei, en grind bevat.

silt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen grind of zeer grof materiaal en geen zichtbaar of voelbaar zand (bij uitsmeren over de hand) bevat.

siltMetKeien

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en keien en ander zeer grof en grof materiaal bevat.

siltMetKeitjes

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt en keitjes en grof materiaal bevat.

zwakGrindigSilt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen zeer grof materiaal en enkele grindkorrels bevat.

sterkGrindigSilt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, geen zeer grof materiaal en veel grindkorrels bevat.

zwakZandigSilt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en geen grind of zeer grof materiaal bevat.

zwakZandigSiltMetGrind

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat.

sterkZandigSilt

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en geen grind of zeer grof materiaal bevat.

sterkZandigSiltMetGrind

Fijne minerale grond die zich gedraagt als silt, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat.

klei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, geen grind of zeer grof materiaal en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat.

kleiMetKeien

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, keien bevat tot een maximum van 30% en voor een niet nader bepaald deel uit ander zeer grof en grof materiaal bestaat.

kleiMetKeitjes

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, keitjes bevat tot een maximum van 30% en voor een niet nader bepaald deel uit grof materiaal bestaat.

zwakGrindigeKlei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, enkele grindkorrels en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat.

sterkGrindigeKlei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, veel grindkorrels en geen zichtbaar of voelbaar zand bevat.

zwakZandigeKlei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en geen grind of grover materiaal bevat.

zwakZandigeKleiMetGrind

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, zichtbaar en nauwelijks voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat.

sterkZandigeKlei

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en geen grind of grover materiaal bevat.

sterkZandigeKleiMetGrind

Fijne minerale grond die zich gedraagt als klei, goed zichtbaar en duidelijk voelbaar zand en enkele grindkorrels bevat.

detritus

Organische grond die uit detritus bestaat, een organisch materiaal met nauwelijks enige treksterkte, dat uit gebroken vezels bestaat en weinig samenhang vertoont.

zwakZandigeDetritus

Organische grond die uit detritus bestaat en voelbaar zandkorrels bevat.

sterkZandigeDetritus

Organische grond die uit detritus bestaat en zichtbaar zandkorrels bevat.

siltigeDetritus

Organische grond die uit detritus bestaat en waarneembaar silt bevat.

kleiigeDetritus

Organische grond die uit detritus bestaat en waarneembaar klei bevat.

humus

Organische grond die uit humus bestaat, een gehomogeniseerd mengsel zonder treksterkte dat hoofdzakelijk bestaat uit de niet-makkelijk afbreekbare resten van de bovengrondse delen van planten.

zwakZandigeHumus

Organische grond die uit humus bestaat en voelbaar zandkorrels bevat.

sterkZandigeHumus

Organische grond die uit humus bestaat en zichtbaar zandkorrels bevat.

siltigeHumus

Organische grond die uit humus bestaat en waarneembaar silt bevat.

kleiigeHumus

Organische grond die uit humus bestaat en waarneembaar klei bevat.

veen

Organische grond die uit veen bestaat, een vezelig en samenhangend organisch materiaal met enige treksterkte dat bestaat uit de nog gedeeltelijk als zodanig herkenbare delen van planten.

zwakZandigVeen

Organische grond die uit veen bestaat en voelbaar zandkorrels bevat.

sterkZandigVeen

Organische grond die uit veen bestaat en zichtbaar zandkorrels bevat.

siltigVeen

Organische grond die uit veen bestaat en waarneembaar silt bevat.

kleiigVeen

Organische grond die uit veen bestaat en waarneembaar klei bevat.

bruinkool

Organische grond, die compact is en een hoge treksterkte heeft.

gyttja

Organische grond, die amorf is, stroef aanvoelt en een pasta-achtige consistentie heeft.

42. Gesteentesoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

breccie

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit grove, hoekige korrels met een mediaan groter dan 2 mm.

conglomeraat

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit grove, afgeronde korrels met een mediaan groter dan 2 mm.

conglomeraatFijneMatrix

Het gesteente bestaat uit grove, afgeronde korrels die elkaar raken met daartussen fijnkorrelig materiaal. De mediaan van de grove fractie is groter dan 2 mm.

conglomeraatZandig

Het gesteente bestaat uit grove, afgeronde korrels die elkaar raken met daartussen fijner grofkorrelig materiaal. De mediaan van de grove fractie is groter dan 2 mm en de mediaan van de fijnere fractie ligt tussen 0,063 en 2 mm.

dolomiet

Het gesteente bestaat voor meer dan 95% uit calcium-magnesiumcarbonaat.

gips

Het gesteente bestaat voor meer dan 95% uit calciumsulfaat.

kalksteenFijnkorrelig

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit korrels van koolzure kalk waarvan de mediaan kleiner is dan 0,063 mm.

kalksteenGrofkorrelig

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit korrels van koolzure kalk waarvan de mediaan tussen 0,063 en 2 mm ligt.

kalksteenHardsteen

Het gesteente bestaat voor meer dan 50% uit koolzure kalk en korrels zijn niet (meer) herkenbaar.

kleisteen

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes niet krassen.

kleisteenZandig

Het gesteente bestaat voor 50-95% uit siliciklastisch materiaal waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes niet krassen, met daarin grovere deeltjes met een mediaan die tussen de 0,063 en 2 mm ligt.

mergel

Fijn- of grofkorrelige kalksteen die voor meer dan 95% uit koolzure kalk bestaat, in Limburg voorkomt en waarin veel resten van fossielen te zien zijn.

mergelKleiig

Een mengsel dat voor 50 tot 95% uit mergel bestaat en voor het overige uit niet-kalkig materiaal, waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes niet krassen.

mergelSiltig

Een mengsel dat voor 50 tot 95% uit mergel bestaat en voor het overige uit niet-kalkig materiaal, waarvan de korrels niet met een loupe zichtbaar zijn en een mes krassen of knarsen tussen de tanden.

mergelZandig

Een mengsel dat voor 50 tot 95% uit mergel bestaat en voor het overige uit niet-kalkig materiaal, waarvan de korrels een mediaan tussen de 0,063 en 2 mm hebben.

siltsteen

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor meer dan 95% uit korrels die kleiner zijn dan 0,063 mm en die een mes krassen of tussen de tanden knarsen.

siltsteenZandig

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor 50-95% uit korrels die kleiner zijn dan 0,063 mm en die een mes krassen en verder uit grovere korrels waarvan de mediaan tussen de 0,063 en 2 mm ligt; de grovere korrels raken elkaar niet.

steenkool

Het gesteente bestaat uit zwart, amorf organisch materiaal.

steenzout

Het gesteente bestaat uit kristallijn zout.

vuursteen

Het gesteente bestaat uit microkristallijne, opake kwarts.

zandsteen

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor meer dan 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt.

zandsteenKleiig

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en dat bestaat voor 50 tot 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt en voor het overige uit materiaal, waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en die een mes niet krassen.

zandsteenKwartsietisch

Het gesteente bestaat uit kwartskorrels met een mediaan groter dan 0,063 mm en verder alleen uit kwarts cement. Bij doorslaan loopt de breuk veelal door de kwartskorrels heen.

zandsteenSiltig

Het gesteente bestaat uit siliciklastisch materiaal en bestaat voor 50 tot 95% uit kwartskorrels met een mediaan die tussen 0,063 en 2 mm ligt en voor het overige uit materiaal, waarvan de korrels niet met een loep zichtbaar zijn en een mes krassen.

43. Grensbepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afgeleid

De grens is gebaseerd op een verandering die niet waargenomen is in de monsters, maar afgeleid is uit het boorgedrag; het begrip scherpte is niet van toepassing.

afgeleidSondering

De grens is gebaseerd op een verandering die niet waargenomen is in de monsters, maar afgeleid is uit een sondering die op minder dan 5 meter van de boring vandaan ligt; het begrip scherpte is niet van toepassing.

voorbepaald

De grens is niet gebaseerd op een verandering maar is kunstmatig bepaald; het begrip scherpte is niet van toepassing.

waargenomenScherp

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering waarop de grens is gebaseerd voltrekt zich binnen een bereik van minder dan 3 mm.

waargenomenGeleidelijk

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 3 en 30 mm ligt.

waargenomenDiffuus

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 30 en 100 mm ligt.

waargenomenWillekeurig

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de monsters, maar de verandering is zo geleidelijk dat de grens op een willekeurige plaats is gelegd.

44. GrindgehalteklasseNEN5104

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietGrindig

 

Grind is niet aanwezig.

zwakGrindig

 

Grind is aanwezig en maakt minder dan 5 procent van de massa uit.

matigGrindig

 

Grind maakt tussen 5 en 15 procent van de massa uit.

sterkGrindig

 

Grind maakt tussen 15 en 30 procent van de massa uit.

45. Grindmediaanklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

fijn

De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 2 mm en kleiner dan 5,6 mm.

middelgrof

De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 5,6 mm en kleiner dan 16 mm.

grof

De grindmediaan is gelijk aan of groter dan 16 mm en kleiner dan 63 mm.

46. GrondsoortNEN5104

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

blokken

Grond die voor meer dan 50 procent van de massa uit blokken, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat. Deze grondsoort zou gezien, de grootte van blokken, in boringen eigenlijk niet voor mogen komen.

keienNietGespecificeerd

Grond die voor meer dan 50 procent van de massa uit keien, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat.

keitjesNietGespecificeerd

Grond die voor meer dan 50 procent van de massa uit keitjes, voor een onbepaald deel uit minder grof mineraal materiaal bestaat en een onbepaald deel organische stof bevat. In de NEN 5104 worden keitjes overigens stenen genoemd.

siltigGrind

Grond die voor meer dan 30 procent van de massa uit grind, voor meer dan 20 procent uit silt plus lutum en voor minder dan 20 procent uit zand bestaat en niet veel organische stof bevat.

zwakZandigGrind

Grond die voor meer dan 30 procent van het massa uit grind, voor minder dan 20 procent uit silt plus lutum en voor minder dan 10 procent uit zand bestaat en niet veel organische stof bevat.

matigZandigGrind

Grond die voor meer dan 30 procent van het massa uit grind, voor minder dan 20 procent uit silt plus lutum en voor 10 tot 30 procent uit zand bestaat en niet veel organische stof bevat.

sterkZandigGrind

Grond die voor meer dan 30 procent van het massa uit grind, voor 30 tot 50 procent uit zand en voor minder dan 20 procent uit silt plus lutum bestaat en niet veel organische stof bevat.

uiterstZandigGrind

Grond die voor meer dan 30 procent van het massa uit grind, voor meer dan 50 procent uit zand en voor minder dan 20 procent uit silt plus lutum bestaat en niet veel organische stof bevat.

mineraalarmVeen

Grond die voor meer dan 35 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor maximaal 30 procent uit lutum en voor maximaal 65 procent uit silt plus zand.

zwakKleiigVeen

Grond die voor 25 tot 70 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 70 procent uit silt plus zand en voor tussen 5 en 55 procent uit lutum.

sterkKleiigVeen

Grond die voor 15 tot 45 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor minder dan 77,5 procent uit silt plus zand en voor tussen 7 en 70 procent uit lutum.

zwakZandigVeen

Grond die voor 22,5 tot 40 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 55 en 77,5 procent uit silt plus zand en voor minder dan 5 procent uit lutum.

sterkZandigVeen

Grond die voor 15 tot 25 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor tussen 70 en 85 procent uit silt plus zand en voor minder dan 7 procent uit lutum.

bruinkoolNietGespecificeerd

Grond die voor minimaal 15 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont en ingekoold is bestaat en voor een onbepaald deel uit mineraal materiaal.

detritusNietGespecificeerd

Grond die voor minimaal 15 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en geen samenhang vertoont bestaat en voor een onbepaald deel uit mineraal materiaal.

dy

Grond die vrijwel volledig uit organische stof bestaat, amorf en zwartig is en een geleiachtige consistentie heeft.

gyttjaNietGespecificeerd

Grond die voor minimaal 15 procent van de massa uit organische stof die fijnkorrelig is en samenhang vertoont bestaat en voor een onbepaald deel uit mineraal materiaal.

zwakSiltigeKlei

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 50 procent van de massa uit lutum bestaat.

matigSiltigeKlei

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 35 procent van de massa uit lutum bestaat.

sterkSiltigeKlei

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 25 procent van de massa uit lutum bestaat.

uiterstSiltigeKlei

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 8 en 25 procent van de massa uit lutum, voor tussen 25 en 75 procent uit silt en voor minder dan 50 procent uit zand bestaat, maar waarvan de precieze verhouding tussen de hoeveelheden zand, silt en lutum niet goed in woorden is uit te drukken.

zwakZandigeKlei

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 17,5 en 25 procent van de massa uit lutum, voor meer dan 50 procent uit zand en voor de rest uit silt bestaat.

matigZandigeKlei

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 12 en 17,5 procent van de massa uit lutum, voor meer dan 50 procent uit zand en voor de rest uit silt bestaat.

sterkZandigeKlei

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 8 en 12 procent van de massa uit lutum, voor meer dan 50 procent uit zand en voor de rest uit silt bestaat.

zwakZandigeLeem

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 65 uit silt, voor maximaal 25 procent uit lutum en voor maximaal 15 procent uit zand bestaat.

sterkZandigeLeem

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor meer dan 42 procent uit silt, voor maximaal 20 procent uit lutum en voor tussen 15 en 50 procent uit zand bestaat, maar waarvan de precieze verhouding tussen de hoeveelheden zand, silt en lutum niet goed in woorden is uit te drukken.

kleiigZand

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 82,5 procent van de massa uit zand, voor 5 tot 8 procent uit lutum en voor maximaal 12,5 procent uit silt bestaat.

zwakSiltigZand

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor minimaal 90 procent van de massa uit zand, voor maximaal 5 procent uit lutum en voor maximaal 10 procent uit silt bestaat.

matigSiltigZand

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 82,5 en 90 procent van de massa uit zand, voor maximaal 5 procent uit lutum en voor tussen 10 en 17,5 procent uit silt bestaat.

sterkSiltigZand

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 67,5 en 82,5 procent van de massa uit zand, voor maximaal 8 procent uit lutum en voor tussen 17,5 en 32,5 procent uit silt bestaat.

uiterstSiltigZand

Grond die minder dan 30 procent grind en minder dan 15 procent organische stof bevat en die, als die twee bestanddelen worden uitgesloten, voor tussen 50 en 67,5 procent van de massa uit zand, voor maximaal 8 procent uit lutum en voor tussen 32,5 en 50 procent uit silt bestaat.

47. Groottefractie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

keien

De fractie met een korrelgrootte van 200 tot 630 mm.

keitjes

De fractie met een korrelgrootte van 63 tot 200 mm.

grind

De fractie met een korrelgrootte van 2 tot 63 mm.

zand

De fractie met een korrelgrootte van 0,063 tot 2 mm.

48. Hoekigheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zeerHoekig

Geen afgeronde hoeken of randen.

hoekig

Weinig afgeronde hoeken of randen.

subhoekig

Onregelmatig oppervlak, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn.

subrond

Oppervlak egaal maar onregelmatig, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn.

afgerond

Oppervlak egaal met alleen enkele uithollingen of vlakke stukken of alleen gladde convexe oppervlakten.

zeerAfgerond

Oppervlak egaal.

afgerondZeerAfgerond

 

Oppervlak volledig egaal, of egaal met alleen enkele uithollingen of vlakke stukken of alleen gladde convexe oppervlakten.

subhoekigSubrond

 

Oppervlak onregelmatig en al dan niet egaal, waarbij de primaire hoeken en randen nog zichtbaar zijn.

hoekigZeerHoekig

 

Geen of weinig afgeronde hoeken of randen.

49. Holteverdeling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

gelijkmatig

Holtes komen in alle doorsnedes van een kern gelijkmatig verdeeld voor.

ongelijkmatig

Holtes komen niet in alle doorsnedes van een kern gelijkmatig verdeeld voor.

50. InhoudMonsterhouder

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

50ml

De monsterhouder heeft een inhoud van ca. 50 ml.

100ml

De monsterhouder heeft een inhoud van ca. 100 ml. Deze wordt gebruikt bij materialen met een lage volumieke massa van de vaste delen, zoals veen.

51. KaderAanlevering

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

MBW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Mijnbouwwet.

ONW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Ontgrondingenwet.

publiekeTaak

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering.

RO

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de wet ruimtelijke ordening.

WABO

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

WW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de waterwet.

archiefoverdracht

 

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht.

52. KaderInwinning

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bouwwerk

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen die voor gebouwen, kunstwerken die deel uitmaken van de wegen, waterwegen en spoorwegen en andere bouwwerken van belang zijn. Het accent ligt veelal op onderzoek voor de berekening van de fundering.

controleOnderzoek

Onderzoek met als doel om vast te stellen of er als het gevolg van werkzaamheden veranderingen in de ondergrond zijn opgetreden. Dit onderzoek heeft veelal een lokaal karakter. Voorafgaand aan de werkzaamheden is ook onderzoek gedaan en dat geldt als referentie.

detectieObstakels

Onderzoek naar de diepte en ligging van obstakels in de ondergrond (natuurlijk of door de mens gemaakt).

gevoeligheidsOnderzoek

Onderzoek met als doel de aardbevingsgevoeligheid, trillingsgevoeligheid of erosiegevoeligheid van de ondergrond te bepalen.

grondwaterput

Onderzoek voor de aanleg van grondwatermonitoringputten of grondwatergebruiksystemen.

hydrologischeVerkenning

Onderzoek met als hoofddoel de geohydrologische eigenschappen van de ondergrond te bepalen ten behoeve van bronbemaling, grondwateronttrekking, waterinfiltratie of peilbeheer.

infrastructuurLand

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen voor de aanleg en het onderhoud van wegen, spoorwegen, fiets- en voetpaden.

infrastructuurWater

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen voor de aanleg en het onderhoud van waterwegen.

kabelsLeidingen

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen van de ondergrond te bepalen voor de aanleg en het onderhoud van kabels en leidingen.

monitoring

Onderzoek met als doel het beoordelen van veranderingen in de toestand van de ondergrond die het gevolg zijn van natuurlijke of door de mens in gang gezette processen of herhaaldelijk optredende gebeurtenissen; voorbeelden zijn bodemdaling, verdroging, trillingen en aardbevingen.

ontgronding

Onderzoek ten behoeve van ontgrondingen (bijvoorbeeld zandwinning, grindwinning, baggeren).

verkennendOnderzoek

Verkennend geotechnisch onderzoek.

waterkering

Onderzoek met als hoofddoel de geotechnische eigenschappen te bepalen voor de aanleg en het onderhoud alsmede beoordeling van dijken en dammen.

onbekend

 

Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd is niet bekend.

53. KaderstellendeProcedure

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

EN1997d2v2007

NEN-EN 1997-2:2007 Eurocode 7 Geotechnisch ontwerp. Deel 2: Grondonderzoek en beproeving inclusief nationale bijlage. De Eurocode 7 maakt deel uit van de eurocode serie van Europese standaarden (EN) gerelateerd aan constructies. In Eurocode 7 Geotechnisch ontwerp wordt omschreven hoe geotechnische constructies worden ontworpen. Eurocode 7 is op 12 juni 2006 goed gekeurd door het Europese Comité voor Standaardisatie en verplicht in de lidstaten vanaf maart 2010.

onbekend

 

Het is niet bekend binnen welke procedurele kaders het booronderzoek is uitgevoerd.

54. Kalkgehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kalkloos

Geeft geen zichtbare of hoorbare opbruising bij het opdruppelen van verdund zoutzuur (10% HCl).

kalkhoudend

Geeft alleen hoorbare opbruising bij het opdruppelen van verdund zoutzuur (10% HCl).

kalkrijk

Geeft zowel zichtbare als hoorbare opbruising bij het opdruppelen van verdund zoutzuur (10% HCl).

55. Kleur

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

donkerblauw

Donkerblauw omvat de Munsellkleuren 5P 4/2 (grayish purple), 5RP 4/2 (reddish purple), 5P 2/2 (very dusky purple) en 5RP 2/2 (very dusky reddish purple). Donkerblauw gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

donkerbruin

Donkerbruin omvat de Munsellkleuren 10YR 3/3, 7.5YR 3/2, 7.5YR 3/3, 7.5YR 3/4 (dark brown), 10YR 4/2, 2.5Y 4/2 (dark grayish brown), 2.5Y 3/3 (dark olive brown), 2.5YR, 2.5/3, 2.5YR 2.5/4, 2.5YR 3/3, 2.5YR 3/4, 5YR 2.5/2, 5YR 3/3 (dark reddish brown), 10YR 3/4, 10YR 3/6, 10YR 4/4, 10YR 4/6 (dark yellowish brown), 10YR 2/2, 7.5YR 2.5/2, 7.5YR 2.5/3 (very dark brown), 5YR 2/2 (dusky brown) en 10YR 3/2, 2.5Y 3/2 (very dark grayish brown). Donkerbruin gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

donkergeel

Donkergeel is gelijk aan de Munsellkleur 10Y 6/6 (dark greenish yellow) en 10YR 6/6, 10YR 6/8 (brownish yellow). Donkergeel gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

donkergrijs

Donkergrijs omvat de Munsellkleuren 10B 3/1, 10B 4/1, 5B 3/1, 5B 4/1, 5PB 3/1, 5PB 4/1 (dark bluish gray), 10YR 4/1, 2.5Y 4/1, 7.5YR 4/1, N 4/ (dark gray), 10BG 4/1, 10G 4/1, 10GY 4/1, 10Y 4/1, 5BG 4/1, 5G 3/1, 5G 4/1, 5GY 4/1 (dark greenish gray), 10R 3/1, 10R 4/1, 2.5YR 3/1, 2.5YR 4/1, 5R 3/1, 5R 4/1, 5YR 4/2, 7.5R 3/1, 7.5R 4/1 (dark reddish gray) en 10YR 3/1, 2.5Y 3/1, 5Y 3/1, 5YR 3/1, 7.5YR 3/1, N 3/ (very dark gray).

donkergroen

Donkergroen omvat de Munsellkleuren 5G 2.5/2, 5G 3/2, 5GY 4/2 (dark grayish green), 5GY 3/2 (very dark grayisch green), 5GY 3/4 (dark olive green), 10BG 3/1, 10G 3/1, 10GY 3/1, 5BG 3/1 (very dark greenish gray), 5BG 3/2 (dusky blue green), 10GY 3/2 (dusky yellowish green) en 10GY 4/4 (dark yellowish green). Donkergroen gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

donkerolijf

Donkerolijf omvat de Munsellkleuren 10Y 3/4 (dark olive), 10Y 3/2 (very dark grayish olive) en 10Y 4/2 (dark grayish olive). Donkerolijf gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

donkerrood

Donkerrood omvat de Munsellkleuren 10R 3/6, 2.5YR 3/6, 5R 2.5/6, 5R 3/6, 5R 3/8, 7.5R 3/6, 7.5R 3/8 (dark red), 10R 2.5/2, 5R 2.5/2, 2.5YR 2.5/2, 5R 2.5/3, 5R 2.5/4, 7.5R 2.5/2, 7.5R 2.5/3, 7.5R 2.5/4, 10R 2/2 (very dusky red), 10R 3/2, 10R 3/3, 10R 3/4, 2.5YR 3/2, 5R 3/2, 5R 3/3, 5R 3/4, 7.5R 3/2, 7.5R 3/3, 7.5R 3/4 (dusky red), 5R 2/2 (blackish red) en 5R 2/6 (very dark red). Donkerrood gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtblauw

Lichtblauw omvat de Munsellkleuren 5B 7/6 (light blue), 5B 6/2 (pale blue), 5P 6/2 (pale purple), 5PB 7/2 (pale blue) en 5B 8/2 (very pale blue). Lichtblauw gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtbruin

Lichtbruin omvat de Munsellkleuren 7.5YR 6/3, 7.5YR 6/4, 5YR 5/6(light brown), 2.5Y 5/3, 2.5Y 5/4, 2.5Y 5/6, 2.5Y 5/8, 5Y 5/6 (light olive brown), 2.5YR 6/3, 2.5YR 6/4, 2.5YR 7/3, 2.5YR 7/4, 5YR 6/3, 5YR 6/4 (light reddish brown), 10YR 6/4, 2.5Y 6/3, 2.5Y 6/4 (light yellowish brown), 2.5Y 7/3, 2.5Y 7/4, 2.5Y 8/2, 2.5Y 8/3, 2.5Y 8/4, 10YR 6/3, 5YR 5/2 (pale brown), 10YR 6/2 (pale yellowish brown) en 10YR 7/3, 10YR 7/4, 10YR 8/2, 10YR 8/3, 10YR 8/4 10YR 8.5/2 (very pale brown). Lichtbruin gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtgeel

Lichtgeel omvat de Munsellkleuren 10Y 8/2 (pale greenish yellow) en 5Y 7/3, 5Y 7/4, 5Y 8/2, 5Y 8/3, 2.5Y 8.5/2 (pale yellow), 2.5Y 9/2, 2.5Y 9.5/2 (very pale yellow) en 10YR 9/2, 10YR 9.5/2 (pale orange yellow). Lichtgeel gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtgrijs

Lichtgrijs omvat de Munsellkleuren 10B 7/1, 10B 8/1, 5B 7/1, 5B 8/1, 5PB 7/1, 5PB 8/1 (light bluish gray), 2.5Y 6/2, 5YR 6/1 (light brownish gray), 10R 7/1, 10YR 7/1, 10YR 7/2, 2.5Y 7/1, 2.5Y 7/2, 5Y 7/1, 5YR 7/1, 7.5YR 7/1, N 7/(light gray) en 10BG 7/1, 10BG 8/1, 10G 7/1, 10G 8/1, 10GY 7/1, 10GY 8/1, 10Y 7/1, 10Y 8/1, 5BG 7/1, 5BG 8/1, 5G 7/1, 5G 8/1, 5GY 7/1, 5GY 8/1, 2.5YR 7/1 (light reddish gray), 5R 7/1, 5YR 6/2, 5YR 7/2, 7.5R 7/1, 7.5YR 6/2, 7.5YR 7/2 (pinkish gray) en 5Y 6/2, 5Y 5/2, 5Y 6/1 (light olive gray). Lichtgrijs gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtgroen

Lichtgroen omvat de Munsellkleuren 5BG 6/6 (light bluish green), 5G 7/4 (light green), 5BG 7/2 (pale bluish green), 10G 6/2, 5G 6/2, 5G 7/2, 5G 8/2 (pale green), 5GY 6/4, 10GY 7/2 (pale yellowish green), 5GY 6/2 (light grayish green), 5GY 5/4 (light olive green), 5GY 7/2 (grayish yellow green) en 10G 8/2 (very pale green). Lichtgroen gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtolijf

lichtolijf omvat de Munsellkleuren 10Y 5/4(light olive) en 10Y 6/2, 10Y 6/4, 5Y 6/3(pale olive). Lichtolijf gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

lichtrood

Lichtrood omvat de Munsellkleuren 7.5YR 9.5/2, 7.5YR 9/2 (pale yellowish pink), 5R 8/2, 5R 8/3, 5R 8/4, 7.5R 8/2, 7.5R 8/3, 7.5R 8/4 (light pink), 10R 6/6, 10R 6/8, 10R 7/6, 10R 7/8, 2.5YR 6/6, 2.5YR 6/8, 2.5YR 7/6, 2.5YR 7/8, 5R 6/6, 5R 6/8, 5R 7/6, 5R 7/8, 7.5R 6/6, 7.5R 6/8, 7.5R 7/6, 7.5R 7/8 (light red), 5RP 8/2 (pale pink), 10R 6/2, 10R 6/3, 10R 6/4, 10R 7/2, 10R 7/3, 2.5YR 6/2, 2.5YR 7/2, 5R 6/2, 5R 6/3, 5R 6/4, 5R 7/2, 5R 7/3, 5R 7/4, 7.5R 6/2, 7.5R 6/3, 7.5R 6/4, 7.5R 7/2, 7.5R 7/3, 7.5R 7/4 (pale red), 2.5YR 4/2, 2.5YR 5/2, 5R 4/2, 5R 4/3, 5R 4/4, 5R 5/2, 5R 5/3, 5R 5/4, 7.5R 4/2, 7.5R 4/3, 7.5R 4/4, 7.5R 5/2, 7.5R 5/3, 7.5R 5/4 (weak red). Lichtrood gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

standaardBlauw

Standaard blauw, tussen lichtblauw en donkerblauw, omvat de Munsellkleuren 5PB 3/2 (dusky blue), 5RP 6/2 (red purple), 5PB 5/2 (grayish blue), 5B 5/6 (medium blue).

standaardBruin

Standaard bruin, tussen lichtbruin en donkerbruin, omvat de Munsellkleuren 10YR 4/3, 10YR 5/3, 7.5YR 4/2, 7.5YR 4/3, 7.5YR 4/4, 7.5YR 5/2, 7.5YR 5/3, 7.5YR 5/4 (brown), 10YR 5/2, 2.5Y 5/2, 5YR 3/2, 5Y 8/4 (grayish brown), 2.5Y 4/3, 2.5Y 4/4, 2.5Y 4/6(olive brown), 5Y 4/4 (moderate olive brown), 2.5YR 4/3, 2.5YR 4/4, 2.5YR 5/3, 2.5YR 5/4, 5YR 4/3, 5YR 4/4, 5YR 5/3, 5YR 5/4 (reddish brown), 7.5YR 4/6, 7.5YR 5/6, 7.5YR 5/8 (strong brown), 5YR 3/4 (moderate brown), 10R 4/6 (moderate reddish brown) en 10YR 5/4, 10YR 5/6, 10YR 5/8 (yellowish brown). Standaardbruin wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

standaardGeel

Standaard geel, tussen lichtgeel en donkergeel, omvat de Munsellkleuren 10Y 7/4 (medium greenish yellow), 2.5Y 6/6, 2.5Y 6/8, 5Y 6/6, 5Y 6/8 (olive yellow), 5YR 6/6, 5YR 6/8, 5YR 7/6, 5YR 7/8, 7.5YR 6/6, 7.5YR 6/8, 7.5YR 7/6, 7.5YR 7/8, 7.5YR 8/6 (reddish yellow), 5Y 6/4 (dusky yellow) en 10YR 7/6, 10YR 7/8, 10YR 8/6, 10YR 8/8, 2.5Y 7/6, 2.5Y 7/8, 2.5Y 8/6, 2.5Y 8/8, 5Y 7/6, 5Y 7/8, 5Y 8/6, 5Y 8/8 (yellow). Standaardgeel wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

standaardGrijs

Standaard grijs, tussen lichtgrijs en donkergrijs, omvat de Munsellkleuren 10B 5/1, 10B 6/1, 5B 5/1, 5B 6/1, 5PB 5/1, 5PB 6/1 (bluish gray), 10YR 5/1, 10YR 6/1, 2.5Y 5/1, 2.5Y 6/1, 5Y 5/1, 5YR 5/1, 7.5YR 5/1, 7.5YR 6/1, N 5/, N 6/(gray), 10BG 5/1, 10BG 6/1, 10G 5/1, 10G 6/1, 10GY 5/1, 10GY 6/1, 10Y 5/1, 10Y 6/1, 5BG 5/1, 5BG 6/1, 5G 5/1, 5G 6/1, 5GY 5/1, 5GY 6/1 (greenish gray), 5YR 4/1 (brownish gray), 5Y 3/2, 5Y 4/2, 5Y 4/1 (olive gray), 5Y 7/2, 5Y 8/1 (yellowish gray)en 10R 5/1, 10R 6/1, 2.5YR 5/1, 2.5YR 6/1, 5R 5/1, 5R 6/1, 7.5R 5/1, 7.5R 6/1 (reddish gray). Standaardgrijs wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

standaardGroen

Standaard groen, tussen lichtgroen en donkergroen, omvat de Munsellkleuren 5BG 5/2 (bluish green), 5G 6/6 (brilliant green), 5GY 5/2 (dusky yellowish green), 10G 4/2, 10GY 5/2, 5G 4/2, 5G 5/2 (grayish green), 5BG 4/6 (medium bluish green), 5G 5/6 (medium green), 5GY 4/4 (olive green) en 10GY 6/4, 5GY 7/4 (medium yellowish green). Standaardgroen wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

standaardOlijf

Standaard olijf, tussen lichtolijf en donkerolijf, omvat de Munsellkleuren 10Y 5/2 (grayish olive) en 5Y 4/35Y 5/3, 5Y 5/4, 10Y 4/4 (olive). Standaardolijf wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

standaardRood

Standaard rood, tussen lichtrood en donkerrood, omvat de Munsellkleuren 10R 4/8, 10R 5/6, 10R 5/8, 2.5YR 4/6, 2.5YR 4/8, 2.5YR 5/6, 2.5YR 5/8, 5R 4/6, 5R 4/8, 5R 5/6, 5R 5/8, 7.5R 4/6, 7.5R 4/8, 7.5R 5/6, 7.5R 5/8 (red), (very dusky red), 10R 8/3, 10R 8/4, 2.5YR 8/3, 2.5YR 8/4, 5YR 7/3, 5YR 7/4, 5YR 8/3, 7.5YR 7/3, 7.5YR 7/4, 7.5YR 8/3, 7.5YR 8/4 (pink), 10R 5/4, 10R 5/3, 10R 5/2, 10R 4/4, 10R 4/3, 10R 4/2 (weak red), 10R 7/4, 5YR 8/4 (moderate orange pink) en 5YR 4/6, 5YR 5/8 (yellowish red). Standaardrood wordt niet gebruikt onder NEN 5104.

wit

Wit omvat de Munsellkleuren 5B 9/1 (bluish white), 10R 8/2, 2.5YR 8/2, 5YR 8/2, 7.5YR 8/2, 7.5YR 8.5/2 (pinkish white), 10R 8/1, 10YR 8/1, 2.5Y 8/1, 2.5YR 8/1, 5R 8/1, 5YR 8/1, 7.5R 8/1, 7.5YR 8/1, N 8/, N 9/, 10YR 8.5/1, 10YR 9.5/1, 10YR 9/1, 2.5Y 8.5/1, 2.5Y 9.5/1, 2.5Y 9/1, 7.5YR 8.5/1, 7.5YR 9.5/1, 7.5YR 9/1, N 8.5/ (white). Wit gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

zwart

Zwart omvat de Munsellkleuren 10YR 2/1, 2.5Y 2.5/1, 5Y 2.5/1, 5Y 2.5/2, 5YR 2.5/1, 7.5YR 2.5/1, N1, (black), 10B 2.5/1, 5B 2.5/1, 5PB 2.5/1 (bluish black), 5YR 2/1 (brownisch black), 10BG 2.5/1, 10G 2.5/1, 10GY 2.5/1, 10Y 2.5/1, 5BG 2.5/1, 5G 2.5/1, 5G 2/1, 5GY 2.5/1 5GY 2/1 (greenish black), 5Y 2/1 (olive black) 10R 2.5/1, 2.5YR 2.5/1, 5R 2.5/1, 7.5R 2.5/1 (reddish black), N2 (grayisch black), 10Y 3/1, 5GY 3/1 (very dark greenish gray). Zwart gebruikt onder NEN 5104 wordt niet gedefinieerd door de Munsellkleuren.

blauw

 

Blauw zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

bruin

 

Bruin zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

geel

 

Geel zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

groen

 

Groen zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

grijs

 

Grijs zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

olijf

 

Olijf zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

paars

 

Paars zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

rood

 

Rood zonder aanduiding van licht of donker zoals gebruikt onder NEN 5104.

56. LiggingOpGrondlichaam

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

binnenteen

De binnenteen is de overgang van het talud naar het maaiveld aan de binnenzijde (bij dijken de landzijde) van het grondlichaam.

buitenteen

De buitenteen is de overgang van het talud naar het maaiveld aan de buitenzijde (bij dijken de waterzijde) van het grondlichaam.

kruin

De top of het hoogste vlak van het grondlichaam.

talud

De zijwand van het grondlichaam.

teen

De overgang van het talud naar het maaiveld, niet nader gespecificeerd naar binnen- of buitenkant.

57. LokaalVerticaalReferentiepunt

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

maaiveld

Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond.

waterbodem

De bodem van het waterlichaam. Deze vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond, daar waar de aarde bedekt is met water.

58. MatigGrofGrindGehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

spoorTot1

 

De fractie 5,6-16 mm maakt minder dan 1 procent van de massa van de grindfractie uit.

weinig1tot25

 

De fractie 5,6-16 mm maakt tussen 1 en 25 procent van de massa van de grindfractie uit.

veel25tot50

 

De fractie 5,6-16 mm maakt tussen 25 en 50 procent van de massa van de grindfractie uit.

zeerVeel50tot75

 

De fractie 5,6-16 mm maakt tussen 50 en 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

uiterstVeelMinstens75

 

De fractie 5,6-16 mm maakt minstens 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

59. MethodeLocatiebepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

DGPS50tot200cm

Meting d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 50 en 200 centimeter.

GPS200tot1000cm

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking tussen 200 en 1.000 centimeter.

RTKGPS0tot2cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 2 centimeter.

RTKGPS2tot5cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 2 en 5 centimeter.

RTKGPS5tot10cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 5 en 10 centimeter.

RTKGPS10tot50cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

DGPS0tot100cm

 

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking kleiner dan 100 centimeter.

DGPS100tot500cm

 

Meting d.m.v. Global Positioning System of d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 100 en 500 centimeter.

GBKNonbekend

 

Locatie bepaald aan de hand van de grootschalige basiskaart van Nederland (tegenwoordig BGT), afwijking onbekend.

GPSonbekend

 

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend.

kaartGrootschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000).

kaartKleinschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000).

landmetingOnbekend

 

Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend.

onbekend

 

Het is niet bekend op welke manier de locatie is bepaald.

60. MethodePositiebepalingSliblaag

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

akoestisch

Via deze technieken wordt met een hoogfrequent (210 – 700 kHz) de afstand van een zender tot de bovenzijde van de sliblaag bepaald. Dit is de laag waarop het signaal reflecteert. Lage frequenties (15 – 30 kHZ) kunnen onder bepaalde omstandigheden gebruikt worden om de onderzijde van de sliblaag te definiëren.

elektromagnetisch

Bij deze techniek worden elektromagnetische pulsen gebruikt om de waterdiepte en onderzijde van de sliblaag te bepalen. Er wordt gewerkt met een zender en ontvanger. De resolutie is afhankelijk van de geleidbaarheid van het water, grondsoort, meetfrequentie.

radioactief

Bij deze techniek wordt in de waterkolom de dichtheid radioactief bepaald. Op basis van dichtheidsverschillen wordt de top van de sliblaag vastgesteld.

ultrasoon

Bij deze techniek wordt in de waterkolom de dichtheid met hoogfrequente geluidsgolven bepaald. Op basis van dichtheidsverschillen wordt de top van de sliblaag vastgesteld.

versnelling

Bij deze techniek laat met een object in de waterkolom vallen. Door gelijktijdig de diepte en versnelling te meten kan worden afgeleid op welke diepte zich de bovenzijde van de sliblaag zich bevindt. In het slib zal de valversnelling van het instrument vertragen.

visueel

Voor metingen aan een monsterkolom wordt een transparante holle buis (aan de onderzijde al dan niet afsluitbaar) in de grond gedrukt. Visueel wordt dan de bovenzijde van de sliblaag bepaald.

waterdruk

Deze techniek maakt gebruik van een meetinstrument dat achter een boot voortgetrokken wordt. Hiervoor dient de dichtheid van de top van de sliblaag vooraf gedefinieerd te worden. Door het meetinstrument deze dichtheid te geven hoeft alleen de hoogte van de waterkolom boven het meetinstrument gemeten te worden met een waterdrukmeter.

weerstandMechanisch

Bij deze techniek wordt een meetlichaam mechanisch naar beneden gedrukt. De weerstanden hierbij worden geregistreerd. Dit kan tevens in de meetkop plaatsvinden zoals bij een sondering.

weerstandPeilhengel

Bij toepassing van een peilhengel is een peilstok met een schijf van 10 cm diameter bevestigd aan een hengel. De hengel wordt gebruikt om de peilstok neer te laten tot deze blijft staan op een sliblaag. De diepte kan worden afgelezen (b-weerstand).

weerstandPeilstok

Bij toepassing van een peilstok wordt gebruik gemaakt van een licht gewicht stok met een geperforeerde schijf van 10 tot 18 cm diameter om de bovenzijde van de sliblaag te bepalen op basis van gevoelde weerstand bij indrukken in de bodem (a-weerstand).

61. MethodeVerticalePositiebepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

RTKGPS0tot4cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter.

RTKGPS4tot10cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

RTKGPS10tot20cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter.

RTKGPS20tot100cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

waterpassing0tot2cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 centimeter.

waterpassing2tot4cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 centimeter.

waterpassing4tot10cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

AHN1

 

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996-2003.

AHN2

 

Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007-2012.

AHN3

 

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014-2019.

AHNOnbekend

 

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie onbekend.

DGPS0tot10cm

 

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 10 centimeter.

geen

 

Er is geen positie bepaald.

GPSOnbekend

 

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend.

kaartGrootschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000).

kaartKleinschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000).

kaartOnbekend

 

Positie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend.

landmetingOnbekend

 

Meting d.m.v. landmeting, afwijking onbekend.

onbekend

 

Het is niet bekend op welke manier de verticale positie is bepaald.

62. Monsterkwaliteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

QM1

Gelaagdheid, interne structuur, consistentie en spanningstoestand intact (verandering door monstername reversibel).

QM2

Gelaagdheid, interne structuur en consistentie intact.

QM3

Gelaagdheid, interne structuur intact.

QM4

Gelaagdheid intact.

QM5

Gelaagdheid niet intact.

63. Monstervochtigheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

uitgedroogd

De grond bevat vocht maar vertoont ook sporen van krimp of vlekken die erop wijzen dat een deel van het vocht verdampt is.

veldvochtig

De grond is net zo vochtig als grond die direct uit het boorgat komt.

volledigUitgedroogd

De grond bevat geen vocht.

onbekend

 

De vochtigheidstoestand van de grondmonsters is niet bekend.

64. NaamGebeurtenis

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

vervolgGerapporteerd

Er is na de rapportage van het eerste deelonderzoek een volgend deelonderzoek gerapporteerd, maar dat is nog niet het rapport waarmee het onderzoek wordt gecompleteerd.

65. Omzetting

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietOmgezet

Geen zichtbare omzetting van gesteentemateriaal.

gedeeltelijkOmgezet

Een deel van de mineralen is omgezet. Bijvoorbeeld veldspaten in kleimineralen.

volledigOmgezet

Alle mineralen zijn omgezet.

66. Opvulmateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

calciet

Vast materiaal: neergeslagen koolzure kalk.

gips

Vast materiaal: neergeslagen calciumsulfaat.

ijzeroxide

Vast materiaal: neergeslagen ijzeroxide.

kalk

Los materiaal: ingespoelde kalk.

klei

Los materiaal: ingespoelde klei. Onbekend of het een zwellend vermogen heeft.

kleiZwellend

Los materiaal: ingespoelde klei met smectiet (kleimineraal).

kwarts

Vast materiaal: neergeslagen siliciumoxide.

zand

Los materiaal: kwartskorrels met een grootte die tussen 63 µm en 2 mm ligt.

67. Organischestofgehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietOrganisch

Organische stof is niet aanwezig.

zwakOrganisch

Organische stof is waarneembaar aanwezig en heeft voelbaar geen invloed op het gedrag van de grond.

sterkOrganisch

Organische stof is waarneembaar aanwezig en heeft voelbaar geen invloed op het gedrag van de grond.

68. OrganischestofgehalteklasseNEN5104

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietHumeus

 

Organische stof is niet aanwezig.

zwakHumeus

 

Organische stof is aanwezig en maakt minder dan 2,5 procent van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 5 procent bedragen.

matigHumeus

 

Organische stof maakt tussen 2,5 en 8 procent van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 16 procent bedragen.

sterkHumeus

 

Organische stof maakt tussen 8 en 16 procent van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 30 procent bedragen.

69. OuderdomAfzetting

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

holoceen

Het deel van de ondergrond dat in het Pleistoceen is afgezet.

pleistoceen

Het deel van de ondergrond dat in het Holoceen is afgezet.

prePleistoceenGeenBoom

Het deel van de ondergrond dat voor het Pleistoceen is afgezet en niet uit klei bestaat die deel uitmaakt van het Laagpakket van Boom van de Rupel Formatie.

prePleistoceenBoom

Het deel van de ondergrond dat voor het Pleistoceen is afgezet en uit klei bestaat die deel uitmaakt van het Laagpakket van Boom van de Rupel Formatie; deze klei wordt gekenmerkt door hoge stijfheid, homogeniteit en kan grote kalkconcreties (septarien) bevatten.

70. RedenNietBeschreven

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geenMonster

Het interval is niet beschreven omdat de monsters niet meer voorhanden waren.

geenOpbrengst

Het interval is niet beschreven omdat de monstercontainer voor een deel leeg was (of omdat een deel van interval dat continu gestoken had moeten worden, niet helemaal bemonsterd kon worden). Het ‘lege’ deel wordt altijd vastgelegd als diepste deel van een interval.

geenOpdracht

Het interval is niet beschreven omdat het was uitgesloten van de opdracht.

geenVasteOndergrond

Het interval is niet beschreven omdat er een holte in de ondergrond was (al dan niet opgevuld met water).

mechanischVerstoord

Het interval is niet beschreven omdat de laagopbouw ernstig verstoord is door een post-sedimentaire discontinuïteit.

onvoldoendeMateriaal

Het interval is niet beschreven omdat er een proefstuk is uitgenomen voor boormonsteranalyse en er onvoldoende materiaal was om het op de juiste wijze te beschrijven.

onbekend

 

De reden waarom het interval niet is beschreven is niet bekend.

71. Referentiestelsel

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

ETRS89

European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258).

RD

Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992).

WGS84

World Geodetic System 1984 (EPSG 4326).

72. Registratiestatus

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geregistreerd

Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd.

aangevuld

Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens.

voltooid

Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd.

73. Ringdiameter

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

50mm

Ring met diameter 50 mm. De ringhoogte is 2 cm.

63mm

Ring met diameter 63 mm. De ringhoogte is 2 cm.

74. Ruwheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

glad

De oppervlakte van de korrel is glad.

ruw

De oppervlakte van de korrel is ruw.

75. Sfericiteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bol

De gemiddelde korrel is in alle richtingen ongeveer even lang.

langwerpig

De gemiddelde korrel is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel langer.

plat

De gemiddelde korrel is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel korter.

76. Spoelingtoeslag

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Water zonder toevoeging.

bentoniet

Water met toevoeging van bentoniet om de viscositeit te verhogen en circulatieverlies te verminderen.

bentonietBariet

Water met toevoeging van bentoniet en bariumsulfaat om het soortelijk gewicht te verhogen.

bentonietMicrodolomiet

Water met toevoeging van bentoniet en microdolomiet om het soortelijk gewicht te verhogen.

polymeren

Water met toevoeging van (biologisch afbreekbare) polymeren als CMC om de viscositeit te verhogen en circulatieverlies te verminderen.

onbekend

 

Het is niet bekend welk materiaal als spoeling is gebruikt.

77. Stabiliteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

stabiel

Het gesteente blijft onveranderd in water.

matigStabiel

Het gesteente valt oppervlakkig uiteen in water.

instabiel

Het gesteente valt uiteen in water of het oppervlak van het monster valt al uiteen bij blootstelling aan lucht.

78. Sterkteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

uiterstZwak

Het gesteente kan met een duimnagel worden ingedrukt. Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 0,6 tot 1 MPa.

zeerZwak

Het gesteente verkruimelt bij een slag met de punt van een geologenhamer; kan met een zakmes worden geschild.

Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 1 tot 5 MPa.

zwak

Het gesteente kan met enige moeite met een zakmes worden geschild. Met de punt van een geologenhamer kunnen er deuken in worden geslagen.

Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 5 tot 25 MPa.

matigSterk

Het gesteente kan met een zakmes niet worden geschild of geschraapt. Een gesteentemonster kan worden gebroken met een enkele ferme slag met een geologenhamer.

Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 25 tot 50 MPa.

sterk

Het gesteente breekt pas na enkele slagen met een geologenhamer.

Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 50 tot 100 MPa.

zeerSterk

Het gesteente breekt na meerdere slagen met een geologenhamer.

Komt overeen met een uniaxiale druksterkte van 100 tot 250 MPa.

uiterstSterk

Met een geologenhamer kunnen alleen fragmenten van het gesteente worden afgeslagen.

Komt overeen met een uniaxiale druksterkte groter dan 250 MPa.

79. Stopcriterium

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

beperkingTechnisch

Het boren is voortijdig gestopt vanwege de beperkingen van het gebruikte apparaat.

einddoel

Het vooraf gestelde doel van het onderzoek is bereikt; vaak is dat de beoogde einddiepte.

obstakelConstructie

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat de boor op een deel van een constructie is gestuit; voorbeelden zijn resten van een bouwwerk, een rioolbuis.

obstakelGrindStenen

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat op grind, zeer grove grond of stenen is gestuit.

obstakelIJzervloer

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat op een ijzervloer, ofwel een laag ijzeroer, is gestuit.

obstakelOnbekend

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat op een niet nader omschreven obstakel is gestuit.

obstakelPuin

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat op puin is gestuit.

obstakelVastGesteente

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat het vast gesteente is bereikt.

risico

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat er niet veilig verder geboord kan worden vanwege een niet nader omschreven risico.

risicoGrondwaterdruk

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat de grondwaterdruk te hoog is om veilig verder te kunnen boren.

storingOrganisatorisch

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat er een organisatorisch probleem is opgetreden.

storingTechnisch

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat er een technisch probleem is opgetreden.

werkwaterverlies

Het onderzoek is voortijdig gestopt omdat het werkwater zeer snel wegstroomde.

onbekend

 

Het onderzoek is voortijdig gestopt. De reden is niet bekend.

80. TextuurOrganischeGrond

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

amorf

Geen zichtbare plantaardige structuur, sponsachtige consistentie.

fijnPseudoVezelig

Mengsel van vezels met een lengte kleiner dan 1 mm en amorfe massa.

fijnvezelig

Vezelige structuur, vezels met een lengte kleiner dan 1 mm, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte.

grofPseudoVezelig

Mengsel van vezels met een lengte of diameter groter dan 1 mm en amorfe massa.

grofvezelig

Vezelige structuur, vezels met een lengte of diameter groter dan 1 mm, eenvoudig te herkennen plantaardige structuur, behoudt enige sterkte.

zwakAmorfNEN5104

 

Niet tot zwak vergane plantenresten. Bij handpersen ontwijkt geen veen tussen de vingers en het uitgeperste water is kleurloos tot troebel. Een klasse onder NEN 5104.

matigAmorfNEN5104

 

Matig vergane plantenresten, de structuur is nog zichtbaar. Bij handpersen glijdt veel van het veen tussen de vingers door en het uitgeknepen water is troebel. Een klasse onder NEN 5104.

sterkAmorfNEN5104

 

Zeer sterk vergane plantenresten, structuur ontbreekt geheel. Bij handpersen glijdt het grootste deel van het veen tussen de vingers door. Een klasse onder NEN 5104.

81. TijdelijkeVerandering

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bevriezing

Voor de start van het onderzoek was de ondergrond ten behoeve van andere werkzaamheden bevroren.

bouwput

Voor de start van het onderzoek was de ondergrond ten behoeve van bouwwerkzaamheden uitgegraven.

bronbemaling

Voor de start van het onderzoek was de grondwaterstand verlaagd ten behoeve van andere werkzaamheden.

injectie

Voor de start van het onderzoek was er materiaal in de ondergrond geïnjecteerd ten behoeve van andere werkzaamheden.

vacuumconsolidatie

Voor de start van het onderzoek was er in de ondergrond vacuumconsolidatie toegepast ten behoeve van andere werkzaamheden.

verticaleDrainage

Voor de start van het onderzoek was de ondergrond tot op enige diepte verticaal gedraineerd (met strips, grindpalen, etc.) ten behoeve van andere werkzaamheden.

voorbelasting

Voor de start van het onderzoek was de ondergrond voorbelast ten behoeve van andere werkzaamheden.

82. ToegepastOptischModel

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

Fraunhofer

Het meetresultaat van de laserdiffractie is met behulp van het Fraunhofermodel op basis van lichtverstrooiing omgerekend naar de korrelgrootteverdeling. Het Fraunhofermodel is met name geschikt voor materiaal met grote korrels.

Mie

Het meetresultaat van de laserdiffractie is met behulp van het Miemodel op basis van lichtbuiging (refractie) omgerekend naar de korrelgrootteverdeling. Het Miemodel is met name geschikt voor fijne korrels.

83. TreksterkteVeen

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

De vezels grijpen niet in elkaar. Monsters zonder treksterkte geven geen weerstand bij het uit elkaar trekken, de vezels zijn te klein of afwezig om in elkaar te haken.

laag

De vezels grijpen iets in elkaar. Bij monsters met een lage treksterkte glijden de vezels langs elkaar zonder veel weerstand. Dit komt voor bij monster die veel kleine vezels hebben en enkele grote vezels.

matig

De vezels grijpen in elkaar. Bij monsters met een matige treksterkte wordt weerstand gevoeld bij het uit elkaar trekken van de grond. De vezels blijven aan elkaar haken en vormen een netwerk dat de grond ondersteunt

hoog

De vezels grijpen sterk in elkaar. Bij monsters met een hoge treksterkte wordt veel weerstand gevoeld bij het uit elkaar trekken. De vezels vormen een netwerk of mat. Bij het uit elkaar trekken breken of knappen vezels.

84. TypeAnalyse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

basisparameter

Er zijn alleen een of meer basisparameters bepaald en dat zijn het watergehalte, het organischestofgehalte, het kalkgehalte, de volumieke massa en de volumieke massa vaste delen. Voor dit type analyse volstaat een interval met een lengte van 2 cm.

De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen. Alleen wanneer de volumieke massa is bepaald is de vereiste monsterkwaliteit gelijk aan QM1, QM2 of QM3.

korrelgrootteverdeling

De korrelgrootteverdeling is bepaald, en de maximale ongedraineerde schuifsterkte en de verticale vervorming zijn beide niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald, kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte, de volumieke massa en de volumieke massa vaste delen zijn bepaald.

Dit type analyse vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm.

De monsterkwaliteit stelt geen beperkingen. Alleen wanneer ook de volumieke massa is bepaald is de vereiste monsterkwaliteit gelijk aan QM1, QM2 of QM3.

korrelgrootteverdelingMaximaleSchuifsterkte

De korrelgrootteverdeling en de maximale ongedraineerde schuifsterkte zijn bepaald en de verticale vervorming is niet bepaald. Van de basisparameters is het watergehalte altijd bepaald, kunnen het organischestofgehalte, het kalkgehalte, de volumieke massa en de volumieke massa vaste delen zijn bepaald.

Dit type analyse vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3.

maximaleSchuifsterkte

De maximale ongedraineerde schuifsterkte is bepaald en de korrelverdeling en de verticale vervoming zijn beide niet bepaald.

Van de basisparameters kunnen het watergehalte, het organischestofgehalte en het kalkgehalte zijn bepaald.

Dit type analyse vereist een interval met een minimum lengte van 5 cm. De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3.

verticaleVervorming

De verticale vervorming is bepaald en de maximale ongedraineerde schuifsterkte en de korrelverdeling zijn beide niet bepaald.

Van de basisparameters zijn altijd de volumieke massa en het watergehalte bepaald. Het organischestofgehalte, het kalkgehalte en de volumieke massa vaste delen kunnen zijn bepaald.

Dit type analyse vereist een interval met een lengte van 2 cm (de hoogte van de ring) en dan moet het monster eigenlijk zo breed zijn dat er voldoende materiaal overblijft om daarvan het watergehalte te bepalen. Is er niet genoeg materiaal dan zijn er twee mogelijkheden. Het heeft de voorkeur het watergehalte op hetzelfde materiaal te bepalen en dit doet men door het beproefde materiaal te drogen en het watergehalte te berekenen; in dit geval spreekt men over bepaling achteraf. De tweede optie is het interval te verlengen tot 5 cm; het watergehalte wordt dan zogezegd bepaald aan de afsnijdsels.

De vereiste monsterkwaliteit is QM1, QM2 of QM3.

85. TypeDiscontinuïteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

antropogeen

Grensvlak in antropogene grond dat niet als laagscheiding kan worden beschreven.

krimpscheur

Een meestal verticale opening in kleilagen ontstaan door rijpingsproces. Kunnen in grond van recente tot prepleistocene ouderdom voorkomen.

schuifvlak

Een door afschuiving ontstaan vlak. Kan parallel aan gelaagdheid en door gelaagdheid heen voorkomen. Voorbeelden zijn schuifvlakken in de buurt van een wiel (dijkdoorbraak) en schuifvlakken in glaciaal belaste klei.

vorstwig

Een met ingevallen grond gevulde ruimte die ontstaan is door smelten van in de ijstijd gegroeide ijslenzen en -wiggen.

86. TypeIngreep

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

gecontroleerdAangebracht

Opgebracht materiaal dat tot een bepaalde graad verdicht is (engineered fill).

geroerd

De natuurlijke samenhang van de grond is door ploegen of andere vormen van omwoelen verstoord.

losGestort

Opgebracht materiaal dat los gestort is.

onbekend

 

Het is niet bekend op welke wijze de mens in de opbouw van de ondergrond heeft ingegrepen.

87. TypeVermenging

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bioturbaat

De grond is, kort na afzetting van het sediment, vermengd door de activiteit van gravende en borende dierlijke organismen.

kryoturbaat

De grond is, na afzetting van het sediment, vermengd door herhaaldelijk bevriezen en ontdooien.

vervloeiing

De grond is, na afzetting van het sediment, vermengd door een proces dat bodemvloeiing heet.

88. Vakgebied

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geotechniek

Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise.

geotechniekArcheologie

Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise met ondersteuning vanuit archeologische expertise.

geotechniekArcheologieMilieukunde

Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise met ondersteuning vanuit archeologische en milieukundige expertise.

geotechniekMilieukunde

Booronderzoek uitgevoerd vanuit geotechnische expertise met ondersteuning vanuit milieukundige expertise.

89. Veensoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bosveen

Het veen bestaat uit een bruinkleurige matrix die weinig samenhang vertoont met daarin licht geel- tot roodbruine resten van hout die typisch millimeters tot decimeters groot zijn. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben.

heideveen

Het veen bestaat uit een samenhangende bruin- tot zwartkleurige matrix van fijn vezelig materiaal met daarin veel als zodanig herkenbare roodbruine resten van worteltjes en takjes van heide: dunne, kronkelige, houtige resten van typisch centimeters lengte. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm.

mosveen

Het veen heeft veelal een platige structuur en bestaat voornamelijk uit zeer fijne bruinkleurige vezeltjes met een schilferig uiterlijk. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm.

rietveen

Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare geelkleurige resten van riet: glanzende, platte, fijne worteltjes, typisch millimeters groot en resten van wortelstokken en stengels, typisch centimeters tot decimeters groot. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben.

veenmosveen

Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van veenmos: gelige blaadjes en stengeltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm.

wollegrasveen

Het veen bevat als zodanig herkenbare resten van borstels van de basale bladscheden van eenarig wollegras: haren met typisch een lengte van een of enkele centimeters. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm en heeft een bruinige kleur.

zeggeveen

Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van zegge: dunne worteltjes die typisch millimeters tot centimeters groot zijn, platte vooral brede bladresten die typisch millimeters tot centimeters lang zijn en licht geel tot bruin van kleur zijn. Dit type veen kan een geringe minerale component hebben.

scheuzeriaveen

 

Het veen bestaat voornamelijk uit als zodanig herkenbare resten van Scheuchzeria: platte, kronkelige, bruine lichtglanzende stengels met dicht op elkaar staande knopen met typisch een lengte van een of enkele centimeters. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm.

90. Verkleuring

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietVerkleurd

Geen zichtbare verkleuring van gesteentemateriaal, eventueel met lichte verkleuring op discontinuïteitsvlakken.

gedeeltelijkVerkleurd

Het materiaal is verkleurd, maar niet door en door.

volledigVerkleurd

Het materiaal is door en door verkleurd.

91. VerticaalReferentievlak

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

LAT

Laagst mogelijke waterstand gebaseerd op de stand van zon en maan (Lowest Astronomical Tide).

MSL

Gemiddeld zeeniveau (Mean Sea Level).

NAP

Normaal Amsterdams Peil.

92. VerwijderdMateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Er is voorafgaand aan de bepaling geen materiaal verwijderd.

antropogeenStenigBestanddeel

Voorafgaand aan de bepaling is stenig antropogeen materiaal verwijderd en dat is licht stenig ophoogmateriaal, puin, stenen, verbrandingsresten en wegverhardingsmateriaal.

grind

Voorafgaand aan de bepaling is grind en grover materiaal verwijderd.

houtskool

Voorafgaand aan de bepaling zijn door verbranding verkoolde resten van hout verwijderd.

kalkconcreties

Voorafgaand aan de bepaling zijn concreties die door carbonaat tot een geheel zijn verkit verwijderd.

koolzureKalk

Voorafgaand aan de bepaling van de korrelgrootteverdeling is de koolzure kalk verwijderd met HCl (0.2 M) en is het gehalte van de verwijderde kalk bepaald (Bepaling kalkgehalte).

organischeStof

Voorafgaand aan de bepaling van de korrelgrootteverdeling is het organische stof verwijderd met H2O2 (20%) en is het gehalte van het verwijderde organische stof bepaald (Bepaling organischestofgehalte).

plantenrestenHoutig

Voorafgaand aan de bepaling zijn houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen en takken verwijderd.

plantenrestenNietHoutig

Voorafgaand aan de bepaling zijn niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren verwijderd.

schelpmateriaal

Voorafgaand aan de bepaling zijn schelpen en resten van schelpen verwijderd.

93. Voorbehandeling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Er heeft tijdens het boren geen voorbehandeling plaatsgevonden.

bevriezing

De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren bevroren.

injectieDragendVermogen

De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren geïnjecteerd met materiaal om het dragend vermogen te vergroten.

injectieWaterdoorlatendheid

De uitvoerder heeft het interval tijdens het boren geïnjecteerd met materiaal om de waterdoorlatendheid te verkleinen.

onbekend

 

Het is onbekend of er tijdens het boren voorbehandeling heeft plaatsgevonden.

94. Voorbereiding

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

De uitvoerder heeft geen voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd.

bevriezing

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte bevroren.

injectieDragendVermogen

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte geïnjecteerd met materiaal om het dragend vermogen te vergroten.

injectieWaterdoorlatendheid

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte geïnjecteerd met materiaal om de waterdoorlatendheid te verkleinen.

tijdelijkeVerbuizingVooraf

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen tot op een bepaalde diepte in de ondergrond een buis aangebracht.

vacuümconsolidatie

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen tot op een bepaalde diepte in de ondergrond vacuümconsolidatie toegepast.

verticaleDrainage

De uitvoerder heeft voordat met boren is begonnen de ondergrond tot op een bepaalde diepte verticaal gedraineerd (strips, grindpalen, etc.).

95. Wandwrijvingcorrectiemethode

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietToegepast

De verticale vervorming is niet gecorrigeerd voor wrijving in de ring.

wrijvingAangenomen

De verticale vervorming is gecorrigeerd voor wrijving in de ring. De wrijving is een aangenomen waarde op basis van het Protocol laboratoriumproeven voor grondonderzoek aan waterkeringen, 2019.

wrijvingBepaald

De verticale vervorming is gecorrigeerd voor wrijving in de ring. De wandwrijving is (automatisch) bepaald.

96. WeggegravenMateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

grind

Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit grind bestaat.

huisvuil

Ongedifferentieerd huishoudelijk afval.

klei

Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit klei bestaat.

ophoogmateriaalLicht

Ophoogmateriaal met een laag soortelijk gewicht.

puin

Bouw- en sloopafval; veelal een mengsel van stenig materiaal dat door de mens gemaakt of bewerkt is.

stenen

Stenen van natuurlijk materiaal dat door de mens bewerkt is tot bouwstenen, ballastblokken, (basalt)stortsteen of een bijproduct van mijnbouw zijn.

veen

Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit veen bestaat.

wegverhardingsmateriaal

Materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven; voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

zand

Natuurlijke of antropogene grond die in hoofdzaak uit zand bestaat.

97. Zandmediaanklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

fijn

De zandmediaan ligt tussen 63 en 200 μm en is niet verder onderverdeeld; klasse onder NEN-EN-ISO 14688.

fijn63tot105um

De zandmediaan ligt tussen 63 en 105 μm; klasse onder NEN5104 en klasse binnen de categorie fijn onder NEN-EN-ISO 14688.

fijn105tot150um

De zandmediaan ligt tussen 105 en 150 μm; klasse onder NEN5104 en klasse binnen de categorie fijn onder NEN-EN-ISO 14688.

fijn150tot200um

De zandmediaan ligt tussen 150 en 200 μm; klasse binnen de categorie fijn onder NEN-EN-ISO 14688.

middelgrof

De zandmediaan ligt tussen 200 en 630 μm; klasse onder NEN-EN-ISO 14688.

middelgrof200tot300um

De zandmediaan ligt tussen 200 en 300 μm; klasse binnen de categorie middelgrof onder NEN-EN-ISO 14688.

middelgrof300tot420um

De zandmediaan ligt tussen 300 en 420 μm; klasse onder NEN 5104 en klasse binnen de categorie middelgrof onder NEN-EN-ISO 14688.

middelgrof420tot630um

De zandmediaan ligt tussen 420 en 630 μm; klasse binnen de categorie middelgrof onder NEN-EN-ISO 14688.

grof

De zandmediaan ligt tussen 630 en 2000 μm; klasse onder NEN-EN-ISO 14688.

fijn150tot210um

 

De zandmediaan ligt tussen 150 en 210 μm; klasse onder NEN 5104.

middelgrof210tot300um

 

De zandmediaan ligt tussen 210 en 300 μm; klasse onder NEN 5104.

grof420tot2000um

 

De zandmediaan ligt tussen 420 en 2000 μm; klasse onder NEN 5104.

98. ZandspreidingNEN5104

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zeerKlein

 

Zand waarvan meer dan 90% van de korrels binnen dezelfde zandmediaanklasse valt

matigKlein

 

Zand waarvan meer dan 90% van de korrels binnen twee aansluitende zandmediaanklasses valt

matigGroot

 

Zand waarvan meer dan 90% van de korrels binnen drie aansluitende zandmediaanklasses valt en de zandmediaan in de middelste van de drie zandmediaanklassen ligt.

zeerGroot

 

Zand waarvan minder dan 90% van de korrels binnen drie aansluitende zandmediaanklasses valt en de zandmediaan niet in de middelste van de drie zandmediaanklassen ligt.

tweetoppig

 

Zand waarvan de korrels tot twee populaties horen die meestal niet in aaneensluitende zandmediaanklassen liggen.

99. ZeerGrofGrindGehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

spoorTot1

 

De fractie 16-63 mm maakt minder dan 1 procent van de massa van de grindfractie uit.

weinig1tot25

 

De fractie 16-63 mm maakt tussen 1 en 25 procent van de massa van de grindfractie uit.

veel25tot50

 

De fractie 16-63 mm maakt tussen 25 en 50 procent van de massa van de grindfractie uit.

zeerVeel50tot75

 

De fractie 16-63 mm maakt tussen 50 en 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

uiterstVeelMinstens75

 

De fractie 16-63 mm maakt minstens 75 procent van de massa van de grindfractie uit.

100. Zoutcorrectiemethode

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietToegepast

Het watergehalte is niet gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten.

zoutgehalteAangenomen

Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het poriënwater is een aangenomen waarde.

zoutgehalteBepaald

Het watergehalte is gecorrigeerd voor het gehalte aan opgeloste zouten. Het zoutgehalte van het poriënwater is bepaald.

Toelichting

1. Inleiding

De catalogus voor het geotechnisch booronderzoek beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van het booronderzoek dat vanuit het vakgebied van de geotechniek is uitgevoerd. De catalogus beschrijft de algemene gegevens van dit booronderzoek samen met de gedetailleerde uitwerking van de gegevens van de boormonsterbeschrijving, en van een deel van de gegevens die voortkomen uit het analyseren van boormonsters.

Booronderzoek in de basisregistratie ondergrond omvat onderzoek uit vier verschillende vakgebieden. Naast geotechniek zijn dat bodemkunde, geologie en cultuurtechniek. De catalogus voor het registratieobject komt in delen tot stand. Eerst wordt voor ieder vakgebied een catalogus gemaakt. Wanneer de vier catalogi gereed zijn wordt een nieuwe catalogus gemaakt die alle vakgebieden omvat en waarin de ongewenste verschillen zijn weggenomen. Die catalogus geeft een samenhangende beschrijving van het registratieobject booronderzoek.

1.1. Geotechnisch booronderzoek

Geotechnisch booronderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten in de grond-, weg- en waterbouw en in de woning- en utiliteitsbouw. Het onderzoek heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond te onderzoeken om de locatie, het ontwerp, de uitvoering of de toestand van bouwwerken te kunnen vaststellen. Het kan een verkennend karakter hebben en dan is het veelal voldoende de opbouw van de ondergrond globaal te bepalen. Vaker wil men precies weten hoe de ondergrond is opgebouwd en uit welk soort materiaal die bestaat en laat men monsters onderzoeken om bepaalde eigenschappen te bepalen om die in allerlei berekeningen te kunnen gebruiken. Het uiteindelijke doel daarbij is bijvoorbeeld het draagvermogen, het zettingsgedrag of de stabiliteit van de ondergrond in algemenere zin te bepalen of aspecten als de erosiebestendigheid.

De verscheidenheid in geotechnisch booronderzoek is groot. Het wordt zowel op land als op zee uitgevoerd en kan tot wel 150 meter diepte onder maaiveld of waterbodem reiken. In het grootste deel van Nederland bestaat de ondergrond op die diepte uit grond, maar in het zuiden en oosten wordt op bepaalde plaatsen het gesteente bereikt.

Voorts beperkt geotechnisch onderzoek zich niet tot de natuurlijke ondergrond, maar richt het zich ook op grondlichamen die door de mens zijn neergelegd.

Om de informatie die voortkomt uit geotechnisch booronderzoek te kunnen standaardiseren zijn grenzen gesteld aan de verscheidenheid en worden niet alle resultaten of alle vormen van onderzoek in de basisregistratie ondergrond opgenomen. Het accent ligt op standaard geotechnisch booronderzoek. Wat dat inhoudt is in de gegevensdefinitie2 vastgelegd. Uitgangspunt daarbij is dat de informatie in de basisregistratie ondergrond alleen betrekking heeft op boringen die verticaal bedoeld zijn. Gegevens die niet onder het standaard onderzoek vallen zijn niet opgenomen. Wanneer de grenzen verlegd worden, en dat zal in de toekomst zeker gebeuren, zal de gegevensdefinitie moeten worden aangepast.

Geotechnisch booronderzoek is een van de vier soorten booronderzoek in de basisregistratie ondergrond en het komt voor dat booronderzoek vanuit een combinatie van vakgebieden is uitgevoerd. De bijzondere eisen die voor een dergelijke combinatie gelden, worden in de catalogus die voor het booronderzoek in zijn geheel gaat gelden vastgelegd.

Archeologisch en milieukundig booronderzoek vallen buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond. Wanneer geotechnisch onderzoek wordt gecombineerd met archeologisch of milieukundig onderzoek wordt alleen het geotechnische onderzoek in de basisregistratie ondergrond opgenomen. In zo’n geval wordt wel gepreciseerd dat slechts een deel van de resultaten is geregistreerd.

1.2. Boren

Booronderzoek omvat vormen van onderzoek die ermee beginnen dat de ondergrond door boren wordt ontsloten. Wat onder boren moet worden verstaan is in verreweg de meeste gevallen triviaal, het is het maken van een gat met behulp van een apparaat dat we een boor noemen. In de definities wordt duidelijk dat er ook andere manieren zijn om een gat in de ondergrond te maken en die worden gemakshalve toch tot het boren gerekend. Er worden ook gaten in de ondergrond gemaakt met afwijkende methoden die buiten het bereik van deze catalogus vallen. Dat zijn allemaal methoden die op water worden gebruikt en die tot doel hebben een hap uit de waterbodem te nemen. Apparaten die daarvoor gebruikt worden zijn bijvoorbeeld de boxcorer en de Van Veen-bodemhapper. Onderzoek dat gebaseerd is op dergelijke technieken valt buiten het bereik van de basisregistratie ondergrond en de reden daarvoor is dat de resultaten een zeer geringe waarde voor hergebruik hebben, omdat de diepte van het bemonsterde interval niet goed bepaald is en de waterbodem binnen korte tijd kan veranderen.

1.3. Kwaliteit van monsters

De gegevens over de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond die uit geotechnisch booronderzoek voortkomen, zijn gebaseerd op monsters die uit de ondergrond genomen zijn. Voor het hergebruik van de gegevens is het van belang te weten in welke mate de monsters waarop de waarnemingen en metingen zijn gebaseerd representatief geacht kunnen worden voor de situatie in-situ. Anders gezegd, voor hergebruik is het van belang de kwaliteit van de monsters vast te leggen.

De kwaliteit van de monsters is van een groot aantal factoren afhankelijk: hoe er geboord is, hoe de monsters genomen zijn, met wat voor apparaat, hoe de monsters boven de grond zijn behandeld, getransporteerd en opgeslagen. De gegevens over het boren, bemonsteren en de relevante specificaties van het apparaat zijn in deze catalogus opgenomen. Die gegevens bepalen het maximaal te bereiken kwaliteitsniveau. Om die kwaliteit in het verdere proces te kunnen behouden, zijn binnen het werkveld procedures opgesteld. Monsters worden ingedeeld in categorieën en voor iedere categorie is vastgelegd hoe de monsters behandeld moeten worden vanaf het moment dat ze boven de grond zijn gekomen. In de catalogus wordt verwezen naar die procedures. In hoeverre de kwaliteit op het moment dat de monsters worden beschreven of geanalyseerd afwijkt van de initiële kwaliteit, wordt vastgelegd als onderdeel van het onderzoek.

De eisen die een gebruiker van de basisregistratie aan de gegevens over de kwaliteit van monsters stelt worden vooral bepaald door het detail dat hij zoekt. Wil de gebruiker een globaal inzicht in de opbouw van de ondergrond verkrijgen, dan zal het voldoende zijn te weten of de monsters geroerd of ongeroerd zijn. Wil een geotechnisch adviseur gegevens uit de boormonsteranalyse gebruiken in berekeningen, dan zal hij de details willen kennen om de waarde van een gegeven te kunnen bepalen.

1.4. Deelonderzoeken

Geotechnisch booronderzoek omvat gewoonlijk drie van de vier deelonderzoeken die in booronderzoek kunnen worden onderscheiden en dat zijn de boormonsterbeschrijving, de boormonsterfotografie en, de boormonsteranalyse. Het vierde deelonderzoek, de boorgatlogging, het onderzoek waarin het boorgat wordt bemeten, wordt weinig uitgevoerd. Van de vier deelonderzoeken zijn er twee in deze versie van de catalogus opgenomen, de boormonsterbeschrijving en de boormonsteranalyse (figuur 1).

Bijlage 263308.png
Figuur 1: Geotechnisch booronderzoek in deze versie van de catalogus; boormonsterfotografie en boorgatlogging zijn nog buiten scope.

In de boormonsterbeschrijving wordt het materiaal dat uit de ondergrond naar boven is gehaald, beschreven op een manier die inzicht geeft in de opbouw van de ondergrond en de globale eigenschappen ervan. In het laboratorium worden allerlei proeven uitgevoerd om de samenstelling en een grote verscheidenheid aan eigenschappen nauwkeurig te bepalen. De verscheidenheid aan bepalingen is groot en iedere bepaling vraagt een eigen definitie. Dat vergt tijd en om die reden wordt de standaardisatie van boormonsteranalyse in twee fasen gerealiseerd. Deze versie van de catalogus dekt alleen de bepalingen uit de eerste fase.

1.5. Verandering in de beschrijfprocedure van grond

Sinds 2017 is onder verantwoordelijkheid van NEN gewerkt aan een Nederlandse annex op NEN-EN-ISO 14688-1. Dat deel van de norm gaat over de identificatie van grond en vervangt binnen de wereld van de geotechniek NEN 5104. De verandering is groot omdat er op een manier naar grond wordt gekeken die wezenlijk anders is dan wat gebruikelijk was. In NEN-EN-ISO 14688-1 is de identificatie van grond geheel en al gebaseerd op visuele en tactiele waarneming, op zien en voelen. Bij het voelen staan de aspecten centraal die over het gedrag van grond gaan.

De oude NEN 5104 was eerder een classificatiesysteem waarmee het mogelijk was een willekeurig mengsel precies te benoemen wanneer het gehalte aan grind, zand, silt, lutum en organische stof nauwkeurig was bepaald. Die benadering werkt prima wanneer de gehaltes werkelijk gemeten zijn door proeven uit te voeren. Om de benadering toe te passen bij het beschrijven van monsters gebaseerd op alleen zintuigelijke waarneming, moesten referentiemonsters waarvan de samenstelling door metingen was bepaald gebruikt worden. Dat bleef in de praktijk dikwijls achterwege. Bovendien kende de methode bezwaren van meer fundamentele aard, waardoor al lange tijd werd ervaren dat de norm niet meer goed aansloot op de eisen van het geotechnisch werkveld.

1.6. Gevolgen van de verandering

In de basisregistratie ondergrond kunnen niet alleen beschrijvingen die onder NEN-EN-ISO 14688-1 zijn gemaakt, maar ook beschrijvingen die onder NEN 5104 zijn gemaakt worden geregistreerd. De verandering in de methode van beschrijven maakt dat het verschil tussen een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen en een die onder NEN-EN-ISO 14688 is gemaakt groot is. Onder NEN 5104 worden minder gegevens vastgelegd, is de samenhang minder strikt geborgd en kan de betekenis van gegevens anders zijn. Sommige gegevens kunnen alleen bestaan onder NEN 5104, andere gegevens kunnen juist niet bestaan onder die norm. Een ander verschil is dat de nieuwe methode een strikt onderscheid maakt tussen gegevens die uit het beschrijven en de gegevens die uit het meten voortkomen. In het verleden was dat niet het geval met als gevolg dat niet altijd duidelijk is waarop de gegevens van een oude beschrijving berusten.

Overigens valt een boormonsterbeschrijving die onder NEN 5104 tot stand is gekomen per definitie onder booronderzoek met kwaliteitsregime IMBRO/A.

1.7. Beschrijving van gesteente

Hoewel het meeste geotechnisch booronderzoek zich richt op grond, kan het ook betrekking hebben op gesteente of een combinatie van grond en gesteente. De procedures voor het beschrijven van grond en gesteente verschillen; in de beschrijfwijze van gesteente is de afgelopen jaren geen verandering gekomen. Voor gesteente geldt sinds 2004 NEN-EN-ISO 14689, en in februari 2018 is daarvan een nieuwe versie gepubliceerd. Voor deze norm bestaat geen Nederlandse annex. Wel is de totstandkoming van de Nederlandse annex op NEN-EN-ISO 14688-1 aangegrepen om binnen Nederland af te spreken welke gegevens van gesteente moeten worden vastgelegd. Het resultaat is in deze catalogus opgenomen.

2. Belangrijkste entiteiten

2.1. Booronderzoek

Booronderzoek is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek booronderzoek dat op een specifiek moment gekoppeld aan een specifieke locatie in Nederland onder een bepaalde opdracht is uitgevoerd. De belangrijkste gegevens om het onderzoek te preciseren zijn het vakgebied en de uitgevoerde deelonderzoeken.

Booronderzoek begint eigenlijk altijd met activiteiten in het veld en die worden in bepaalde gevallen gevolgd door activiteiten binnenshuis, veelal in een laboratorium. Er is maar een geval waarin er geen werkzaamheden in het veld worden uitgevoerd en dat is wanneer booronderzoek gebruik maakt van de resultaten uit eerder veldwerk of uit veldwerk dat voor een andere opdrachtgever is uitgevoerd3.

2.2. Registratiegeschiedenis

De registratiegeschiedenis van een booronderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.

2.3. Rapportagegeschiedenis

De resultaten van het booronderzoek worden niet in een keer maar per deelonderzoek gerapporteerd. Wanneer een deelrapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het object booronderzoek.

2.4. Boring

De kernactiviteit in het veld is het maken van het gat, de boring. Voor het onderzoek is het van het grootste belang de gegevens vast te leggen die van invloed zijn op de uiteindelijke resultaten van het onderzoek. Daarnaast betekent boren dat men de toestand van de ondergrond verandert. Om de gevolgen van die ingreep later te kunnen beoordelen is het van belang te weten hoe men de ondergrond heeft achtergelaten.

Aan het maken van een boorgat kunnen voorbereidende werkzaamheden zijn voorafgegaan. Het weggraven van materiaal is een bijzondere vorm van voorbereiding omdat daaruit ook gegevens over de opbouw van de ondergrond kunnen voortkomen. Wanneer het weggegraven materiaal globaal is beschreven wordt dat apart vastgelegd (Weggegraven laag) en niet als onderdeel van het deelonderzoek Boormonsterbeschrijving.

Bij het boren gebruikt men een bepaalde techniek om het apparaat dat men gekozen heeft de grond in te drijven. Bij verkennend onderzoek dat zich tot geringe diepte beperkt boort men vaak met de hand, voor ander onderzoek gebeurt dat veelal mechanisch. Tijdens het boren kan men herhaaldelijk van techniek wisselen, en voor een goed begrip van de onderzoeksresultaten is het van belang te weten welk deel van de ondergrond met welke techniek is doorboord (Geboord interval).

Wanneer men tevoren weet dat men in gesteente gaat boren wordt ook de Boorsnelheid vastgelegd. Die geeft namelijk informatie over de opbouw van de ondergrond.

Het doel van het boren is dat er monsters uit de ondergrond worden gehaald. Dat kan op allerlei manieren gebeuren en tijdens het boren kan men herhaaldelijk van manier wisselen (Bemonsterd interval).

Heeft men kernen genomen in gesteente dan wordt ook de opbrengst van het gekernde traject vastgelegd (Kernopbrengst).

Tijdens het boren kan men constateren dat er in bepaalde intervallen sporen van verontreiniging voorkomen (Verontreinigd interval) en dat wordt dan vastgelegd om latere gebruikers te kunnen informeren.

Wanneer men ten slotte klaar is met boren kan het ontstane gat op een bepaalde manier worden afgewerkt. Dat kan weer per diepte-interval verschillen (Afgewerkt interval).

2.5. Bemonsteringsapparaat

In het geval men monsters gestoken of gekernd heeft worden ook specificaties vastgelegd van het apparaat dat daarvoor gebruikt is. In figuur 2 en figuur 3 wordt geïllustreerd wat de belangrijkste kenmerken zijn.

Bijlage 263309.png
Figuur 2: Het bemonsteringsapparaat: (a) een apparaat met een haakse steekmond, (b) een apparaat waarvan de steekmond een hoek (ά) maakt met de verticaal en (c) een apparaat als b maar dan voorzien van een passieve zuiger. De letter l geeft de lengte van de container aan, d1 de doorgangsdiameter en d2 de diameter van de steekmond. De diameter van de container is gelijk aan de doorgangsdiameter.
Bijlage 263310.png
Figuur 3: Het bemonsteringsapparaat: (a) een apparaat met een afschroefbare steekmond en een vanger en (b) een zelfde apparaat maar dan met een variabele diameter en een container die voorzien is van een liner. De letter l geeft de lengte van de container aan, d1 de doorgangsdiameter, d2 de diameter van de steekmond en d3 de diameter van de container.

2.6. Terreintoestand

Voor, tijdens of direct na het boren kunnen in het veld waarnemingen worden gedaan die deel uitmaken van het booronderzoek. Die waarnemingen hebben betrekking op de toestand van het terrein. Dat begrip wordt in nogal ruime zin opgevat en dekt alle gegevens die vastgelegd worden om een goed begrip te krijgen van de ruimtelijke context waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd.

2.7. Sliblaag

Bij boren op water kan er op de waterbodem een laag slib blijken te liggen. Wanneer dat voor het onderzoek relevant geacht is, worden enkele kenmerken daarvan vastgelegd.

2.8. Boormonsterbeschrijving

Boormonsterbeschrijving is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de monsters met als doel een of meer boorprofielen te maken. Er kunnen twee procedures gelden, omdat het beschrijven van grond en gesteente gecombineerd kan worden.

Historische beschrijvingen van grond die onder NEN 5104 gemaakt zijn, verschillen fundamenteel van beschrijvingen van grond onder NEN-EN-ISO 14688-1. In het eerste geval is altijd sprake van één boorprofiel, in het tweede geval kunnen binnen een onderzoek drie verschillende boorprofielen gemaakt zijn.

2.9. Boorprofiel

Een boorprofiel is een resultaat van de boormonsterbeschrijving en beschrijft de laagopbouw van het deel van de ondergrond dat bemonsterd is.

Een boorprofiel heeft een bepaalde beschrijfkwaliteit. Onder NEN 5104 heeft dat begrip eigenlijk geen onderscheidende waarde, omdat er altijd maar een profiel is. De kwaliteit daarvan wordt niet gespecificeerd omdat gewoonlijk niet meer te achterhalen is waarop de gegevens precies zijn gebaseerd.

Onder NEN-EN-ISO 14688-1 heeft het begrip beschrijfkwaliteit wel onderscheidende waarde. Het betekent dat de kwaliteit van de monsters waarop de beschrijving gebaseerd is en de mate van detail in de beschrijving over het hele profiel vergelijkbaar zijn. Figuur 4 illustreert het geval waarin een booronderzoek twee boorprofielen oplevert.

Bijlage 263311.png
Figuur 4: Uit een boring komen geroerde en ongeroerde monsters en in de beschrijving worden dan twee boorprofielen gemaakt.

Een geval waarin een boormonsterbeschrijving NEN-EN-ISO 14688-1 twee boorprofielen oplevert is wanneer op een bepaalde plaats een boring is gezet die op twee manieren bemonsterd is. Over het hele boortraject zijn monsters met een relatief lage kwaliteit, geroerde monsters, genomen. Daarnaast zijn van bepaalde dieptes monsters met een hoge kwaliteit, ongeroerde monsters, verkregen. Het verschil in kwaliteit is zo groot dat de monsters apart beschreven moeten worden. In het eerste geval ontstaat een continu profiel, in het tweede een discontinu profiel.

Een derde profiel is nodig wanneer bovendien een deel van de monsters, gewoonlijk uit het bovenste deel van de ondergrond, beschreven is onder de eisen die aan verkennend onderzoek zijn gesteld. Die eisen zijn laag en dekken maar een deel van kenmerken.

Het uitgangspunt is in alle gevallen dat het boorprofiel alle met een bepaalde kwaliteit bemonsterde intervallen dekt en het hele traject compleet in lagen is beschreven. Het kan echter zijn dat dit niet gelukt is, bijvoorbeeld omdat er per ongeluk een monster verdwenen is. De intervallen die niet beschreven konden worden, worden expliciet in het profiel opgenomen (Niet-beschreven interval) en de reden waarom het niet beschreven is wordt vastgelegd.

2.10. Laag

De belangrijkste entiteiten in een boorprofiel zijn de lagen. Iedereen die de ondergrond beschrijft beschouwt de ondergrond als opgebouwd uit lagen. De dikte daarvan varieert met de schaal waarop men de ondergrond wil beschrijven. In de beschrijving van boormonsters zou men de doorsnijding kunnen waarnemen van lagen met de dikte die varieert van een millimeter tot tientallen meters.

De praktijk is anders. De lagen in het boorprofiel zijn niet altijd waargenomen lagen of de doorsnijding daarvan. Vaak zijn het beschrijfeenheden en dat zijn in zekere zin artefacten omdat ze het resultaat zijn van de procedurele afspraken die in NEN-EN-ISO 14688 zijn vastgelegd. Daarin is de minimale dikte van een laag in de beschrijving op 2 cm gesteld en de maximale op 100 cm.

Onder NEN 5104 is niet vastgelegd op welke wijze de grenzen van lagen zijn bepaald. Ook zijn er geen beperkingen gesteld aan de laagdikte. Veiligheidshalve zou men de lagen die onder NEN 5104 beschreven zijn, altijd moeten beschouwen als beschrijfeenheden.

Lagen hebben een boven- en ondergrens, zijn van menselijke of natuurlijke oorsprong en bestaan uit een bepaald materiaal. In de geotechniek wordt onderscheid gemaakt tussen grond en gesteente enerzijds en bijzonder (lees: ander) materiaal anderzijds. Van bijzonder materiaal worden geen details vastgelegd, van grond en gesteente wel. Het onderscheid tussen grond en gesteente speelt alleen in bepaalde delen van Nederland. Grond bestaat uit los materiaal of uit materiaal dat met de hand vervormd kan worden. Gesteente bestaat uit vast materiaal dat niet met de hand vervormd kan worden. Dat onderscheid is in de meeste gevallen voldoende, maar uiteindelijk is er vaak sprake van een geleidelijke overgang van grond naar gesteente en kunnen aspecten als uitdroging en verwering het onderscheid verder bemoeilijken. In de praktijk moet men, wanneer een monster zo hard is dat bekrassen met een duimnagel er alleen een kerf in achterlaat, beslissen of men het als gesteente of grond wil beschrijven.

Omdat een laag in veel gevallen een beschrijfeenheid is kan een laag weer uit laagjes zijn opgebouwd en die laagjes kunnen in samenstelling verschillen.

2.11. Grond

Onder NEN-EN-ISO 14688-1 worden van grond altijd de grondsoort, de kleur en het al dan niet voorkomen van sporen van beworteling vastgelegd. Welke kenmerken er verder worden vastgelegd hangt af van de beschrijfkwaliteit, de kwaliteit van de monsters en de grondsoort.

Onder NEN 5104 wordt altijd de grondsoort vastgelegd en afhankelijk van de grondsoort ook het gehalte aan grind en organische stof, maar dat alles volgens een eigen systematiek. Wat er verder wordt vastgelegd is onder NEN 5104 niet voorbepaald.

2.12. Gesteente

Van gesteente worden altijd de gesteentesoort, de eventueel voorkomende bijzondere bestanddelen, het soort cement, de kleur, de kalkgehalteklasse en de sterkteklasse vastgelegd.

2.13. Post-sedimentaire discontinuïteit

De laagopbouw kan verstoord zijn doordat discontinuïteiten de lagen doorsnijden. Wanneer de laagopbouw ondanks de verstoring nog goed te beschrijven is, worden naast de lagen ook de kenmerken van de discontinuïteit vastgelegd. Als door verstoring de beschrijving van de laagopbouw praktisch onmogelijk is, wordt het verstoorde interval niet beschreven.

2.14. Boormonsteranalyse

Boormonsteranalyse is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het doen van metingen aan boormonsters. Bijna zonder uitzondering worden de metingen in een laboratorium uitgevoerd. Deze versie van de catalogus dekt maar een deel van de veelheid aan bepalingen die in standaard geotechnisch booronderzoek uitgevoerd kunnen worden en bovendien zijn alleen bepalingen opgenomen die aan grond en bijzonder materiaal worden uitgevoerd. Analyse van gesteente is buiten beschouwing gelaten.

2.15. Onderzocht interval

In de boormonsteranalyse worden aan een of meer intervallen bepalingen gedaan, de onderzochte intervallen. De kwaliteit van het monster en de beschikbare hoeveelheid materiaal bepalen in eerste instantie wat er allemaal van een interval kan worden bepaald. De beperking in hoeveelheid materiaal betekent dat bepaalde bepalingen elkaar in de praktijk uitsluiten en dat bepalingen die wel gecombineerd kunnen worden elkaar veelal in een strikte volgorde moeten opvolgen.

In sommige gevallen vereist een bepaling een niet verstoord monster. Het deel dat moet worden geanalyseerd, het proefstuk, wordt uit het monster genomen en de rest wordt beschreven. Wanneer de volledige doorsnede van het monster wordt gebruikt, blijft er een gat in het monster achter dat niet beschreven kan worden (zie figuur 5). Het proefstuk gaat onbeschreven de bepaling in en het materiaal wordt na uitvoering van de bepaling beschreven door degene die de bepaling heeft uitgevoerd. De kwaliteit van het materiaal is dan ingrijpend veranderd en niet langer vergelijkbaar met dat van de niet onderzochte intervallen. Daarom wordt de beschrijving van het materiaal waaruit het proefstuk bestaat, als onderdeel van de boormonsteranalyse vastgelegd en niet opgenomen in de boormonsterbeschrijving.

Bijlage 263312.png
Figuur 5: Van een niet verstoord boormonster worden twee intervallen geanalyseerd. In het bovenste van de twee wordt een ring gestoken en het materiaal in de ring vormt het proefstuk dat wordt onderzocht;er blijft voldoende materiaal over om het materiaal op normale wijze te beschrijven. Van het monster dat het onderste interval omvat, worden de boven- en onderkant afgesneden. Het resterende proefstuk gaat in zijn geheel worden onderzocht; het materiaal kan niet op de normale wijze worden beschreven en blijft buiten de boormonsterbeschrijving. In bepaalde gevallen worden de afsnijdsels wel gebruikt voor aanvullende bepalingen.

Welke bepalingen er zijn uitgevoerd, wordt voor ieder interval vastgelegd. Deze catalogus bestrijkt een deel van het geheel aan bepalingen dat in standaard geotechnisch onderzoek kan worden uitgevoerd. Het gaat om een aantal basisparameters die op de toestand of de samenstelling van het materiaal betrekking hebben, en om de korrelgrootteverdeling, de verticale vervorming en de maximale ongedraineerde schuifsterkte.

Iedere bepaling die als onderdeel van de boormonsteranalyse wordt uitgevoerd, is aan een bepaalde procedure onderworpen en wordt volgens een bepaalde methode uitgevoerd. Wanneer er in de uitvoering keuzen worden gemaakt die voor de gebruiker van de gegevens relevant kan zijn, worden die vastgelegd. Datzelfde geldt voor de eventuele bijzonderheden die zich tijdens de uitvoering voordoen of die men na afloop constateert door het materiaal te bekijken.

2.16. Onderzocht materiaal

Het materiaal waaruit een proefstuk bestaat dat de volledige doorsnede van een niet verstoord monster omvat, wordt pas na afloop van de bepaling beschreven (zie figuur 5). Het resultaat wordt apart vastgelegd en alleen de aspecten die na afloop van de bepaling nog als representatief voor het oorspronkelijk monster kunnen worden beschouwd, worden beschreven. In het uitzonderlijke geval dat het interval uit bijzonder materiaal bestaat, wordt alleen de naam van het materiaal vastgelegd.

2.17. Bepaling van de verticale vervorming

Voor het bepalen van de mate van vervorming die een proefstuk bij belasting in verticale richting ondergaat worden twee methoden toegepast. Daarvan is er een, het stapsgewijs samendrukken van het materiaal in de zgn. samendrukkingsproef, in deze versie van de catalogus uitgewerkt. De bepaling van de verticale vervorming vereist een niet verstoord proefstuk en wordt alleen bepaald van cohesief materiaal en dat wil zeggen materiaal dat samenhang vertoont doordat het een zekere consistentie heeft. De mate waarin het proefstuk vervormt wordt bepaald door de belasting die het materiaal al in de ondergrond heeft ondergaan, door de opgelegde drukspanning en de eigenschappen van het materiaal, met name de weerstand van het korrelskelet4 tegen drukspanning. De snelheid van de vervorming wordt voornamelijk bepaald door de snelheid waarmee het in het materiaal aanwezige water uitgeperst kan worden en daarmee de waterdoorlatendheid.

De bepaling verloopt stapsgewijs. In een bepalingsstap wordt het proefstuk een bepaalde drukspanning opgelegd door het gedurende een bepaalde tijd te belasten. De verandering in de hoogte van het proefstuk (verticale rek) wordt over de duur van de stap met regelmatige tussenpozen gemeten. Het materiaal krijgt de gelegenheid zich aan te passen aan de opgelegde drukspanning en een stap duurt ten minste 24 uur en bij uitzondering langer dan 48 uur. De bepaling omvat ten minste vijf stappen, en normaliter is de belasting in iedere stap anders.

De registratie van de metingen vindt geautomatiseerd plaats en er worden gewoonlijk bepaalde correcties toegepast. Wanneer het proefstuk de volledige doorsnede van een monster beslaat, wordt het samengedrukte materiaal na afloop van de bepaling beschreven.

2.18. Bepaling van de maximale ongedraineerde schuifsterkte

De maximale schuifsterkte is de schuifspanning waarbij materiaal bezwijkt. Ongedraineerd wil zeggen dat het water dat in het materiaal aanwezig is, er tijdens de bepaling in blijft zitten. Het water neemt dan een deel van de opgelegde spanning op.

De maximale ongedraineerdeschuifsterkte wordt alleen bepaald van cohesief materiaal. Er wordt een handvin (torvane) of een zakpenetrometer gebruikt. Dat zijn eenvoudige apparaten en de proeven kunnen snel en goedkoop uitgevoerd worden.

Bepalingen met deze apparaten leveren indicatieve waarden. Een enkelvoudige bepaling is altijd een puntmeting. Standaard wordt op twee verschillende punten in het monster een meting uitgevoerd en wordt het gemiddelde van de metingen vastgelegd.

2.19. Bepaling van de korrelgrootteverdeling

Voor de korrelgrootteverdeling wordt de samenstelling van het materiaal bepaald vanuit het perspectief dat grond een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte is. De deeltjes worden korrels genoemd. Volgens een bepaalde methode, of combinatie van methoden, wordt het aandeel van de gekozen groottefracties in het totale mengsel bepaald. De fracties bij elkaar vormen een aaneensluitende reeks die het groottebereik volledig dekt.

De opdracht en de aard van het materiaal bepalen welke methode is gebruikt en welke fracties zijn onderscheiden. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is. Als voorbehandeling kan het nodig zijn samengeklonterde korreltjes van elkaar los te maken (dispersie).

De metingen worden altijd omgerekend naar een percentage van de totale massa en wanneer de lasermethode gekozen is, wordt een zekere correctie doorgevoerd. In alle gevallen wordt in het resultaat onderscheid gemaakt tussen de fractie groter en de fractie kleiner dan 63µm; bij die grootte ligt de grens tussen wat fijn en wat grof wordt genoemd. Ieder van de fracties kent een standaardonderverdeling en die wordt in de meeste onderzoeken toegepast. De opdracht kan een meer gedetailleerde onderverdeling vragen en met name voor de grove fractie bestaan verscheidene opties.

De korrelgrootteverdeling wordt in eerste instantie gebruikt om het materiaal te classificeren.

2.20. Bepaling van het watergehalte

Het watergehalte wordt bepaald door het in het materiaal aanwezige water op een bepaalde manier te verwijderen, het massaverlies te meten en het resultaat uit te drukken in de verhouding tussen de hoeveelheid water en de hoeveelheid droge stof. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is. Temperatuur en droogtijd zijn van belang en voor de aanwezigheid van zouten in het poriënwater wordt een bepaalde correctie doorgevoerd. In sommige gevallen wordt het gegeven bij twee verschillende temperaturen bepaald.

Het watergehalte is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

2.21. Bepaling van het organischestofgehalte

Het gehalte aan organische stof wordt bepaald door het organisch materiaal op een bepaalde manier te verwijderen en het verlies aan massa te meten. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is. Bij de berekening van het gehalte kan het nodig zijn te corrigeren voor het verlies van water dat aan klei is gebonden (lutumcorrectie).

Het organische stofgehalte is een basisparameter die primair gebruikt wordt om de grond te classificeren.

2.22. Bepaling van het kalkgehalte

Het gehalte aan kalk wordt bepaald door het aanwezige calciumcarbonaat (koolzure kalk) op een bepaalde manier te verwijderen en het verlies aan massa te meten. Het is van belang te weten of er voorafgaand aan de bepaling materiaal verwijderd is.

Het kalkgehalte is een basisparameter die primair gebruikt wordt om de grond te classificeren.

2.23. Bepaling van de volumieke massa

De volumieke massa, de massa per eenheid van volume, wordt bepaald door de massa en het volume op een bepaalde manier te meten.

Het gegeven is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

2.24. Bepaling van de volumieke massa vaste delen

De volumieke massa van de vaste delen wordt bepaald door de massa en het volume van gedroogd materiaal te meten. Zo nodig wordt het materiaal vergruisd en worden de korrels van elkaar los gemaakt zodat het volume van de ruimte tussen de korrels nauwkeurig kan worden bepaald. Dat volume wordt bepaald door die ruimte met gas of vloeistof te vullen.

Het gegeven is een basisparameter die altijd samen met andere gegevens gebruikt wordt in berekeningen.

2.25. Domeinmodel

Het domeinmodel dat in de figuren 6, 7 en 8 wordt getoond geeft een samenhangend overzicht van de gegevens van het registratieobject. De nummering in het model is dezelfde als in de gegevensdefinitie.

3. Het domeinmodel

Bijlage 263313.png
Figuur 6: Domeinmodel geotechnisch booronderzoek, het algemeen deel uitgewerkt.
Bijlage 263314.png
Figuur 7: Domeinmodel geotechnisch booronderzoek, deelonderzoek boormonsterbeschrijving uitgewerkt.
Bijlage 263315.png
Figuur 8: Domeinmodel geotechnisch booronderzoek, deelonderzoek boormonsteranalyse uitgewerkt.

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

Wandonderzoek

Bodemkundige wandbeschrijving

Inhoudsopgave

Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

313

1.1

Registratieobject

313

1.2

Entiteiten en attributen

313

 

1

Wandonderzoek

313

 

2

Registratiegeschiedenis

316

 

3.0

Rapportagegeschiedenis

319

 

3.1

Tussentijdse gebeurtenis

320

 

4

Aangeleverde locatie

321

 

5

Aangeleverde verticale positie

322

 

6

Gestandaardiseerde locatie

324

 

7

Wandontsluiting

325

 

8

Terreintoestand

326

 

9.0

Wandbeschrijving

330

 

9.1

Wandprofiel

332

 

9.2

Strooisellaag

335

 

9.3

Bodemlaag

338

 

9.4

Homogeen materiaal

342

 

9.5

Grond

343

 

9.6

Fractieverdeling

350

 

9.7

Verdeling fijne fractie

352

 

9.8

Onvolledige fractiespecificatie

353

 

9.9

Munsellkleur

354

 

9.10

Vlek

355

 

9.11

Bodemaggregaat

356

 

9.12

Laagcomponent

368

 

9.13

Verstoord interval

359

 

9.14

Verdicht interval

360

 

9.15

Bodemclassificatie

361

 

9.16

Bijzonderheid onderin

366

Artikel 2 Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

367

1.1

Enumeraties

367

1.2

Codelijsten

367

 

1.

ActueelProces

367

 

2.

AfwijkendGrondwaterRegime

367

 

3.

Aggregaatlengteklasse

368

 

4.

Aggregaatvorm

368

 

5.

Bedekkingsgraad

368

 

6.

Beschrijfkwaliteit

368

 

7.

Beschrijfprocedure

368

 

8.

BijzonderBestanddeel

368

 

9.

Bijzonderheid

369

 

10.

BijzonderheidBovenin

370

 

11.

BijzonderheidLocatie

373

 

12.

BijzonderMateriaal

373

 

13.

Bodemgebruik

374

 

14.

Bodemklasse

375

 

15.

BodemkundigeAfzettingskarakteristiek

378

 

16.

BodemkundigeGrondsoort

380

 

17.

Bodemleven

381

 

18.

Brokje

381

 

19.

Codegroep

381

 

20.

Coördinaattransformatie

382

 

21.

GelaagdeInhomogeniteit

382

 

22.

Gesteentesoort

383

 

23.

Grensbepaling

383

 

24.

Grindgehalteklasse

383

 

25.

GrondsoortNEN5104

383

 

26.

Grondwatertrap

385

 

27.

Hoekigheid

386

 

28.

HoeveelheidsklassePorien

386

 

29.

HoeveelheidsklasseWortels

386

 

30.

Horizontcode

386

 

31.

HydrologischeOmstandigheid

392

 

32.

KaderAanlevering

392

 

33.

KaderInwinning

392

 

34.

Kalkgehalteklasse

393

 

35.

Kalkverloopklasse

393

 

36.

Kleur

393

 

37.

KunstmatigeDrainage

396

 

38.

Landschapselement

396

 

39.

LiggingOpGrondlichaam

397

 

40.

LokaalVerticaalReferentiepunt

397

 

41.

MaaiveldVerlegd

398

 

42.

MethodeLocatiebepaling

398

 

43.

MethodeVerticalePositiebepaling

398

 

44.

MunsellHoofdkleur

398

 

45.

MunsellWitheid

398

 

46.

MunsellZuiverheid

398

 

47.

NaamGebeurtenis

398

 

48.

OndergrensZandfractie

400

 

49.

OndergrondDuinvaaggrond

400

 

50.

OndergrondVeen

400

 

51.

OrganischeStofGehalteklasse

400

 

52.

PlaatselijkFenomeen

400

 

53.

Profielverloop

401

 

54.

Referentiestelsel

401

 

55.

Registratiestatus

401

 

56.

Rijpingsklasse

401

 

57.

Ruwheid

402

 

58.

Schelpmateriaalgehalteklasse

402

 

59.

Stopcriterium

402

 

60.

Strooiselsoort

402

 

61.

Structuurtype

402

 

62.

Textuurklasse

402

 

63.

TypeOntsluiting

406

 

64.

Vakgebied

406

 

65.

Veenklasse

406

 

66.

Veensoort

407

 

67.

Vegetatietype

407

 

68.

Vergravingsklasse

408

 

69.

Verstoring

409

 

70.

VerticaalReferentievlak

409

 

71.

Vlekkleur

409

 

72.

Vochtigheidstoestand

409

 

73.

VormGrens

410

 

74.

Zandverkitting

410

Toelichting

410

1.

Inleiding

410

 

1.1

Bodemkundig wandonderzoek

410

 

1.2

Ontsluiten

410

 

1.3

Deelonderzoeken

410

2.

Belangrijkste entiteiten

411

 

2.1

Wandonderzoek

411

 

2.2

Registratiegeschiedenis

411

 

2.3

Rapportagegeschiedenis

411

 

2.4

Wandontsluiting

412

 

2.5

Terreintoestand

412

 

2.6

Wandbeschrijving

412

 

2.7

Wandprofiel

412

 

2.8

Strooisellaag

413

 

2.9

Bodemlaag

414

 

2.10

Homogeen materiaal

414

 

2.11

Laagcomponent

414

 

2.12

Grond

415

 

2.13

Bodemclassificatie

415

3.

Het domeinmodel

415

Artikel 1. Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1.1. Registratieobject

Naam

Wandonderzoek

Code

SFR

Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een wandonderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland een wand in de bodem te maken, de wand te beschrijven of te bemonsteren en de monsters te onderzoeken.

Unieke aanduiding

BRO-ID

Populatie

De populatie wandonderzoeken in de registratie ondergrond omvat alleen de onderzoeken die vanuit het vakgebied van de bodemkunde worden uitgevoerd. De huidige gegevensdefinitie beperkt zich tot de wandbeschrijving.

1.2. Entiteiten en attributen

1. Wandonderzoek

Naam entiteit

Wandonderzoek

Definitie

De gegevens die het wandonderzoek identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond.

1.1 BRO-ID

Naam attribuut

BRO-ID

Definitie

De identificatie van een wandonderzoek in de registratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Registratieobjectcode

Type

Code

Opbouw

SFRNNNNNNNNNNNN

Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe.

 

1.2 bronhouder

Naam attribuut

bronhouder

Definitie

Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van wandonderzoeken bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is.

 

1.3 object-ID bronhouder

Naam attribuut

object-ID bronhouder

Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Domein

Tekst200

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

   

1.4 dataleverancier

Naam attribuut

dataleverancier

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van wandonderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

 

1.5 kwaliteitsregime

Naam attribuut

kwaliteitsregime

Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kwaliteitsregime

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven.

1.6 kader aanlevering

Naam attribuut

kader aanlevering

Definitie

De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KaderAanlevering

Type

Codelijst

Toelichting

De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie.

   

1.7 kader inwinning

Naam attribuut

kader inwinning

Definitie

Het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KaderInwinning

Type

Codelijst

Toelichting

Onderzoek wordt normaliter projectmatig uitgevoerd, zelfs als het direct gebonden is aan een publieke taak. Het gegeven beschrijft het hogere doel van het project waarvoor het onderzoek is uitgevoerd of preciseert de taak.

   

1.8 vakgebied

Naam attribuut

vakgebied

Definitie

De discipline waarbinnen het wandonderzoek is uitgevoerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Vakgebied = bodemkunde

Type

Codelijst

Toelichting

Het vakgebied bepaalt hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke gegevens en categorieën van gegevens vastgelegd kunnen zijn.

   

1.9 rapportagedatum onderzoek

Naam attribuut

rapportagedatum onderzoek

Definitie

De datum waarop de uitvoerder van het wandonderzoek alle gegevens van het wandonderzoek aan de bronhouder heeft overgedragen of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut registratiestatus van de entiteit Registratiegeschiedenis gelijk is aan voltooid.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De datum ligt niet na het tijdstip voltooiing registratie van de entiteit Registratiegeschiedenis.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer alle deelonderzoeken zijn gerapporteerd en het onderzoek is afgesloten.

   

1.10 veldwerkdatum

Naam attribuut

veldwerkdatum

Definitie

De datum waarop het veldwerk is voltooid.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

Toelichting

Het veldwerk wordt gewoonlijk op een dag uitgevoerd. In het geval het meer dagen in beslag neemt, geldt de datum waarop het veldwerk is beëindigd.

   

1.11 uitvoerder onderzoek

Naam attribuut

uitvoerder onderzoek

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het wandonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van wandonderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

 

1.12 strooisellaag onderzocht

Naam attribuut

strooisellaag onderzocht

Definitie

De aanduiding die aangeeft of in het onderzoek de laag strooisel die op het maaiveld kan liggen onderzocht is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

In het bodemkundig wandonderzoek zoals dat door Wageningen Environmental Research wordt uitgevoerd, is het gebruikelijk de laag strooisel die lokaal, bijvoorbeeld in bossen, op het maaiveld ligt als onderdeel van de bodem te beschrijven.

2. Registratiegeschiedenis

Naam entiteit

Registratiegeschiedenis

Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

   

2.1 tijdstip registratie object

Naam attribuut

tijdstip registratie object

Definitie

De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

   

2.2 registratiestatus

Naam attribuut

registratiestatus

Definitie

De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Registratiestatus

Type

Codelijst

   

2.3 tijdstip laatste aanvulling

Naam attribuut

tijdstip laatste aanvulling

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de registratie van een eerste deelonderzoek een ander deelonderzoek is vastgelegd.

   

2.4 tijdstip voltooiing registratie

Naam attribuut

tijdstip voltooiing registratie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd.

   

2.5gecorrigeerd

Naam attribuut

gecorrigeerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

   

2.6 tijdstip laatste correctie

Naam attribuut

tijdstip laatste correctie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

2.7 in onderzoek

Naam attribuut

in onderzoek

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

   

2.8 in onderzoek sinds

Naam attribuut

in onderzoek sinds

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

 
   

2.9 uit registratie genomen

Naam attribuut

uit registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier.

 

De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

   

2.10 tijdstip uit registratie genomen

Naam attribuut

tijdstip uit registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

 
   

2.11 weer in registratie genomen

Naam attribuut

weer in registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

   

2.12 tijdstip weer in registratie genomen

Naam attribuut

tijdstip weer in registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

3.0. Rapportagegeschiedenis

Naam entiteit

Rapportagegeschiedenis

Definitie

Het geheel van gebeurtenissen dat beschrijft wanneer rapporten van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

   

3.0.1 startdatum rapportage

Naam attribuut

startdatum rapportage

Definitie

De datum waarop het eerste rapport van het onderzoek aan de bronhouder is overgedragen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

De datum ligt niet na het tijdstip registratie object van de entiteit Registratiegeschiedenis.

Toelichting

De basisregistratie ondergrond leidt bij het starten van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het deelonderzoek dat als eerste is overgedragen.

In deze versie van de catalogus is alleen nog maar het deelonderzoek wandbeschrijving opgenomen en wordt het gegeven van de rapportage datum beschrijving afgeleid.

   

3.0.2 einddatum rapportage

Naam attribuut

einddatum rapportage

Definitie

De datum waarop alle gegevens van het onderzoek aan de bronhouder zijn overgedragen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

De datum ligt niet voor de startdatum rapportage.

Toelichting

De basisregistratie ondergrond leidt bij het beëindigen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument. De datum is gelijk aan de rapportagedatum van het onderzoek.

   

3.1. Tussentijdse gebeurtenis

Naam entiteit

Tussentijdse gebeurtenis

Definitie

Een overdracht van een rapport aan de bronhouder die na de overdracht van het eerste en voor de overdracht van het laatste rapport heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

0..*

Toelichting

De basisregistratie ondergrond leidt bij het aanvullen van de registratie de juiste waarde af uit de gegevens in het brondocument.

In deze versie van de catalogus vinden er geen tussentijdse gebeurtenissen plaats.

   

3.1.1 naam gebeurtenis

Naam attribuut

naam gebeurtenis

Definitie

De benaming van de tussentijdse gebeurtenis.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

NaamGebeurtenis

Type

Codelijst

   

3.1.2 datum gebeurtenis

Naam attribuut

datum gebeurtenis

Definitie

De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

De datum ligt niet voor de startdatum rapportage en niet na de einddatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

4. Aangeleverde locatie

Naam entiteit

Aangeleverde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De locatie van wandonderzoek is gedefinieerd als een punt. Het punt dat wordt opgenomen is het punt waar de beschrijflijn van de wand is gedefinieerd.

 

4.1 coördinaten

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten die zijn aangeleverd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinatenpaar

Regels

De locatie ligt in Nederland en aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn.

 

4.2 referentiestelsel

Naam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Referentiestelsel

Type

Codelijst

Toelichting

De locatie ligt aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn en de coördinaten zijn gedefinieerd in RD of ETRS89.

 

4.3 datum locatiebepaling

Naam attribuut

datum locatiebepaling

Definitie

De datum waarop de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportage geschiedenis.

 

4.4 methode locatiebepaling

Naam attribuut

methode locatiebepaling

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MethodeLocatiebepaling

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak is bepaald.

 

4.5 uitvoerder locatiebepaling

Naam attribuut

uitvoerder locatiebepaling

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het wandonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van wandonderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

5. Aangeleverde verticale positie

Naam entiteit

Aangeleverde verticale positie

Definitie

De gegevens over de positie van het beginpunt van het wandonderzoek in het verticale vlak, zoals aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

 

5.1 lokaal verticaal referentiepunt

Naam attribuut

lokaal verticaal referentiepunt

Definitie

Het punt dat in het wandonderzoek is gebruikt als nulpunt voor de diepte.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

LokaalVerticaalReferentiepunt = maaiveld

Type

Codelijst

Toelichting

Het lokaal verticaal referentiepunt is voor bodemkundig wandonderzoek altijd het maaiveld, omdat wand nooit onder water ligt. De afspraak is dat strooisel boven het lokaal verticaal referentiepunt ligt.

 

5.2 verschuiving

Naam attribuut

verschuiving

Definitie

De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.3

Eenheid

m (meters)

Waardebereik

Niet gespecificeerd

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De waarde kan positief of negatief zijn. Als de waarde positief is, ligt het lokaal verticaal referentiepunt boven het verticaal referentievlak en dat is voor bodemkunde altijd NAP. Met behulp van de verschuiving kan een diepte omgerekend worden naar een positie ten opzichte van NAP.

 

5.3 verticaal referentievlak

Naam attribuut

verticaal referentievlak

Definitie

Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

VerticaalReferentievlak = NAP

Type

Codelijst

Toelichting

Omdat het vakgebied bodemkunde is ligt de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn en is de waarde gelijk aan NAP.

   

5.4 datum verticale positiebepaling

Naam attribuut

datum verticale positiebepaling

Definitie

De datum waarop de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt is bepaald.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

Regels

De datum ligt niet na de startdatum rapportage van de entiteit Rapportagegeschiedenis.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het gegeven is van belang in verband met mogelijke veranderingen in de positie van het maaiveld. In het geval de positie is bepaald op basis van het AHN geldt als datum 1 januari van het jaar waarin de gebruikte versie van het AHN voor het gebied waarin de locatie ligt, is vastgesteld.

 

5.5 methode verticale positiebepaling

Naam attribuut

methode verticale positiebepaling

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MethodeVerticalePositiebepaling

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de verschuiving niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven de waarde geen.

Toelichting

Het gegeven geeft inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de verticale positie is bepaald.

 

5.6 uitvoerder verticale positiebepaling

Naam attribuut

uitvoerder verticale positiebepaling

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het wandonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van wandonderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

6. Gestandaardiseerde locatie

Naam entiteit

Gestandaardiseerde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van het wandonderzoek op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten. De locatie van wandonderzoek is gedefinieerd als een punt.

 

6.1 coördinaten

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten in het standaard referentiestelsel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinatenpaar

 

6.2 referentiestelsel

Naam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Referentiestelsel = ETRS89

Type

Codelijst

 

6.3 coördinaattransformatie

Naam attribuut

coördinaattransformatie

Definitie

De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Coördinaattransformatie

Type

Codelijst

7. Wandontsluiting

Naam entiteit

Wandontsluiting

Definitie

De gegevens over het geheel van activiteiten, voor zover relevant voor het onderzoek, dat tot doel heeft een wand in de ondergrond te maken of te prepareren.

Kardinaliteit

1

 

7.1 einddiepte wand

Naam attribuut

einddiepte wand

Definitie

De diepte tot waar de wand voor het onderzoek is geprepareerd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 6

Toelichting

De diepte is bepaald op de beschrijflijn.

7.2 wandorientatie

Naam attribuut

wandorientatie

Definitie

De hoek tussen het magnetische noorden en de richting van de wand, zoals gemeten vanaf het magnetische noorden met de klok mee.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

° (graden)

Waardebereik

0 tot 360

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A gegevens kan de wandorientatie niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het gaat hier om het azimut of de strekking van de wand. Het azimut is de hoek die de wand in het horizontale vlak maakt met het noorden. Het azimut wordt gemeten over het oosten.

 

7.3 type ontsluiting

Naam attribuut

type ontsluiting

Definitie

De omschrijving van de wijze waarop de ondergrond is ontsloten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

TypeOntsluiting

Type

Codelijst

Toelichting

De bodem kan ontsloten zijn door specifiek voor het onderzoek een kuil te graven, de profielkuil, maar ook door activiteiten die los staan van het onderzoek. Een op zichzelf staande activiteit is bijvoorbeeld de aanleg van een weg. Natuurlijke ontsluitingen komen eigenlijk nooit voor.

 

7.4 stopcriterium

Naam attribuut

stopcriterium

Definitie

De reden waarom de uitvoerder van het onderzoek met graven is opgehouden.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Stopcriterium

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut type ontsluiting gelijk is aan profielkuil, in andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven geeft aan of de beoogde diepte is bereikt of dat het graven is gestopt omdat er bepaalde problemen waren. De aard van het eventuele probleem kan informatie geven over de opbouw van de bodem.

 

7.5 kuil dichtgemaakt

Naam attribuut

kuil dichtgemaakt

Definitie

Het gegeven dat aangeeft of een profielkuil als onderdeel van het veldwerk is opgevuld tot het niveau van voor het graven.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut type ontsluiting gelijk is aan profielkuil, in andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Gewoonlijk wordt een profielkuil weer opgevuld. Voor bijvoorbeeld educatieve doeleinden, kan het wenselijk zijn de kuil open te houden. Het gegeven geeft de situatie op de veldwerkdatum aan.

8. Terreintoestand

Naam entiteit

Terreintoestand

Definitie

De gegevens over de toestand van het terrein tijdens het veldwerk die relevant zijn voor het onderzoek.

Kardinaliteit

1

 

8.1 bodemgebruik

Naam attribuut

bodemgebruik

Definitie

Het doel waarvoor de bodem van het terrein in gebruik is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bodemgebruik

Type

Codelijst

Toelichting

Bij bodemgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen bodemgebruik in landelijk gebied en dat is agrarisch gebruik en natuur, en bodemgebruik in niet-landelijk (stedelijk) gebied.

   

8.2 kunstmatige drainage

Naam attribuut

kunstmatige drainage

Definitie

Het voorkomen van een door de mens aangelegd systeem voor de ontwatering van het terrein.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

KunstmatigeDrainage

Type

Codelijst

 

8.3 ligging op grondlichaam

Naam attribuut

ligging op grondlichaam

Definitie

De omschrijving die aangeeft of de wand op een door de mens gemaakt grondlichaam ligt met eventueel een nadere aanduiding van de plaats.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

LiggingOpGrondlichaam

Type

Codelijst

Toelichting

Wandonderzoek wordt ook uitgevoerd op grondlichamen als dijken of wallen die door de mens op het aardoppervlak zijn neergelegd. Wanneer dat het geval is, is een nadere precisering van die plaats op het grondlichaam relevant, omdat die de eigenschappen van de bodem beïnvloedt.

 

8.4 maaiveld verlegd

Naam attribuut

maaiveld verlegd

Definitie

De omschrijving die aangeeft of de positie van het maaiveld door de mens veranderd is met eventueel een nadere omschrijving van de verandering.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MaaiveldVerlegd

Type

Codelijst

Toelichting

Impliciet heeft dit attribuut een directe relatie met de waarden van het attribuut vergravingsklasse van de entiteit Bodemclassificatie.

8.5 wroetsporen aanwezig

Naam attribuut

wroetsporen aanwezig

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er wroetsporen in het terrein zijn aangetroffen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

De aanwezigheid van wroetsporen wijst op de activiteit van wilde zwijnen en betekent dat de opbouw van het bovenste deel van het wandprofiel over korte afstand en binnen korte tijd kan veranderen.

 

8.6 gemiddeld hoogste grondwaterspiegel

Naam attribuut

gemiddeld hoogste grondwaterspiegel

Definitie

Het gemiddeld hoogste niveau van de grondwaterspiegel zoals geschat voor de locatie van het wandonderzoek.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.25 tot niet gespecificeerd

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt van de entiteit Wandprofiel de waarde nee heeft. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Voor het onderzoek kan het van belang zijn te weten wat de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plekke is. Wanneer dat gegeven niet uit de monsters kan worden afgeleid, zal de uitvoerder proberen de waarde te schatten op basis van andere informatie. Dat kan een boorprofiel van een nabijgelegen boring zijn, het waterpeil in een sloot of een andere observatie in het terrein.

 

8.7 gemiddeld laagste grondwaterspiegel

Naam attribuut

gemiddeld laagste grondwaterspiegel

Definitie

Het gemiddeld laagste niveau van de grondwaterspiegel zoals geschat voor de locatie van het wandonderzoek.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

2.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.25 tot niet-gespecificeerd

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer het attribuut gemiddeld laagste grondwaterstand van de entiteit Wandprofiel ontbreekt. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

 

8.8 hydrologische omstandigheid

Naam attribuut

hydrologische omstandigheid

Definitie

De karakterisering van de vochtigheid van het terrein vanuit het oogpunt van plantengroei.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

HydrologischeOmstandigheid

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut kader inwinning van de entiteit Wandonderzoek gelijk is aan bodemkaartNederland, bodemkaartNederlandEenheidType, bodemopbouwNatuurterreinen, gebiedsinrichting of hydrologischOnderzoek. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Het is van belang te weten hoe vochtig het deel van de bodem is waarin de planten wortelen en of het om zoet of zout water gaat.

 

8.9 landschapselement

Naam attribuut

landschapselement

Definitie

De omschrijving van een onderdeel van het landschap dat de vorm van het landschap ter plaatse van het onderzoek preciseert.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Landschapselement

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut kader inwinning van de entiteit Wandonderzoek gelijk is aan bodemkaartNederland, bodemkaartNederlandEenheidType. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

De vorm van het landschap is in veel gevallen al volledig vastgelegd in de geomorfologische kaart. Bij uitzondering of voor bepaalde doeleinden is voor een goed begrip van de opbouw van de bodem meer detailinformatie nodig over het landschap waar het terrein in ligt.

 

8.10 actueel proces

Naam attribuut

actueel proces

Definitie

De naam van een exogeen proces dat in het terrein zichtbaar actief is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

ActueelProces

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut kader inwinning van de entiteit Wandonderzoek gelijk is aan bodemkaartNederland of bodemkaartNederlandEenheidType. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Er kunnen processen in het gebied spelen die het landschap, de positie van het maaiveld en de opbouw van de bodem in korte tijd kunnen veranderen. In korte tijd betekent binnen enkele uren of enkele dagen. Het gaat overigens om processen die niet van invloed zijn op de hydrologische omstandigheden, die zijn al gedekt.

   

8.11 vegetatietype

Naam attribuut

vegetatietype

Definitie

De vegetatiekundige benaming van de plantengemeenschap die op het terrein staat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Vegetatietype

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemgebruik gelijk is aan gemengdBos, loofbos, naaldbos of bos. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven wordt vastgelegd omdat het inzicht geeft in de natuurlijke bodemvruchtbaarheid. Het vraagt bijzondere expertise om het vast te leggen en dat wordt alleen gedaan wanneer de opdrachtgever erom vraagt.

9.0. Wandbeschrijving

Naam entiteit

Wandbeschrijving

Definitie

Het deel van het bodemkundig wandonderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de wand en het verwerken van de resultaten tot een samenvattende beschrijving van de opbouw van het bovenste deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel met daaruit afgeleid een classificatie van de bodem.

Kardinaliteit

0..1

Toelichting

De beschrijving wordt gedaan door ervaren veldbodemkundigen en ter ondersteuning van schattingen worden referentiemonsters gebruikt.

Alleen in uitzonderlijke gevallen is het beschrijven van de wand geen deel van het onderzoek.

 
 

9.0.1 rapportagedatum beschrijving

Naam attribuut

rapportagedatum beschrijving

Definitie

De datum waarop de uitvoerder van de beschrijving alle gegevens van de wandbeschrijving aan de bronhouder heeft overgedragen, of in het geval van historische gegevens de datum waarop alle gegevens zijn vastgesteld.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Datum

Domein IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1950 tot heden

   

9.0.2 beschrijfprocedure

Naam attribuut

beschrijfprocedure

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de wand is beschreven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Beschrijfprocedure

Type

Codelijst

Toelichting

De beschrijfprocedure geeft aan volgens welk stelsel van afspraken de wand beschreven is en welke aspecten worden beschreven.

9.0.3 beschreven breedte

Naam attribuut

beschreven breedte

Definitie

De breedte van de wand die is beschreven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 5

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A gegevens kan de beschreven breedte niet bekend zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De breedte geeft aan op welk deel van de wand de beschrijving betrekking heeft. De beschrijflijn, de verticale lijn waarop bijvoorbeeld de diepte van grenzen wordt vastgelegd, ligt gewoonlijk in het midden van de breedte. Aspecten die wel zichtbaar zijn, maar buiten de beschreven breedte liggen, worden niet opgenomen in de beschrijving. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is de beschreven breedte nooit bepaald.

9.0.4 kunstmatig bevochtigd

Naam attribuut

kunstmatig bevochtigd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de wand tijdens het beschrijven kunstmatig is bevochtigd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Bevochtiging kan nodig zijn bij warm en droog weer om bijvoorbeeld verschillen in kleur goed zichtbaar te maken.

9.0.5 uitvoerder beschrijving

Naam attribuut

uitvoerder beschrijving

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de wandbeschrijving, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Organisatie

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van wandonderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

 

9.0.6 fractieverdeling bepaald

Naam attribuut

fractieverdeling bepaald

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de onderlinge verhouding van de fracties waaruit de grond is samengesteld consequent is beschreven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut kwaliteitsregime van de entiteit Wandonderzoek gelijk is aan IMBRO, is de waarde van het gegeven ja.

Regels IMBRO/A

In afwijking van de regel dat het gegeven de waarde ja moet hebben, wordt voor IMBRO/A ook de waarde nee toegestaan.

 

9.0.7 ondergrens zandfractie

Naam attribuut

ondergrens zandfractie

Definitie

De korrelgrootte die in de beschrijving is gehanteerd als grens tussen de silt- en de zandfractie.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

OndergrensZandfractie = 50

Type

Codelijst

Toelichting

In de bodemkunde wordt traditioneel de 50 µm-grens gehanteerd als ondergrens van de zandfractie. In andere vakgebieden wordt de 63 µm-grens gehanteerd. Het gegeven is opgenomen om voor alle gebruikers inzichtelijk te maken dat dit verschil bestaat.

9.1. Wandprofiel

Naam entiteit

Wandprofiel

Definitie

De opbouw van het bovenste deel van de ondergrond en het eventueel daarop liggende strooisel beschreven als een opeenvolging van lagen.

Kardinaliteit

1

Toelichting

In de bodemkunde gaat het om de opbouw van het bovenste deel van de ondergrond. Wanneer het onderzoek dat vraagt wordt ook de laag strooisel die lokaal op de ondergrond ligt beschreven. Waar het gesteente dicht genoeg onder de oppervlakte ligt, wordt ook dat meegenomen.

 

9.1.1 beschrijfkwaliteit

Naam attribuut

beschrijfkwaliteit

Definitie

De aanduiding die de mate van detail aangeeft waarin de opbouw van de ondergrond is beschreven.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Beschrijfkwaliteit

Type

Codelijst

   

9.1.2 bewortelbare diepte bereikt

Naam attribuut

bewortelbare diepte bereikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de diepte tot waar beworteling mogelijk is, is bereikt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

 

9.1.3 bewortelbare diepte

Naam attribuut

bewortelbare diepte

Definitie

De diepte in de bodem tot waar beworteling mogelijk is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 6

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bewortelbare diepte bereikt gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De bewortelbare diepte mag niet groter zijn dan de einddiepte wand van de entiteit Wandontsluiting.

Toelichting

Het bodemgebruik bepaalt naar welke soort begroeiing er wordt gekeken. In bossen gaat het om de wortels van bomen, terwijl bij akkers naar de wortels van gewassen wordt gekeken. De diepte is bepaald op de beschrijflijn.

 

9.1.4 gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt

Naam attribuut

gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand in de wand is bereikt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

 

9.1.5 gemiddeld hoogste grondwaterstand

Naam attribuut

gemiddeld hoogste grondwaterstand

Definitie

De gemiddeld hoogste grondwaterstand bepaald in de wand.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 6

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand bereikt gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De gemiddeld hoogste grondwaterstand is niet groter dan de einddiepte wand van de entiteit Wandontsluiting.

Toelichting

De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur, de aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. De terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. De gemiddeld hoogste grondwaterstand is bepaald op de beschrijflijn.

 

9.1.6 gemiddeld laagste grondwaterstand

Naam attribuut

gemiddeld laagste grondwaterstand

Definitie

De gemiddeld laagste grondwaterstand bepaald in de wand.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 6

Regels

Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer het attribuut gemiddeld hoogste grondwaterstand aanwezig is. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De waarde mag niet kleiner zijn dan de waarde van de gemiddeld hoogste grondwaterstand.

De waarde mag niet groter zijn dan de einddieptewand van de entiteit Wandontsluiting.

Toelichting

De diepte van het niveau wordt geschat op basis van aspecten als kleur en aanwezigheid van ijzervlekken of concreties. Waarnemingen over de terreintoestand en het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde planten kunnen bijdragen aan de bepaling. De gemiddeld laagste grondwaterstand is bepaald op de beschrijflijn.

   

9.1.7 repeterende horizonten

Naam attribuut

repeterende horizonten

Definitie

De aanduiding die aangeeft of een opeenvolging van horizonten zich in het profiel herhaalt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Een profiel met repeterende horizonten wordt in de bodemkunde ook wel een dubbelprofiel genoemd.

 

9.1.8 plaatselijk fenomeen

Naam attribuut

plaatselijk fenomeen

Definitie

Een verschijnsel dat de laagopbouw in het wandprofiel terzijde van de beschrijflijn verstoort.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

PlaatselijkFenomeen

Type

Codelijst

Toelichting

Door natuurlijke oorzaken of door ingrijpen van de mens kan de opbouw van de bodem verstoord zijn. Wanneer de verstoring zich alleen plaatselijk voordoet en niet over de hele beschreven breedte, wordt dat vastgelegd zonder de diepte van voorkomen te specificeren. Ondanks de verstoring is de opbouw in lagen goed te beschrijven. De verschijnselen beïnvloeden de kwaliteit van de bodem en kunnen inzicht geven in de ontstaansgeschiedenis.

 

9.1.9 vorm bovengrens

Naam attribuut

vorm bovengrens

Definitie

De omschrijving van de vorm van de bovenkant van het profiel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

VormGrens

Type

Codelijst

Toelichting

De bovenkant van het profiel volgt de vorm van het terreinoppervlak, het maaiveld of de laag strooisel die daarop ligt. Dat oppervlak kan microreliëf vertonen en dat wil zeggen dat er binnen een meter afstand hoogteverschillen zijn die in de orde van enkele decimeters kunnen liggen. Microreliëf is van invloed op de processen in de bodem.

Het hangt van de opdracht af of het gegeven aanwezig is.

   

9.1.10 opbouw verstoord

Naam attribuut

opbouw verstoord

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laagopbouw over een of meer intervallen over de hele breedte van de wand is verstoord.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

De laagopbouw kan door verschillende oorzaken en over meer dan een diepte-interval verstoord zijn.

   

9.1.11 verdichting aanwezig

Naam attribuut

verdichting aanwezig

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de ondergrond door menselijk ingrijpen over een bepaald diepte-interval is verdicht.

   

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Verdichting ontstaat wanneer de bodem door menselijk ingrijpen wordt samengedrukt bijvoorbeeld doordat er met zware machines over een kwetsbare, eventueel ook natte bodem wordt gereden, of wanneer de grond door de mens is opgehoogd. Door verdichting wordt het aandeel van de met water en lucht gevulde ruimten in de grond kleiner. Verdichting is een vorm van bodemdegradatie omdat het de plantengroei belemmert. Regenwater kan minder makkelijk tot bij de wortels doordringen en uitwisseling van gassen zoals CO2 en zuurstof verloopt trager dan bij niet verdichte bodems.

9.2. Strooisellaag

Naam entiteit

Strooisellaag

Definitie

Een laag organisch materiaal die plaatselijk op het maaiveld ligt en uit resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting bestaat.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van attribuut strooisellaag onderzocht van de entiteit Wandonderzoek gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Bodemkundigen worden geacht het strooisel altijd te beschrijven omdat het de A-horizont van de bodem direct beïnvloedt. Maar in het verleden is dat niet gebeurd. Strooisel kan opgebouwd zijn uit verschillende lagen en die worden van elkaar onderscheiden op grond van de mate van omzetting van het materiaal of de herkomst.

 

9.2.1 bovengrens

Naam attribuut

bovengrens

Definitie

De verticale positie van de bovenkant van de strooisellaag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-0.5 tot 0

Regels

Voor alle lagen behalve de bovenste is de waarde gelijk aan de waarde van de ondergrens van de laag erboven.

Toelichting

De positie is bepaald op de beschrijflijn.

 

9.2.2 bepaling bovengrens

Naam attribuut

bepaling bovengrens

Definitie

De manier waarop de bovengrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de wand waargenomen verandering is gebaseerd, een aanduiding van hoe scherp de grens is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Grensbepaling

Type

Codelijst

Toelichting

De bovengrens kan altijd waargenomen worden en is bijna altijd nauwkeurig te bepalen. Het begrip scherpte heeft betrekking op de waarneming op de beschrijflijn.

 

9.2.3 ondergrens

Naam attribuut

ondergrens

Definitie

De verticale positie van de onderkant van de strooisellaag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-0.5 tot 0

Regels

De waarde is groter dan de waarde van de bovengrens van de laag. De waarde van de ondergrens van de onderste strooisellaag is 0.00.

Toelichting

De positie is bepaald op de beschrijflijn.

 

9.2.4 bepaling ondergrens

Naam attribuut

bepaling ondergrens

Definitie

De manier waarop de ondergrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de wand waargenomen verandering is gebaseerd, een aanduiding van hoe scherp de grens is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Grensbepaling

Type

Codelijst

Toelichting

De ondergrens kan altijd waargenomen worden en is bijna altijd nauwkeurig te bepalen. Het begrip scherpte heeft betrekking op de waarneming op de beschrijflijn.

 

9.2.5 vorm ondergrens

Naam attribuut

vorm ondergrens

Definitie

De omschrijving van de vorm van de grens.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

VormGrens

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven omschrijft de variatie in de ligging van de grens in het wandprofiel.

 

9.2.6 laag discontinu

Naam attribuut

laag discontinu

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag ergens in het wandprofiel ontbreekt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

 

9.2.7 horizontcode

Naam attribuut

horizontcode

Definitie

De code van de horizon waartoe het strooisel volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Horizontcode

Type

Codelijst

Regels

Het waardenbereik omvat alleen de volgende codes: Of, Oh, Ol, Ou, of O.

Toelichting

Het systeem van classificatie berust vooral op eigenschappen die op bodemvormende processen en aard en herkomst van het uitgangsmateriaal zijn terug te voeren. Voor de strooisellaag is met name de mate waarin de plantenresten zijn omgezet van belang.

 

9.2.8 strooiselsoort

Naam attribuut

strooiselsoort

Definitie

De nadere aanduiding van de herkomst van het organisch materiaal waaruit de laag bestaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Strooiselsoort

Type

Codelijst

 

9.2.9 geschat organischestofgehalte

Naam attribuut

geschat organischestofgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan organische stof.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A gegevens kan het geschat organischestofgehalte niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

9.3. Bodemlaag

Naam entiteit

Bodemlaag

Definitie

Een interval in het wandprofiel dat als een laag met een bepaalde inhoud beschreven is en deel uitmaakt van de bovenste deel van de ondergrond.

Kardinaliteit

1..*

Toelichting

De ondergrond wordt beschouwd als opgebouwd uit lagen en dat zijn homogene eenheden die zich vooral in horizontale richting uitstrekken en in verticale richting begrensd zijn. Een bodemlaag bestaat uit grond, gesteente of uit bijzonder materiaal en heeft in de eerste twee gevallen een bepaalde horizontcode.

 

9.3.1 bovengrens

Naam attribuut

bovengrens

Definitie

De diepte van de bovenkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 6

Regels

Voor de bovenste laag in het profiel is de waarde gelijk aan 0.00. Voor iedere andere laag is de waarde steeds gelijk aan de ondergrens van de laag erboven.

Toelichting

De positie is bepaald op de beschrijflijn.

 

9.3.2 bepaling bovengrens

Naam attribuut

bepaling bovengrens

Definitie

De manier waarop de bovengrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de wand waargenomen verandering is gebaseerd, een aanduiding van hoe scherp de grens is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Grensbepaling

Type

Codelijst

Toelichting

De bovengrens kan altijd waargenomen worden en is bijna altijd nauwkeurig te bepalen. Het begrip scherpte heeft betrekking op de waarneming op de beschrijflijn.

 

9.3.3 ondergrens

Naam attribuut

ondergrens

Definitie

De diepte van de onderkant van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0 tot 6

Regels

De waarde is groter dan de waarde van de bovengrens van de laag. De waarde van de onderste laag is gelijk aan het attribuut einddiepte wand van de entiteit Wandontsluiting.

Toelichting

De positie is bepaald op de beschrijflijn.

 

9.3.4 bepaling ondergrens

Naam attribuut

bepaling ondergrens

Definitie

De manier waarop de ondergrens van de laag is bepaald, met in het geval de grens op een in de wand waargenomen verandering is gebaseerd, een aanduiding van hoe scherp de grens is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Grensbepaling

Type

Codelijst

Toelichting

Het begrip scherpte heeft betrekking op de waarneming op de beschrijflijn.

 

9.3.5 vorm ondergrens

Naam attribuut

vorm ondergrens

Definitie

De omschrijving van de vorm van de grens.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

VormGrens

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven omschrijft de variatie in de ligging van de grens in het wandprofiel.

 

9.3.6 laag discontinu

Naam attribuut

laag discontinu

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag ergens in het wandprofiel ontbreekt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

 

9.3.7 antropogeen

Naam attribuut

antropogeen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag grotendeels of geheel bestaat uit materiaal dat door de mens verplaatst is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Het materiaal waar de laag uit bestaat kan door de mens van elders zijn aangevoerd, maar ook door de mens van een andere diepte zijn weggehaald, bijvoorbeeld door ploegen.

   

9.3.8 gemengd

Naam attribuut

gemengd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag door de mens gehomogeniseerd is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

9.3.9 gekeerd

Naam attribuut

gekeerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag door de mens tot een heterogeen geheel is gemaakt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut antropogeen gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De term keren wordt in het werkveld gebruikt om aan te geven dat de mens een aantal bestaande lagen verbreekt en een laag achterlaat die uit allemaal brokstukken bestaat. Van gekeerde lagen worden de brokstukken van de oorspronkelijke lagen afzonderlijk beschreven.

   

9.3.10 bodemleven

Naam attribuut

bodemleven

Definitie

De omschrijving van de (sporen van) organismen die in het wandprofiel zijn waargenomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bodemleven

Type

Codelijst

Toelichting

In de wand kun je met het blote oog alleen (sporen van) schimmels, wormen en insecten zien.

 

9.3.11 beworteld

Naam attribuut

beworteld

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag wortels of resten van wortels bevat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Het kan hier gaan om levende zowel als dode wortels.

   

9.3.12 wortels gelijkmatig verdeeld

Naam attribuut

wortels gelijkmatig verdeeld

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de wortels gelijkmatig over het oppervlak van de wand zijn verdeeld.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beworteld gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

 

9.3.13 hoeveelheidsklasse wortels

Naam attribuut

hoeveelheidsklasse wortels

Definitie

De hoeveelheid wortels uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

HoeveelheidsklasseWortels

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beworteld gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

9.3.14 scheefstaand

Naam attribuut

scheefstaand

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de laag scheef staat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Lagen in de ondergrond liggen niet altijd horizontaal. Onder bepaalde omstandigheden worden lagen onder een hoek afgezet en na afzetting kunnen lagen zijn scheefgesteld doordat ze onder druk zijn komen te staan. Het gegeven moet in die context worden begrepen.

9.4. Homogeen materiaal

Naam entiteit

Homogeen materiaal

Definitie

Het materiaal waaruit een homogene laag bestaat.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut gekeerd uit de entiteit Bodemlaag gelijk is aan ja. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

Het materiaal is gewoonlijk beschreven als grond, soms als bijzonder materiaal of gesteente. Een laag die uit bijzonder materiaal of gesteente bestaat wordt veel minder uitgebreid beschreven dan een laag die uit grond bestaat.

 

9.4.1 bijzonder materiaal

Naam attribuut

bijzonder materiaal

Definitie

De naam van het materiaal waaruit een laag waarvan de inhoud niet als grond of gesteente wordt beschouwd, bestaat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderMateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

Wanneer een laag uit materiaal bestaat dat niet als grond of gesteente kan worden beschreven, wordt het materiaal bijzonder genoemd. Dat materiaal kan zowel natuurlijk als antropogeen van aard zijn.

9.4.2 horizontcode

Naam attribuut

horizontcode

Definitie

De code van de horizont waartoe het deel van de bodem volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Horizontcode

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer het attribuut bijzonder materiaal aanwezig is. In het andere geval is het gegeven aanwezig. Het waardenbereik omvat niet de codes: Of, Oh, Ol, Ou, of O.

 

9.4.3 gesteentesoort

Naam attribuut

gesteentesoort

Definitie

De naam van het gesteente waar de laag uit bestaat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Gesteentesoort

Type

Codelijst

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut horizontcode gelijk is aan Ru, heeft het gegeven een waarde. In alle andere gevallen ontbreekt het gegeven.

 

9.4.4 bodemkundige afzettingskarakteristiek

Naam attribuut

bodemkundige afzettingskarakteristiek

Definitie

De geologische typering van het sediment waaruit de bodem bestaat naar periode en milieu van afzetting.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

BodemkundigeAfzettingskarakteristiek

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft kernachtige informatie over de omgeving en de periode waarin het sediment is gevormd, en in voorkomende gevallen ook dat het sediment zich niet meer in zijn oorspronkelijke positie bevindt, maar door het landijs is gestuwd of door erosie is verplaatst. De informatie is van belang voor de bodemkundige classificatie. De bron van informatie is in formele zin een geologisch model. Omdat de waarde van het gegeven bepaald wordt door de actualiteit van het (impliciet) gebruikte model en strijdig kan zijn met de informatie in de modellen die deel uit (zullen) maken van registratie ondergrond, is het gegeven niet authentiek.

 

9.4.5 geschatte verzadigde doorlatendheid

Naam attribuut

geschatte verzadigde doorlatendheid

Definitie

De geschatte snelheid waarmee water door de met water verzadigde grond kan stromen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m/24h (meters per etmaal)

Waardebereik

0 tot 10

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de opdrachtgever daarom heeft gevraagd of wanneer de uitvoerder dat op eigen initiatief heeft vastgelegd. De waarde wordt op basis van expertkennis en op het oog geschat aan de hand van met name de grondsoort. Een waarde groter dan 0,49 wordt als een veelvoud van 0,10 genoteerd om schijnnauwkeurigheid te vermijden.

9.5. Grond

Naam entiteit

Grond

Definitie

De gegevens over de samenstelling van de grond waar een homogene laag of een laagcomponent uit bestaat.

Kardinaliteit

0..1

Toelichting

De samenstelling van de grond wordt in de bodemkunde beschreven op basis van de STIBOKA-classificatie. Om die informatie meer toegankelijk te maken voor gebruikers uit andere vakgebieden wordt, waar mogelijk, ook de naam gegeven die op de NEN 5104 is gebaseerd. De meeste gegevens hebben betrekking op de samenstelling van de grond, enkele op eigenschappen die direct daarmee samenhangen.

 

9.5.1 classificatie volgens leemdriehoek

Naam attribuut

classificatie volgens leemdriehoek

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de bodemkundige naam van de grondsoort is gebaseerd op de leemdriehoek.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

In de bodemkunde zijn voor de grondsoort eigenlijk twee classificatiesystemen naast elkaar in gebruik. Het verschil tussen de twee is dat in het ene geval de zgn. kleidriehoek en in het andere de zgn. leemdriehoek wordt gebruikt. De uitvoerder bepaalt op basis van zijn kennis van de geologische context welke van de twee driehoeken wordt gebruikt.

 

9.5.2 bodemkundige grondsoort

Naam attribuut

bodemkundige grondsoort

Definitie

De naam van de grondsoort volgens de Nederlandse bodemkundige classificatie.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

BodemkundigeGrondsoort

Type

Codelijst

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut classificatie volgens leemdriehoek gelijk is aan ja, is de waarde van het gegeven gelijk is aan zandigeLeem, siltigeLeem, leemarmZand, zwakLemigZand, sterkLemigZand of zeerSterkLemigZand. In andere gevallen zijn die waarden niet toegestaan.

Toelichting

Het gehalte aan organische stof bepaalt of de bodemkundige grondsoort bepaald wordt op basis van de veendriehoek, en de afzettingskarakteristiek bepaalt vervolgens of de leemdriehoek of de kleidriehoek wordt gebruikt.

   

9.5.3 grondsoort NEN5104

Naam attribuut

grondsoort NEN5104

Definitie

De naam van de grondsoort volgens de classificatie die op NEN5104 gebaseerd is.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

GrondsoortNEN5104

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Regels IMBRO/A

Wanneer de waarde van het attribuut fractieverdelingbepaald van de entiteit Wandbeschrijving gelijk is ja, is de waarde nietBepaald niet toegestaan.

Toelichting

De naam is afgeleid uit de waarden voor de fractieverdeling. Wanneer de fracties niet volledig zijn gespecificeerd kan de naam niet worden afgeleid. Voor grind wordt alleen de naam van de hoofdgrondsoort (grind) gegeven en als het grind vooral uit schelpmateriaal bestaat geldt dat als de naam van de grondsoort.

9.5.4 bijzonder bestanddeel

Naam attribuut

bijzonder bestanddeel

Definitie

Een bestanddeel dat uit materiaal bestaat dat niet tot een grondsoort wordt gerekend.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderBestanddeel

Type

Codelijst

Toelichting

Bijzondere bestanddelen worden benoemd wanneer ze belangrijk zijn voor het herleiden van de oorsprong van de grond of wanneer zij op bijzondere omstandigheden in de bodem wijzen. Bijzondere bestanddelen hebben gewoonlijk of een natuurlijke of een antropogene herkomst maar in enkele gevallen is beide mogelijk. In het geval er geen bijzondere bestanddelen aanwezig zijn wordt de waarde geen vastgelegd.

 

9.5.5 kleur

Naam attribuut

kleur

Definitie

De kleur van de grond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kleur

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A gegevens kan de kleur niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het bepalen van kleur kent een zekere mate van subjectiviteit als dat gebeurt zonder gebruik te maken van hulpmiddelen. Een kleurenkaart kan helpen de consistentie van de door verschillende personen en bij verschillende lichtsterkte uitgevoerde beschrijvingen te waarborgen. Om de namen van kleuren een meer objectieve basis te geven en het gebruik van een kleurenkaart te ondersteunen, is de vertaling naar de codes van de Munsell kleurenkaart opgenomen in de codelijst.

 

9.5.6 gevlekt

Naam attribuut

gevlekt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grond vlekken vertoont.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. In het andere geval mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Het voorkomen van vlekken is een aanwijzing voor verandering van de chemische samenstelling van de grond na afzetting van het sediment. Er zijn tot drie verschillende soorten vlekken te onderscheiden.

 

9.5.7 structuurtype

Naam attribuut

structuurtype

Definitie

De bodemkundige typering van de structuur van de grond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Structuurtype

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog en de waarde van het attribuut bodemkundige grondsoort ongelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, venigZand of zandigVeen. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

De typering van structuur beperkt zich tot aspecten die zichtbaar zijn met het blote oog (>0,1 mm).

 

9.5.8 geschatte dichtheid

Naam attribuut

geschatte dichtheid

Definitie

De geschatte dichtheid van de grond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.1

Eenheid

g/cm3 (gram per kubieke centimeter)

Waardebereik

0 tot 2

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A gegevens kan de geschatte dichtheid niet bekend zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Een geoefend beschrijver kan de dichtheid van de grond op 0,1 g/cm3nauwkeurig schatten.

   

9.5.9 veensoort

Naam attribuut

veensoort

Definitie

Een nadere typering van het als veen omschreven bestanddeel van grond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Veensoort

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort gelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, zandigVeen of venigZand. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

9.5.10 zandverkitting

Naam attribuut

zandverkitting

Definitie

De mate waarin zandkorrels aan elkaar zijn gekit, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Zandverkitting

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort gelijk is aan kleiarmZand, kleiigZand, leemarmZand, sterkLemigZand, zeerSterkLemigZand, zwakLemigZand en de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. Het gegeven mag aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort gelijk is aan kleiarmZand, kleiigZand, leemarmZand, sterkLemigZand, zeerSterkLemigZand of zwakLemigZand. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

 

9.5.11 geschatte zandmediaan

Naam attribuut

geschatte zandmediaan

Definitie

De geschatte mediaan van de zandfractie.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

4.0

Eenheid

µm (micrometer)

Waardebereik

50 tot 2000

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort gelijk is aan kleiarmZand, kleiigZand, leemarmZand, sterkLemigZand, zeerSterkLemigZand of zwakLemigZand. In andere gevallen mag het gegeven aanwezig zijn.

Toelichting

De zandfractie is voor het vakgebied bodemkunde de fractie 50-2000 µm van het minerale bestanddeel van de grond. Wanneer de beschrijver voelt dat er zand in het monster voorkomt, schat hij de zandmediaan. Het gegeven is van belang voor het beoordelen van de bruikbaarheid van de grond voor landbouw. De mediaan wordt op 5 micrometer nauwkeurig geschat.

 

9.5.12 kalkgehalteklasse

Naam attribuut

kalkgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan koolzure kalk uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Kalkgehalteklasse

Type

Codelijst

Toelichting

Het kalkgehalte wordt geschat naar de mate van opbruisen met verdund zoutzuur (10% HCl).

   

9.5.13 organischestofgehalteklasse

Naam attribuut

organischestofgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan organische stof uitgedrukt in een klasse volgens NEN 5104.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

OrganischeStofGehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort gelijk is aan veen, kleiigVeen, venigeKlei, zandigVeen of venigZand. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

De organische stofklasse wordt niet bepaald als de grondsoort al aangeeft dat de grond in belangrijke mate uit organische stof bestaat. Voor bodemkunde is het gegeven redundant wanneer de fractieverdeling bekend is. Het wordt toch systematisch opgenomen om de informatie beter toegankelijk te maken voor gebruikers uit andere vakgebieden.

9.5.14 rijpingsklasse

Naam attribuut

rijpingsklasse

Definitie

De graad van rijping van klei- en leemhoudende grond uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Rijpingsklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort gelijk is aan kleiarmSilt, kleiigSilt, lichteKlei, matigLichteZavel, matigZwareKlei, siltigeLeem, zandigeLeem, zeerLichteZavel, zeerZwareKlei of zwareZavel. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

 

9.5.15 knip

Naam attribuut

knip

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de klei de verschijnselen vertoont die wijzen op een lager dan normale Ca/Mg-verhouding.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort gelijk is aan lichteKlei, matigZwareKlei of zeerZwareKlei. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De verschijnselen die op een lage Ca/Mg-verhouding wijzen (knip) zijn een hoog lutumgehalte, het ontbreken van structuur, een grauwe vlekkerige kleur, een geringe consistentie (geringe rijping) waardoor de klei makkelijk uit elkaar valt, en het voorkomen van roestvlekken met een bijzondere kleur en een anormale verdeling. Knip is een eigenschap van klei die in zee is afgezet. De Ca/Mg-verhouding in zeeklei ligt normaliter tussen 12 en 15. In knipklei is de verhouding ca. 5 of minder. Het vermogen van knipklei tot zwellen en krimpen is beduidend groter dan van normale zeeklei. Knipklei is moeilijk te bewerken.

   

9.5.16 schelpmateriaalhoudend

Naam attribuut

schelpmateriaalhoudend

Definitie

De aanduiding die aangeeft of grond die niet uit schelpen bestaat, schelpmateriaal bevat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort gelijk is aan schelpmateriaal. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

   

9.5.17 schelpmateriaalgehalteklasse

Naam attribuut

schelpmateriaalgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan schelpmateriaal van grond die niet uit schelpen bestaat maar wel schelpmateriaal bevat, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Schelpmateriaalgehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut schelpmateriaalhoudend gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is redundant wanneer de fractieverdeling bepaald is. Het is opgenomen met het oog op de standaardisatie van de grondsoortbenaming in het domein bodem en grond van de basisregistratie ondergrond.

   

9.5.18 grindhoudend

Naam attribuut

grindhoudend

Definitie

De aanduiding die aangeeft of grond die geen grind is wel grind bevat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort gelijk is aan grind. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

 

9.5.19 grindgehalteklasse

Naam attribuut

grindgehalteklasse

Definitie

Het gehalte aan grind van grond die tussen nul en dertig procent grind bevat, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Grindgehalteklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut grindhoudend gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is redundant wanneer de fractieverdeling bepaald is. Het is opgenomen met het oog op de standaardisatie van de grondsoortbenaming in het domein bodem en grond van de basisregistratie ondergrond.

   

9.5.20 gelaagde inhomogeniteit

Naam attribuut

gelaagde inhomogeniteit

Definitie

De niet als afzonderlijke lagen onderscheiden laagjes die uit ander materiaal dan de grondsoort bestaan, getypeerd naar materiaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

GelaagdeInhomogeniteit

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan gelaagde inhomogeniteit niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het gegeven geeft aan of er in een laag die beschreven is als bestaand uit een soort grond, dunne laagjes voorkomen van ander, natuurlijk materiaal. De laagjes hebben een natuurlijke oorsprong en zijn samen met de laag gevormd.

Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is de gelaagde inhomogeniteit zelden vastgelegd.

 

9.5.21 brokje

Naam attribuut

brokje

Definitie

Het materiaal dat in de vorm van brokjes voorkomt en afwijkt van de grondsoort.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Brokje

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de entiteit Homogeenmateriaal aanwezig is. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan brokje niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

Het gegeven geeft aan of er in een laag die beschreven is als bestaand uit grond, brokjes voorkomen die afwijken van de grondsoort. Het gegeven geeft niet wat de herkomst is van het materiaal. De brokjes kunnen als deel van de grond zijn afgezet maar ook door vermenging in de grond zijn terechtgekomen. Alleen in het geval de laag gemengd is (gemengd heeft de waarde ja), kan de herkomst aan menselijk handelen worden toegeschreven. Bij gegevens van Wageningen Environmental Research die uit de registratie BIS Nederland komen en aangeleverd zijn in het kader van archiefoverdracht, is dit gegeven zelden vastgelegd.

   

9.5.22 vochtigheidstoestand

Naam attribuut

vochtigheidstoestand

Definitie

De gegevens over de vochtigheidstoestand van de grond op het moment van beschrijven.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Vochtigheidstoestand

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

9.6. Fractieverdeling

Naam entiteit

Fractieverdeling

Definitie

De samenstelling van de grond beschreven als een mengsel van organische stof, schelpmateriaal, grind en fijnkorrelig materiaal van minerale herkomst.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut fractieverdelingbepaald van de entiteit Wandbeschrijving gelijk is aan ja.

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De som van de fracties is gelijk aan 100.0.

Regels IMBRO/A

In afwijking van de regel dat het gegeven ontbreekt wanneer de fractieverdeling bepaald gelijk is aan nee, kan het gegeven voorkomen. In dat geval ontbreekt de entiteit Onvolledigefractiespecificatie.

Toelichting

De aanvullende regel die voor IMBRO/A geldt moet als volgt begrepen worden: in het verleden is het voorgekomen dat de fractieverdeling van alle lagen bepaald had moeten worden, maar dat de resultaten niet van alle lagen (of laagcomponenten) zijn vastgelegd.

   

9.6.1 geschat grindgehalte

Naam attribuut

geschat grindgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan grind.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut grindhoudend van de entiteit Grond gelijk is aan ja, is de waarde groter dan 0. Ook wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort van de entiteit Grond de waarde gelijk is aan grind, is de waarde groter dan 0.

In alle andere gevallen is de waarde 0.

 

9.6.2 geschat schelpmateriaalgehalte

Naam attribuut

geschat schelpmateriaalgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan schelpmateriaal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Regels

Wanneer de waarde van het attribuut schelpmateriaalhoudend van de entiteit Grond gelijk is aan ja, is de waarde groter dan 0.Ook wanneer de waarde van het attribuut bodemkundigegrondsoort van de entiteit Grond gelijk is aan schelpmateriaal, is de waarde groter dan 0. In alle andere gevallen is de waarde 0.

 

9.6.3 geschat organischestofgehalte

Naam attribuut

geschat organischestofgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan organische stof.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

Toelichting

Bij Wageningen Environmental Research wordt het gehalte aan organische stof sinds 2010 systematisch vastgelegd.

 

9.6.4 geschat gehalte fijne fractie

Naam attribuut

geschat gehalte fijne fractie

Definitie

Het geschatte gehalte aan materiaal van minerale herkomst met een korrelgrootte kleiner dan 2 mm.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

9.7. Verdeling fijne fractie

Naam entiteit

Verdeling fijne fractie

Definitie

De samenstelling van de fijne fractie beschreven als een mengsel van zand, silt en lutum.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut geschatgehaltefijnefractie van de entiteit Fractieverdeling niet gelijk is aan 0. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

De som van de samenstellende bestanddelen is 100.

 

9.7.1 geschat lutumgehalte

Naam attribuut

geschat lutumgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

 

9.7.2 geschat siltgehalte

Naam attribuut

geschat siltgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 2 en 50 µm.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

 

9.7.3 geschat zandgehalte

Naam attribuut

geschat zandgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 50 en 2000 µm.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

9.8. Onvolledige fractiespecificatie

Naam entiteit

Onvolledige fractiespecificatie

Definitie

Een niet volledige beschrijving van de samenstelling van de grond.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven mag alleen aanwezig zijn onder IMBRO/A wanneer de waarde van het attribuut fractieverdelingbepaald van de entiteit Wandbeschrijving gelijk is aan nee. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Ten minste één van de gegevens geschat organischestofgehalte, geschat lutumgehalte, geschat siltgehalte en geschatzandgehalte is aanwezig.

Toelichting

In de jaren vóór 2010 heeft Wageningen Environmental Research de fractieverdeling niet systematisch vastgelegd. In aanvulling op de bodemkundige naam van de grondsoort werd alleen de relatieve hoeveelheid vastgelegd van de fracties die voor de bodemkundige relevant waren. Welke fracties dat waren hing af van de grondsoort en de geologische context. Zo werd van veen het geschat organische stofgehalte vastgelegd en van löss het geschat siltgehalte. De beschikbare gegevens zijn in de basisregistratie ondergrond opgenomen om verlies van informatie te voorkomen. Vanwege dat uitzonderlijke karakter, zijn de gegevens niet authentiek.

 

9.8.1 geschat organischestofgehalte

Naam attribuut

geschat organischestofgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan organische stof.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

 

9.8.2 geschat lutumgehalte

Naam attribuut

geschat lutumgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

 

9.8.3 geschat siltgehalte

Naam attribuut

geschat siltgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 2 en 50 µm.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.1

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

 

9.8.4 geschat zandgehalte

Naam attribuut

geschat zandgehalte

Definitie

Het geschatte gehalte aan minerale delen met een korrelgrootte tussen 50 en 2000 µm.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

9.9. Munsellkleur

Naam entiteit

Munsellkleur

Definitie

De kleur volgens het Munsell-systeem voor grond.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut beschrijfkwaliteit van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan hoog. In andere gevallen mag het gegeven ontbreken.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Het Munsell-systeem baseert zich op een bij benadering bolvormige kleurenruimte en classificeert kleur aan de hand van drie aspecten. Dat zijn in het Engels hue (hoofdkleur), chroma (zuiverheid) en value (witheid). De hue geeft de plaats van de kleur op een cirkel die de kleuren van de regenboog beschrijft. De chroma geeft de zuiverheid van de kleur en is de afstand in het horizontale vlak van de plaats op de cirkel tot het middelpunt, en de value geeft de mate van witheid en wordt bepaald langs de verticale as. De systematiek is ontworpen door Albert H. Munsell en dateert uit het begin van de 20ste eeuw. Sinds de jaren 1930 is het bij het United States Department of Agriculture (USDA) als standaard in gebruik. In de jaren 1950 is het geleidelijk ingevoerd in de bodemkunde in Nederland. Voor de toepassing worden kleurkaarten gebruikt.

 

9.9.1 munsell hoofdkleur

Naam attribuut

munsell hoofdkleur

Definitie

De kleur uitgedrukt in de code die de plaats op de kleurcirkel aangeeft.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MunsellHoofdkleur

Type

Codelijst

Toelichting

De munsell hoofdkleur is een samengesteld gegeven: een of meer letters geven de globale plaats op de cirkel, een getal geeft een nadere precisering van de plaats.

 

9.9.2 munsell witheid

Naam attribuut

munsell witheid

Definitie

De mate van witheid uitgedrukt in een getal.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

MunsellWitheid

Type

Codelijst

 

9.9.3 munsell zuiverheid

Naam attribuut

munsell zuiverheid

Definitie

De mate van zuiverheid uitgedrukt in een getal.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

MunsellZuiverheid

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut munsell hoofdkleur gelijk is aan N. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

9.1. 0 Vlek

Naam entiteit

Vlek

Definitie

De gegevens van de vlekken die een bepaalde kleur hebben.

Kardinaliteit

0..3

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut gevlekt van de entiteit Grond gelijk is aan ja. In alle andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens mag het gegeven ontbreken.

Toelichting

Het voorkomen van vlekken is een aanwijzing voor verandering van de chemische samenstelling van de grond na afzetting van het sediment.

Er kunnen binnen de entiteit Grond maximaal 3 verschillende kleuren vlekken voorkomen.

Voor historische gegevens is tenminste de kleur van de vlekken benoemd.

   

9.10.1 vlekkleur

Naam attribuut

vlekkleur

Definitie

De kleur van de vlekken.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Vlekkleur

Type

Codelijst

 

9.10.2 bedekkingsgraad

Naam attribuut

bedekkingsgraad

Definitie

Het deel van het oppervlak dat door de vlekken in beslag wordt genomen, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bedekkingsgraad

Type

Codelijst

Toelichting

De bedekkingsgraad wordt ook wel het bedekkingspercentage genoemd.

 

9.10.3 gelijkmatig verdeeld

Naam attribuut

gelijkmatig verdeeld

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de vlekken gelijkmatig over het oppervlak van de wand zijn verdeeld.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

9.1. 1 Bodemaggregaat

Naam entiteit

Bodemaggregaat

Definitie

De gegevens die de aggregaten waaruit grond met een bepaalde structuur is opgebouwd, beschrijven.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut structuurtype van de entiteit Grond gelijk is aan aggregaatZwak, aggregaatMatig of aggregaatSterk. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

 

9.11.1 aggregaatvorm

Naam attribuut

aggregaatvorm

Definitie

De vorm van het aggregaat ingedeeld naar de verhouding tussen de drie dimensies.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Aggregaatvorm

Type

Codelijst

 

9.11.2 hoekigheid

Naam attribuut

hoekigheid

Definitie

De hoekigheid van het aggregaat uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Hoekigheid

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut vorm gelijk is aan blok of prisma. In andere gevallen is het gegeven afwezig.

 

9.11.3 ruwheid

Naam attribuut

ruwheid

Definitie

De ruwheid van het oppervlak van het aggregaat.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Ruwheid

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut vorm gelijk is aan prisma. In andere gevallen is het gegeven afwezig.

 

9.11.4 aggregaatlengteklasse

Naam attribuut

aggregaatlengteklasse

Definitie

De lengte van de verticale as van het aggregaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Aggregaatlengteklasse

Type

Codelijst

Toelichting

Voor aggregaten met een prismavorm geldt de langste as als verticale as, voor aggregaten met een plaatvorm is dat de kortste as.

 

9.11.5 hoeveelheidsklasse porien

Naam attribuut

hoeveelheidsklasse porien

Definitie

De hoeveelheid poriën die na doorbreken van het aggregaat zichtbaar is op het vlak dat loodrecht staat op de verticale as, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

HoeveelheidsklassePorien

Type

Codelijst

Toelichting

Voor aggregaten met een prismavorm geldt de langste as als verticale as, voor aggregaten met een plaatvorm is dat de kortste as.

 

9.11.6 horizontaal gerangschikt

Naam attribuut

horizontaal gerangschikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de aggregaten langs horizontale lijnen in het profiel zijn gerangschikt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

 

9.11.7 uiteenvallend

Naam attribuut

uiteenvallend

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de aggregaten uiteen beginnen te vallen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

9.1. 2 Laagcomponent

Naam entiteit

Laagcomponent

Definitie

Een qua grondsoort en horizontcode homogeen deel van een gekeerde laag.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut gekeerd van de entiteit Bodemlaag gelijk is aan ja.

 

In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Het aantal laagcomponenten is bij aanwezigheid van deze entiteit altijd minimaal 2.

 

9.12.1 horizontcode

Naam attribuut

horizontcode

Definitie

De code van de horizont waartoe het deel van de bodem volgens de Nederlandse classificatie wordt gerekend.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Horizontcode

Type

Codelijst

Regels

Het waardenbereik omvat niet de codes: Of, Oh, Ol, Ou, O of Ru.

 

9.12.2 geschat volumepercentage

Naam attribuut

geschat volumepercentage

Definitie

Het geschatte aandeel van de component in het volume van de laag.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

3.0

Eenheid

% (procent)

Waardebereik

0 tot 100

 

9.12.3 bodemkundige afzettingskarakteristiek

Naam attribuut

bodemkundige afzettingskarakteristiek

Definitie

De geologische typering van het sediment waaruit de bodem bestaat naar periode en milieu van afzetting.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Domein

BodemkundigeAfzettingskarakteristiek

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft kernachtige informatie over de omgeving en de periode waarin het sediment is gevormd, en in voorkomende gevallen ook dat het sediment zich niet meer in zijn oorspronkelijke positie bevindt, maar door het landijs is gestuwd of door erosie is verplaatst. De informatie is van belang voor de bodemkundige classificatie. De bron van informatie is in formele zin een geologisch model. Omdat de waarde van het gegeven bepaald wordt door de actualiteit van het (impliciet) gebruikte model en strijdig kan zijn met de informatie in de modellen die deel uit (zullen) maken van registratie ondergrond, is het gegeven niet authentiek.

 

9.12.4 geschatte verzadigde doorlatendheid

Naam attribuut

geschatte verzadigde doorlatendheid

Definitie

De geschatte snelheid waarmee water door de met water verzadigde grond kan stromen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m/24h (meters per etmaal)

Waardebereik

0 tot 10

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de opdrachtgever daarom heeft gevraagd of wanneer de uitvoerder dat op eigen initiatief heeft vastgelegd. De waarde wordt op basis van expertkennis en op het oog geschat aan de hand van met name de grondsoort. Een waarde groter dan 0,49 wordt als een veelvoud van 0,10 genoteerd om schijnnauwkeurigheid te vermijden.

9.1. 3 Verstoord interval

Naam entiteit

Verstoord interval

Definitie

Een diepte-interval waarin de laagopbouw over de gehele breedte van het profiel verstoord is.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut opbouw verstoord van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De laagopbouw kan door menselijke, fysische, chemische en biologische oorzaken over een of meer diepte-intervallen verstoord zijn. Dat heeft tot gevolg dat de laagopbouw van plaats tot plaats verschilt.

 

9.13.1 begindiepte

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop het verstoord interval begint.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meters)

Waardebereik

0 tot 6

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A gegevens kan de begindiepte niet bekend zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De diepte is bepaald op de beschrijflijn.

 

9.13.2 einddiepte bereikt

Naam attribuut

einddiepte bereikt

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de einddiepte van het verstoorde interval in de wand zichtbaar is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

   

9.13.3 einddiepte

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte waarop het verstoord interval eindigt.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meters)

Waardebereik

0 tot 6

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut einddiepte bereikt gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De diepte is bepaald op de beschrijflijn.

 

9.13.4 verstoring

Naam attribuut

verstoring

Definitie

Het type van verstoring.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Verstoring

Type

Codelijst

9.1. 4 Verdicht interval

Naam entiteit

Verdicht interval

Definitie

Een diepte-interval waarin de ondergrond door menselijk ingrijpen is verdicht.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut verdichting aanwezig van de entiteit Wandprofiel gelijk is aan ja. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

   

9.14.1 begindiepte

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop het verdicht interval begint.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meters)

Waardebereik

0 tot 6

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de begindiepte niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De diepte is bepaald op de beschrijflijn.

   

9.14.2 einddiepte

Naam attribuut

einddiepte

Definitie

De diepte waarop het verdicht interval eindigt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.2

Eenheid

m (meters)

Waardebereik

0 tot 6

Regels IMBRO/A

Voor IMBRO/A-gegevens kan de einddiepte niet bepaald zijn, alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De einddiepte van verdichting is altijd zichtbaar in de wand. De diepte is bepaald op de beschrijflijn.

9.1. 5 Bodemclassificatie

Naam entiteit

Bodemclassificatie

Definitie

De karakteristiek van de bodem volgens de systematiek van de standaardpuntencode.

Kardinaliteit

1

Toelichting

Het begrip bodem wordt hier gebuikt in engere zin voor het interval tussen maaiveld en 120 cm diepte. De standaardpuntencode is ontwikkeld voor bodemgeografisch onderzoek in Nederland. Het is een uit letters en cijfers opgebouwde code waarin de voor bodemkundigen relevante aspecten van een bodem worden samengevat. Sommige aspecten gelden voor alle soorten bodems, andere zijn specifiek voor een bepaalde categorie bodems. De variabiliteit van de bodem in Nederland is zo groot dat de code tienduizenden verschillende waarden kent. Voor de bodemkundige is het voldoende de code te kennen, maar voor de niet-deskundige heeft dat gegeven geen betekenis. Om de informatie die in de standaardpuntencode opgesloten ligt beter te ontsluiten voor niet-specialisten, is de informatie-inhoud vertaald naar gegevens die een meer algemeen begrijpelijke waarde hebben. In de codelijsten die bij de gegevens horen is steeds een verwijzing naar de waarde in de standaardpuntencode opgenomen. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Handleiding bodemgeografisch onderzoek (1995), uitgegeven door DLO Staring Centrum als technisch document 19A. De classificatie is gebaseerd op het profiel en sluit aanvullende observaties gedaan op de locatie van onderzoek in.

 

9.15.1 codegroep

Naam attribuut

codegroep

Definitie

De categorie die in de systematiek de bodem op het hoogste niveau typeert en de opbouw van de standaardpuntencode bepaalt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Codegroep

Type

Codelijst

 

9.15.2 standaardpuntencode

Naam attribuut

standaardpuntencode

Definitie

De bodemkundige karakteristiek vastgelegd als code.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Tekst30

Toelichting

De standaardpuntencode is opgenomen om specialistische gebruikers direct te kunnen bedienen.

De code bestaat uit zeven onderdelen, achtereenvolgens zijn dat de toevoegingen vooraan, het subgroepdeel, het cijferdeel, het kalkverloop, de toevoegingen achteraan, de vergravingen en de grondwatertrap.

 

9.15.3 bijzonderheid bovenin

Naam attribuut

bijzonderheid bovenin

Definitie

Een bijzonder aspect van het bovenste deel van de bodem of het ontbreken ervan.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidBovenin

Type

Codelijst

Toelichting

Het bovenste deel van de bodem omvat het interval tussen 0 en 40 cm diepte; alleen voor de bijzonderheid ijzerrijk wordt ook wat dieper gekeken.

Het gegeven is als toevoegingen vooraan in de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.4 bodemklasse

Naam attribuut

bodemklasse

Definitie

De subgroep waartoe de bodem behoort volgens het Nederlands systeem van bodemclassificatie, zo nodig aangevuld met informatie over de bovengrond en de herkomst van zavel- en kleigronden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bodemklasse

Type

Codelijst

Toelichting

De term bovengrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het bovenste deel van de bodem of meer in het bijzonder naar de bouwvoor of de A-horizont. Het gegeven is als subgroepdeel in de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.5 textuurklasse

Naam attribuut

textuurklasse

Definitie

De klasse waartoe de bodem op grond van de korrelgrootteverdeling van het minerale deel van de grond in een bepaald diepte-interval behoort.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Textuurklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

Het diepte-interval verschilt per codegroep, en soms ook daarbinnen. Voor details wordt naar TD19A verwezen. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.6 veenklasse

Naam attribuut

veenklasse

Definitie

Van veengronden die tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de veensoort die het meest voorkomt in het bovenste deel van het bodemprofiel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Veenklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond en het gegeven ondergrond veen ontbreekt. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

De indeling van soorten veen is betrekkelijk globaal.

Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.7 ondergrond veen

Naam attribuut

ondergrond veen

Definitie

Van veengronden die niet tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de nadere omschrijving van de minerale ondergrond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

OndergrondVeen

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan veengrond en het gegeven veenklasse ontbreekt. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

De term ondergrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het deel van de bodem dat onder het veen ligt.

 

9.15.8 veenondergrens

Naam attribuut

veenondergrens

Definitie

Van veengronden die niet tot 120 cm onder maaiveld doorlopen, de diepte van de grens tussen het veen en de minerale ondergrond.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.1

Eenheid

m (meters)

Waardebereik

0.4 tot 1.2

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer het attribuut ondergrond veen aanwezig is. In het andere geval ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.9 ondergrond duinvaaggrond

Naam attribuut

ondergrond duinvaaggrond

Definitie

Van zandgronden die geclassificeerd zijn als duinvaaggrond, de nadere omschrijving van de grond onder het stuifzand.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

OndergrondDuinvaaggrond

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut bodemklasse gelijk is aan duinvaaggrond, duinvaaggrondMatigHumusarm, duinvaaggrondUiterstHumusarm of duinvaaaggrondZeerHumusarm. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Duinvaaggronden komen voor in holoceen stuifzand. De term ondergrond wordt hier gebruikt in een specifieke betekenis en verwijst naar het deel van de bodem dat direct onder het stuifzand ligt. Dat is veelal pleistoceen zand en daarin kan een podzolprofiel aanwezig zijn. Ook kan er onder het stuifzand een moerige laag voorkomen. De aard van de ondergrond is van invloed op de vochtvoorziening van diep wortelende begroeiing, zoals bomen. De duinvaaggronden vallen of onder de codegroep van de kalkhoudende zandgronden of onder die van de kalkloze zandgronden. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.10 profielverloop

Naam attribuut

profielverloop

Definitie

Van kleigronden, de opeenvolging van de lagen in het bovenste deel van het bodemprofiel.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Profielverloop

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan kleigrond. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Er wordt gekeken naar de bovenste 120 cm onder maaiveld. Het gegeven is in het cijferdeel van de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.11 kalkverloopklasse

Naam attribuut

kalkverloopklasse

Definitie

Van kalkhoudende zandgronden en kleigronden, de klasse die het verloop van het kalkgehalte in het bovenste deel van de bodem aangeeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Kalkverloopklasse

Type

Codelijst

Regels

Het gegeven is aanwezig wanneer de waarde van het attribuut codegroep gelijk is aan zandgrondKalkhoudend of kleigrond. In andere gevallen ontbreekt het gegeven.

Toelichting

Het gegeven is als kalkverloop in de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.12 vergravingsklasse

Naam attribuut

vergravingsklasse

Definitie

De klasse die aangeeft of de bodem ingrijpend door de mens verstoord is en wat de aard van de verstoring is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Vergravingsklasse

Type

Codelijst

Toelichting

Een verstoring is ingrijpend wanneer bodemlagen met elkaar vermengd zijn of wanneer bodemlagen zijn verwijderd of opgebracht. Het gegeven is als vergravingsdeel in de standaardpuntencode opgenomen. Er is een directe relatie tussen de vergravingsklasse en het attribuut maaiveld veranderd van de entiteit Terreintoestand. Deze relatie is als volgt: Wanneer de waarde van het attribuut maaiveld verlegd van de entiteit Terreintoestand gelijk is aan geegaliseerd, is de waarde van het gegeven gelijk aan geegaliseerd.

Wanneer de waarde van het attribuut maaiveld verlegd van de entiteit Terreintoestand gelijk is aan opgehoogd, is de waarde van het gegeven gelijk aan opgehoogd.

Wanneer de waarde van het attribuut maaiveld verlegd van de entiteit Terreintoestand gelijk is aan geen, is de waarde van het gegeven gelijk aan geen.

Wanneer de waarde van het attribuut maaiveld verlegd van de entiteit Terreintoestand gelijk is aan afgegraven, is de waarde van het gegeven gelijk aan afgegraven.

 

9.15.13 grondwatertrap

Naam attribuut

grondwatertrap

Definitie

De mate waarin de stand van het grondwater fluctueert, uitgedrukt in een klasse.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Grondwatertrap

Type

Codelijst

Toelichting

De grondwatertrap is een afgeleide van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Het gegeven is van belang voor de beoordeling van de geschiktheid van de bodem voor bepaalde vormen van landgebruik. Het gegeven is als grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.14 afwijkend grondwaterregime

Naam attribuut

afwijkend grondwaterregime

Definitie

De aanduiding die aangeeft dat er ter plaatse omstandigheden zijn die het meer regionaal bepaalde gedrag van de grondwaterspiegel beïnvloeden.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

AfwijkendGrondwaterRegime

Type

Codelijst

Regels IMBRO/A

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut grondwatertrap gelijk is aan onbekend.

In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

 

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer er bijzondere omstandigheden zijn geconstateerd. Het gegeven is als toevoeging aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.15.15 bijzonderheid locatie

Naam attribuut

bijzonderheid locatie

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de bodem op een plaats in het landschap ligt die van bodemkundige betekenis is en wat de ligging dan is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

BijzonderheidLocatie

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven heeft alleen betekenis in Zuid-Limburg. Het gegeven is in toevoeging achteraan van de standaardpuntencode opgenomen.

9.1. 6 Bijzonderheid onderin

Naam entiteit

Bijzonderheid onderin

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het onderste deel van de bodem een bijzonder kenmerk heeft en wat dat dan is.

Kardinaliteit

1..*

Toelichting

Het onderste deel van de bodem begint bij een diepte van 40 cm. Het gegeven, of de reeks van gegevens, is in toevoegingen achteraan van de standaardpuntencode opgenomen.

 

9.16.1 bijzonderheid

Naam attribuut

bijzonderheid

Definitie

De omschrijving van de bijzonderheid in het onderste deel van het profiel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

Bijzonderheid

Type

Codelijst

 

9.16.2 begindiepte

Naam attribuut

begindiepte

Definitie

De diepte waarop de bijzonderheid begint.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

Meetwaarde

Opbouw

1.1

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.4 tot 1.8

Regels

Het gegeven ontbreekt wanneer de waarde van het attribuut bijzonderheid gelijk is aan bolster, spalterveen of geen. In andere gevallen is het gegeven aanwezig.

Toelichting

De diepte is bepaald op de beschrijflijn.

Artikel 2. Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

1.1. Enumeraties

IndicatieJaNee

Waarde

ja

nee

IndicatieJaNeeOnbekend

Waarde

ja

nee

onbekend

Kwaliteitsregime

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

1.2. Codelijsten

1. ActueelProces

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geulverlegging

Er komen lateraal migrerende geulen voor.

geulvorming

Er vindt vorming of verdieping van geulen plaats.

piping

Water stroomt onder een dijk of ander grondlichaam door om buitendijks aan het oppervlak te komen.

verstuiving

Er vindt verstuiving plaats wanneer het hard waait (levend stuifzand).

onbekend

 

Het is niet bekend of er een actueel proces is.

2. AfwijkendGrondwaterRegime

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

buitenHoofdkering

Buiten de hoofdwaterkering gelegen gronden; periodiek overstroomd. De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code "b".

overstroomdWinter

Water boven maaiveld gedurende een aaneengesloten periode van meer dan 1 maand tijdens de winterperiode (alleen bij binnen de hoofdwaterkering gelegen gronden). De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code "w".

schijnspiegels

Schijnspiegels; het niveau van de GHG wordt bepaald door periodiek optredende grondwaterstanden boven een slecht doorlatende laag, waaronder weer een onverzadigde zone voorkomt. Deze kwalitatieve toevoeging geven we alleen aan bij gronden met een grondwaterfluctuatie (GLG-GHG) van meer dan 120 cm. De waarde is voorafgaand aan de grondwatertrap in de standaardpuntencode opgenomen met de code "s".

3. Aggregaatlengteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

uiterstKortTot2mm

De verticale as is kleiner dan 2 mm.

zeerKort2tot5mm

De verticale as is tussen de 2 en 5 mm.

kort5tot10mm

De verticale as is tussen de 5 en 10 mm.

matigKort10tot20mm

De verticale as is tussen de 10 en 20 mm.

matigLang20tot50mm

De verticale as is tussen de 20 en 50 mm.

lang50tot200mm

De verticale as is tussen de 50 en 200 mm.

zeerLang200tot500mm

De verticale as is tussen de 200 en 500 mm.

UiterstLangMinstens500mm

De verticale as is groter dan 500 mm.

4. Aggregaatvorm

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

blok

Het gemiddelde aggregaat is in alle richtingen ongeveer even lang.

plaat

Het gemiddelde aggregaat is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang, maar in de derde veel korter.

prisma

Het gemiddelde aggregaat is in twee van de drie richtingen ongeveer even lang,maar in de derde veel langer.

5. Bedekkingsgraad

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

weinigTot2

De vlekken beslaan tussen de 0 en 2% van het oppervlak.

matig2tot20

De vlekken beslaan tussen de 2 en 20% van het oppervlak.

veel20tot50

De vlekken beslaan meer dan 20% tot maximaal 50% van het oppervlak.

onbekend

 

De hoeveelheid vlekken is niet bekend.

6. Beschrijfkwaliteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

standaard

De beschrijving van de opbouw van de bodem voldoet aan de minimum eisen. Deze kwaliteit dekt alle historische beschrijvingen en volstaat ook na 2019 voor veel projectkarteringen.

hoog

De beschrijving van de opbouw van de bodem voldoet aan de eisen die vanaf 2019 gelden voor het definiëren van nieuwe kaarteenheden. Dit type onderzoek impliceert veelal het graven van een profielkuil.

7. Beschrijfprocedure

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

AlterraTD19Av1995

Technisch Document 19 A van DLO Staring Centrum, nu Wageningen Environmental Research. Deze versie is sinds 1995 in gebruik.

AlterraTD19Av2020

Technisch Document 19 A van DLO Staring Centrum, nu Wageningen Environmental Research met de updated die ingaat in het jaar 2020.

K85-PB1

 

K85-PB1 is de technische code van een standaard invulformulier gebruikt voor 1995. Dit is de voorloper van de TD19A. Alle wandbeschrijvingen voor 1995 zijn met behulp van deze formulieren gemaakt. Dit document heeft geen officiële bijgaande literatuur, maar Invulinstructies van dit formulier zaten in een veldboekje (later ringbandmapje) voor karteerders.

8. BijzonderBestanddeel

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Geen bijzondere bestanddelen.

artefact

Een antropogeen bestanddeel: de niet nader omschreven (resten van) voorwerpen die door de mens gemaakt zijn.

botresten

Een natuurlijk bestanddeel: resten van botten.

glauconiet

Een natuurlijk bestanddeel: groene, groenige of bruine korrels die uit glauconiet of goethiet bestaan.

vivianiet

Een natuurlijk bestanddeel: blauwe, groenige of kleurloze korrels die uit vivianiet bestaan.

glimmer

Een natuurlijk bestanddeel: gladde plaatvormige deeltjes die meestal uit de mineralen muskoviet of biotiet bestaan. Synoniem is mica.

houtskool

Een antropogeen of natuurlijk bestanddeel: door verbranding verkoolde resten van hout, meestal gebroken stukjes.

huisvuil

Een antropogeen bestanddeel: niet nader omschreven huishoudelijk afval.

ijzeroer

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door ijzer(hydr)oxiden tot een geheel zijn verkit.

kalkconcreties

Een natuurlijk bestanddeel: delen van de grond die door carbonaat tot een geheel zijn verkit, bijvoorbeeld een septarie. Ook wel losspoppetjes genoemd in löss.

plantenrestenHoutig

Een natuurlijk bestanddeel: de houtige, onverteerde resten van planten, zoals stammen (kienhout) en takken.

plantenrestenNietHoutig

Een natuurlijk bestanddeel: de niet-houtige, onverteerde resten van planten, zoals worteltjes, rietstengels en bladeren.

puin

Een antropogeen bestanddeel: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend.

stenen

Stenen van natuurlijk materiaal die gebruikt zijn als ballast of stortsteen of het bijproduct zijn van mijnbouw.

toemaak

Een antropogeen bestanddeel: mengsel van aangevoerd stadsvuil en duinzand, vaak gemengd met lokaal aanwezige slootbagger.

vuursteen

Een natuurlijk bestanddeel: concreties die bestaan uit vrijwel amorfe kwarts.

wegverhardingsmateriaal

Antropogeen materiaal: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

verbrandingsresten

Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (kleiner dan 63µm), veelal vliegas genoemd. Of met een diameter die vergelijkbaar is met zand (0.063 – 2 mm), veelal bodemas genoemd. Of met een diameter groter dan 2mm; veelal slakken genoemd.

9. Bijzonderheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bolster

Bolster, beginnend binnen 40 cm en ten minste 20 cm dik (code "j"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

geen

Geen bijzonderheden in het lagere deel van het profiel geconstateerd.

glauconietklei

Glauconietklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "a"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

grofZandGrind

Grof zand en/of grind, beginnend tussen 40 en 80 cm en ten minste 40 cm dik of beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 120 cm (code "g"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

kalksteenKleefaarde

Kalksteen of kleefaarde, beginnend tussen 40 en 120 cm (code "k"). Van toepassing bij leemgronden, brikgronden en kleigronden.

katteklei

Katteklei, beginnend binnen 80 cm en ten minste 20 cm dik (code "l"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden en kleigronden.

keileemPotklei

Keileem of potklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "x"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij brikgronden, kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

moerigeLaag

Moerige laag beginnend binnen 80 cm en tenminste 40 cm dik (code "m"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden.

moerigMateriaalDiep

Moerig materiaal, beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 120 cm (code "v"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij veengronden, brikgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

moerigMateriaalOndiep

Moerig materiaal, beginnend tussen 40 en 80 cm en 15 à 40 cm dik (code "w"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden, leemgronden en kleigronden.

oudeKlei

Oude klei, anders dan keileem, potklei of glauconietklei, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "t"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

spalterveen

Spalterveen, ten minste 5 cm dik en direct onder de A-horizont beginnend (code "q"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

vuursteeneluvium

Vuursteeneluvium, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "s"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

zandHoloceen

Holoceen zand, beginnend tussen 40 en 120 cm en ten minste 20 cm dik (code "z"). Van toepassing bij niet-gerijpte minerale gronden en kleigronden.

zandPleistoceen

Pleistoceen zand, beginnend tussen 40 en 120 cm (code "p"). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden en kleigronden.

zavelKleiHalfGerijpt

Meestal niet geheel gerijpte zavel of klei, beginnend tussen 40 en 120 cm; zepige zavel of klei (code "r"). Van toepassing bij moerige gronden, podzolgronden, kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden.

10. BijzonderheidBovenin

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Geen bijzonderheden in het bovendeel van het profiel.

colluviaalDek

Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld (code "c"). Van toepassing alleen bij brikgronden.

colluviaalDekGrind

Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "cg"). Van toepassing alleen bij brikgronden.

colluviaalDekIJzerrijk

Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "cf"). Van toepassing alleen bij brikgronden.

colluviaalDekStenen

Colluviaal dek, beginnend aan maaiveld en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "cm"). Van toepassing alleen bij brikgronden.

getijdeInvloed

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei (code "e"). Van toepassing bij niet-gerijpte minerale gronden en kleigronden.

getijdeInvloedGrind

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "eg"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

getijdeInvloedIJzerrijk

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "ef"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

getijdeInvloedStenen

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en stenen in de bovenste 80 cm van het profiel en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "em"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

getijdeInvloedZouthoudend

Beïnvloed door getijde op overgang van zeeklei – rivierklei en zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code "en"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

grind

Grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "g"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

ijzerrijk

IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik. De waarde is in toevoeging vooraan in de standaardpuntencode opgenomen met code "f". Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

ijzerrijkGrind

IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "fg"). Van toepassing bij alle gronden behalve bij kalkhoudende zandgronden en niet-gerijpte minerale gronden.

ijzerrijkStenen

IJzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "fm"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden, leemgronden, brikgronden en kleigronden.

kolenslik

Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte (code "h"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kolenslikGrind

Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "hg"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kolenslikStenen

Kolenslik in de bovenste 80 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "hm"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kruinigePercelen

Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen (code "b"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kruinigePercelenGrind

Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "bg"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kruinigePercelenIJzerrijk

Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "bf"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

kruinigePercelenStenen

Bol geploegd en daardoor op korte afstand verschil in dikte bovenste lagen en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "bm"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

lössdek

Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "l"). Van toepassing bij veengronden en kleigronden.

lössdekGrind

Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "lg"). Van toepassing bij veengronden en kleigronden.

lössdekIJzerrijk

Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "lf"). Van toepassing bij veengronden en kleigronden.

lössdekStenen

Lössdek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "lm"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

opgebrachtHumusrijkDek

Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik; toemaakdek (code "o"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden.

opgebrachtHumusrijkDekGrind

Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "og"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden.

opgebrachtHumusrijkDekIJzerrijk

Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "of"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden.

opgebrachtHumusrijkDekVerdrogendeLagen

Opgebracht moerig of humusrijk dek, beginnend aan maaiveld en 15 à 50 cm dik (toemaakdek) en verdrogende lagen in de bovenste 80 cm van het profiel (code "od"). Van toepassing alleen bij veengronden en moerige gronden.

siltZanddek

Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "u"). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

siltZanddekGrind

Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "ug"). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

siltZanddekIJzerrijk

Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "uf"). Van toepassing bij veengronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

siltZanddekStenen

Kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "um"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

stenen

Stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "m"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden, leemgronden, brikgronden en kleigronden.

verdrogendeLagen

Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "d"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

verdrogendeLagenGrind

Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "dg"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

verdrogendeLagenIJzerrijk

Verdrogende lagen in de bovenste 40 cm van het profiel en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "df"). Van toepassing bij veengronden en moerige gronden.

zanddek

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "z"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden.

zanddekGrind

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "zg"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden.

zanddekIJzerrijk

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "zf"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden.

zanddekKolenslik

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en kolenslik in de bovenste 40 cm van het profiel, over 15 à 40 cm dikte (code "zh"). Van toepassing alleen bij kleigronden.

zanddekStenen

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "zm"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden, leemgronden en kleigronden.

zanddekZouthoudend

Zanddek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code "zn"). Van toepassing bij kleigronden.

zanddekDun

Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik (code "s"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

zanddekDunGrind

Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "sg"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

zanddekDunIJzerrijk

Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "sf"). Van toepassing bij veengronden, moerige gronden, podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

zanddekDunStenen

Zanddekje, beginnend aan maaiveld en 5 à 15 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "sm"). Van toepassing bij podzolgronden, kalkloze zandgronden en leemgronden.

zavelKleidek

Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik (code "k"). Van toepassing bij kalkloze en kalkhoudende zandgronden en leemgronden.

zavelKleidekGrind

Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "kg"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden.

zavelKleidekIJzerrijk

Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "kf"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden.

zavelKleidekStenen

Zavel- of kleidek, beginnend aan maaiveld en 15 à 40 cm dik en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "km"). Van toepassing bij kalkloze zandgronden en leemgronden.

zouthoudend

Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel (code "n"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden.

zouthoudendGrind

Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en grind, ondieper dan 40 cm beginnend (code "ng"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden.

zouthoudendIJzerrijk

Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en ijzerrijk, binnen 50 cm beginnend en ten minste 10 cm dik (code "nf"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden.

zouthoudendStenen

Zout kwelwater in de bovenste 40 cm van het profiel en stenen in de bovenste 40 cm van het profiel (code "nm"). Van toepassing bij kleigronden en kalkhoudende zandgronden.

11. BijzonderheidLocatie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

dal

Bodem in een dal, in de nabijheid van een helling (code "d"). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij leemgronden, brikgronden en kleigronden.

helling

Bodem op een helling (code "h"). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij leemgronden, brikgronden en kleigronden.

hellingvoet

Bodem aan de voet van een helling (code "c"). Van toepassing alleen in Zuid-Limburg, bij, leemgronden, brikgronden en kleigronden.

geen

Geen bijzonderheden.

12. BijzonderMateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

huisvuil

Antropogeen materiaal: niet nader omschreven huishoudelijk afval.

oer

Natuurlijk materiaal: ijzerverkitting die op natuurlijke wijze door inspoeling is gevormd.

puin

Antropogeen materiaal: bouw- en sloopafval, veelal een mengsel van stenige materialen die door de mens gemaakt of bewerkt zijn; soilmix, een mengsel van de grond ter plaatse met een materiaal als cement of waterglas, wordt ook hiertoe gerekend.

wegverhardingsmateriaal

Antropogeen materiaal: materiaal dat gebruikt is voor het verharden van wegen en erven. Voorbeelden zijn asfalt, betonklinkers, klinkers, steenslag en tegels.

verbrandingsresten

Antropogeen materiaal: minerale verbrandingsresten met een diameter vergelijkbaar met die van silt en lutum (kleiner dan 63µm), veelal vliegas genoemd. Of met een diameter die vergelijkbaar is met zand (0.063 – 2 mm), veelal bodemas genoemd. Of met een diameter groter dan 2mm; veelal slakken genoemd.

vivianiet

Natuurlijk materiaal: Het kleurloze, blauwe of groene vivianiet heeft een parel- tot glasglans, een blauwwitte streepkleur en een perfecte splijting volgens kristalvlak [010]. De gemiddelde dichtheid is 2,65 en de hardheid is 1,5 tot 2. Het kristalstelsel is monoklien en het mineraal is niet radioactief. Vivianiet komt veel voor als secundair mineraal in metallische erts afzettingen, pegmatieten en in door organisch materiaal gedomineerde fosfaatgesteenten.

13. Bodemgebruik

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

akkerAardappelen

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor aardappelen.

akkerBieten

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor bieten.

akkerBollen

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor bloembollen.

akkerGewas

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw, maar niet voor aardappelen, bieten, bloembollen, granen of mais.

akkerGranen

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor granen.

akkerKaal

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw waarvan niet bepaald kan worden welk gewas gezaaid of gepoot is, of welk gewas er heeft gestaan (zoals bij geploegd land).

akkerMais

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw en wel voor mais.

boomkwekerij

Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomkwekerij.

boomgaardGeenOndergroei

Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomgaard zonder ondergroei.

boomgaardOndergroei

Terrein in landelijk gebied in gebruik als boomgaard met ondergroei (veelal gras).

gebruikInTransitie

Terrein dat niet-verhard is en nog niet werkelijk in gebruik is omdat men het gebruik van het terrein aan het veranderen is.

gemengdBos

Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met bos, zijnde gemengd bos.

graslandBlijvend

Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat voor lange tijd met gras begroeid is.

graslandNietblijvend

Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat tijdelijk met gras begroeid is.

loofbos

Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met loofbos, zijnde meer dan 80% loofbomen.

naaldbos

Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met naaldbos, zijnde meer dan 80% naaldbomen.

natuurGeenVegetatie

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein zonder vegetatie, bijvoorbeeld stranden, wadplaten of stuifzandgebieden.

natuurKorteVegetatieDroog

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met korte vegetatie dat een droge groeiplaats vraagt en geen heide is (zoals de natuur in de duinen langs de kust en op de Veluwe).

natuurKorteVegetatieHeide

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met heide.

natuurKorteVegetatieNat

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met korte vegetatie,dat een natte groeiplaats vraagt (kwelders en slikken langs de kust, gebieden in de Biesbosch, blauwgraslanden).

natuurKorteVegetatieVochtig

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein en begroeid is met korte vegetatie dat een groeiplaats vraagt die niet droog en niet nat is.

nietLandelijkGras

Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met gras is begroeid (bijv. parken, golfbanen, sportparken, grasstroken en een grasveld bij zwembaden).

nietLandelijkBomen

Terrein in niet-landelijk gebied dat overwegend met bomen is begroeid (plantsoenen, singels, begraafplaatsen, volkstuinen en campings).

glastuinbouw

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor tuinbouw onder glas.

akker

 

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor akkerbouw of vollegrondstuinbouw.

bos

 

Terrein in landelijk gebied dat bedekt is met bos.

fruitteelt

 

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor fruitteelt.

grasland

 

Terrein of een kleiner stuk grond (grasland, wegberm, dijk) in landelijk gebied dat voor korte of lange tijd met gras begroeid is.

natuur

 

Terrein in landelijk gebied dat in gebruik is als natuurterrein.

tuinbouw

 

Terrein in landelijk gebied in gebruik voor vollegrondtuinbouw of tuinbouw onder glas.

onbekend

 

Het is niet bekend wat het bodemgebruik was ten tijde van het onderzoek.

14. Bodemklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

aarveengrond

Aarveengrond (code "1c").

akkereerdgrond

Akkereerdgrond (code "4t").

beekvaaggrond

Beekvaaggrond (code "5h").

beemdbrikgrond

Beemdbrikgrond (code "3b").

bergbrikgrond

Bergbrikgrond (code "3d").

boveengrond

Boveengrond (code "1g").

broekeerdgrondMoerig

Broekeerdgrond moerige bovengrond (code "v4d").

broekeerdgrondSiltZanddek

Broekeerdgrond kleiig, uiterst fijn silt- of zanddek (code "u4d").

broekeerdgrondZanddek

Broekeerdgrond zanddek, 15 à 40 cm dik, met en zonder minerale eerdlaag (code "z4d").

broekeerdgrondZavelKleidek

Broekeerdgrond zavel- of kleidek (code "k4d").

bruineBeekeerdgrond

Bruine beekeerdgrond (code "4h").

bruineBeekeerdgrondCultuurdek

Bruine beekeerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code "c4h").

bruineEnkeerdgrond

Bruine enkeerdgrond (code "4r").

daalbrikgrond

Daalbrikgrond (code "3h").

dampodzolgrond

Dampodzolgrond (code "2m").

delbrikgrond

Delbrikgrond (code "3f").

drechtvaaggrond

Drechtvaaggrond (code "5m").

drechtvaaggrondBeekklei

Drechtvaaggrond beekklei (code "B5m").

drechtvaaggrondBeekkleiGebrokenDek

Drechtvaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5m").

drechtvaaggrondOudeklei

Drechtvaaggrond oude klei (code "K5m").

drechtvaaggrondOudekleiGebrokenDek

Drechtvaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5m").

drechtvaaggrondRivierklei

Drechtvaaggrond rivierklei (code "R5m").

drechtvaaggrondRivierkleiBruineKom

Drechtvaaggrond rivierklei bruine kom (code "bR5m").

drechtvaaggrondRivierkleiGebrokenDek

Drechtvaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5m").

drechtvaaggrondZeeklei

Drechtvaaggrond zeeklei (code "M5m").

drechtvaaggrondZeekleiGebrokenDek

Drechtvaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5m").

drechtvaaggrondZeekleiKnip

Drechtvaaggrond zeeklei, knipklei (code "kM5m").

drechtvaaggrondZeekleiKnippig

Drechtvaaggrond zeeklei, knippige klei (code "gM5m").

duinvaaggrond

Duinvaaggrond (code "5t").

duinvaaggrondMatigHumusarm

Duinvaaggrond matig humusarm stuifzand (code "c5t").

duinvaaggrondUiterstHumusarm

Duinvaaggrond uiterst humusarm stuifzand (code "a5t").

duinvaaggrondZeerHumusarm

Duinvaaggrond zeer humusarm stuifzand (code "b5t").

gooreerdgrond

Gooreerdgrond (code "4i").

gooreerdgrondCultuurdek

Gooreerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code "c4i").

gorsvaaggrondRivierklei

Gorsvaaggrond rivierklei (code "R5d").

gorsvaaggrondZeeklei

Gorsvaaggrond zeeklei (code "M5d").

haarpodzolgrond

Haarpodzolgrond (code "2z").

haarpodzolgrondZanddek

Haarpodzolgrond met een zanddek (code "2v").

heuvelpodzolgrond

Heuvelpodzolgrond (code "2x").

hoekpodzolgrond

Hoekpodzolgrond (code "2g").

hofeerdgrond

Hofeerdgrond (code "4x").

hofeerdgrondBeekklei

Hofeerdgrond beekklei (code "B4x").

hofeerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Hofeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4x").

hofeerdgrondOudeklei

Hofeerdgrond oude klei (code "K4x").

hofeerdgrondRivierklei

Hofeerdgrond rivierklei (code "R4x").

hofeerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Hofeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4x").

hofeerdgrondZeeklei

Hofeerdgrond zeeklei (code "M4x").

hofeerdgrondZeekleiGebrokenDek

Hofeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4x").

hofeerdgrondZeekleiKnip

Hofeerdgrond zeeklei knipklei (code "kM4x").

hofeerdgrondZeekleiKnippig

Hofeerdgrond zeeklei knippige klei (code "gM4x").

holtpodzolgrond

Holtpodzolgrond (code "2i").

holtpodzolgrondZanddek

Holtpodzolgrond met een zanddek (code "2c").

horstpodzolgrond

Horstpodzolgrond (code "2h").

kamppodzolgrond

Kamppodzolgrond (code "2w").

kanteerdgrond

Kanteerdgrond (code "4v").

koopveengrond

Koopveengrond (code "1d").

krijteerdgrondOudeklei

Krijteerdgrond oude klei (code "K4q").

krijtvaaggrondOudeklei

Krijtvaaggrond oude klei (code "K5q").

kuilbrikgrond

Kuilbrikgrond (code "3c").

laarpodzolgrond

Laarpodzolgrond (code "2q").

leekeerdgrond

Leekeerdgrond (code "4p").

leekeerdgrondBeekklei

Leekeerdgrond beekklei (code "B4p").

leekeerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Leekeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4p").

leekeerdgrondOudeklei

Leekeerdgrond oude klei (code "K4p").

leekeerdgrondOudekleiGebrokenDek

Leekeerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4p").

leekeerdgrondRivierklei

Leekeerdgrond rivierklei (code "R4p").

leekeerdgrondRivierkleiBruineKom

Leekeerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4p").

leekeerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Leekeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4p").

leekeerdgrondZeeklei

Leekeerdgrond zeeklei (code "M4p").

leekeerdgrondZeekleiGebrokenDek

Leekeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4p").

leekeerdgrondZeekleiKnip

Leekeerdgrond zeeklei, knipklei (code "kM4p").

leekeerdgrondZeekleiKnippig

Leekeerdgrond zeeklei, knippige klei (code "gM4p").

liedeerdgrond

Liedeerdgrond (code "4m").

liedeerdgrondBeekklei

Liedeerdgrond beekklei (code "B4m").

liedeerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Liedeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4m").

liedeerdgrondOudeklei

Liedeerdgrond oude klei (code "K4m").

liedeerdgrondOudekleiGebrokenDek

Liedeerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4m").

liedeerdgrondRivierklei

Liedeerdgrond rivierklei (code "R4m").

liedeerdgrondRivierkleiBruineKom

Liedeerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4m").

liedeerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Liedeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4m").

liedeerdgrondZeeklei

Liedeerdgrond zeeklei (code "M4m").

liedeerdgrondZeekleiGebrokenDek

Liedeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4m").

liedeerdgrondZeekleiKnip

Liedeerdgrond zeeklei, knipklei (code "kM4m").

liedeerdgrondZeekleiKnippig

Liedeerdgrond zeeklei, knippige klei (code "gM4m").

loopodzolgrond

Loopodzolgrond (code "2d").

madeveengrond

Madeveengrond (code "1h").

meerveengrond

Meerveengrond (code "1t").

moerpodzolgrond

Moerpodzolgrond (code "2n").

moerpodzolgrondZanddek

Moerpodzolgrond met een zanddek (code "2l").

moerpodzolgrondZavelKleidek

Moerpodzolgrond met een zavel- of kleidek (code "2k").

nesvaaggrond

Nesvaaggrond (code "5n").

nesvaaggrondBeekklei

Nesvaaggrond beekklei (code "B5n").

nesvaaggrondBeekkleiGebrokenDek

Nesvaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5n").

nesvaaggrondOudeklei

Nesvaaggrond oude klei (code "K5n").

nesvaaggrondOudekleiGebrokenDek

Nesvaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5n").

nesvaaggrondRivierklei

Nesvaaggrond rivierklei (code "R5n").

nesvaaggrondRivierkleiBruineKom

Nesvaaggrond rivierklei bruine kom (code "bR5n").

nesvaaggrondRivierkleiGebrokenDek

Nesvaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5n").

nesvaaggrondZeeklei

Nesvaaggrond zeeklei (code "M5n").

nesvaaggrondZeekleiGebrokenDek

Nesvaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5n").

nesvaaggrondZeekleiKnip

Nesvaaggrond zeeklei, knipklei (code "kM5n").

nesvaaggrondZeekleiKnippig

Nesvaaggrond zeeklei, knippige klei (code "gM5n").

ooivaaggrond

Ooivaaggrond (code "5x").

ooivaaggrondBeekklei

Ooivaaggrond beekklei (code "B5x").

ooivaaggrondBeekkleiGebrokenDek

Ooivaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5x").

ooivaaggrondOudeklei

Ooivaaggrond oude klei (code "K5x").

ooivaaggrondOudekleiGebrokenDek

Ooivaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5x").

ooivaaggrondRivierklei

Ooivaaggrond rivierklei (code "R5x").

ooivaaggrondRivierkleiBruineKom

Ooivaaggrond rivierklei bruine kom (code "bR5x").

ooivaaggrondRivierkleiGebrokenDek

Ooivaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5x").

ooivaaggrondZeeklei

Ooivaaggrond zeeklei (code "M5x").

ooivaagrondZeekleiGebrokenDek

Ooivaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5x").

ooivaaggrondZeekleiKnip

Ooivaaggrond zeeklei knipklei (code "kM5x").

ooivaaggrondZeekleiKnippig

Ooivaaggrond zeeklei knippige klei (code "gM5x").

plaseerdgrondMoerig

Plaseerdgrond moerige bovengrond (code "v4c").

plaseerdgrondUiterstFijnZanddek

Plaseerdgrond met dek van uiterst fijn zand (code "u4c").

plaseerdgrondZanddek

Plaseerdgrond zanddek, 15 à 40 cm dik, met en zonder minerale eerdlaag (code "z4c").

plaseerdgrondZavelKleidek

Plaseerdgrond zavel- of kleidek, 15 à 40 cm dik (code "k4c").

poldervaaggrond

Poldervaaggrond (code "5p").

poldervaaggrondBeekklei

Poldervaaggrond beekklei (code "B5p").

poldervaaggrondBeekkleiGebrokenDek

Poldervaaggrond beekklei, gebroken dek (code "oB5p").

poldervaaggrondOudeklei

Poldervaaggrond oude klei (code "K5p").

poldervaaggrondOudekleiGebrokenDek

Poldervaaggrond oude klei, gebroken dek (code "oK5p").

poldervaaggrondRivierklei

Poldervaagrond rivierklei (code "R5p").

poldervaaggrondRivierkleiBruineKom

Poldervaaggrond rivierklei, bruine kom (code "bR5p").

poldervaaggrondRivierkleiGebrokenDek

Poldervaaggrond rivierklei, gebroken dek (code "oR5p").

poldervaaggrondZeeklei

Poldervaaggrond zeeklei (code "M5p").

poldervaagrondZeekleiGebrokenDek

Poldervaaggrond zeeklei, gebroken dek (code "oM5p").

poldervaaggrondZeekleiKnip

Poldervaaggrond zeeklei, knipklei (code "kM5p").

poldervaaggrondZeekleiKnippig

Poldervaaggrond zeeklei, knippige klei (code "gM5p").

radebrikgrond

Radebrikgrond (code "3i").

rooibrikgrond

Rooibrikgrond (code "3g").

slikvaaggrondRivierklei

Slikvaaggrond rivierklei (code "R5f").

slikvaaggrondZeeklei

Slikvaaggrond zeeklei (code "M5f").

tochteerdgrond

Tochteerdgrond (code "4n").

tochteerdgrondBeekklei

Tochteerdgrond beekklei (code "B4n").

tochteerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Tochteerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4n").

tochteerdgrondOudeklei

Tochteerdgrond oude klei (code "K4n").

tochteerdgrondOudekleiGebrokenDek

Tochteerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4n").

tochteerdgrondRivierklei

Tochteerdgrond rivierklei (code "R4n").

tochteerdgrondRivierkleiBruineKom

Tochteerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4n").

tochteerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Tochteerdgrond rivierklei gebroken dek (code "oR4n").

tochteerdgrondZeeklei

Tochteerdgrond zeeklei (code "M4n").

tochteerdgrondZeekleiGebrokenDek

Tochteerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4n").

tochteerdgrondZeekleiKnip

Tochteerdgrond zeeklei knipklei (code "kM4n").

tochteerdgrondZeekleiKnippig

Tochteerdgrond zeeklei knippige klei (code "gM4n").

tuineerdgrond

Tuineerdgrond (code "4w").

tuineerdgrondBeekklei

Tuineerdgrond beekklei (code "B4w").

tuineerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Tuineerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4w").

tuineerdgrondOudeklei

Tuineerdgrond oude klei (code "R4w").

tuineerdgrondOudekleiGebrokenDek

Tuineerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4w").

tuineerdgrondRivierklei

Tuineerdgrond rivierklei (code "R4w").

tuineerdgrondRivierkleiBruineKom

Tuineerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4w").

tuineerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Tuineerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4w").

tuineerdgrondZeeklei

Tuineerdgrond zeeklei (code "M4w").

tuineerdgrondZeekleiGebrokenDek

Tuineerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4w").

tuineerdgrondZeekleiKnip

Tuineerdgrond zeeklei knipklei (code "kM4w").

tuineerdgrondZeekleiKnippig

Tuineerdgrond zeeklei knippige klei (code "gM4w").

veldpodzolgrond

Veldpodzolgrond (code "2r").

veldpodzolgrondZanddek

Veldpodzolgrond met een zanddek (code "2p").

veldpodzolgrondZavelKleidek

Veldpodzolgrond met een zavel- of kleidek (code "2o").

vlakvaaggrond

Vlakvaaggrond (code "5k").

vlierveengrond

Vlierveengrond (code "1v").

vlietveengrond

Vlietveengrond (code "1k").

vorstvaaggrond

Vorstvaaggrond (code "5v").

waardveengrond

Waardveengrond (code "1s").

weideveengrond

Weideveengrond (code "1r").

woudeerdgrond

Woudeerdgrond (code "4o").

woudeerdgrondBeekklei

Woudeerdgrond beekklei (code "B4o").

woudeerdgrondBeekkleiGebrokenDek

Woudeerdgrond beekklei, gebroken dek (code "oB4o").

woudeerdgrondOudeklei

Woudeerdgrond oude klei (code "K4o").

woudeerdgrondOudekleiGebrokenDek

Woudeerdgrond oude klei, gebroken dek (code "oK4o").

woudeerdgrondRivierklei

Woudeerdgrond rivierklei (code "R4o").

woudeerdgrondRivierkleiBruineKom

Woudeerdgrond rivierklei bruine kom (code "bR4o").

woudeerdgrondRivierkleiGebrokenDek

Woudeerdgrond rivierklei, gebroken dek (code "oR4o").

woudeerdgrondZeeklei

Woudeerdgrond zeeklei (code "M4o").

woudeerdgrondZeekleiGebrokenDek

Woudeerdgrond zeeklei, gebroken dek (code "oM4o").

woudeerdgrondZeekleiKnip

Woudeerdgrond zeeklei, knipklei (code "kM4o").

woudeerdgrondZeekleiKnippig

Woudeerdgrond zeeklei, knippige klei (code "gM4o").

zwarteBeekeerdgrond

Zwarte beekeerdgrond (code "4k").

zwarteBeekeerdgrondCultuurdek

Zwarte beekeerdgrond met een cultuurdek – een 30 à 50 cm dikke bovengrond (code "c4k").

zwarteEnkeerdgrond

Zwarte enkeerdgrond (code "4s").

15. BodemkundigeAfzettingskarakteristiek

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

dekzandFluvioperiglaciaal

Afzetting van dekzand van vroeg pleistocene ouderdom, in de warmere periode tussen de ijstijden met water meegevoerd.

dekzandLaatWeichselien

Afzetting van dekzand van laat-Weichselien ouderdom.

dekzandMiddenWeichselien

Afzetting van dekzand van midden-Weichselien ouderdom.

dekzandPremorenaal

Afzetting van dekzand van vroeg pleistocene ouderdom.

duinKustLaatHoloceen

Stuifzand in de vorm van duinen aan de kust, van laat-holocene ouderdom.

duinKustVroegHoloceen

Stuifzand in de vorm van duinen aan de kust, van vroeg-holocene ouderdom.

duinLandHoloceen

Stuifzand in de vorm van duinen aan land, van holocene ouderdom.

duinRivierHoloceen

Stuifzand in de vorm van duinen langs/naast de rivieren, van holocene ouderdom.

eolischZand

Eolische of fluvioperiglaciale afzetting van zand, anders dan dekzand, stuifzand en löss.

fluviatielBeekHoloceen

Afzetting van holocene ouderdom gevormd door beken of kleine rivieren.

fluviatielMaasHoloceen

Afzetting van Maas, van holocene ouderdom.

fluviatielMaasRijnLaatPleistoceen

Afzetting van Rijn of Maas, van laat-pleistocene ouderdom.

fluviatielMaasRijnVroegMiddenPleistoceen

Afzetting van Rijn of Maas, van vroeg- of midden-pleistocene ouderdom.

fluviatielOostelijkeRivieren

Afzetting van het systeem van oostelijke rivieren dat het Eridanos riviersysteem wordt genoemd en in het Neogeen en Pleistoceen actief was.

fluviatielRijnHoloceen

Afzetting van Rijn, van holocene ouderdom.

fluviatielUiterwaardHoloceen

Afzetting van Rijn of Maas, vanaf het moment van het bouwen van dijken.

gebrokenDek

Zandbijmening in klei.

gestuwdMaasRijnPleistoceen

Afzetting van Rijn of Maas, van pleistocene ouderdom, in gestuwde positie.

gestuwdOostelijkeRivieren

Afzetting van het Eridanos riviersysteem in gestuwde positie.

gestuwdTertiair

Afzetting van tertiaire ouderdom in gestuwde positie.

glaciaalKeileem

Sterk zandige tot uiterst siltige vaste veelal grijze klei met grove tot zeer grove secundaire fractie, grondmorene gevormd onder de ijskap van de voorlaatste ijstijd (Saalien). Formatie van Drente, Laagpakket van Gieten.

glaciaalKeizand

Keizand.

glaciaalPotklei

Zwak tot matig siltig of zandige, stevig tot (zeer) harde, veelal kalkrijke en glimmerhoudende, licht- tot donkergrijze, of donkerbruine tot zwarte, nabij het maaiveld door oxidatie soms rode klei. Formatie van Peelo, Laagpakket van Nieuwolda. Sedimenten die afgezet zijn in diepe sub-glaciale smeltwatergeulen, direct na het afsmelten van het Elsterien landijs. Hoge tot zeer hoge lutum percentages zijn kenmerkend, in enkele gevallen oplopend tot 60%. Kenmerkend voor de Formatie van Peelo is de sterke wisseling in dikte over korte afstanden. Klei soms gelamineerd in warven. Fijnkorrelige smeltwaterafzetting die volledig uit vettig klei bestaat.

glaciaalWarvenklei

Zeer regelmatig gelamineerde opeenvolging ontstaan door seizoensinvloed op afzetting in glaciaal meer, bijvoorbeeld potklei en glaciale klei in Bekken van Amsterdam (Laag van Oosterdok, Formatie van Drente). Warven tonen een afwisseling in zomerlagen (licht) en winterlagen (donker). Fijnkorrelige smeltwaterafzetting die uit laagjes potklei afgewisseld met laagjes zand bestaat.

glaciaalZand

Afzetting van zand door smeltwater in pleistoceen, meestal in de vorm van waaiers (sandrs).

hellingGrof

Hellingafzetting van grof materiaal, meestal vermengd met fijner materiaal, van pleistocene ouderdom.

hellingLöss

Hellingafzetting van holocene ouderdom die uit in pleistoceen op de helling afgezette löss bestaat.

lössdek

Afzetting van löss op heuvels, op een groot aaneengesloten areaal.

lössinsluiting

Afzetting van löss in kleine, versnipperde, lager liggende, natte gebieden.

marienFluviatielHoloceen

Afzetting van holocene ouderdom gevormd in het overgangsbereik tussen rivier en zee.

marienLagunairHoloceen

Afzetting van holocene ouderdom gevormd in de lagunen.

marienLaatHoloceen

Afzetting van laat-holocene ouderdom gevormd in zee.

marienVroegHoloceen

Afzetting van vroeg-holocene ouderdom gevormd in zee.

tertiair

Afzetting van tertiaire ouderdom.

dekzandPleistoceen

 

Afzetting van dekzand van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie.

duinKustHoloceen

 

Zandafzetting in de vorm van duinen aan de kust, van holocene ouderdom zonder nadere specificatie.

fluviatielMaasRijnHoloceen

 

Afzetting van Rijn of Maas, van holocene ouderdom.

fluviatielMaasRijnPleistoceen

 

Afzetting van Rijn of Maas, van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie.

gestuwd

 

Afzetting in gestuwde positie, de afkomst en ouderdom niet gespecificeerd.

glaciaal

 

Afzetting van ongespecificeerd materiaal door smeltwater, van pleistoceen ouderdom.

löss

 

Lössafzetting van pleistocene ouderdom zonder nadere specificatie.

marienHoloceen

 

Afzetting van holocene ouderdom gevormd in zee, zonder nadere specificatie.

16. BodemkundigeGrondsoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

grind

Grind, grindgehalte ≥ 30%.

kleiarmSilt

Kleiarm silt, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 0% tot 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 50%.

kleiarmZand

Kleiarm zand, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 0% tot 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

kleiigSilt

Kleiig silt, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 50%.

kleiigVeen

Kleiig veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 22,5% tot 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

kleiigZand

Kleiig zand, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

leemarmZand

Leemarm zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10%.

lichteKlei

Lichte klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 25% tot 35%.

matigLichteZavel

Matig lichte zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 12% tot 17,5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

matigZwareKlei

Matig zware klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 35% tot 50%.

schelpmateriaal

Schelpmateriaal, schelpmateriaalgehalte ≥ 30%.

siltigeLeem

Siltige leem, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 85%.

sterkLemigZand

Sterk lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5%.

veen

Veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte groter dan 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

venigeKlei

Venige klei, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 15% tot 22,5% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

venigZand

Venig zand, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 15% tot 22,5% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

zandigeLeem

Zandige leem, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 50% tot 85%.

zandigVeen

Zandig veen, naam gebaseerd op de veendriehoek. Organische stofgehalte vanaf 22,5% tot 35% en combinatie lutumgehalte en organische stofgehalte voldoen aan eisen (functie) van veendriehoek.

zeerLichteZavel

Zeer lichte zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 8% tot 12% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

zeerSterkLemigZand

Zeer sterk lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50%.

zeerZwareKlei

Zeer zware klei, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte ≥ 50%.

zwakLemigZand

Zwak lemig zand, naam gebaseerd op de leemdriehoek. Lutumgehalte < 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5%.

zwareZavel

Zware zavel, naam gebaseerd op de kleidriehoek. Lutumgehalte vanaf 17,5% tot 25% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50%.

nietBepaald

 

De bodemkundige grondsoort is niet bepaald.

17. Bodemleven

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Er zijn geen (sporen van) organismen waargenomen.

insecten

Er zijn larven of volwassen insecten waargenomen.

schimmeldraden

Er zijn schimmeldraden waargenomen.

wormen

Er zijn (sporen van) wormen waargenomen.

onbekend

 

Het is niet bekend of er (sporen van) organismen zijn waargenomen.

18. Brokje

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

De grond bevat geen brokjes van en andere grondsoort of van gesteente.

gipsbrokjes

De grond bevat brokjes gips.

kalksteenbrokjes

De grond bevat brokjes kalksteen.

kleibrokjes

De grond bevat brokjes klei.

kleisteenbrokjes

De grond bevat brokjes kleisteen.

leembrokjes

De grond bevat brokjes leem.

steenkoolbrokjes

De grond bevat brokjes steenkool.

veenbrokjes

De grond bevat brokjes veen.

zandsteenbrokjes

De grond bevat brokjes zandsteen of verkit zand.

19. Codegroep

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

brikgrond

Minerale gronden met een inspoelingslaag van lutum en ijzer beginnend binnen 80 cm diepte. De inspoelingslaag, de zgn. briklaag, ontstaat door kleiverplaatsing en komt voor in kalkloze lutumrijke afzettingen van ten minste laat-pleistocene ouderdom.

kleigrond

Gronden die binnen 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit gerijpte zavel of klei bestaan. Voor de indeling in deze codegroep moeten een briklaag en een moerige bovengrond of tussenlaag ontbreken. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in klei en de kalksteen verweringsgronden. De gronden zijn tot tenminste 40 cm diepte gerijpt. Op basis van de herkomst worden gronden verder onderverdeeld in zeeklei, rivierklei, oude klei en beekklei.

leemgrond

Gronden die binnen 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit eolisch materiaal bestaan met meer dan 50% leem en/of meer dan 8% lutum. Voor de indeling in deze codegroep moeten een briklaag en een moerige bovengrond of tussenlaag ontbreken. Leem- of lössgronden komen vooral voor in Zuid-Limburg.

moerigeGrond

Gronden, waar binnen de eerste 40 cm een moerige laag begint, die minimaal 15 en maximaal 40 dik is. Een moerige bovengrond is minimaal 20 cm dik en ligt binnen 40 cm op een minerale ondergrond. Een moerige tussenlaag begint binnen 40 cm en is 5 á 40 cm dik en wordt afgedekt door een zand- of kleidek.

nietGerijpteMineraleGrond

Minerale gronden die binnen 20 cm diepte hoogstens bijna gerijpt of nog slapper zijn. Deze gronden liggen overwegend in de schorren en slikken langs de kust en verspreid in lage terreindelen langs de rivieren. Het recent gesedimenteerde materiaal moet het rijpingsproces nog geheel of gedeeltelijk doorlopen. Naar de aard van het afzettingsmilieu worden ze onderverdeeld in zeeklei en rivierklei.

podzolgrond

Gronden met een duidelijke podzol-B-horizont en een A-horizont dunner dan 50 cm. Podzolgronden hebben een veelal bruin gekleurde inspoelingslaag (B-horizont), waarin organische stof al dan niet samen met ijzer- en aluminiumverbindingen is opgehoopt. Indien tevens een 'dikke eerdlaag', moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig is behoren ze tot een andere codegroep.

veengrond

Gronden, die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van deze dikte uit 'moerig' materiaal bestaan.

zandgrondKalkhoudend

Gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte bestaan uit zand dat jonger is dan dekzand en waarbij een duidelijke podzol-horizont en briklaag ontbreken en waarbij ook geen moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig is. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in kalkhoudend zand. Kalkhoudende zanden zijn overwegend onder mariene omstandigheden afgezet. Andere zandgronden in deze codegroep zijn jonge stuifzandgronden en zanden die zijn afgezet onder fluviatiele omstandigheden. Het zand in deze codegroep is kalkrijk én relatief recent afgezet.

zandgrondKalkloos

Minerale gronden die tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft van de dikte uit kalkloos zand bestaan. Een duidelijke podzol-horizont ontbreekt of deze komt voor onder een meer dan 50 cm dikke humeuze bovengrond. Ook is er geen moerige bovengrond of moerige tussenlaag aanwezig. Tot deze groep behoren tevens de dikke eerdgronden in kalkloos zand.

20. Coördinaattransformatie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

RDNAPTRANS2008

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

nietGetransformeerd

De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig.

RDNAPTRANS2008MV0

 

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

21. GelaagdeInhomogeniteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Geen afwijkende laagjes.

detritusLaagjes

Detritus maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

grindLaagjes

Grind maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

gyttjaLaagjes

Gyttja maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

humusLaagjes

Humus maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

kalkLaagjes

Kalk maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

kleiLaagjes

Klei maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

leemLaagjes

Leem maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

oerLaagjes

Oer maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

schelpmateriaalLaagjes

Schelpmateriaal maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

veenLaagjes

Veen maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

vuursteenLaagjes

Vuursteen maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

zandLaagjes

Zand maakt minder dan de helft van het volume uit en komt voor in laagjes.

22. Gesteentesoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kalksteen

Sedimentair gesteente dat ontstaat door de opeenhoping van (kalkhoudende) stoffelijke overblijfselen van in zee levende organismen.

schalie

Sedimentair gesteente dat bestaat uit geharde, geconsolideerde klei.

zandsteen

Sedimentair gesteente dat voornamelijk bestaat uit zandkorrels.

onbekend

 

De gesteentesoort is niet bekend.

23. Grensbepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

waargenomenScherpTot2cm

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de wand. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 0 en 2 cm ligt.

waargenomenDuidelijk2tot10cm

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de wand. De verandering voltrekt zich binnen een bereik dat tussen 2 en 10 cm ligt.

waargenomenGeleidelijkMinstens10cm

De grens is gebaseerd op een verandering die waargenomen is in de wand. De verandering voltrekt zich in een bereik dat groter is dan 10 cm.

voorbepaald

De grens is niet gebaseerd op een verandering maar is kunstmatig bepaald; het begrip scherpte is niet van toepassing.

onbekend

 

Het is niet bekend op welke manier de grens is bepaald.

24. Grindgehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zwakGrindig

Grind is aanwezig en maakt minder dan 5 procent van de massa uit.

matigGrindig

Grind maakt tussen 5 en 15 procent van de massa uit.

sterkGrindig

Grind maakt tussen 15 en 30 procent van de massa uit.

onbekend

 

De grindgehalteklasse is niet bekend.

25. GrondsoortNEN5104

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

grind

Grind.

kleiigZand

Zand kleiig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor minimaal 82,5 procent van de massa uit zand, voor 5 tot 8 procent uit lutum, voor maximaal 12,5 procent uit silt bestaat en minder dan 16 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

matigSiltigeKlei

Klei matig siltig, benaming gebaseerd op NEN5104. Grond die voor 35 tot 50 procent van de massa uit lutum, voor 50 tot 65 procent uit silt en voor maximaal 65 procent uit zand bestaat en minder dan 30 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

matigSiltigZand

Zand matig Siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 82,5 tot 90 procent van de massa uit zand, voor maximaal 5 procent uit lutum en voor 10 tot 17,5 procent uit silt bestaat en minder dan 16 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

matigZandigeKlei

Klei matig zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 12 tot 17,5 procent van de massa uit lutum, voor 32,5 tot 38 procent uit silt en voor 50 tot 88 procent uit zand bestaat en minder dan 30 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

mineraalarmVeen

Veen mineraal arm, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor meer dan 35 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, voor maximaal 30 procent uit lutum en voor maximaal 65 procent uit silt plus zand.

schelpmateriaal

Schelpmateriaal.

sterkKleiigVeen

Veen sterk kleiig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 15 tot 30 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, en voor 8 tot 70 procent uit lutum en voor de rest uit silt plus zand.

sterkSiltigeKlei

Klei sterk siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 25 tot 35 procent van de massa uit lutum, voor 65 tot 75 procent uit silt en voor maximaal 75 procent uit zand bestaat en minder dan 30 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

sterkSiltigZand

Zand sterk siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 67,5 tot 82,5 procent van de massa uit zand, voor maximaal 8 procent uit lutum en voor 17,5 tot 32,5 procent uit silt bestaat en minder dan 16 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

sterkZandigeKlei

Klei sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 8 tot 12 procent van de massa uit lutum, voor 38 tot 42 procent uit silt en voor 50 tot 92 procent uit zand bestaat en minder dan 30 procent organische stof bevat.

sterkZandigeLeem

Leem sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor maximaal 17,5 procent van de massa uit lutum, voor minimaal 50 procent uit silt en voor 15 tot 50 procent uit zand bestaat en minder dan 30 procent grind en minder dan 30 procent organische stof bevat.

sterkZandigVeen

Veen sterk zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 22,5 tot 45 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, en voor minder dan 8 procent uit lutum en voor de rest uit silt plus zand.

uiterstSiltigeKlei

Klei uiterst siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 8 tot 25 procent van de massa uit lutum, voor 25 tot 75 procent uit silt en voor 50 tot 92 procent uit zand bestaat en minder dan 30 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

uiterstSiltigZand

Zand uiterst siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 50 tot 67,5 procent van de massa uit zand, voor maximaal 8 procent uit lutum en voor 32,5 tot 50 procent uit silt bestaat en minder dan 16 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

zwakKleiigVeen

Veen zwak kleiig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 22,5 tot 45 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat en voor 8 tot 55 procent uit lutum en voor de rest uit silt plus zand.

zwakSiltigeKlei

Klei zwak siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor meer dan 50 procent van de massa uit lutum en voor minder dan 50 procent uit silt en zand bestaat en minder dan 30 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

zwakSiltigZand

Zand zwak siltig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor minimaal 90 procent van de massa uit zand, voor maximaal 5 procent uit lutum en voor maximaal 10 procent uit silt bestaat en minder dan 16 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

zwakZandigeKlei

Klei zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 17,5 tot 25 procent van de massa uit lutum, voor 25 tot 32,5 procent uit silt en voor 50 tot 82,5 procent uit zand bestaat en minder dan 30 procent organische stof en minder dan 30 procent grind bevat.

zwakZandigeLeem

Leem zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor maximaal 25 procent van de massa uit lutum, voor minimaal 65 procent uit silt en voor maximaal 15 procent uit zand bestaat en minder dan 30 procent grind en minder dan 30 procent organische stof bevat.

zwakZandigVeen

Veen zwak zandig, benaming gebaseerd op NEN 5104. Grond die voor 15 tot 30 procent van de massa uit organische stof die vezelig is en samenhang vertoont bestaat, en voor minder dan 8 procent uit lutum en voor de rest uit silt plus zand.

nietBepaald

 

De naam van de grondsoort NEN 5104 is niet bepaald.

26. Grondwatertrap

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

Ia

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 0 en 50 cm.

Ic

GHG ligt tussen 25 en 50 cm, GLG ligt tussen 25 en 50 cm.

IIa

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm.

IIb

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm.

IIc

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 50 en 80 cm.

IIIa

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm.

IIIb

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm.

IVc

GHG ligt tussen 80 en 120 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm.

IVu

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 80 en 120 cm.

Vad

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper.

Vao

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm.

Vbd

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper.

Vbo

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm.

VId

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper.

VIo

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm.

VIId

GHG ligt tussen 80 en 140 cm, GLG ligt op 180 cm of dieper.

VIIo

GHG ligt tussen 80 en 140 cm, GLG ligt tussen 120 en 180 cm.

VIIId

GHG ligt op 140 cm of dieper, GLG ligt op 180 cm of dieper.

VIIIo

GHG ligt tussen 140 en 180 cm, GLG ligt tussen 140 en 180 cm.

Va

 

GHG ligt tussen 0 en 25 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper.

Vb

 

GHG ligt tussen 25 en 40 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper.

VI

 

GHG ligt tussen 40 en 80 cm, GLG ligt op 120 cm of dieper.

VII

 

GHG ligt op 80 cm of dieper, GLG ligt op 120 cm of dieper.

VIII

 

GHG ligt op 140 cm of dieper, GLG ligt op 140 cm of dieper.

onbekend

 

De grondwatertrap is niet bekend.

27. Hoekigheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afgerond

De aggregaten hebben geen scherpe hoeken.

scherp

De aggregaten hebben scherpe hoeken.

28. HoeveelheidsklassePorien

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Er zijn geen porien zichtbaar.

weinigTot0.5

Poriën zijn aanwezig en beslaan minder dan 0.5% procent van het oppervlak.

matig0.5tot5

Poriën beslaan tussen 0.5 en 5 procent van het oppervlak.

veelMinstens5

Poriën beslaan meer dan 5 procent van het oppervlak.

29. HoeveelheidsklasseWortels

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zeerWeinig1tot5

Het aantal wortels per vierkante decimeter ligt tussen 1 en 5.

weinig5tot10

Het aantal wortels per vierkante decimeter ligt tussen 5 en 10.

veel10tot15

Het aantal wortels per vierkante decimeter ligt tussen 10 en 15.

zeerVeelMinstens15

Het aantal wortels per vierkante decimeter is groter dan 15.

onbekend

 

De hoeveelheidsklasse van wortels is niet bekend.

30. Horizontcode

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

Of

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), met omgezette plantenresten, maar met nog herkenbare fragmenten.

Oh

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), een compacte laag omgezette organische stof, die van het bodemoppervlak los getrokken kan worden.

Ol

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), met verse, nauwelijks aangetaste bladeren.

Ou

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag), hoofd- en overgangshorizont die geen andere kleine-letter-toevoeging heeft, maar die wel onderverdeeld wordt. Zonder specifieke kenmerken.

Aa

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal.

Aab

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

Aag

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, met roestvlekken.

Aagb

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven', met roestvlekken.

Aap

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Aapg

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), geheel of voor een groot deel bestaand uit door de mens van elders aangevoerd materiaal, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken.

Ah

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt.

Ahb

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

Ahg

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, met roestvlekken.

Ahgb

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), niet bewerkt, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven', met roestvlekken.

Ahgc

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet, niet bewerkt, met roestvlekken, extreem ijzerrijk.

Ap

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet(niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Apg

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken.

Apgc

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren), wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor), met roestvlekken, extreem ijzerrijk.

ABh

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale (soms moerige) samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van ingespoelde humus.

ABt

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling en met kenmerken van ingespoelde lutum.

ABtg

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, minerale samenstelling en met kenmerken van ingespoelde lutum en roestvlekken.

ABu

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet. Zonder specifieke kenmerken.

ABw

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van homogenisatie.

ABwg

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en met kenmerken van homogenisatie en roestvlekken.

ACe

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale samenstelling en met kenmerken van ontijzering.

ACg

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en met roestvlekken.

ACgc

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en met roestvlekken en extreem ijzerrijk.

ACu

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling. Zonder specifieke kenmerken.

ACw

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en kenmerken van verwering en homogenisatie.

ACwg

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling en kenmerken van verwering en homogenisatie en roestvlekken.

AEg

Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, met roestvlekken.

AEu

Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Zonder specifieke kenmerken.

Bh

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus.

Bhe

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en kenmerken van ontijzering.

Bheb

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en kenmerken van ontijzering, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

Bhg

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en roestvlekken.

Bhgb

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en roestvlekken, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

Bhs

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen).

Bhsb

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

Bhsc

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde humus en sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), extreem ijzerrijk.

Bs

Een minerale (soms moerige) horizont met ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen).

Bt

Een minerale horizont met ingespoelde lutum.

Btb

Een minerale horizont met ingespoelde lutum, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

Btg

Een minerale horizont, met ingespoelde lutum en roestvlekken.

Bw

Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur. Dit laatste alleen bij kleilagen.

Bwb

Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

Bwg

Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur en roestvlekken.

Bwgb

Gehomogeniseerde B-horizont met nieuwgevormde kleimineralen en/of vrijgekomen sesquioxyden (met name ijzer) of een blokkige of samengesteld prismatische bodemstructuur en roestvlekken, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

Bws

Gehomogeniseerde B-horizont met vrijgekomen en ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen).

Bwsb

Gehomogeniseerde B-horizont met vrijgekomen en ingespoelde sesquioxyden (hiertoe behoren ijzer- en aluminiumverbindingen), na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

BCe

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en kenmerken van ontijzering.

BCg

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en roestvlekken.

BCu

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling. Zonder specifieke kenmerken.

BCw

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling en kenmerken van homogenisatie.

Cc

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, extreem ijzerrijk.

Ce

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met kenmerken van ontijzering.

Cer

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met kenmerken van ontijzering en geheel gereduceerd.

Cg

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken.

Cgc

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en extreem ijzerrijk.

Cgcp

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en extreem ijzerrijk, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Cgi

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en half of minder gerijpt materiaal.

Cgr

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken en geheel gereduceerd.

Cgri

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met roestvlekken, half of minder gerijpt materiaal en geheel gereduceerd.

Ci

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, half of minder gerijpt materiaal.

Cj

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, gele kattekleivlekken (jarosiet).

Cp

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Cr

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, geheel gereduceerd.

Crc

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, extreem ijzerrijk en geheel gereduceerd.

Cri

Een minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, half of minder gerijpt materiaal en geheel gereduceerd.

Cu

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, zonder specifieke kenmerken.

Cw

Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd.

Cwg

Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd en met roestvlekken.

Cwgp

Een moerige laag die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, sterk verweerd en met roestvlekken, wordt met enige regelmaat (meestal jaarlijks) mechanisch bewerkt (bouwvoor).

Cy

Een zandige laag, die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen, met ijzerhuidjes.

Eb

Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Meestal heeft de E-horizont een lager humusgehalte dan de erboven liggende horizont. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont, na de bodemvorming met een sediment, sedentaat of een dik (groter dan 50 cm) antropogeen dek 'begraven'.

Eg

Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, met roestvlekken. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont.

Eu

Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden, zonder specifieke kenmerken. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. Zonder specifieke kenmerken.

EBh

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en met kenmerken van ingespoelde humus.

EBt

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en met kenmerken van ingespoelde lutum.

EBu

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden. Zonder specifieke kenmerken.

EBw

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden en deels met kenmerken van ingespoelde lutum.

Ru

Vast gesteente.

O

 

Een moerige horizont, die boven een A- of een E-horizont ligt en die bestaat uit in een aeroob milieu opgehoopte resten van voornamelijk bovengrondse plantendelen in verschillende stadia van omzetting (strooisellaag). Kenmerken niet nader gespecificeerd.

A

 

Een horizont waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet (niet meer herkenbaar als resten van planten en dieren). Kenmerken niet nader gespecificeerd.

AB

 

Geleidelijke overgang van een A- naar een B-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

AC

 

Geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont, met een minerale of moerige samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

AE

 

Geleidelijke overgang van een A- naar een E-horizont, van minerale samenstelling, waarin de organische stof geheel of vrijwel geheel is omgezet en door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

B

 

Een minerale (soms moerige) inspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

BC

 

Geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont, met minerale samenstelling. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

C

 

Een moerige of minerale laag (vast gesteente uitgezonderd), die weinig of niet is veranderd door bodemvormende processen die een O-, A-, E- en B-horizont zouden kunnen doen ontstaan. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

E

 

Een minerale horizont die door het verticaal (soms lateraal) uitspoelen is verarmd aan kleimineralen en/of sesquioxyden. Meestal heeft de E-horizont een lager humusgehalte dan de erboven liggende horizont. Deze eluviale horizont (vandaar de E) heet ook wel uitspoelingshorizont. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

EB

 

Geleidelijke overgang van een E- naar een B-horizont, met een minerale samenstelling, deels verarmd door uitspoeling van kleimineralen en/of sesquioxyden. Kenmerken niet nader gespecificeerd.

31. HydrologischeOmstandigheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kwelBrak

Het terrein is zo gelegen dat brak grondwater via kwel de wortelzone kan bereiken.

kwelZoetNormaal

Het terrein is zo gelegen dat zoet grondwater via kwel de wortelzone kan bereiken en er gelden geen bijzondere omstandigheden.

kwelZoetWijst

Het terrein is zo gelegen dat zoet grondwater via kwel de wortelzone kan bereiken. Het omhoogkomen van zoet grondwater is direct geassocieerd met een breuk in de ondergrond.

kwelZoetSpreng

Het terrein is zo gelegen dat plaatselijk zoet grondwater wordt afgetapt en in een speciaal aangelegde beek kan vloeien doordat de mens ter plaatse de afdekkende grondlaag heeft verwijderd.

inundatieZoetGrondwater

Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water staat door het omhoogkomen van zoet grondwater (kwel).

inundatieZeewater

Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water komt te staan door het binnendringen van zeewater.

inundatieRivierwater

Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water komt te staan door het binnendringen van rivierwater.

inundatieRegenwater

Het terrein is zo gelegen dat het periodiek onder water komt te staan doordat de afvoer van regenwater stagneert.

regenwaterOppervlakkigeAfvoer

Het terrein is zo gelegen dat het regenwater vooral oppervlakkig wordt afgevoerd.

regenwaterInfiltratieAfvoer

Het terrein is in een wegzijgingsgebied gelegen, waar de neerslag makkelijk infiltreert en snel naar de diepte wordt afgevoerd.

nietBijzonder

Er gelden geen bijzondere hydrologische omstandigheden.

onbekend

 

De vochtigheidstoestand van het terrein is niet bekend.

32. KaderAanlevering

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

publiekeTaak

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering.

archiefoverdracht

 

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht.

33. KaderInwinning

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bodemchemischOnderzoek

Bodemkundig onderzoek met als doel de chemische eigenschappen van de ondergrond te verkennen.

bodemfysischOnderzoek

Bodemkundig onderzoek met als doel de fysische eigenschappen van de ondergrond te verkennen.

bodemkaartNederland

 

Bodemkundig onderzoek met als doel de Bodemkaart van Nederland op te stellen. Deze waarde komt alleen voor onder kwaliteitsregime IMBRO.

bodemkaartNederlandEenheidType

Bodemkundig onderzoek met als doel de kaarteenheden van de Bodemkaart van Nederland te definiëren. Dit doel is binnen de basisregistratieondergrond specifiek voor het registratie object bodemkundig wandonderzoek.

bodemopbouwNatuurterreinen

Bodemkundig onderzoek met als doel de inrichting, het beheer en onderhoud van natuurgebieden te verkennen.

delfstofwinning

Bodemkundig onderzoek met als doel de inwinnen van oppervlaktedelfstoffen te verkennen.

gebiedsinrichting

Bodemkundig onderzoek in verband met de herinrichting van een gebied (o.a. landinrichting).

hydrologischOnderzoek

Bodemkundig onderzoek met als doel de hydrologische eigenschappen van de ondergrond te verkennen.

educatie

Bodemkundig onderzoek met als doel educatie.

onbekend

 

Het is niet bekend voor welk doel het wandonderzoek is uitgevoerd.

34. Kalkgehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kalkloos

Geeft geen zichtbare of hoorbare opbruising bij het opdruppelen van verdund zoutzuur (10% HCl). Dit komt overeen met minder dan 0,5% CaCO3.

kalkhoudend

Geeft alleen hoorbare opbruising bij het opdruppelen van verdund zoutzuur (10% HCl). Dit komt overeen met 0.5-1 à 2% CaCO3.

kalkrijk

Geeft zowel zichtbare als hoorbare opbruising bij het opdruppelen van verdund zoutzuur (10% HCl). Dit komt overeen met meer dan 1 à 2% CaCO3.

onbekend

 

De kalkgehalteklasse is niet bekend.

35. Kalkverloopklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kalkloos

Kalkloos (code "c") zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkloos zijn; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkloos; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkloos; – tot 30 à 50 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkarm.

kalkarm

Kalkarm (code "b") zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkarm zijn; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkarm; – tot 30 à 50 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkloos; – tot 30 à 50 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkrijk; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkarm; – tot 30 à 50 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkloos.

kalkrijk

Kalkrijk (code "a") zijn profielen die: – tot ten minste 50 cm diepte kalkrijk zijn; – tot 30 à 50 cm diepte kalkrijk zijn en daaronder tot ten minste 80 cm diepte kalkarm; – tot ten hoogste 50 cm diepte kalkarm zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkrijk; – tot ten hoogste 30 cm diepte kalkloos zijn en daaronder tot tenminste 80 cm diepte kalkrijk.

onbekend

 

De kalkverloopklasse is niet bekend.

36. Kleur

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

blauwGrijs

BlauwGrijs omvat de Munsellkleuren 10B 5/1, 10B 6/1, 5B 5/1, 5B 6/1, 5PB 5/1, 5PB 6/1 of 5B 5/1 (medium bluish gray).

blauwZwart

BlauwZwart omvat de Munsellkleuren 10B 2.5/1, 5B 2.5/1 of 5PB 2.5/1 (bluish black).

bruin

Bruin omvat de Munsellkleuren 10YR 4/3, 10YR 5/3, 7.5YR 4/2, 7.5YR 4/3, 7.5YR 4/4, 7.5YR 5/2, 7.5YR 5/3 of 7.5YR 5/4 (brown).

bruinGeel

BruinGeel omvat de Munsellkleuren 10YR 6/6 of 10YR 6/8 (brownish yellow).

bruinRood

BruinRood omvat de Munsellkleuren 10R 3/2, 10R 3/3, 10R 3/4, 5R 3/2, 5R 3/3, 5R 3/4, 7.5R 3/2, 7.5R 3/3 of 7.5R 3/4 (dusky red).

donkerblauwGrijs

DonkerblauwGrijs omvat de Munsellkleuren 10B 4/1, 5B 4/1, 5PB 4/1 (dark bluish gray), 5B 3/1 of 5PB 3/1 (very dark bluish gray).

donkerbruin

Donkerbruin omvat de Munsellkleuren 10YR 3/3, 7.5YR 3/2, 7.5YR 3/3 of 7.5YR 3/4 (dark brown).

donkergeelBruin

DonkergeelBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 3/4, 10YR 3/6, 10YR 4/4 of 10YR 4/6 (dark yellowish brown).

donkergrijs

Donkergrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 4/1, 2.5Y 4/1, 5Y 4/1, 5YR 4/1, 7.5YR 4/1 of N 4/ (dark gray).

donkergrijsBruin

DonkergrijsBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 4/2 of 2.5Y 4/2 (dark grayish brown).

donkergrijsGroen

DonkergrijsGroen omvat de Munsellkleuren 5GY 3/2 (very dark grayish green) of 5GY 4/2 (dark grayish green).

donkergroenGrijs

DonkergroenGrijs omvat de Munsellkleuren 10GY 4/1 (dark greenish black), 10BG 4/1, 10G 4/1, 10Y 4/1, 5BG 4/1, 5G 4/1, 5GY 4/1 (dark greenish gray) of 5G 3/1 (very dark greenish gray).

donkerolijf

Donkerolijf omvat de Munsellkleur 10Y 3/4 (dark olive).

donkerrood

Donkerrood omvat de Munsellkleuren 10R 3/6, 2.5YR 3/6, 5R 2.5/6, 5R 3/6, 5R 3/8, 7.5R 3/6 of 7.5R 3/8 (dark red).

geelBruin

GeelBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 5/4, 10YR 5/6 of 10YR 5/8 (yellowish brown).

grijsBruin

GrijsBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 5/2 of 2.5Y 5/2 (grayish brown).

geel

Geel omvat de Munsellkleuren 10YR 7/6, 10YR 7/8, 10YR 8/6, 10YR 8/8, 2.5Y 7/6, 2.5Y 7/8, 2.5Y 8/6, 2.5Y 8/8, 5Y 7/6, 5Y 7/8, 5Y 8/6 of 5Y 8/8 (yellow).

grijsGroen

GrijsGroen omvat de Munsellkleuren 5G 4/2, 5G 5/2, 5GY 5/2 of 5GY 5/2 (grayish green).

grijsRood

GrijsRood omvat de Munsellkleuren 10R 4/2, 10R 4/3, 10R 4/4, 10R 5/2, 10R 5/3, 10R 5/4, 2.5YR 4/2, 2.5YR 5/2, 5R 4/2, 5R 4/3, 5R 4/4, 5R 5/2, 5R 5/3, 5R 5/4, 7.5R 4/2, 7.5R 4/3, 7.5R 4/4, 7.5R 5/2, 7.5R 5/3 of 7.5R 5/4 (weak red).

grijs

Grijs omvat de Munsellkleuren 10YR 5/1, 10YR 6/1, 2.5Y 5/1, 2.5Y 6/1, 5Y 5/1, 5Y 6/1, 5YR 5/1, 5YR 6/1, 7.5YR 5/1, 7.5YR 6/1, N 5/ of N 6/ (gray).

groenGrijs

GroenGrijs omvat de Munsellkleuren 10BG 5/1, 10BG 6/1, 10G 5/1, 10G 6/1, 10GY 5/1, 10GY 6/1, 10Y 5/1, 10Y 6/1, 5BG 5/1, 5BG 6/1, 5G 5/1, 5G 6/1, 5GY 5/1 of 5GY 6/1 (greenish gray).

groenZwart

GroenZwart omvat de Munsellkleuren 10BG 2.5/1, 10G 2.5/1, 10GY 2.5/1, 10Y 2.5/1, 5BG 2.5/1, 5G 2.5/1 of 5GY 2.5/1 (greenish black).

lichtblauwGrijs

LichtblauwGrijs omvat de Munsellkleuren 10B 7/1, 10B 8/1, 5B 7/1, 5B 8/1, 5PB 7/1 of 5PB 8/1 (light bluish gray).

lichtbruin

Lichtbruin omvat de Munsellkleuren 7.5YR 6/3 of 7.5YR 6/4 (light brown).

lichtbruinGrijs

LichtbruinGrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 6/2 of 2.5Y 6/2 (light brownish gray).

lichtgeelBruin

LichtgeelBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 6/4, 2.5Y 6/3 of 2.5Y 6/4 (light yellowish brown).

lichtgrijs

Lichtgrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 7/1, 10YR 7/2, 2.5Y 7/1, 2.5Y 7/2, 5Y 7/1, 5Y 7/2, 5YR 7/1, 7.5YR 7/1 of N 7/ (light gray).

lichtgrijsBruin

LichtgrijsBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 6/3, 2.5Y 7/3, 2.5Y 7/4, 2.5Y 8/2, 2.5Y 8/3 of 2.5Y 8/4 (pale brown).

lichtgrijsGeel

LichtgrijsGeel omvat de Munsellkleuren 2.5Y 8.5/2, 5Y 7/3, 5Y 7/4, 5Y 8/2, 5Y 8/3 of 5Y 8/4 (pale yellow).

lichtgrijsGroen

LichtgrijsGroen omvat de Munsellkleuren 5G 6/2, 5G 7/2, 5G 8/2 (pale green) of 5GY 6/2 (light grayish green).

lichtgroenGrijs

LichtgroenGrijs omvat de Munsellkleuren 10BG 7/1, 10BG 8/1, 10G 7/1, 10G 8/1, 10GY 7/1, 10GY 8/1, 10Y 7/1, 10Y 8/1, 5BG 7/1, 5BG 8/1, 5G 7/1, 5G 8/1, 5GY 7/1 of 5GY 8/1 (light greenish gray).

lichtolijf

Lichtolijf omvat de Munsellkleur 10Y 5/4 (light olive).

lichtolijfBruin

LichtolijfBruin omvat de Munsellkleuren 2.5Y 5/3, 2.5Y 5/4, 2.5Y 5/6 of 2.5Y 5/8 (light olive brown).

lichtolijfGrijs

LichtolijfGrijs omvat de Munsellkleur 5Y 6/2 (light olive gray).

lichtrood

Lichtrood omvat de Munsellkleuren 10R 6/6, 10R 6/8, 10R 7/6, 10R 7/8, 2.5YR 6/6, 2.5YR 6/8, 2.5YR 7/6, 2.5YR 7/8, 5R 6/6, 5R 6/8, 5R 7/6, 5R 7/8, 7.5R 6/6, 7.5R 6/8, 7.5R 7/6 of 7.5R 7/8 (light red).

olijfGrijs

OlijfGrijs omvat de Munsellkleuren 5Y 4/2 of 5Y 5/2 (olive gray).

oranjeBruin

OranjeBruin omvat de Munsellkleuren 7.5YR 4/6, 7.5YR 5/6 of 7.5YR 5/8 (strong brown).

roodBruin

RoodBruin omvat de Munsellkleuren 2.5YR 4/3, 2.5YR 4/4, 2.5YR 5/3, 2.5YR 5/4, 5YR 4/3, 5YR 4/4, 5YR 5/3 of 5YR 5/4 (reddish brown).

roodGrijs

RoodGrijs omvat de Munsellkleuren 10R 5/1, 10R 6/1, 2.5YR 5/1, 2.5YR 6/1, 5R 5/1, 5R 6/1, 5YR 5/2, 7.5R 5/1 of 7.5R 6/1 (reddish gray).

donkerbruinRood

DonkerbruinRood omvat de Munsellkleuren 10R 2.5/2, 2.5YR 2.5/2, 5R 2.5/2, 5R 2.5/3, 5R 2.5/4, 7.5R 2.5/2, 7.5R 2.5/3 of 7.5R 2.5/4 (very dusky red).

donkergrijsOlijf

DonkergrijsOlijf omvat de Munsellkleuren of 10Y 4/2 (dark grayish olive).

donkergroenZwart

DonkergroenZwart omvat de Munsellkleuren 10Y 3/1 of 5GY 3/1 (very dark greenish gray).

donkerolijfBruin

DonkerolijfBruin omvat de Munsellkleuren 2.5Y 3/3 (dark olive brown).

donkerolijfGrijs

DonkerolijfGrijs omvat de Munsellkleur 5Y 3/2 (dark olive gray).

donkerolijfGroen

DonkerolijfGroen omvat de Munsellkleuren 5GY 3/4 (dark olive green).

donkerroodBruin

DonkerroodBruin omvat de Munsellkleuren 2.5YR 2.5/3, 2.5YR 2.5/4, 2.5YR 3/3, 2.5YR 3/4, 5YR 2.5/2, 5YR 3/2, 5YR 3/3 of 5YR 3/4 (dark reddish brown).

donkerroodGrijs

DonkerroodGrijs omvat de Munsellkleuren 10R 3/1, 10R 4/1, 2.5YR 3/1, 2.5YR 4/1, 5R 3/1, 5R 4/1, 5YR 4/2, 7.5R 3/1 of 7.5R 4/1 (dark reddish gray).

olijf

Olijf omvat de Munsellkleuren 10Y 4/4, 5Y 4/3, 5Y 4/4, 5Y 5/3, 5Y 5/4 of 5Y 5/6 (olive).

geelRood

GeelRood omvat de Munsellkleuren 5YR 4/6, 5YR 5/6 of 5YR 5/8 (yellowish red).

grijsOlijf

grijsOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 5/2 (grayish olive).

rood

Rood omvat de Munsellkleuren 10R 4/6, 10R 4/8, 10R 5/6, 10R 5/8, 2.5YR 4/6, 2.5YR 4/8, 2.5YR 5/6, 2.5YR 5/8, 5R 4/6, 5R 4/8, 5R 5/6, 5R 5/8, 7.5R 4/6, 7.5R 4/8, 7.5R 5/6 of 7.5R 5/8 (red).

lichtgeelGroen

LichtgeelGroen omvat de Munsellkleur 5GY 6/4 (pale yellowish green).

lichtgeelRoze

LichtgeelRoze omvat de Munsellkleuren 7.5YR 9.5/2 of 7.5YR 9/2 (pale yellowish pink).

roze

Roze omvat de Munsellkleuren 10R 8/3, 10R 8/4, 2.5YR 8/3, 2.5YR 8/4, 5YR 7/3, 5YR 7/4, 5YR 8/3, 5YR 8/4, 7.5YR 7/3, 7.5YR 7/4, 7.5YR 8/3 of 7.5YR 8/4 (pink).

wit

Wit omvat de Munsellkleuren 10R 8/1, 10YR 8.5/1, 10YR 8/1, 10YR 9.5/1, 10YR 9/1, 2.5Y 8.5/1, 2.5Y 8/1, 2.5Y 9.5/1, 2.5Y 9/1, 2.5YR 8/1, 5R 8/1, 5Y 8/1, 5YR 8/1, 7.5R 8/1, 7.5YR 8.5/1, 7.5YR 8/1, 7.5YR 9.5/1, 7.5YR 9/1, N 8.5/, N 8/ of N 9/ (white).

witGeel

WitGeel omvat de Munsellkleuren 2.5Y 9.5/2 of 2.5Y 9/2 (very pale yellow).

lichtgrijsOlijf

LichtgrijsOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 6/2 (light grayish olive), 10Y 6/4, 5Y 6/3 of 5Y 6/4 (pale olive).

zwart

Zwart omvat de Munsellkleuren 10YR 2/1, 2.5Y 2.5/1, 5Y 2.5/1, 5Y 2.5/2, 5YR 2.5/1 of 7.5YR 2.5/1 (black).

lichtgrijsRood

LichtgrijsRood omvat de Munsellkleuren 10R 6/2, 10R 6/3, 10R 6/4, 10R 7/2, 10R 7/3, 10R 7/4, 2.5YR 6/2, 2.5YR 7/2, 5R 6/2, 5R 6/3, 5R 6/4, 5R 7/2, 5R 7/3, 5R 7/4, 7.5R 6/2, 7.5R 6/3, 7.5R 6/4, 7.5R 7/2, 7.5R 7/3 of 7.5R 7/4 (pale red).

zwartBruin

ZwartBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 2/2 (very dark brown), 10YR 3/2, 2.5Y 3/2 very dark grayish brown, 7.5YR 2.5/2 of 7.5YR 2.5/3 (very dark brown).

lichtolijfGroen

LichtolijfGroen omvat de Munsellkleuren 5GY 5/4 (light olive green).

zwartGrijs

ZwartGrijs omvat de Munsellkleuren 10YR 3/1, 2.5Y 3/1, 5Y 3/1, 5YR 3/1, 7.5YR 3/1 of N 3/ (very dark gray).

lichtoranjegeel

Lichtoranjegeel omvat de Munsellkleuren 10YR 9.5/2 of 10YR 9/2 (pale orange yellow).

lichtroodBruin

LichtroodBruin omvat de Munsellkleuren 2.5YR 6/3, 2.5YR 6/4, 2.5YR 7/3, 2.5YR 7/4, 5YR 6/3 of 5YR 6/4 (light reddish brown).

lichtroodGrijs

LichtroodGrijs omvat de Munsellkleuren 2.5YR 7/1 (light reddish gray).

lichtroze

Lichtroze omvat de Munsellkleuren 5R 8/2, 5R 8/3, 5R 8/4, 7.5R 8/2, 7.5R 8/3 of 7.5R 8/4 (light pink).

olijfBruin

OlijfBruin omvat de Munsellkleuren 2.5Y 4/3, 2.5Y 4/4 of 2.5Y 4/6 (olive brown).

olijfGeel

OlijfGeel omvat de Munsellkleuren 2.5Y 6/6, 2.5Y 6/8, 5Y 6/6 of 5Y 6/8 (olive yellow).

olijfGroen

olijfGroen omvat de Munsellkleur 5GY 4/4 (olive green).

roodGeel

RoodGeel omvat de Munsellkleuren 5YR 6/6, 5YR 6/8, 5YR 7/6, 5YR 7/8, 7.5YR 6/6, 7.5YR 6/8, 7.5YR 7/6, 7.5YR 7/8 of 7.5YR 8/6 (reddish yellow).

roodZwart

RoodZwart omvat de Munsellkleuren 10R 2.5/1 of 2.5YR 2.5/1 (reddish black).

rozeGrijs

RozeGrijs omvat de Munsellkleuren 10R 7/1, 5R 7/1, 5YR 6/2, 5YR 7/2, 7.5R 7/1, 7.5YR 6/2, 7.5YR 7/2 (pinkish gray) of 5YR 8/1 (pinkish gray).

rozeWit

RozeWit omvat de Munsellkleuren 10R 8/2, 2.5YR 8/2, 5YR 8/2, 7.5YR 8.5/2 of 7.5YR 8/2 (pinkish white).

witBruin

WitBruin omvat de Munsellkleuren 10YR 7/3, 10YR 7/4, 10YR 8.5/2, 10YR 8/2, 10YR 8/3, of 10YR 8/4 (very pale brown).

zwartGroen

ZwartGroen omvat de Munsellkleuren 10BG 3/1, 10G 3/1, 10GY 3/1, 5BG 3/1 (very dark greenish gray), 5G 2.5/2 of 5G 3/2 (very dark grayish green).

zwartOlijf

ZwartOlijf omvat de Munsellkleuren 10Y 3/2 (very dark grayish olive).

zwartRood

ZwartRood omvat de Munsellkleuren 5R 2.5/1, 7.5R 2.5/1 (reddish black), 5R 2/2 (blackish red) of 5R 2/6 (very dark red).

37. KunstmatigeDrainage

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

drainageAanwezig

Er is een drainagesysteem aangebracht.

drainageAfwezig

Er is geen drainagesysteem aangebracht.

drainageNietBepaald

Het kan niet worden vastgesteld of er een drainagesysteem is aangebracht.

drainageOnbekend

 

Het is niet bekend of men op de aanwezigheid van een drainagesysteem heeft gelet.

38. Landschapselement

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

berm

Menselijk landschapselement. Strook grond langs een weg die onder meer steun geeft aan het weglichaam.

daliegat

Menselijk landschapselement. Cirkelvormige depressie van twee á vijf meter doorsnede waar kalkrijke klei is gewonnen die gebruikt werd voor de verbetering van (nu verdwenen) veenland.

dekzandrug

Natuurlijk landschapselement. Terreinverheffing met flauwe helling, die grotendeels onder arctische omstandigheden in het Weichselien door de wind zijn gevormd.

dobbe

Natuurlijk of menselijk landschapselement. Poel zonder aan- of afvoer van water.

eenmanses

Menselijk landschapselement. Veelal bolgelegen akker, vanaf de middeleeuwen ontstaan op zandgronden door toebrengen van een mengsel van plaggen en mest.

esker

Natuurlijk landschapselement. Heuvelrug gevormd door het smeltwater van landijs. Deze rug kan zowel in een tunnel onder het landijs tot afzetting zijn gekomen als tussen afsmeltende landijsblokken.

gemoerneerdTerrein

Menselijk landschapselement. Onregelmatig hobbelig, terrein onstaan door delving van zout veen. De ontstane putten werden daarna gedempt met uitgegraven klei.

getijdeplaat

Natuurlijk landschapselement. Bij laagwater droogvallende plaat in een getijdengebied.

greppel

Menselijk landschapselement. Niet watervoerende, smalle en ondiepe gegraven geul voor waterafvoer vanuit de kavel naar de sloot.

houtwal

Menselijk of halfnatuurlijk landschapselement. Natuurlijk begroeide wal met bomen en struiken als erfafscheiding en scheiding tussen weilanden en akkers.

koebosje

Menselijk landschapselement. Klein, met bomen begroeid en vaak met een ringsloot omzoomd stuk land waar in het verleden ziek vee begraven werd. Meestal gelegen aan de rand van een weide.

kreekrug

Natuurlijk landschapselement. Zandige rug in het zeekleilandschap ontstaan door inversie van het landschap.

kwelder

Natuurlijk landschapselement. Begroeide buitendijkse landaanwas die bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt.

laagteNietPannig

Menselijk landschapselement. Het tegenovergestelde van laagtePannig.

laagtePannig

Menselijk landschapselement. Hol gelegen perceel in het veengebied door versterkte maaivelddaling als gevolg van verschillen in grondwaterstand.

oeverwal

Natuurlijk landschapselement. Een langgerekte hoogte langs een (voormalige) rivier.

oudeBewoningsplaats

Menselijk landschapselement. Plaats waar vroegere bewoning heeft plaatsgevonden.

pingoruine

Natuurlijk landschapselement. Cirkel- tot ovaalvormige depressie, omgeven door een vrijwel gesloten walletje. Ontstaan onder arctische omstandigheden, onder invloed van bodemijs.

rabat

Menselijk landschapselement. Opgehoogde plantstrook voor bomen in natte gebieden. Het ophogen van het rabat gebeurt met de grond die vrijkomt bij het graven van waterafvoerende greppels.

restgeulDroog

Natuurlijk landschapselement. Lijnvormige laagte ontstaan door opvulling van een kreekrug of rivier.

restRandNietVerveend

Menselijk landschapselement. Hoogveenrand die niet verveend is.

rivierduinBegraven

Natuurlijk landschapselement. Voormalig rivierduin dat overdekt is door later gevormde grond en uitsteekt boven de omgeving.

rivierduinNietBegraven

Natuurlijk landschapselement. Voormalig rivierduin dat overdekt is door later gevormde grond en uitsteekt boven de omgeving.

vlakte

Natuurlijk of menselijk landschapselement. Een zichtbare vlakte in het landschap.

zetwal

Menselijk landschapselement. Vaak smalle, langerekte strook grond in het veengebied, waar het uitgebaggerde veen op te drogen werd gelegd om er turven van te maken.

39. LiggingOpGrondlichaam

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Niet op een grondlichaam.

kruin

De top of het hoogste vlak van het grondlichaam.

talud

De zijwand van het grondlichaam.

teen

De overgang van het talud naar het maaiveld, niet nader gespecificeerd naar binnen- of buitenkant.

onbekend

 

Het is niet bekend of het object op een grondlichaam ligt.

40. LokaalVerticaalReferentiepunt

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

maaiveld

Het oppervlak van de vaste aarde, daar waar de aarde niet bedekt is met water. Het maaiveld vormt de grens tussen de ondergrond en de bovengrond.

41. MaaiveldVerlegd

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afgegraven

Het maaiveld is door afgraving verlaagd.

geegaliseerd

Het natuurlijke reliëf is door egalisatie verdwenen.

geen

De positie van het maaiveld is niet zichtbaar veranderd.

opgehoogd

Het maaiveld is opgehoogd met materiaal van elders.

42. MethodeLocatiebepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

GPS200tot1000cm

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking tussen 200 en 1.000 centimeter.

kaartGrootschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een grootschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte niet kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:500, 1:5.000 of 1:10.000).

kaartKleinschalig

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend. Een kleinschalige kaart is een kaart met een schaalgrootte kleiner dan 1:10.000 (bijvoorbeeld 1:25.000, 1:50.000 of 1:100.000).

43. MethodeVerticalePositiebepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

AHN2

Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007-2012.

AHN3

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014-2019.

RTKGPS0tot4cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter.

RTKGPS4tot10cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

RTKGPS10tot20cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter.

RTKGPS20tot100cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter.

AHN1

 

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996-2003.

geen

 

Er is geen positie bepaald.

44. MunsellHoofdkleur

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

5B

De waarde van de hoofdkleur is 5B. De B staat voor de kleur blauw (Blue).

10B

De waarde van de hoofdkleur is 10B. De B staat voor de kleur blauw (Blue).

5BG

De waarde van de hoofdkleur is 5BG. De BG staat voor de kleur blauw groen (Blue Green).

10BG

De waarde van de hoofdkleur is 10BG. De BG staat voor de kleur blauw groen (Blue Green).

5G

De waarde van de hoofdkleur is 5G. De G staat voor de kleur groen (Green).

10G

De waarde van de hoofdkleur is 10G. De G staat voor de kleur groen (Green).

5GY

De waarde van de hoofdkleur is 5GY. De GY staat voor de kleur groen geel (Green Yellow).

10GY

De waarde van de hoofdkleur is 10GY. De GY staat voor de kleur groen geel (Green Yellow).

N

De waarde van de hoofdkleur is N. De N staat voor de kleur neutraal (Neutral).

5PB

De waarde van de hoofdkleur is 5PB. De PB staat voor kleur paars blauw (Purple Blue).

5R

De waarde van de hoofdkleur is 5R. De R staat voor de kleur rood (Red).

7.5R

De waarde van de hoofdkleur is 7,5R. De R staat voor de kleur rood (Red).

10R

De waarde van de hoofdkleur is 10R. De R staat voor de kleur rood (Red).

2.5Y

De waarde van de hoofdkleur is 2,5Y. De Y staat voor de kleur geel (Yellow).

5Y

De waarde van de hoofdkleur is 5Y. De Y staat voor de kleur geel (Yellow).

10Y

De waarde van de hoofdkleur is 10Y. De Y staat voor de kleur geel (Yellow).

2.5YR

De waarde van de hoofdkleur is 2,5YR. De YR staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red).

5YR

De waarde van de hoofdkleur is 5YR. De YR staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red).

7.5YR

De waarde van de hoofdkleur is 7,5YR. De YR staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red).

10YR

De waarde van de hoofdkleur is 10YR. De YR staat voor de hoofdkleur geel rood (Yellow Red).

45. MunsellWitheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

1

De waarde van de witheid is 1.

2

De waarde van de witheid is 2.

2.5

De waarde van de witheid is 2,5.

3

De waarde van de witheid is 3.

4

De waarde van de witheid is 4.

5

De waarde van de witheid is 5.

6

De waarde van de witheid is 6.

7

De waarde van de witheid is 7.

8

De waarde van de witheid is 8.

8.5

De waarde van de witheid is 8,5.

9

De waarde van de witheid is 9.

9.5

De waarde van de witheid is 9,5.

46. MunsellZuiverheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

1

De waarde van de zuiverheid is 1.

2

De waarde van de zuiverheid is 2.

3

De waarde van de zuiverheid is 3.

4

De waarde van de zuiverheid is 4.

6

De waarde van de zuiverheid is 6.

8

De waarde van de zuiverheid is 8.

47. NaamGebeurtenis

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

vervolgGerapporteerd

Er is na de rapportage van het eerste deelonderzoek een volgend deelonderzoek gerapporteerd, maar dat is nog niet het rapport waarmee het onderzoek wordt gecompleteerd.

48. OndergrensZandfractie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

50

De zandfractie omvat korrelgrootte van 50 tot 2000 µm.

49. OndergrondDuinvaaggrond

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

moerigMateriaal

Moerig materiaal (code "v").

nietBereikt

De ondergrond van de duinvaaggrond is met beschrijven niet bereikt (geen code).

zand

Zand zonder podzol (code "z").

zandHumuspodzol

Zand met humuspodzol (code "p").

zandModerpodzol

Zand met moderpodzol (code "m").

nietBepaald

 

De aard van de ondergrond van de duinvaaggrond is niet bepaald (geen code).

50. OndergrondVeen

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kleiZavelLeem

Klei (zavel) of leem (code "k").

zand

Zand zonder humuspodzol (code "z").

zandHumuspodzol

Zand met humuspodzol (code "p").

51. OrganischeStofGehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietHumeus

Organische stof is niet aanwezig.

zwakHumeus

Zwak humeus, organische stof is aanwezig en maakt minder dan 2,5 procent van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 5 procent bedragen.

matigHumeus

Matig humeus. Organische stof maakt tussen 2,5 en 8 procent van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 16 procent bedragen.

sterkHumeus

Sterk humeus. Organische stof maakt tussen 8 en 16 procent van de massa uit, tenzij de grond als een klei is benoemd dan kan het aandeel tot 30 procent bedragen.

52. PlaatselijkFenomeen

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Er komen geen fenomenen voor die de laagopbouw plaatselijk verstoren.

gang

Een natuurlijk fenomeen veroorzaakt door een biologisch proces: gewervelde dieren hebben gangen gemaakt in de bodem en die zijn later grotendeels weer met grond opgevuld. De gangen strekken zich in alle richtingen uit.

hol

Een natuurlijk fenomeen veroorzaakt door een biologisch proces: gewervelde dieren hebben holen gemaakt in de bodem. Deze kunnen in alle richtingen van de wand voorkomen en zijn niet opgevuld.

krimpscheur

Een natuurlijk fenomeen veroorzaakt door een fysisch proces. de grond is vanaf het maaiveld uitgedroogd en er hebben zich tot een zekere diepte scheuren gevormd die later grotendeels met grond en ander materiaal zijn opgevuld. Dit komt voor op klei- en zavelgronden.

orgelpijp

Een natuurlijk fenomeen veroorzaakt door een chemisch proces: Zuur van regenwater of van plantenwortels lost kalk op en activeert de vorming van orgelpijpen Dit komt alleen voor op kalkrijke gronden.

vorstwig

Een natuurlijke fenomeen veroorzaakt door een fysisch proces: een scheur in de grond die is gevormd door langdurige bevriezing. Dit is een bijzonder vorm van kryoturbatie.

woelspoor

Een antropogeen fenomeen veroorzaakt door de mens: Een verticale strook van verstoring die onderin wat breder is en die herkend wordt als het gevolg is van het met de beitel van een cultivator lostrekken van de grond; door zijn specifieke vorm ook wel ganzevoet genoemd.

onbekend

 

Het is niet bekend of er storende fenomenen zijn waargenomen.

53. Profielverloop

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

homogeen

Zavel of klei met homogene, aflopende of oplopende profielopbouw (code "5").

opKleiOndergrond

Zavel of klei op een ondergrond van niet-kalkrijke zware klei, doorlopend tot dieper dan 120 cm (code "4").

opKleiTussenlaag

Zavel of klei op een tussenlaag van niet-kalkrijke zware klei, eindigend binnen 120 cm (code "3").

opVeen

Zavel of klei op veen, kleigronden met meer dan 40 cm moerig materiaal vanaf 40 à 80 cm (code "1").

opZand

Zavel of klei op zand, kleigronden met een zandlaag van meer dan 20 cm dikte vanaf 25 à 80 cm (code "2").

onbekend

 

Het profielverloop is niet bekend (code ‘0’).

54. Referentiestelsel

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

ETRS89

European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258).

RD

Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992).

55. Registratiestatus

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

aangevuld

Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens.

geregistreerd

Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd.

voltooid

Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd.

56. Rijpingsklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geheelOngerijpt

Geheel ongerijpt, zeer slap, loopt bij knijpen zeer gemakkelijk tussen de vingers door.

bijnaOngerijpt

Bijna ongerijpt, slap, loopt bij knijpen gemakkelijk tussen de vingers door.

halfGerijpt

Half gerijpt, matig slap, kan met knijpen nog goed tussen de vingers door worden geperst.

bijnaGerijpt

Bijna gerijpt, matig stevig, kan met stevig knijpen nog juist tussen de vingers geperst worden.

geheelGerijpt

Gerijpt, stevig, kan niet meer tussen de vingers geperst worden.

geheelGerijptZeerStevig

Zeer stevig, kan met duimnagel ingedrukt worden.

geheelGerijptHard

Hard, kan met mes nog worden gesneden.

geheelGerijptZeerHard

Zeer hard, kan met mes niet meer worden gesneden.

onbekend

 

De rijpingsklasse is niet bekend.

57. Ruwheid

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

glad

De oppervlakte van een gebroken aggregaat is glad.

ruw

De oppervlakte van een gebroken aggregaat is ruw.

58. Schelpmateriaalgehalteklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zwakSchelphoudend

Zwak schelphoudend, schelpen maken tussen de 0 en 1 procent van de massa uit.

schelphoudend

Schelphoudend, schelpen maken tussen de 1 en 10 procent van de massa uit.

sterkSchelphoudend

Sterk schelphoudend, schelpen maken tussen de 10 en 30 procent van de massa uit.

onbekend

 

De schelpmateriaalgehalteklasse is niet bekend.

59. Stopcriterium

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

einddoel

De beoogde einddiepte is bereikt.

obstakelGrindStenen

Het graven is voortijdig gestopt omdat op grind, zeer grove grond of stenen is gestuit.

obstakelIJzervloer

Het graven is voortijdig gestopt omdat op een ijzervloer is gestuit.

obstakelPuin

Het graven is voortijdig gestopt omdat op puin is gestuit.

obstakelVastGesteente

Het graven is voortijdig gestopt omdat het vast gesteente is bereikt.

verstoring

Voortijdig gestopt omdat er bij de graafwerkzaamheden een probleem is opgetreden, materieel of procesmatig.

risicoGrondwaterdruk

Het graven is voortijdig gestopt omdat de grondwaterdruk te hoog is om veilig verder te kunnen graven.

risico

Het graven is voortijdig gestopt omdat er niet veilig verder gegraven kan worden vanwege een niet nader omschreven risico.

onbekend

 

De reden waarom de uitvoerder van de profielkuil met graven is opgehouden is niet bekend.

60. Strooiselsoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

loofstrooisel

Resten van voornamelijk bovengrondse plantedelen in loofbos en gemengd bos met meer loofbomen dan naaldbomen.

naaldstrooisel

Resten van voornamelijk bovengrondse plantedelen in naaldbos en gemengd bos met meer naaldbomen dan loofbomen.

onbekend

 

De strooiselsoort is niet bekend.

61. Structuurtype

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

aggregaatZwak

De grond vertoont geen gelaagdheid en heeft een zwak ontwikkelde aggregaatstructuur: aggregaten maken minder dan 30 procent van het grondvolume uit. De aggregaten tonen zich alleen wanneer de grond wordt opengebroken.

aggregaatMatig

De grond vertoont geen gelaagdheid en heeft een matig ontwikkelde aggregaatstructuur: aggregaten maken voor 30 tot 70 procent van het grondvolume uit. De aggregaten tonen zich wanneer de grond wordt opengebroken of gedeltelijk wordt losgestoken.

aggregaatSterk

De grond vertoont geen gelaagdheid en heeft een zwak ontwikkelde aggregaatstructuur: aggregaten maken meer dan 70 procent van het grondvolume uit. De aggregaten tonen zich wanneer de grond wordt losgestoken.

enkelkorrel

De grond bestaat uit korrels en vertoont geen gelaagdheid.

gangenstructuur

De grond vertoont vertoont geen gelaagdheid, maar een gatenstructuur; de gaten (poriën)verlopen verticaal en zijn onderling niet of zelden verbonden.

massief

De grond vertoont geen gelaagdheid, aggregaten of gaten (poriën).

sedimentairGelaagdWeinigVerstoord

De grond vertoont gelaagdheid en de gelaagdheid is voor minder dan 10 procent verstoord.

sedimentairGelaagdMatigVerstoord

De grond vertoont gelaagdheid en de gelaagdheid is voor 10 tot 70 procent verstoord.

sedimentairGelaagdSterkVerstoord

De grond vertoont gelaagdheid en de gelaagdheid is voor meer dan 70 procent verstoord.

sponsstructuur

De grond vertoont vertoont geen gelaagdheid, maar een gatenstructuur; de gaten (poriën) lopen in alle richtingen en zijn onderling verbonden.

onbekend

 

Het structuurtype is niet bekend.

62. Textuurklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kleiLicht

Lichte klei, lutumgehalte vanaf 25% tot 35% (code "31", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

kleiMatigZwaar

Matig zware klei, lutumgehalte vanaf 35% tot 50% (code "32", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

kleiZeerZwaar

Zeer zware klei, lutumgehalte ≥ 50% (code "33", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

leemSiltig

Siltige leem, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 85% (code "82"). Van toepassing bij leemgronden en bij brikgronden waar de toplaag leem is.

leemZandig

Zandige leem, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 50% tot 85% (code "81"). Van toepassing bij leemgronden en bij brikgronden waar de toplaag leem is.

siltKleiarm

Kleiarm silt, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 50% (code "13", lutumgehalteklasse). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

siltKleiig

Kleiig silt, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) ≥ 50% (code "14", lutumgehalteklasse). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmMatigFijn

Kleiarm matig fijn zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "4311", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmMatigGrof

Kleiarm matig grof zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "5111", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmUiterstFijn

Kleiarm uiterst fijn zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "4111", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmZeerFijn

Kleiarm zeer fijn zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "4211", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiarmZeerGrof

Kleiarm zeer grof zand, lutumgehalte < 5% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "5211", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigMatigFijn

Kleiig matig fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "4312", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigMatigGrof

Kleiig matig grof zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "5112", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigUiterstFijn

Kleiig uiterst fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "4112", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigZeerFijn

Kleiig zeer fijn zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "4212", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandKleiigZeerGrof

Kleiig zeer grof zand, lutumgehalte vanaf 5% tot 8% en leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "5212", zandmediaanklasse + kleitextuur). Van toepassing bij kalkhoudende zandgronden.

zandLeemarmMatigFijn

Leemarm matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "431", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandLeemarmMatigGrof

Leemarm matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "511", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandLeemarmUiterstFijn

Leemarm uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "411", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandLeemarmZeerFijn

Leemarm zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "421", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandLeemarmZeerGrof

Leemarm zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) < 10% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "521", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigMatigFijn

Sterk lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "433", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigMatigGrof

Sterk lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "513", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigUiterstFijn

Sterk lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "413", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigZeerFijn

Sterk lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "423", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandSterkLemigZeerGrof

Sterk lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 17,5% tot 32,5% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "523", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigMatigFijn

Zeer sterk lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "434", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigMatigGrof

Zeer sterk lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "514", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigUiterstFijn

Zeer sterk lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "414", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigZeerFijn

Zeer sterk lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "424", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZeerSterkLemigZeerGrof

Zeer sterk lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 32,5% tot 50% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "524", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigMatigFijn

Zwak lemig matig fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 150 tot 210 µm (code "432", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigMatigGrof

Zwak lemig matig grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 210 tot 420 µm (code "512", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigUiterstFijn

Zwak lemig uiterst fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 50 tot 105 µm (code "412", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigZeerFijn

Zwak lemig zeer fijn zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 105 tot 150 µm (code "422", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zandZwakLemigZeerGrof

Zwak lemig zeer grof zand, leemgehalte (lutumgehalte + siltgehalte) vanaf 10% tot 17,5% en zandmediaan vanaf 420 tot 2000 µm (code "522", zandmediaanklasse + leemgehalteklasse). Van toepassing bij moerige gronden op zand, podzolgronden, kalkloze zandgronden en bij brikgronden waar de toplaag lemig zand is.

zavelMatigLicht

Matig lichte zavel, lutumgehalte vanaf 12% tot 17,5% (code "22", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

zavelZeerLicht

Zeer lichte zavel, lutumgehalte vanaf 8% tot 12% (code "21", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

zavelZwaar

Zware zavel, lutumgehalte vanaf 17,5% tot 25% (code "23", kleitextuur). Van toepassing bij kleigronden, moerige gronden op zavel of klei en bij niet-gerijpte minerale gronden.

63. TypeOntsluiting

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afgraving

De bodem is ontsloten doordat er grond was weggegraven voor de start van het onderzoek en voor een ander doel.

bouwput

De bodem is ontsloten doordat er grond was uitgegraven ten behoeve van bouwwerkzaamheden.

groeve

De bodem is ontsloten doordat er een groeve was gemaakt om delfstoffen te winnen.

profielkuil

De bodem is ontsloten doordat er ten behoeve van het doen van wandonderzoek een kuil is gegraven.

sleuf

De bodem is ontsloten doordat de grond over een aanzienlijke lengte is weggehaald, bijvoorbeeld ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen.

slootwand

De bodem is ontsloten in de wand van een sloot.

weginsijding

De bodem is ontsloten in de kant vaneen weg.

onbekend

 

De wijze waarop de ondergrond is ontsloten is niet bekend.

64. Vakgebied

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bodemkunde

Wandonderzoek uitgevoerd vanuit bodemkundige expertise.

65. Veenklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bosveen

Bosveen of eutroof broekveen (code "b").

onherkenbaar

Bagger, verslagen veen, gyttja of andere veensoorten (code "d").

rietveen

Rietveen of zeggerietveen (code "r").

veenmosveen

Veenmosveen (code "s").

zeggeveen

Zeggeveen, rietzeggeveen of mesotroof broekveen (code "c").

66. Veensoort

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bagger

Mengsel van gedeeltelijk vergane, van organismen overgebleven stoffen en oeverafslag, dat als een slappe laag de bodem van stilstaande of langzaam stromende wateren bedekt.

bolster

Zwak gehumificeerd jongveenmos-veen. De net afgestorven veenmosplantjes hebben een vuilwitte kleur.

bosveen

Veen bestaande uit een matrix die weinig samenhang vertoont met daarin resten van hout die typisch millimeters tot decimeters groot zijn. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben.

broekveenEutroof

Veen gevormd in broekbossen in een voedselrijk milieu. Meestal bestaande uit zegge, hout (els, wilg) en soms wat riet.

broekveenMesotroof

Veen gevormd in broekbossen in een matig voedselrijk milieu. Meestal bestaande uit zegge, hout (els, wilg) en soms wat riet.

gliede

Zwarte vervloeide humus die wordt aangetroffen in humeuze inspoelingshorizonten aan de basis van veenpakketten.

gyttja

Modderige humusvorm, afgezet op de bodem van voedselrijke wateren, bestaande uit micro-organismen, plantenresten en de resten van excrementen van waterdieren.

heideveen

Veen bestaande uit een samenhangende matrix van fijn vezelig materiaal met daarin veel als zodanig herkenbare resten van worteltjes en takjes van heide. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm.

rietveen

Veen voornamelijk bestaande uit resten van riet. Dit type veen kan een relatief grote minerale component hebben.

rietzeggeveen

Veen voornamelijk bestaande uit een combinatie van resten van zegge en een kleinere hoeveelheid riet.

spalterveen

Gelaagd mosveen.

veenmosveen

Veen bestaande uit resten van veenmos, veelal met een zeer hoog organischestofgehalte.

verslagen

Afgeslagen veen dat elders is gesedimenteerd op veelal meerbodems.

verweerdKleirijk

Sterk amorf veen dat totaal gehumificeerd is onder invloed van oxidatie en rijk is aan klei.

verweerdMineraalarm

Sterk amorf veen dat totaal gehumificeerd is onder invloed van oxidatie en weinig minerale delen bevat.

verweerdZandrijk

Sterk amorf veen dat totaal gehumificeerd is onder invloed van oxidatie en rijk is aan zand.

wollegrasveen

Veen, voornamemelijk bestaande uit resten van wollegras. Dit type veen is gewoonlijk mineraalarm

zeggerietveen

Veen voornamelijk bestaande uit een combinatie van resten van riet en een kleinere hoeveelheid zegge.

zeggeveen

Veen voornamelijk bestaande uit zegge. Dit type veen kan een geringe minerale component hebben.

nietGespecificeerd

Het soort veen is onderzocht maar niet nader gespecificeerd. Het gaat om een soort veen die niet in de classificate is opgenomen, zoals scheuchzeriaveen.

nietBepaald

 

Het soort veen is niet bepaald.

67. Vegetatietype

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afwezig

Er is geen spontane vegetatie in het bos aanwezig. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code 0.

donkerBosKantmosKlauwtjesmos

Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Kantmos en Klauwtjesmos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code I.

donkerBosKronkelsteeltjeGewoonSterremos

Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Kronkelsteeltje en Gewoon sterremos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code II.

donkerBosKronkelsteeltjeWildeLijsterbesKnikkendWilgeroosje

Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Kronkelsteeltje, Wilde lijsterbes en Knikkend wilgeroosje. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code III.

donkerBosStekelvarenLiggendWalstro

Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Stekelvaren en Liggend walstro. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code IV.

donkerBosWildeKamperfoelieStekelvarenDrienerfmuur

Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Wilde kamperfoelie, Stekelvaren en Drienerfmuur. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code V.

donkerBosRankendeHelmbloemWitteKlaverzuringStekelvarenBraam

Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Rankende helmbloem, Witte klaverzuring, Stekelvaren en Braam. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code VI.

donkerBosWitteKlaverzuringDauwbraamRobertskruidSpeenkruid

Donkere bossen met vegetatie in gezelschap van Witte klaverzuring, Dauwbraam, Robertskruid en Speenkruid. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de waarde VII.

lichtBosZandzeggeRuigHaarmos

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Zandzegge en Ruig Haarmos (veel open zand). In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code A0.

lichtBosRendiermosZandGaffeltand

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Rendiermos en Zand-Gaffeltand. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code A1.

lichtBosRendiermosKlauwtjesmos

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Rendiermos en Klauwtjesmos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code A2.

lichtBosBronsmosKlauwtjesmosGewoonGaffeltandmos

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Bronsmos, Klauwtjesmos en Gewoon Gaffeltandmos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code H1.

lichtBosBronsmosGrootLaddermos

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Bronsmos en Groot Laddermos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code H2.

lichtBosBronsmosBochtigeSmeleStruisgassen

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Bronsmos, Bochtige smele en Struisgassen.In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code R1.1.

lichtBosBronsmosWildeLijsterbes

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Bronsmos en Wilde lijsterbes. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code R1.2.

lichtBosBraamStekelvarenGrootLaddermos

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Braam, Stekelvaren en Groot Laddermos. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de waarde R2.

lichtBosGladdeWitbolValseSalieBraam

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Gladde witbol, Valse salie en Braam. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code R3.

lichtBosFramboosBraam

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Framboos en Braam. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code R4.

lichtBosDuinrietZandzegge

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Duinriet en Zandzegge (veel open zand). In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code K0.

lichtBosWitteKlaverzuringHazelaarDrienerfmuur

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Witte Klaverzuring, Hazelaar en Drienerfmuur. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code Z.

lichtBosGroteBrandnetelStekelvaren

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Grote brandnetel en Stekelvaren. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code K1.

lichtBosDauwbraamVlasbekjeHondstong

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Dauwbraam, Vlasbekje en Hondstong. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code K2.

lichtBosDauwbraamRobertskruid

Lichte bossen met vegetatie in gezelschap van Dauwbraam en Robertskruid. In de classificatie van Bannink et al. heeft het de code K3.

68. Vergravingsklasse

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afgegraven

Gronden waarbij door afgraving een deel van het oorspronkelijke bodemprofiel is verwijderd (code "G").

geegaliseerd

Gronden waarbij door een cultuurtechnische ingreep het natuurlijke reliëf is genivelleerd, vereffend (code "E").

geen

Geen vergravingen geconstateerd.

opgehoogd

Gronden die door de aanvoer van bodemmateriaal van elders zijn opgehoogd (code "H").

vergraven

Gronden waarbij als gevolg van een grondbewerking een heterogene laag voorkomt die tussen 0 en 40 cm-mv. begint, tot grotere diepte dan 40 cm doorloopt en dikker is dan 20 cm (code "F").

69. Verstoring

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kryoturbatie

Een natuurlijke verstoring veroorzaakt door een fysisch proces: de vervorming van bodemlagen door bevriezen en ontdooien van de grond.

wortelzakvorming

Een natuurlijke verstoring veroorzaakt door een biologisch proces: wortels doen de podzol-B-horizont profiel uitzakken.

doorgraving

Een natuurlijke verstoring veroorzaakt door een fysisch proces: gewervelde dieren hebben gangen gemaakt in de bodem en die zijn later grotendeels weer met grond opgevuld. De gangen strekken zich in alle richtingen uit.

kering

Een antropogene verstoring: de mens heeft door bewerking de natuurlijke samenhang van de grond veranderd en materiaal van diepte naar boven gebracht. De bewerking is niet zo intensief geweest dat het interval volledig gehomogeniseerd is.

scheurvorming

Een natuurlijke verstoring veroorzaakt door een fysisch proces: de grond is vanaf het maaiveld uitgedroogd en er hebben zich tot een zeker diepte scheuren gevormd die later grotendeels met grond en ander materiaal zijn opgevuld.Dit vind vooral plaats in klei en zavel gronden.

70. VerticaalReferentievlak

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

NAP

Normaal Amsterdams Peil

71. Vlekkleur

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bruinTotBijnaZwart

De vlekken zijn bruin tot bijna zwart. Bruine tot bijna zwarte vlekken wijzen op concentraties van humus. Een voorbeeld zijn de zgn. Molinia-spikkels.

donkerbruinTotPaars

De vlekken zijn donkerbruin tot paars. Donkerbruin tot paarse vlekken wijzen op concentraties van mangaanverbindingen.

donkergeelTotOkergeel

De vlekken zijn donkergeel tot okergeel. Donker- tot okergele vlekken wijzen op concentraties van fosforverbindingen diehet gevolg zijn van de omzetting van botresten.

geelTotLichtgeel

De vlekken zijn geel tot lichtgeel. Gelige vlekken wijzen op concentraties op sulfaten, zoals in kattenklei.

grijs

De vlekken zijn grijs. Grijze vlekken wijzen op reducerende omstandigheden

oranjeroodTotRoodbruin

De vlekken zijn oranjerood tot roodbruin, roestkleurig. Roestkleurige vlekken wijzen op oxiderende omstandigheden.

onbekend

 

De kleur is niet bekend.

72. Vochtigheidstoestand

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

droog

De grond blijft na kneden droog aanvoelen.

vochtig

De grond voelt na kneden vochtig aan.

nat

Na kneden van de grond ontstaat knijpvocht.

onbekend

 

De vochtigheidstoestand is niet bekend

73. VormGrens

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

onregelmatig

De grens is grillig en vertoont uitstulpingen naar beneden, zakken; de breedte van de zakken is kleiner dan de dikte van de laag.

regelmatigGolvend

De grens toont zich als een golvende lijn. deze waarde geldt alleen voor de bovengrens van het profiel.

regelmatigRecht

De grens toont zich als een min of meer rechte lijn; deze waarde geldt alleen voor de bovengrens van het profiel.

regelmatigNietGespecificeerd

De grens is niet grillig en toont zich als een lijn zonder uitstulpingen; de afstand tussen tweetoppen is groter dan het verschil in hoogte over die afstand; deze waarde geldt alleen voor de ondergrens.

zeerOnregelmatig

De grens is grillig en vertoont grote uitstulpingen naar beneden, zakken; de breedte van de zakken is groter dan de dikte van de laag.

onbekend

 

De vorm van de grens is niet bekend.

74. Zandverkitting

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

onverkit

De grond is niet verkit.

matigVerkit

De grond is verkit en gemakkelijk met de hand te breken.

sterkVerkit

De grond is verkit en moeilijk met de hand te breken.

zeerSterkVerkit

De grond is verkit en niet met de hand te breken.

onbekend

 

Of en in welke mate het zand verkit is, is niet bekend.

Toelichting

1. Inleiding

De catalogus voor de bodemkundige wandbeschrijving beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van het wandonderzoek dat vanuit het vakgebied van de bodemkunde is uitgevoerd.

De catalogus beschrijft de algemene gegevens van dit wandonderzoek samen met de gegevens van de wandmonsterbeschrijving.

Wandonderzoek kan vanuit verschillende vakgebieden worden uitgevoerd, maar in de basisregistratie ondergrond omvat het alleen het vakgebied van de bodemkunde. De reden is dat wandonderzoek van oudsher een prominente plaats in de bodemkunde inneemt en dat de gegevens digitaal en systematisch worden vastgelegd. In andere vakgebieden, zoals de geologie en geotechniek, is dat niet het geval.

1.1. Bodemkundig wandonderzoek

Bodemkundig wandonderzoek heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van het bovenste deel van de ondergrond te onderzoeken. Het perspectief van waaruit dat gebeurt is dat van de landbouw, de landinrichting, het natuurbeheer of de winning van oppervlaktedelfstoffen. Bij uitzondering is het doel er één van meer wetenschappelijke of educatieve aard.

Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten die zich richten op een bepaalde locatie of een bepaald gebied. Het overgrote deel van het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de landelijke bodemkartering 1:50.000. Voor die kartering levert het wandonderzoek de referentie voor de te onderscheiden bodemeenheden.

1.2. Ontsluiten

Bodemkundig wandonderzoek vereist dat er op de plaats van het onderzoek een verticale wand is blootgelegd die het bovenste deel van de ondergrond, de bodem, met het eventueel daarop aanwezige strooisel ontsluit. Plaatsen waar de bodem van nature is ontsloten zijn in Nederland zeldzaam. Soms is er voor onderzoek een wand voorhanden die door de mens is gemaakt, bijvoorbeeld in een groeve, aan de rand van een weg- of leidingtracé of in een slootkant, maar in bijna alle gevallen moet er eerst worden gegraven.

Wandonderzoek wordt gewoonlijk en ongeacht de aard van een project gecombineerd met booronderzoek. Boren is snel en goedkoop, maar levert eigenlijk slechts indirecte gegevens omdat men zich moet baseren op bodemmonsters die uit het geboorde gat zijn verkregen. In de bodemkundige praktijk zijn dat altijd geroerde monsters, monsters waarin de oorspronkelijke opbouw van de bodem niet meer te zien is. Onderzoek aan een wand vraagt meer tijd en is daardoor duurder. Een wand geeft echter direct zicht op de bodem en levert een betrouwbaarder en meer gedetailleerd beeld van de opbouw van de bodem, het verloop en de samenstelling van de lagen, en de structuur van de grond. Ook aspecten als beworteling en de invloed van de mens laten zich veel beter zien.

1.3. Deelonderzoeken

Bodemkundig wandonderzoek omvat gewoonlijk twee deelonderzoeken, de wandbeschrijving en de wandmonsteranalyse. Soms wordt alleen de wandbeschrijvng uitgevoerd, soms alleen de wandmonsteranalyse. Daarnaast wordt het maken van foto’s meer en meer gebruikelijk.

Deze versie van de catalogus dekt alleen de wandbeschrijving. In de wandbeschrijving staat het beschrijven van de opbouw van de bodem centraal.

Bijlage 263316.png
Figuur 1: Het bodemkundig wandonderzoek in deze versie van de catalogus; wandmonsteranalyse en wandfotografie zijn nog buiten scope.

2. Belangrijkste entiteiten

2.1. Wandonderzoek

Wandonderzoek is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek wandonderzoek dat op een specifiek moment gekoppeld aan een specifieke locatie in Nederland onder een bepaalde opdracht is uitgevoerd. De belangrijkste gegevens om het onderzoek te preciseren zijn het vakgebied en de uitgevoerde deelonderzoeken.

Wandonderzoek begint eigenlijk altijd met activiteiten in het veld, het veldwerk, en dat wordt in bepaalde gevallen gevolgd door activiteiten binnenshuis, veelal in een laboratorium. Er is maar een geval waarin er geen werkzaamheden in het veld worden uitgevoerd en dat is wanneer wandonderzoek gebruik maakt van de resultaten uit eerder veldwerk of uit veldwerk dat voor een andere opdrachtgever is uitgevoerd5.

2.2. Registratiegeschiedenis

De registratiegeschiedenis van een wandonderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.

2.3. Rapportagegeschiedenis

De resultaten van het wandonderzoek worden niet in een keer maar per deelonderzoek gerapporteerd. Wanneer een deelrapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De rapportagegeschiedenis geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. materiële geschiedenis van het registratieobject wandonderzoek.

2.4. Wandontsluiting

Om een beschrijving van de bodemopbouw in een wand te kunnen maken of een wand te bemonsteren, is er een wand nodig waarin de bodem ontsloten is. In de meeste gevallen graaft men daartoe een kuil, een profielkuil. Vervolgens kiest men een van de wanden en prepareert die. Wanneer de bodem al ontsloten is, bijvoorbeeld doordat er een weg wordt aangelegd, dan wordt een deel van een bestaande wand geprepareerd. Prepareren houdt in dat de wand verticaal, vlak en schoon wordt gemaakt en daarvoor wordt een schop, en eventueel een troffel of een mes gebruikt. De wand is schoon wanneer al het rulle, droge materiaal verwijderd is en de details van de bodemopbouw zichtbaar zijn.

De diepte tot waar de wand geprepareerd wordt, ligt normaliter tussen 1,20 en 1,50 meter, de breedte van de geprepareerde wand is typisch een meter. In al bestaande ontsluitingen kan de bodem over een veel grotere afstand zijn ontsloten. Voor de opdracht kan het wenselijk zijn de wand op verschillende plekken te prepareren en op iedere plek een beschrijving te maken. In de registratie telt iedere beschrijving als deel van een op zichzelf staand wandonderzoek.

2.5. Terreintoestand

Voor, tijdens of direct na het maken en prepareren van de wand kunnen in het veld waarnemingen worden gedaan die deel uitmaken van het onderzoek. Die waarnemingen hebben betrekking op de toestand van het terrein. Dat begrip wordt in nogal ruime zin opgevat en dekt alle gegevens die vastgelegd worden om een goed begrip te krijgen van de ruimtelijke context waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd. En omdat bodemvorming een doorlopend proces is waarin de actuele omstandigheden een rol spelen, wordt ook vanuit dat perspectief goed naar het terrein gekeken. Dat geldt in het bijzonder voor onderzoek dat in het kader van natuurbeheer wordt uitgevoerd.

2.6. Wandbeschrijving

Wandbeschrijving is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de wand met als doel een wandprofiel te maken. De wand wordt beschreven over een bepaalde breedte (beschreven breedte) en tot de einddiepte. Op een bepaalde plaats wordt een meetlint naar beneden gehangen. Het meetlint markeert de positie van de beschrijflijn en dat is de lijn waarop de verticale posities van de lagen in het wandprofiel zijn bepaald. De plaats van de beschrijflijn wordt zo gekozen dat de wand voor het doel van het onderzoek zo goed mogelijk kan worden beschreven. Wanneer de wand snel uitdroogt, kan bevochtiging nodig zijn.

Bijlage 263317.png
Figuur 2: De wand wordt tot een bepaalde diepte geprepareerd en over een bepaalde breedte beschreven. De beschrijflijn definieert de locatie van het onderzoek.

De wandbeschrijving levert twee resultaten, het wandprofiel en de bodemclassificatie.

2.7. Wandprofiel

Het wandprofiel beschrijft de opbouw van de bodem in de wand.

Een wandprofiel heeft een bepaalde beschrijfkwaliteit en die geeft aan tot in welk detail de wand is beschreven. De bovenkant van het profiel, de doorsnijding van het maaiveld of de bovenkant van het daarop liggende strooisel, is niet altijd vlak omdat de hoogte binnen de breedte waarover de wand wordt beschreven sterk kan variëren (vorm bovengrens).

De opbouw van de bodem wordt beschreven als een opeenvolging van lagen en er wordt onderscheid gemaakt tussen strooisel- en bodemlagen. Op bepaalde plaatsen in de wand kan de laagopbouw verstoord zijn. Wanneer er lokaal buiten de beschrijflijn een verstoring optreedt wordt dat als plaatselijk fenomeen beschreven (figuur 3).

Bijlage 263318.png
Figuur 3: Op enkele plaatsen in de wand is de opbouw verstoord door krimpscheuren, een van de zgn. plaatselijke fenomenen.

Maar wanneer verstoringen over de hele breedte van de wand voorkomen, wordt het interval waarin ze optreden als een Verstoord interval beschreven (figuur 4).

In het profiel worden verder een aantal algemene kenmerken van de wand vastgelegd, zoals het niveau van de gemiddelde grondwaterstand, de diepte tot waar beworteling mogelijk is (bewortelbare diepte), en de aanwezigheid van een interval dat door toedoen van de mens verdicht is.

Bijlage 263319.png
Figuur 4: Over de hele beschreven breedte van de wand is de opbouw verstoord doordat zich wortelzakken hebben gevormd.

2.8. Strooisellaag

Bovenop de eigenlijke bodem liggen lokaal, met name in bossen, laagjes die uit onverteerde plantenresten zoals afgevallen blad bestaan. Dit zgn. strooisel wordt, als de opdracht daarom vraagt, beschreven als deel van het profiel. De bovengrens en de ondergrens worden op dezelfde manier beschreven als de eigenlijke bodemlagen (zie 2.9).

2.9. Bodemlaag

De bodemlagen zijn de belangrijkste entiteiten van een wandprofiel. Iedereen die de ondergrond beschrijft, beschouwt de ondergrond als opgebouwd uit lagen. Een laag heeft een boven- en ondergrens en een bepaalde inhoud. Iedere grens wordt op een bepaalde manier bepaald (bepaling bovengrens en bepaling ondergrens). Meestal markeert een grens een diepte waarop een verandering in inhoud wordt waargenomen en dan is het van belang te weten hoe scherp de grens kan worden getrokken. In oorsprong zijn de grenzen in een verticale doorsnede van de ondergrond vrijwel recht, maar in de bodem is dat lang niet altijd het geval omdat de diepte tot waar bodemvormende processen reiken binnen de breedte waarover de wand wordt beschreven kan variëren. De vorm van de ondergrens van een laag wordt daarom vastgelegd (vorm ondergrens).

Lagen liggen normaliter (sub)horizontaal en lopen over de hele wand door. Maar een laag kan scheefstaan (scheefstaand), bijvoorbeeld in het geval de wand gemaakt is in een stuwwal, en het komt voor dat een laag terzijde van de beschrijflijn op zekere plaatsen ontbreekt (laag discontinu).

Het kenmerkende van een laag is haar inhoud. Om de inhoud goed te kunnen beschrijven is het van belang te weten of de laag helemaal natuurlijk is of dat mens de samenstelling heeft beïnvloed (antropogeen). Dat laatste betekent meestal dat de mens de bodem ter plaatse bewerkt heeft. Door bewerking worden lagen verbroken en als gevolg daarvan kan een nieuwe laag ontstaan die uit het materiaal van oudere lagen bestaat. Wanneer zo’n laag helemaal uit brokstukken bestaat waarin de oorspronkelijke eigenschappen nog te zien zijn, spreekt men van een gekeerde laag.

Bijlage 263320.png
Figuur 5: Over de hele beschreven breedte van de wand is door bewerking een gekeerde laag ontstaan. De brokstukken bestaan uit verschillende soorten grond en die kunnen volledig worden beschreven.

Een gekeerde laag wordt beschreven als een samenstel van delen, ieder deel heet een Laagcomponent.

Wanneer de bewerking zo intensief is geweest dat dat de herkomst van de bestanddelen van een antropogene laag niet meer herkenbaar is, is de laag gemengd en wordt zij, net als een laag van natuurlijke oorsprong, beschreven als een geheel (Homogeen materiaal).

Wat de inhoud van een laag ook is, er kunnen altijd sporen van bodemorganismen (bodemleven) en wortels zichtbaar zijn (beworteld).

2.1. 0 Homogeen materiaal

Een bodemlaag die beschreven wordt als een geheel, bestaat soms uit bijzonder materiaal, soms uit gesteente en meestal uit grond. In het eerste geval is het voldoende alleen het materiaal te specificeren. Een laag die uit gesteente bestaat krijgt een horizontcode – die overigens een vaste waarde heeft- en verder wordt alleen het soort gesteente nader omschreven. Lagen die uit grond bestaan krijgen een horizontcode en de samenstelling van de grond wordt uitgebreid beschreven (Grond). Verder kan het bij grond wenselijk zijn iets vast te leggen over de omstandigheden waaronder de laag gevormd is (bodemkundige afzettingskarakteristiek) en de verzadigde doorlatendheid te schatten.

2.1. 1 Laagcomponent

Van een bodemlaag die heterogeen is wordt iedere component apart beschreven. Het aandeel van een component in de laag wordt altijd geschat. Verder worden dezelfde gegevens vastgelegd als wanneer de inhoud van een laag als een geheel wordt geschreven, zij het dat de inhoud altijd uit grond bestaat.

2.1. 2 Grond

Van grond kan een grote verscheidenheid aan gegevens worden beschreven. In alle gevallen worden de volgende gegevens vastgelegd: de bodemkundige grondsoort, of voor het bepalen van de grondsoortnaam de leemdriehoek is gebruikt, de bijzondere bestanddelen, de kalkgehalteklasse en de kleur.

Veel van de andere gegevens worden alleen voor bepaalde grondsoorten vastgelegd. Zo wordt van klei- en leemhoudende grond de rijpingsklasse vastgelegd, van grond waarvan de naam aangeeft dat er veen in voorkomt, de veensoort, en van grond waarvan de naam aangeeft dat er zand in voorkomt, de zandmediaanklasse. Afhankelijk van de grondsoort wordt ook een schatting gegeven van het aandeel van de verschillende fracties waaruit de grond bestaat (Fractieverdeling). Voor historische gegevens (kwaliteitsregime IMBRO/A) is dat overigens niet altijd het geval en soms ook is de fractieverdeling niet volledig beschreven (Onvolledigefractiespecificatie).

Een aantal gegevens wordt alleen vastgelegd wanneer de opdracht een hoge kwaliteit van beschrijven vraagt. Voorbeelden daarvan zijn de structuur van de grond (structuurtype) en de geschatte dichtheid. Voor een bepaald type structuur worden de kenmerken van de structuurelementen in detail beschreven (Bodemaggregaat; zie figuur 6).

Bijlage 263321.png
Figuur 6: Wanneer grond een aggregaatstructuur heeft, is de vorm van de aggregaten een van de aspecten die beschreven worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen prima’s (a), platen (b) en blokken (c).

De kleur van de grond wordt bij een hoge kwaliteit altijd aan de hand van de Munsell Soil Colour Chart bepaald (Munsellkleur). Komen er vlekken voor, dan worden daarvan allerlei details beschreven (Vlek).

2.1. 3 Bodemclassificatie

De bodemclassificatie is het tweede resultaat van de wandbeschrijving. Het is in essentie een samenvatting van de informatie die in het wandprofiel is vastgelegd en is vooral bedoeld is als input voor bodemkundige modellen. Het geeft specialisten direct inzicht in het type bodem ter plaatse.

3. Het domeinmodel

Bijlage 263322.png
Figuur 7: Domeinmodel wandonderzoek: bodemkundige wandbeschrijving.

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

Grondwatermonitoringput

Inhoudsopgave

Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

417

1.1

Registratieobject

417

1.2

Entiteiten en attributen

418

 

1

Grondwatermonitoringput

418

 

2

Registratiegeschiedenis

418

 

3.0

Putgeschiedenis

426

 

3.1

Tussentijdse gebeurtenis

427

 

4

Aangeleverde locatie

428

 

5

Aangeleverde verticale positie

428

 

6

Gestandaardiseerde locatie

430

 

7.0

Monitoringbuis

431

 

7.1

Toegepast materiaal

434

 

7.2

Filter

435

 

7.3

Stijgbuisdeel

436

 

7.4

Zandvang

437

 

7.5

Geo-ohmkabel

437

 

7.6

Elektrode

438

 

7.7

Ingeplaatst deel

440

Artikel 2 Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

441

2.1

Enumeraties

441

2.2

Codelijsten

441

 

1.

AanvulmateriaalBuis

441

 

2.

AanvulmateriaalElectrode

441

 

3.

Beschermconstructie

442

   

Buismateriaal

442

Toelichting

448

1.

Inleiding

448

 

1.1

Grondwatermonitoringput

448

 

1.2

Put met voorgeschiedenis

449

2.

Belangrijkste entiteiten

449

 

2.1

Grondwatermonitoringput

449

 

2.2

Registratiegeschiedenis

449

 

2.3

Monitoringbuis

449

 

2.4

Geo-ohmkabel

451

 

2.5

Ingeplaatst deel

451

 

2.6

Putgeschiedenis

451

3.

Het domeinmodel

453

Artikel 1. Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1.1. Registratieobject

Naam

Grondwatermonitoringput

Code

GMW

Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een put die op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland is ingericht om gedurende langere tijd waarnemingen aan het grondwater te kunnen doen.

Unieke aanduiding

BRO-ID

Populatie

De populatie grondwatermonitoringputten in de registratie ondergrond omvat de putten die gebruikt worden of gaan worden in grondwatermonitoringnetten die door of in opdracht van een bestuursorgaan zijn ingesteld en die voldoen aan de criteria die in het besluit basisregistratie ondergrond zijn vastgelegd, alsook de putten die in soortgelijke historische netten zijn gebruikt.

1.2. Entiteiten en attributen

1. Grondwatermonitoringput

Naam entiteit

Grondwatermonitoringput

Definitie

De gegevens die de grondwatermonitoringput identificeren en inzicht geven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond, met een aantal eigenschappen die de put als geheel karakteriseren.

Toelichting

De gegevens die alle registratieobjecten gemeenschappelijk hebben zijn in het domeinmodel gegroepeerd in de entiteit Registratieobject.

   

1.1 BRO-ID

Naam attribuut

BRO-ID

Definitie

De identificatie van de grondwatermonitoringput in de registratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Registratieobjectcode

Type

Code

Opbouw

GMWNNNNNNNNNNNN

Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het attribuut toe.

1.2 bronhouder

Naam attribuut

bronhouder

Definitie

De identificatie die de organisatie die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De organisatie moet binnen de BRO als bronhouder van grondwatermonitoringputten bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is.

Voor historische grondwatermonitoringputten die afkomstig zijn uit DINO, is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bronhouder.

1.3 object-ID bronhouder

Naam attribuut

object-ID bronhouder

Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden, voordat het was geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Dynamisch

Nee

Domein

Tekst

Maximale lengte

200

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

1.4 dataleverancier

Naam attribuut

dataleverancier

Definitie

De identificatie die de organisatie die gegevens van het object aan de basisregistratie ondergrond levert, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Dynamisch

Nee

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van grondwatermonitoringputten bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

1.5 kwaliteitsregime

Naam attribuut

kwaliteitsregime

Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Kwaliteitsregime

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier meegegeven met het brondocument dat hij bij het starten van de registratie heeft overgedragen.

1.6 met voorgeschiedenis

Naam attribuut

met voorgeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of alle datums in de putgeschiedenis tot op de dag nauwkeurig bekend zijn.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent bij het starten van de registratie automatisch de juiste waarde toe. Sturend daarbij is het bijzondere recht dat een dataleverancier gedurende beperkte tijd kan hebben om putten met voorgeschiedenis aan te bieden. Dat recht is gekoppeld aan conversietrajecten die doorlopen moeten worden om putten met al bestaande geschiedenis aan te leveren.

Een put met voorgeschiedenis heeft als bijzonderheid dat de datums in Putgeschiedenis het domein OnvolledigeDatum mogen hebben.

1.7 kader aanlevering

Naam attribuut

kader aanlevering

Definitie

De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het object is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

KaderAanlevering

Type

Codelijst

Toelichting

De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de plaats die het object heeft in de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie.

1.8 kwaliteitsnorm inrichting

Naam attribuut

kwaliteitsnorm inrichting

Definitie

De norm of verzameling normen die omschrijft volgens welke afspraken of specificaties de grondwatermonitoringput is ingericht.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

KwaliteitsnormInrichting

Type

Codelijst

Toelichting

Het inrichten van grondwatermonitoringputten is in het algemeen nog weinig geformaliseerd. Er bestaan voorschriften en richtlijnen gebruikt, maar het gebruik ervan is niet of alleen binnen de eigen organisatie verplicht.

Het werkveld wil toewerken naar een meer gestandaardiseerde werkwijze. Om dat streven te ondersteunen is het gegeven opgenomen. De codelijst is echter nog toegespitst op de huidige situatie.

1.9 initiële functie

Naam attribuut

initiële functie

Definitie

De functie van de grondwatermonitoringput op de datum van inrichting.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

InitiëleFunctie

Type

Codelijst

Toelichting

Niet alle grondwatermonitoringputten zijn als zodanig ontworpen. Een put kan ook pas na verloop van tijd voor monitoring in gebruik zijn genomen. Dit geldt met name voor putten met een inrichtingsdatum in een ver verleden.

Bij de inrichting van de put kunnen buizen of materialen gebruikt zijn die de put minder geschikt maken voor bepaalde vormen van monitoring.

1.10 opgeruimd

Naam attribuut

opgeruimd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grondwatermonitoringput geheel of gedeeltelijk uit de ondergrond is verwijderd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent automatisch de juiste waarde aan het attribuut toe op basis van het type brondocument.

Bij het starten van de registratie (GMW-Inrichten) krijgt het de waarde nee, bij het beëindigen (GMW-Opruimen) de waarde ja.

Vaak wordt de put in zijn geheel uit de ondergrond verwijderd, maar niet altijd. Bij diepe putten kan het opruimen zich beperken tot het verwijderen van de beschermconstructie en het bovenste deel van de buizen en worden de achterblijvende delen volgestort.

Wanneer het om een put met voorgeschiedenis gaat die niet meer gebruikt wordt voor monitoring, zal niet altijd bekend zijn of de put is opgeruimd. Zolang er geen duidelijkheid bestaat, wordt er in de registratie vanuit gegaan dat de put niet is opgeruimd.

1.11 aantal monitoringbuizen

Naam attribuut

aantal monitoringbuizen

Definitie

Het aantal monitoringbuizen dat de grondwatermonitoringput heeft.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Aantal

Maximale lengte

2

Waardebereik

1 tot 50

1.12 maaiveld stabiel

Naam attribuut

maaiveld stabiel

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grondwatermonitoringput, naar het oordeel van de bronhouder, in een gebied ligt waar de positie van het maaiveld veranderlijk is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Nee

Dynamisch

Nee

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Een verandering in de positie van het maaiveld kan gevolgen hebben voor de positie van de meetpunten in een grondwatermonitoringput.

Het gegeven is niet authentiek, omdat de bronhouder een zekere vrijheid heeft te bepalen of hij de positie van het maaiveld als veranderlijk wil beschouwen. Die vrijheid valt pas weg wanneer de bronhouder nieuwe gegevens over de positie van het maaiveld moet (doen) registreren, omdat hij geconstateerd heeft dat de positie is veranderd.

1.13 putstabiliteit

Naam attribuut

putstabiliteit

Kardinaliteit

0..1

Definitie

Aanduiding van de stabiliteit van de put bij maaiveldveranderingen die het gevolg zijn van processen in de ondergrond.

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Putstabiliteit

Type

Codelijst

Regels

Wanneer het attribuut maaiveld stabiel de waarde nee heeft, is het gegeven aanwezig; in het andere geval ontbreekt het.

Regels IMBRO/A

Wanneer het attribuut maaiveld stabiel de waarde onbekend heeft, is het gegeven aanwezig en heeft het de waarde onbekend.

Toelichting

In gebieden waar de positie van het maaiveld, door ingrijpen van de mens of als direct gevolg van natuurlijke processen, onderhevig is aan veranderingen, is het van belang te weten in hoeverre de put met het maaiveld meebeweegt. Er zijn organisaties die in dergelijke gebieden de putten laten verankeren zodat zij niet meebewegen wanneer het maaiveld daalt of stijgt. Daling komt het meest voor en de oorzaak van daling is divers. Men kan denken aan natuurlijke zetting, veenoxidatie, zetting als gevolg van de verlaging van het polderpeil en compactie van gesteente op grote diepte als gevolg van delfstofwinning. Stijging is uitzonderlijk en meestal een gevolg van wateropname door veen.

1.14 NITG-code

Naam attribuut

NITG-code

Definitie

De identificatie die de put in de registratie DINO had.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

NITGCode

Type

Code

Opbouw

CNNCNNNN

Regels

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de put geregistreerd was in de registratie DINO.

Toelichting

Het NITG-nummer is de algemeen gebruikte identificatie die een put voor invoering van de basisregisitratie ondergrond had. De eerste letter is een B, dan volgt het nummer van het kaartblad waarop de locatie ligt gevolgd door de letter die het kaartblad nader specificeert, en dan een volgnummer voor de locatie op het kaartblad. De gebruikte kaartbladindeling is die van de Topografische Kaart van Nederland 1:25.000,

versie 1961.

De NITG-code kan gelijk zijn aan het object-ID bronhouder. Anders dan het object-ID bronhouder wordt de NITG-code standaard uitgeleverd.

1.15 putcode

Naam attribuut

putcode

Definitie

De voor de gemiddelde gebruiker gemakkelijk herkenbare aanduiding van de put die geen NITG-code heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Putcode

Type

Code

Opbouw

CCCNNCNNNNNN

Regels

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de put geen NITG-code heeft.

Toelichting

De putcode wordt samengesteld uit de drie letters die het type registratieobject aangeven (GMW), dan volgt het nummer van het kaartblad waarop de locatie ligt gevolgd door de letter die het kaartbladonderdeel specificeert, en dan een volgnummer. De gebruikte kaartbladindeling is die van de Topografische Kaart van Nederland 1:25.000,

versie juni 2016. De code wordt door de basisregistratie ondergrond gegenereerd op basis van het bij inname aangeleverde kaartbladnummer (NNC).

1.16 eigenaar

Naam attribuut

eigenaar

Definitie

De identificatie die de organisatie die eigenaar is van de grondwatermonitoringput, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

In het geval de eigenaar geen identificatie als onderneming in het Handelsregister heeft, heeft het gegeven geen waarde.

De organisatie moet binnen de BRO als eigenaar van grondwatermonitoringputten bekend zijn.

Regels IMBRO /A

Onder IMBRO/A kan het voorkomen dat de waarde van het gegeven niet bekend is; ook in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

In het uitzonderlijke geval dat de eigenaar van een grondwatermonitoringput een persoon is en geen onderneming, wordt de eigenaar niet in de BRO vastgelegd.

1.17 onderhoudende instantie

Naam attribuut

onderhoudende instantie

Definitie

De identificatie die de organisatie die verantwoordelijk is voor het onderhoud van de grondwatermonitoringput, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Nee

Dynamisch

Ja

Domein

KvK-nummer

Type

Code

Opbouw

NNNNNNNN

Regels

De organisatie moet binnen de BRO als onderhoudende instantie van grondwatermonitoringputten bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

1.18 beschermconstructie

Naam attribuut

beschermconstructie

Definitie

De typering van het onderdeel dat de constructie aan de bovenkant afsluit om de buis of buizen te beschermen tegen invloeden van buitenaf.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Beschermconstructie

Type

Codelijst

Toelichting

Een beschermconstructie kan om uiteenlopende redenen worden aangebracht. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat er water of vuil van bovenaf in de put terechtkomt, maar ook om de put te beschermen tegen beschadiging. Soms wordt een beschermconstructie aangebracht om de put makkelijk te kunnen vinden.

Het gegeven is voor afnemers van belang om te bepalen of de put voor hen geschikt is voor monitoring.

2. Registratiegeschiedenis

Naam entiteit

Registratiegeschiedenis

Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument, maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

2.1 tijdstip registratie object

Naam attribuut

tijdstip registratie object

Definitie

De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

DatumTijd

2.2 registratiestatus

Naam attribuut

registratiestatus

Definitie

De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Registratiestatus

Type

Codelijst

2.3 tijdstip laatste aanvulling

Naam attribuut

tijdstip laatste aanvulling

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de start van de registratie van de grondwatermonitoringput aanvullende gegevens zijn vastgelegd.

2.4 tijdstip voltooiing registratie

Naam attribuut

tijdstip voltooiing registratie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd.

2.5 gecorrigeerd

Naam attribuut

gecorrigeerd

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

2.6 tijdstip laatstecorrectie

Naam attribuut

tijdstip laatste correctie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerd.

2.7 in onderzoek

Naam attribuut

in onderzoek

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

2.8 in onderzoek sinds

Naam attribuut

in onderzoek sinds

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut in onderzoek.

2.9 uit registratie genomen

 

Naam attribuut

uit registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier.

De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

2.10 tijdstip uit registratie genomen

 

Naam attribuut

tijdstip uit registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut uit registratie genomen.

2.11 weer in registratie genomen

 

Naam attribuut

weer in registratie genomen

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

2.12 tijdstip weer in registratie genomen

 

Naam attribuut

tijdstip weer in registratie genomen

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Domein

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut weer in registratie genomen.

3.0. Putgeschiedenis

Naam entiteit

Putgeschiedenis

Definitie

Het geheel van gebeurtenissen dat de geschiedenis van de grondwatermonitoringput in de werkelijkheid beschrijft.

Kardinaliteit

1

3.0.1 inrichtingsdatum put

Naam attribuut

inrichtingsdatum put

Definitie

De datum waarop de inrichting van de grondwatermonitoringput is voltooid.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Datum of OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1889 tot heden

Regels

Als het gegeven met voorgeschiedenis de waarde ja heeft, mag een waarde uit het domein OnvolledigeDatum worden aangeleverd.

De datum ligt niet na het tijdstip registratie object.

Toelichting

Het gegeven komt uit het brondocument dat bij het starten van de registratie is aangeleverd (GMW-Inrichten).

3.0.2 opruimingsdatum put

Naam attribuut

opruimingsdatum put

Definitie

De datum waarop de grondwatermonitoringput geheel of gedeeltelijk uit de ondergrond is verwijderd.

Kardinaliteit

0..1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Datum of OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1889 tot heden

Regels

Alleen wanneer het attribuut met voorgeschiedenis de waarde ja heeft, kan het domein OnvolledigeDatum worden gebruikt.

De datum ligt na de inrichtingsdatum put.

De datum ligt niet na het tijdstipvoltooiing registratie.

Toelichting

Het gegeven komt uit het brondocument dat bij het beëindigen van de registratie is aangeleverd (GMW-Opruimen).

3.1. Tussentijdse gebeurtenis

Naam entiteit

Tussentijdse gebeurtenis

Definitie

Een gebeurtenis die na inrichting maar voor opruiming van de grondwatermonitoringput heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

0..*

Toelichting

Het gegeven komt uit een brondocument dat bij het aanvullen van de registratie is aangeleverd (zie paragraaf 3.4 en het innamehandboek).

3.1.1 naam gebeurtenis

Naam attribuut

naam gebeurtenis

Definitie

De benaming van de tussentijdse gebeurtenis.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

NaamGebeurtenis

Type

Codelijst

3.1.2 datum gebeurtenis

Naam attribuut

datum gebeurtenis

Definitie

De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Datum of OnvolledigeDatum

Waardebereik

1 januari 1889 tot heden

Regels

Alleen wanneer het attribuut met voorgeschiedenis de waarde ja heeft, mag het domein OnvolledigeDatum worden gebruikt, maar de waarde mag niet gelijk zijn aan onbekend.

De datum ligt niet voor de inrichtingsdatum put en niet na de opruimingsdatum put.

De datum ligt niet na het tijdstip laatste aanvulling.

4. Aangeleverde locatie

Naam entiteit

Aangeleverde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van de grondwatermonitoringput op het aardoppervlak, zoals die zijn aangeleverd aan de registratie ondergrond.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De locatie van een grondwatermonitoringput is gedefinieerd als een punt.

4.1 coördinaten

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten die zijn aangeleverd.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Coördinatenpaar

Regels

De locatie ligt in Nederland en aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn.

4.2 referentiestelsel

Naam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Referentiestelsel

Type

Codelijst

Toelichting

Omdat de locatie aan de landzijde van de UNCLOS-basislijn ligt zijn de coördinaten gedefinieerd in RD of ETRS89.

   

4.3 methode locatiebepaling

Naam attribuut

methode locatiebepaling

Definitie

De werkwijze die is gevolgd voor de bepaling van de plaats op het aardoppervlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

MethodeLocatiebepaling

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft enig inzicht in de nauwkeurigheid waarmee de plaats van de grondwatermonitoringput op het aardoppervlak is bepaald.

Aan de waarden in de codelijst is een nauwkeurigheidsklasse gekoppeld die aangeeft binnen welke marges de bepaalde waarde hoort te vallen. De koppeling tussen methode en klasse is gebaseerd op de praktijk die binnen het werkveld geldt.

5. Aangeleverde verticale positie

Naam entiteit

Aangeleverde verticale positie

Definitie

De gegevens over de verticale positie van de grondwatermonitoringput.

Kardinaliteit

1

5.1 lokaal verticaal referentiepunt

Naam attribuut

lokaal verticaal referentiepunt

Definitie

Het punt dat voor de grondwatermonitoringput gebruikt is als nulpunt voor verticale posities.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

LokaalVerticaalReferentiepunt = NAP

Type

Codelijst

Toelichting

Binnen het werkveld is er niet voor gekozen het maaiveld of een vast punt in de constructie te gebruiken als nulpunt voor de verticale positie. In plaats daarvan wordt de positie in het verticale vlak gestandaardiseerd op NAP. Vanuit pragmatisch gezichtspunt zou het gegeven als overbodig kunnen worden ervaren. De reden het op te nemen komt voort uit de overweging in de basisregistratie ondergrond te streven naar een uniforme benadering van verticale posities.

5.2 verschuiving

Naam attribuut

verschuiving

Definitie

De verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt t.o.v. het verticaal referentievlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Rationaal getal= 0.000

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

5.3 verticaal referentievlak

Naam attribuut

verticaal referentievlak

Definitie

Het referentieniveau voor de verticale positie van het lokaal verticaal referentiepunt.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

VerticaalReferentievlak= NAP

Type

Codelijst

5.4 maaiveldpositie

Naam attribuut

maaiveldpositie

Definitie

De positie van het maaiveld ten opzichte van het verticaal referentievlak.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-10 tot 325

Regels IMBRO /A

Onder IMBRO/A kan het voorkomen dat de waarde van het gegeven niet bepaald is; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De positie van het maaiveld is van belang om de meetpunten in de grondwatermonitoringput in de juiste ruimtelijke context te kunnen plaatsen.

5.5 methode positiebepaling maaiveld

Naam attribuut

methode positiebepaling maaiveld

Definitie

De werkwijze die is gevolgd bij de bepaling van de positie van het maaiveld.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

MethodePositiebepalingMaaiveld

Type

Codelijst

Regels IMBRO /A

Onder IMBRO/A kan het voorkomen dat de maaiveldpositie niet bepaald is; in dat geval en alleen in dat geval heeft dit gegeven de waarde geen.

Toelichting

Het gegeven geeft niet meer dan een globaal inzicht in de nauwkeurigheid van de maaiveldpositie. De reden is dat in de huidige praktijk niet is vastgelegd waar de positie bepaald hoort te worden. Sommige uitvoerders meten op één punt direct naast de put, anderen doen een aantal metingen rond de put en bepalen het gemiddelde.

6. Gestandaardiseerde locatie

Naam entiteit

Gestandaardiseerde locatie

Definitie

De gegevens over de plaats van de grondwatermonitoringput op het aardoppervlak zoals die door de basisregistratie ondergrond zijn getransformeerd.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument. De gestandaardiseerde locatie wordt door de basisregistratie ondergrond berekend ten behoeve van afnemers. Het maakt het mogelijk alle gegevens in de registratie ondergrond in een en hetzelfde referentiestelsel te ontsluiten.

De locatie van de grondwatermonitoringput is gedefinieerd als een punt.

6.1 coördinaten

Naam attribuut

coördinaten

Definitie

De coördinaten in het standaard referentiestelsel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Coördinatenpaar

6.2 referentiestelsel

Naam attribuut

referentiestelsel

Definitie

Het referentiestelsel van de gestandaardiseerde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Referentiestelsel= ETRS89

Type

Codelijst

6.3 coördinaattransformatie

Naam attribuut

coördinaattransformatie

Definitie

De methode die de basisregistratie ondergrond heeft gebruikt voor het omzetten van de aangeleverde coördinaten.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Coördinaattransformatie

Type

Codelijst

7.0. Monitoringbuis

Naam entiteit

Monitoringbuis

Definitie

Een buis die is aangebracht om het grondwater uit een specifiek deel van de ondergrond te ontsluiten.

Kardinaliteit

1..*

Regels

Het aantal keren dat de entiteit voorkomt wordt bepaald door het gegeven aantal monitoringbuizen.

Toelichting

In het geval monitoring zich richt op het meest ondiepe, het freatische grondwater, bevat een put over het algemeen maar één buis.

7.0.1 buisnummer

Naam attribuut

buisnummer

Definitie

Het nummer dat door of voor de bronhouder wordt gebruikt om de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput te identificeren.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Nummer

Maximale lengte

3

Regels

Het buisnummer is uniek binnen de grondwatermonitoringput.

Toelichting

Binnen het werkveld is het gebruikelijk het buisnummer te laten oplopen met de verticale positie van het filter: hoe dieper het filter des te hoger het nummer. Afwijkingen op de regel komen voor, bijvoorbeeld wanneer bepaalde nummers toegewezen zijn aan reservebuizen.

7.0.2 buistype

Naam attribuut

buistype

Definitie

De binnen het werkveld gebruikelijke naam voor de categorie waartoe de buis op grond van zijn eigenschappen hoort.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Buistype

Type

Codelijst

Toelichting

Een buis van het type minifilter wordt alleen gebruikt voor grondwater-samenstellingsonderzoek. Zo′n minifilter heeft een zeer kort filterdeel en een flexibele slang als stijgbuisdeel.

7.0.3 voorzien van drukdop

Naam attribuut

voorzien van drukdop

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de monitoringbuis voorzien is van een drukdop.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Een drukdop sluit de monitoringbuis aan de bovenkant af en wordt gebruikt bij buizen die geplaatst zijn in watervoerende pakketten die onder druk staan (artesisch grondwater). Zonder dop zou de buis kunnen overstromen.

Bij het uitvoeren van grondwaterstandmetingen wordt vaak een opzetstuk gebruikt. Het opzetstuk vormt geen onderdeel van de monitoringbuis.

7.0.4 voorzien van zandvang

Naam attribuut

voorzien van zandvang

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de monitoringbuis voorzien is van een zandvang.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

De zandvang bevindt zich onder het filter en dient als opvang voor het sediment dat via het filter de buis in komt.

7.0.6 buisdeel ingeplaatst

Naam attribuut

buisdeel ingeplaatst

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er in de monitoringbuis een nieuw stijgbuisdeel is geplaatst.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

IndicatieJaNee

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent automatisch de juiste waarde aan het attribuut toe. Bij het starten van de registratie krijgt het gegeven de waarde nee. Wanneer later het brondocument GMW-Inplaatsen wordt aangeleverd verandert de waarde in ja.

Het inplaatsen van een nieuw stijgbuisdeel is de enige gebeurtenis die tot een verandering in de constructie van een grondwatermonitoringput leidt. De ingreep wordt gedaan wanneer het bestaande stijgbuisdeel lekkage vertoont. Men plaatst een nieuw stijgbuisdeel in de monitoringbuis dat aansluit op het bestaande filter. De ruimte tussen het oude en het nieuwe stijgbuisdeel wordt vlak boven het filter afgedicht.

7.0.7 diameter bovenkant buis

Naam attribuut

diameter bovenkant buis

Definitie

De binnendiameter van de bovenkant van de monitoringbuis.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

4

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

3 tot 1.000

Regels IMBRO/A

Onder IMBRO/A kan het voorkomen dat de waarde van het gegeven niet bepaald is; in dat geval en alleen in dat geval heeft het gegeven geen waarde.

Toelichting

De diameter van een monitoringbuis is het grootst aan de bovenkant. Het gegeven vertelt of er een drukopnemer in de buis kan worden geplaatst. Ook geeft het enige informatie over de toestroomsnelheid van het grondwater, omdat het de bovengrens bepaalt voor de diameter van het filter.

7.0.8 variabele diameter

Naam attribuut

variabele diameter

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de diameter van de monitoringbuis over de gehele lengte hetzelfde is.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

IndicatieJaNee

Domein IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

De meeste buizen hebben over de hele lengte dezelfde diameter. Wanneer dat niet het geval is, is het niet nodig gevonden de variatie in diameter in detail vast te leggen, maar volstaat het aan te geven dat de diameter varieert.

7.0.9 buisstatus

Naam attribuut

buisstatus

Definitie

De toestand die aangeeft of de buis gebruikt kan worden voor grondwatermonitoring.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Buisstatus

Type

Codelijst

7.0.10 positie bovenkant buis

Naam attribuut

positie bovenkant buis

Definitie

De verticale positie van de bovenkant van de monitoringbuis.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-10 tot 325

7.0.11 methode positiebepaling bovenkant buis

Naam attribuut

methode positiebepaling bovenkant buis

Definitie

De methode die gebruikt is om de positie van de bovenkant buis te bepalen.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

MethodePositiebepalingBovenkantBuis

Type

Codelijst

Toelichting

Het gegeven geeft enig inzicht in de nauwkeurigheid van de bepaling.

7.0.12 buis in gebruik

Naam attribuut

buis in gebruik

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het filter van de monitoringbuis een actueel meetpunt vormt in een grondwatermonitoringnet.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent de juiste waarde automatisch toe. Bij het starten van de registratie wordt de waarde onbekend toegekend. Een verandering in de waarde wordt gestuurd vanuit het registratieobject grondwatermonitoringnet. Zolang er geen grondwatermonitoringnetten in de registratie ondergrond zijn opgenomen, houdt het gegeven de waarde onbekend.

7.1. Toegepast materiaal

Naam entiteit

Toegepast materiaal

Definitie

De materialen die gebruikt zijn voor de monitoringbuis en de vulling van de ruimte in de put rond de buis.

Kardinaliteit

1

Toelichting

De gebruikte materialen kunnen invloed hebben op de samenstelling van het bemonsterde grondwater.

7.1.1 aanvulmateriaal buis

Naam attribuut

aanvulmateriaal buis

Definitie

Het materiaal waarmee de ruimte in de put rond de monitoringbuis is opgevuld.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

AanvulmateriaalBuis

Type

Codelijst

7.1.2 buismateriaal

Naam attribuut

buismateriaal

Definitie

De materialen waaruit de monitoringbuis bestaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Buismateriaal

Type

Codelijst

7.1.3 lijm

Naam attribuut

lijm

Definitie

De lijm die gebruikt is om de delen van de monitoringbuis met elkaar te verbinden.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Lijm

Type

Codelijst

Toelichting

Lange monitoringbuizen bestaan uit delen die op verschillende manieren met elkaar worden verbonden. Verlijming is een van de manieren.

7.2. Filter

Naam entiteit

Filter

Definitie

Het deel van de monitoringbuis dat voorzien is van openingen waardoor het grondwater kan binnenstromen.

Kardinaliteit

1

Toelichting

Het filter kan over zijn gehele lengte van openingen zijn voorzien, maar ook over bepaalde intervallen. In het laatste geval wordt in het werkveld gesproken over geperforeerde en blinde delen. Monitoringbuizen die van een filter met blinde delen zijn voorzien komen vooral voor in putten die ontworpen zijn als brand- of onttrekkingsput en pas na verloop van tijd voor grondwatermonitoring in gebruik zijn genomen.

In de werkelijkheid kwamen er vroeger ook buizen zonder filter voor. Die zijn gemodelleerd als een buis met een filter met lengte 0.

7.2.1 filterlengte

Naam attribuut

filterlengte

Definitie

De lengte van het deel van de monitoringbuis dat als filter dient.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.1 tot 100

Regels IMBRO/A

In het geval het attribuut buistype de waarde filterlozeBuis heeft, is de waarde van het gegeven 0.

Toelichting

In het geval de grondwatermonitoringput een put met voorgeschiedenis is, bestaat de kans dat de waarde van het gegeven op een deskundige schatting berust. In het systeem DINO bijvoorbeeld was de filterlengte niet consequent vastgelegd.

7.2.2 kousmateriaal

Naam attribuut

kousmateriaal

Definitie

Het materiaal waaruit de filterkous bestaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Kousmateriaal

Type

Codelijst

Toelichting

De filterkous is de naam voor de fijnmazige bekleding die aan de buitenzijde van het filter wordt aangebracht om de instroom van fijnkorrelig sediment te voorkomen.

7.2.3 positie bovenkant filter

Naam attribuut

positie bovenkant filter

Definitie

De verticale positie van de bovenkant van het filter.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-750 tot 325

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond berekent de waarde aan de hand van de volgende formule:

positie bovenkant filter= positie bovenkant buis – lengte stijgbuisdeel.

In het geval de grondwatermonitoringput een put met voorgeschiedenis is, bestaat de kans dat de waarde van het gegeven op een deskundige schatting achteraf berust. In de registratie DINO bijvoorbeeld was de positie van de bovenkant van het filter t.o.v. NAP niet consequent vastgelegd.

7.2.4 positie onderkant filter

Naam attribuut

positie onderkant filter

Definitie

De verticale positie van de onderkant van het filter.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-750 tot 325

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond berekent de waarde aan de hand van de volgende formule:

positie onderkant filter= positie bovenkant buis – (lengte stijgbuisdeel + filterlengte).

In het geval de grondwatermonitoringput een put met voorgeschiedenis is, bestaat de kans dat de waarde van het gegeven op een deskundige schatting achteraf berust. In de registratie DINO bijvoorbeeld was de positie van de onderkant van het filter t.o.v. NAP niet consequent vastgelegd.

7.3. Stijgbuisdeel

Naam entiteit

Stijgbuisdeel

Definitie

Het deel van de monitoringbuis dat dient om het grondwater op te vangen dat via het filter binnenstroomt.

Kardinaliteit

1

Toelichting

Het stijgbuisgedeelte is het deel van de monitoringbuis boven het filter. Dit deel ontleent zijn naam aan het verschijnsel dat het water boven het filter uitstijgt totdat de waterdruk en de luchtdruk met elkaar in evenwicht zijn. Soms is de waterdruk zo hoog dat het gevaar bestaat dat het water de buis uitstroomt en om dat te voorkomen wordt de buis voorzien van een drukdop.

De stijgbuis kan uit delen zijn opgebouwd, maar die details worden niet vastgelegd in de basisregistratie ondergrond.

In de werkelijkheid komen er ook buizen zonder stijgbuisdeel voor. Die zijn gemodelleerd als een buis met een stijgbuisdeel met lengte 0.

7.3.1 lengte stijgbuisdeel

Naam attribuut

lengte stijgbuisdeel

Definitie

De lengte van het stijgbuisdeel van de monitoringbuis

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.1 tot 750

Regels

In het geval het attribuut buistype de waarde volledigFilter heeft, is de waarde van het gegeven 0.

Toelichting

De lengte van een stijgbuisdeel kan tijdens de levensduur van een put veranderen, doordat de buis opgelengd of ingekort wordt.

7.4. Zandvang

Naam entiteit

Zandvang

Definitie

Het deel van de monitoringbuis dat dient om het sediment op te vangen dat via het filter de buis in komt.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het al dan niet voorkomen van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut voorzien van zandvang van de entiteit Monitoringbuis.

Toelichting

Een monitoringbuis die voorzien is van een zandvang vergt minder onderhoud. De lengte van de zandvang is van belang om te bepalen hoe vaak onderhoud nodig is.

7.4.1 zandvanglengte

Naam attribuut

zandvanglengte

Definitie

De lengte van de zandvang.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

0.05 tot niet-gespecificeerd

7.5. Geo-ohmkabel

Naam entiteit

Geo-ohmkabel

Definitie

Het instrument dat aan een monitoringbuis is bevestigd om de elektrische geleidbaarheid van het grondwater te kunnen bepalen.

Kardinaliteit

0..*

Regels

Het aantal keren dat de entiteit voorkomt wordt bepaald door het gegeven aantal geo-ohmkabels.

Toelichting

Een geo-ohmkabel wordt bij inrichting van de put op een aantal punten aan een monitoringbuis bevestigd. De posities van de elektrodes ten opzichte van de buis zijn daarmee gefixeerd.

7.5.1 kabelnummer

Naam attribuut

kabelnummer

Definitie

Het nummer dat door of voor de bronhouder wordt gebruikt om de geo-ohmkabel van een monitoringbuis te identificeren.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Nummer

Maximale lengte

2

Regels

Het kabelnummer is uniek voor de monitoringbuis.

Toelichting

Gewoonlijk volstaat één geo-ohmkabel voor het bepalen van de geleidbaarheid van het grondwater dat in de put ontsloten is. In de volgende gevallen wordt een put van meer kabels voorzien:

(1) de afstand tussen de elektrodes is groter dan gewenst; door twee kabels verspringend op te hangen wordt de juiste onderlinge afstand verkregen;

(2) het aantal elektrodes bepaalt de dikte van een kabel; wanneer het aantal elektrodes te groot is voor een acceptabele dikte, verdeelt men de elektrodes over meer kabels.

7.5.2 kabel in gebruik

Naam attribuut

kabel in gebruik

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de geo-ohmkabel een of meer actuele meetpunten levert in een grondwatermonitoringnet.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

IndicatieJaNeeOnbekend

Type

Enumeratie

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument. De basisregistratie ondergrond kent de juiste waarde automatisch toe. Bij het starten van de registratie wordt de waarde onbekend toegekend. Een verandering in de waarde wordt gestuurd vanuit het registratieobject grondwatermonitoringnet. Zolang er geen grondwatermonitoringnetten in de registratie ondergrond zijn opgenomen, houdt het gegeven de waarde onbekend.

7.6. Elektrode

Naam entiteit

Elektrode

Definitie

Een geleider die in het stroomcircuit ter bepaling van de elektrische geleidbaarheid gebruikt wordt om contact te maken met het grondwater.

Kardinaliteit

2..*

Toelichting

In oudere typen geo-ohmkabels vormen twee elektrodes een vast paar met een relatief kleine onderlinge afstand (enkele dm). Meer moderne kabels kennen deze beperking niet, doordat over elke combinatie van twee elektroden gemeten kan worden.

7.6.1 elektrodenummer

Naam attribuut

elektrodenummer

Definitie

Het nummer dat door of voor de bronhouder wordt gebruikt om de elektrode in de geo-ohmkabel te identificeren.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Nummer

Maximale lengte

3

Regels

Het elektrodenummer is uniek binnen de geo-ohmkabel.

Toelichting

Bij aanwezigheid van meerdere geo-ohmkabels worden elektrodes soms doorgenummerd, zodat deze uniek binnen een put zijn.

7.6.2 aanvulmateriaal elektrode

Naam attribuut

aanvulmateriaal elektrode

Definitie

Het materiaal waarmee de ruimte in de put ter plaatse van de elektrode is opgevuld.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

AanvulmateriaalElektrode

Type

Codelijst

Toelichting

De codelijst voor het domein is nog niet stabiel en moet uiteindelijk zijn toegespitst op de relevantie voor het meten van de geleidbaarheid.

7.6.3 elektrodestatus

Naam attribuut

elektrodestatus

Definitie

De toestand die aangeeft of de elektrode gebruikt kan worden voor grondwatermonitoring.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

StatusElektrode

Type

Codelijst

Toelichting

Anders dan bij monitoringbuizen komt het niet voor dat een kabel buiten gebruik wordt gesteld.

7.6.4 elektrodepositie

Naam attribuut

elektrodepositie

Definitie

De verticale positie van de elektrode.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Ja

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

-200 tot 50

Toelichting

De positie van een elektrode wordt nooit direct bepaald. Bij inrichting van de grondwatermonitoringput wordt de positie afgeleid van de positie van de bovenkant van de buis.

De positie verandert als de verticale positie van de monitoringbuis als geheel verandert. Bij het aanleveren van een nieuw ingemeten positie voor de bovenkant van een monitoringbuis, wordt de nieuwe waarde voor de elektrodepositie door de BRO berekend.

7.7. Ingeplaatst deel

Naam entiteit

Ingeplaatst deel

Definitie

Een stijgbuis die in de monitoringbuis is geplaatst en de functie van het oorspronkelijke stijgbuisdeel overneemt.

Kardinaliteit

0..1

Regels

Het al dan niet voorkomen van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut buisdeel ingeplaatst van de entiteit Monitoringbuis.

Toelichting

Het inplaatsen van een buisdeel gebeurt altijd na inrichting van een grondwatermonitoringput. De gegevens staan in het brondocument GMW-Inplaatsen.

7.7.1 lengte ingeplaatst deel

Naam attribuut

lengte ingeplaatst deel

Definitie

De lengte van het ingeplaatste stijgbuisdeel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Rationaal getal

Maximale lengte

3.3

Eenheid

m (meter)

Waardebereik

50 tot 200

Toelichting

De lengte is niet als een dynamisch gegeven gedefinieerd, hoewel het theoretisch mogelijk is dat de lengte in de loop van de tijd verandert. De keuze is ingegeven door de overweging dat de kans dat een ingeplaatste buis verlengd of ingekort wordt miniem is, omdat het inplaatsen zelf al een hoogst uitzonderlijke gebeurtenis is.

7.7.2 diameter bovenkant ingeplaatst deel

Naam attribuut

diameter bovenkant ingeplaatst deel

Definitie

De binnendiameter van de bovenkant van het ingeplaatste stijgbuisdeel.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Natuurlijk getal

Maximale lengte

2

Eenheid

mm (millimeter)

Waardebereik

20 tot 50

Regels

De waarde van het gegeven is kleiner dan de diameter bovenkant buis.

Toelichting

De diameter van het ingeplaatste buisdeel heeft geen invloed op de toestroomsnelheid van het grondwater omdat de oorspronkelijke diameter van het filter niet verandert.

7.7.3 materiaal ingeplaatst deel

Naam attribuut

Materiaal ingeplaatst deel

Definitie

Het materiaal waaruit de ingeplaatste stijgbuis bestaat.

Kardinaliteit

1

Authentiek

Ja

Dynamisch

Nee

Domein

Buismateriaal

Type

Codelijst

Artikel 2. Beschrijving van de enumeraties en codelijsten

2.1. Enumeraties

IndicatieJaNee

Waarde

ja

nee

IndicatieJaNeeOnbekend

Waarde

ja

nee

onbekend

Kwaliteitsregime

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

2.2. Codelijsten

1. AanvulmateriaalBuis

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

bentoniet

Als aanvulmateriaal is bentoniet gebruikt.

bentonietFiltergrind

Als aanvulmateriaal is bentoniet en filtergrind gebruikt.

boorgatmateriaal

Als aanvulmateriaal is opgeboord materiaal gebruikt.

filtergrind

Als aanvulmateriaal is filtergrind gebruikt.

grind

Als aanvulmateriaal is grind gebruikt, waarbij onbekend is welk type grind het betreft.

grout

Als aanvulmateriaal is grout gebruikt.

onbekend

 

Het is onbekend welk type aanvulmateriaal is gebruikt.

2. AanvulmateriaalElectrode

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

filtergrind

Als aanvulmateriaal is filtergrind gebruikt.

klei

Als aanvulmateriaal is klei gebruikt.

zand

Als aanvulmateriaal is zand gebruikt.

onbekend

 

Het is onbekend welk type aanvulmateriaal is gebruikt.

3. Beschermconstructie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

De put is niet voorzien van een beschermconstructie.

kokerMetaal

De put is voorzien van een uitstekende beschermkoker die van metaal is, waardoor de put niet bruikbaar is voor telemetrie.

kokerNietMetaal

De put is voorzien van een uitstekende beschermkoker die niet van metaal is, waardoor de put in dat opzicht bruikbaar is voor telemetrie.

potNietWaterdicht

De put is voorzien van een vlakke beschermconstructie die nagenoeg samenvalt met het maaiveld en die niet water- of algemener gesteld vloeistofdicht is.

potWaterdicht

De put is voorzien van een vlakke beschermconstructie die nagenoeg samenvalt met het maaiveld en die water- of algemener gesteld vloeistofdicht is.

koker

 

De put is voorzien van een beschermkoker, waarbij onbekend is of deze van metaal is of niet.

onbekend

 

Het is onbekend of de put voorzien is van een beschermconstructie.

pot

 

De put is voorzien van een vlakke beschermconstructie die nagenoeg samenvalt met het maaiveld, waarbij onbekend is of deze waterdicht is of niet.

Buismateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

beton

De buis bestaat uit beton.

gres

De buis bestaat uit gres.

hout

De buis bestaat uit hout.

ijzer

De buis bestaat uit ijzer.

koper

De buis bestaat uit koper.

messing

De buis bestaat uit messing.

pe

De buis bestaat uit polyethyleen, waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft.

peHighDensity

De buis bestaat uit high density polyethyleen.

peLowDensity

De buis bestaat uit low density polyethyleen.

pePvc

De buis bestaat uit polyethyleen en pvc, waarbij waarbij onbekend is of het high density of low density polyethyleen betreft.

pvc

De buis bestaat uit polyvinylchloride.

staal

De buis bestaat uit staal, waarbij onbekend is welk type staal het betreft.

staalGegalvaniseerd

De buis bestaat uit gegalvaniseerd staal.

staalRoestvrij

De buis bestaat uit roestvrij staal.

teflon

De buis bestaat uit teflon.

asbest

 

De buis bestaat uit asbest.

houtStaal

 

De buis bestaat uit hout en staal.

koperStaal

 

De buis bestaat uit koper en staal.

onbekend

 

Het is onbekend uit welk type materiaal de buis bestaat.

pvcStaal

 

De buis bestaat uit pvc en staal.

Buisstatus

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

onbruikbaar

De buis is nooit meer bruikbaar voor grondwatermonitoring.

gebruiksklaar

De buis is klaar voor grondwatermonitoring.

nietGebruiksklaar

De buis is niet klaar voor grondwatermonitoring.

onbekend

 

Het is onbekend wat de status van de buis is.

Buistype

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

minifilter

De monitoringbuis bestaat uit een zeer kort filterdeel en een stijgbuisdeel dat uit een flexibele slang bestaat. Het minifilter is daarom uitsluitend geschikt voor grondwatersamenstellingsonderzoek.

standaardbuis

De monitoringbuis heeft de standaardopbouw van stijgbuisdeel, filterdeel en eventueel een zandvang.

volledigFilter

De monitoringbuis is in zijn geheel een filter.

filterlozeBuis

 

De monitoringbuis is in zijn geheel een stijgbuisdeel, met een open onderkant.

CoördinaatTransformatie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

nietGetransformeerd

De gegevens zijn aangeleverd in ETRS89; transformatie was niet nodig.

RDNAPTRANS2008

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

RDNAPTRANS2008MV0

 

De gegevens zijn getransformeerd van RD naar ETRS89, gebruikmakend van de transformatie RDNAPTRANS™, versie 2008. De positie van het aardoppervlak is onbekend, bij transformatie is uitgegaan van 0 m NAP.

RDNAPTRANS™ is de officiële transformatie tussen RD/NAP en ETRS89 afkomstig van het Kadaster.

Elektrodestatus

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

gebruiksklaar

De elektrode is klaar voor het doen van metingen.

nietGebruiksklaar

De elektrode is niet klaar voor het doen van metingen.

onbekend

 

Het is onbekend wat de status van de elektrode is.

InitiëleFunctie

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

brandput

De put is initiëel ingericht voor het onttrekken van bluswater.

kwaliteit

De put is initiëel ingericht voor het monitoring van de grondwatersamenstelling.

kwaliteitStand

 

stand

De put is initiëel ingericht voor het monitoring van de grondwaterstand.

onttrekking

De put is initiëel ingericht voor grondwateronttrekking.

onbekend

 

Het is onbekend voor welke functie de put initiëel is ingericht.

KaderAanlevering

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

publiekeTaak

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de publieke taakuitvoering, zonder nadere specificering.

GBM

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de wet gewasbeschermings-middelen en biociden

KRW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de kaderrichtlijn water.

NBW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de wet natuurbescherming.

NR

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de nitraatrichtlijn.

OGW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de ontgrondingenwet

OW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de omgevingswet.

WW

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de waterwet.

archiefoverdracht

 

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht.

Kousmateriaal

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Er is geen filterkous aanwezig.

nylon

Het filter is voorzien van een filterkous van nylon.

pp

Het filter is voorzien van een filterkous van polypropyleen.

onbekend

 

Het is onbekend of een filterkous is gebruikt.

KwaliteitsnormInrichting

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

IBR

De put is ingericht conform de richtlijnen van het Ingenieursbureau Rotterdam.

NEN5104

De put is ingericht conform NEN5104.

NEN5744

De put is ingericht conform NEN5744.

NEN5766

De put is ingericht conform NEN5766.

RWSgwmon

De put is ingericht volgens de richtlijn Rijkswaterstaat Normen voor grondwatermonitoring.

BWsb

De put is ingericht conform de richtlijnen in het standaardbestek van Brabant Water.

VKB2001

De put is ingericht conform VKB protocol 2001.

STOWAgwst

De put is ingericht conform het STOWA Handboek meten van grondwaterstanden in peilbuizen.

geen

Er is geen kwaliteitsnorm gebruikt.

onbekend

 

Het is onbekend of een kwaliteitsnorm is gebruikt bij inrichting van de put.

Lijm

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geen

Er is geen verlijming toegepast in de buis.

ongespecificeerd

Er is verlijming toegepast in de buis maar de gebruikte lijmsoort is niet gespecificeerd.

onbekend

 

Het is onbekend of verlijming is toegepast.

LokaalVerticaalReferentiepunt

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

NAP

Normaal Amsterdams Peil

MethodeLocatiebepaling

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

DGPS50tot200cm

Meting d.m.v. Differential Global Positioning System, afwijking tussen 50 en 200 centimeter.

GPS200tot1000cm

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking tussen 200 en 1.000 centimeter.

RTKGPS0tot2cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 2 centimeter.

RTKGPS2tot5cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 2 en 5 centimeter.

RTKGPS5tot10cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 5 en 10 centimeter.

RTKGPS10tot50cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

GBKNOnbekend

 

Locatie bepaald aan de hand van de grootschalige basiskaart van Nederland (tegenwoordig BGT), afwijking onbekend.

GPSOnbekend

 

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend.

kaartOnbekend

 

Locatie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend.

onbekend

 

Het is onbekend op welke manier en met welke afwijking de locatie bepaald is.

MethodePositiebepalingBovenkantBuis

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afgeleidSbl

De positie bovenkant buis is afgeleid van de lengtewijziging van het stijgbuisdeel.

AHN2

Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007-2012.

AHN3

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014-2019.

RTKGPS0tot4cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter.

RTKGPS4tot10cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

RTKGPS10tot20cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter.

RTKGPS20tot100cm

Meting d.m.v. Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

waterpassing0tot2cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 centimeter.

waterpassing2tot4cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 centimeter.

waterpassing4tot10cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

AHN1

 

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996-2003.

GPSOnbekend

 

Meting d.m.v. Global Positioning System, afwijking onbekend.

kaartOnbekend

 

Positie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend.

onbekend

 

Het is onbekend op welke manier en met welke afwijking de positie bovenkant buis bepaald is.

MethodePositiebepalingMaaiveld

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

AHN2

Positie bepaald d.m.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 2 van 2007-2012.

AHN3

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 3 van 2014-2019.

RTKGPS0tot4cm

Meting dmv Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking kleiner dan 4 centimeter.

RTKGPS4tot10cm

Meting dmv Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

RTKGPS10tot20cm

Meting dmv Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 10 en 20 centimeter.

RTKGPS20tot100cm

Meting dmv Real Time Kinematic GPS, ook wel als DGPS aangeduid, zonder fix, afwijking tussen 20 en 100 centimeter.

tachymetrie0tot10cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking kleiner dan 10 centimeter.

tachymetrie10tot50cm

Meting d.m.v. tachymetrie, ook wel als landmeting of Total Station aangeduid, vanaf een referentiepunt dat geen NAP-peilmerk is, afwijking tussen 10 en 50 centimeter.

waterpassing0tot2cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking kleiner dan 2 centimeter.

waterpassing2tot4cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 2 en 4 centimeter.

waterpassing4tot10cm

Meting d.m.v. waterpassing vanaf een NAP-peilmerk, afwijking tussen 4 en 10 centimeter.

AHN1

 

Positie bepaald m.b.v. Actueel Hoogtebestand Nederland, versie 1 van 1996-2003.

geen

 

Er is geen maaiveldpositie bepaald.

GPSOnbekend

 

Meting dmv Global Positioning System, afwijking onbekend.

kaartOnbekend

Maaiveldpositie bepaald aan de hand van niet-digitale kaart, afwijking onbekend.

onbekend

Het is onbekend op welke manier en met welke afwijking de maaiveldpositie bepaald is.

NaamGebeurtenis

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

beschermconstructieVeranderd

Het aanbrengen van een beschermconstructie of het vervangen van de bestaande door een ander type.

buisdeelIngeplaatst

Het repareren van een specifieke monitoringbuis door het inplaatsen van een stijgbuisdeel met een kleinere diameter.

buisIngekort

De lengte van het stijgbuisdeel van één of meer monitoringbuizen is gewijzigd door het inkorten ervan, eventueel in combinatie met het aanbrengen van een beschermconstructie of het vervangen van de bestaande door een ander type.

buisOpgelengd

De lengte van het stijgbuisdeel van één of meer monitoringbuizen is gewijzigd door het oplengen ervan, eventueel in combinatie met het aanbrengen van een beschermconstructie of het vervangen van de bestaande door een ander type.

buisstatusVeranderd

Van één of meer buizen in een grondwatermonitoringput is vastgesteld dat de (fysieke) status veranderd is.

eigenaarVeranderd

De eigenaar van de grondwatermonitoringput is veranderd.

elektrodestatusVeranderd

Van één of meer elektrodes is vastgesteld dat de (fysieke) status veranderd is.

maaiveldVerlegd

Het maaiveld bij de put is gewijzigd door ophoging of afgraving, en is daarom opnieuw vastgesteld.

nieuweBepalingMaaiveld

De maaiveldpositie bij de put is mogelijk veranderd door een natuurlijk proces en is daarom opnieuw vastgesteld.

nieuweBepalingPosities

De posities van de put en het maaiveld zijn mogelijk veranderd door een natuurlijk proces en zijn daarom opnieuw vastgesteld.

onderhouderVeranderd

De onderhoudende instantie van de grondwatermonitoringput is gewijzigd.

Putstabiliteit

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

instabiel

De put beweegt in gelijke of ongelijke mate mee met het maaiveld.

stabielNAP

De put beweegt niet mee met een veranderend maaiveld.

onbekend

 

Of en hoe de put beweegt met een verandering van de maaiveldpositie is onbekend.

Referentiestelsel

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

ETRS89

European Terrestrial Reference System 1989 (EPSG 4258).

RD

Rijks Driehoeksmeting – Amersfoort RD New (EPSG 28992).

Registratiestatus

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geregistreerd

Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd.

aangevuld

Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens.

voltooid

Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd.

VerticaalReferentievlak

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

NAP

Normaal Amsterdams Peil

Toelichting

1. Inleiding

De catalogus voor de grondwatermonitoringsput beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van putten die in het publieke domein worden gebruikt voor het monitoren van de hoeveelheid grondwater en de kwaliteit ervan.

1.1. Grondwatermonitoringput

Een grondwatermonitoringput is een constructie die op een specifieke locatie in Nederland is ingericht en die in een monitoringnet wordt gebruikt. De constructie wordt gewoonlijk gerealiseerd in een gat dat gemaakt is door in de ondergrond te boren. Veelal bestaat een put uit een samenstel van buizen dat aan het oppervlak wordt beschermd tegen invloeden van buitenaf (figuur 1). Via de buizen wordt het grondwater dat zich op een bepaalde diepte bevindt ontsloten. Het deel van de buis waardoor het grondwater binnen kan komen is het filter. Een filter fungeert als meetpunt in een grondwatermonitoringnet. Aan een buis kunnen een of meer geo-ohmkabels zijn bevestigd. Dat zijn kabels die voorzien zijn van elektroden die gebruikt worden om bijvoorbeeld het zoutgehalte van het water te kunnen bepalen.

Bijlage 263323.png
Figuur 1: Schematische weergave van een grondwatermonitoringput met twee monitoringbuizen; de verticaal gearceerde delen zijn de filters.

De opbouw van een put varieert en de monitoringdiepte is daarbij een factor van belang. Wordt de put gebruikt voor de monitoring van het grondwater in het bovenste deel van de ondergrond, dan bestaat hij vaak uit niet meer dan een buis die aan de bovenzijde met een dop is afgesloten.

Voor het ontsluiten van diep grondwater worden soms honderden meters diepe gaten geboord en dat is een relatief kostbare operatie. Dergelijke putten kunnen tientallen monitoringbuizen bevatten. Elk van die buizen ontsluit grondwater op een andere diepte. De ruimte tussen de buizen is met een bepaald materiaal opgevuld om het geheel te verstevigen en aan de bovenzijde wordt de put afgesloten met een beschermconstructie. Zoals de naam al aangeeft dient de beschermconstructie om de put te beschermen tegen beschadiging of andere ongewenste invloeden. De constructie is kan boven het maaiveld uitsteken, zoals in figuur 1, maar ook min of meer samenvallen met het maaiveld. Voor het laatste wordt in de gebouwde omgeving vaak gekozen.

Een grondwatermonitoringput is in de basisregistratie ondergrond opgenomen wanneer ten minste een van de filters of elektroden een meetpunt is in een grondwatermonitoringnet dat onder de basisregistratie ondergrond valt.

1.2. Put met voorgeschiedenis

De grondwatermonitoringput is een registratieobject met materiële geschiedenis. Voordat de put in de registratie ondergrond is opgenomen kan hij al een zekere geschiedenis achter de rug hebben. Een dergelijke grondwatermonitoringput wordt een put met voorgeschiedenis genoemd.

Er gelden bijzondere regels voor een put met voorgeschiedenis.

De bijzondere regels hebben betrekking op de opbouw van de materiële geschiedenis. De geschiedenis van een grondwater-monitoringput is een reeks van gebeurtenissen die elkaar netjes moeten opvolgen in de tijd. In principe geldt de eis dat de precieze datum van een gebeurtenis moet worden vastgelegd, maar die eis kan niet met terugwerkende kracht gelden voor putten die al voor de invoering van de BRO bestonden. Wanneer een gebeurtenis in het verleden ligt, moet de basisregistratie er rekening mee houden dat de datum niet precies is vastgelegd en bijvoorbeeld alleen het jaar bekend is. Het deel van de geschiedenis die dateert van voor de registratie, de voorgeschiedenis, mag daarom een zekere onvolledigheid kennen.

2. Belangrijkste entiteiten

2.1. Grondwatermonitoringput

Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat onder meer de gegevens die de grondwatermonitoringsput identificeren, allerlei administratieve gegevens, gegevens die de constructie globaal karakteriseren (aantal buizen, beschermconstructie) en gegevens die nodig zijn om de gevolgen van eventuele maaiveldveranderingen goed te kunnen vastleggen (maaiveld stabiel, putstabiliteit).

2.2. Registratiegeschiedenis

De registratiegeschiedenis van een grondwatermonitoringput geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. formele geschiedenis. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na de start van de registratie correcties zijn doorgevoerd.

2.3. Monitoringbuis

De constructie van een put is in de basisregistratie ondergrond teruggebracht tot haar essentie, en dat geldt ook voor de monitoringbuis. In werkelijkheid kan een buis bestaan uit een heleboel delen die wat materiaal, diameter en functie betreft verschillen. Het model dat de basisregistratie hanteert is simpel en beschrijft de buis als opgebouwd uit maximaal drie functionele delen (figuur 2).

Bijlage 263324.png
Figuur 2: Voorbeeld van een put met één buis in het veld (links) en hoe die in de BRO (rechts) wordt vastgelegd.

In de meeste gevallen bestaat een buis uit een filter met daarboven een stijgbuisdeel; in sommige gevallen zit onder het filter nog een derde deel, de zandvang. Ieder deel van de buis heeft een bepaalde lengte.

Het filter is het belangrijkste onderdeel van de buis en fungeert als meetpunt in een grondwatermonitoringnet. Via het filter kan het grondwater de buis in stromen. In het stijgbuisdeel kan het grondwater vrijelijk bewegen tenzij de buis is afgesloten met een drukdop (figuur 3). Een drukdop wordt gebruikt wanneer de buis zou kunnen overstromen doordat het water onder druk staat. Wanneer de grondwaterstand bepaald moet worden, wordt in die gevallen vaak een opzetstuk gebruikt.

De zandvang dient om sediment op te vangen dat door het filter naar binnen komt.

Bijlage 263325.png
Figuur 3: Monitoringbuis voorzien van een drukdop (links), en gebruik van een opzetstuk voor het uitvoeren van een grondwaterstandmeting (rechts).

Voor de monitoring van ondiep grondwater zijn buizen met een afwijkende opbouw in gebruik, en in gebruik geweest.

In het verleden zijn monitoringbuizen gebruikt die uit beton bestonden en geen filteropeningen hadden. Een dergelijke buis was eigenlijk alleen een stijgbuis en werd zo in het boorgat gehangen dat het water aan de onderzijde kon instromen. Zulke buizen zijn niet meer in gebruik. Ook waren er buizen in gebruik die over de gehele lengte uit filter bestaan. Dergelijke buizen worden nog steeds gebruikt.

Om de twee afwijkende buizen in het model te passen wordt toegestaan dat het filter, resp. de stijgbuis de lengte nul heeft.

De aard van het materiaal waaruit een buis bestaat en het materiaal dat gebruikt is om de buis in de put op zijn plaats te houden, het toegepast materiaal, worden vastgelegd omdat het van belang kan zijn bij het beoordelen van de bruikbaarheid van de meetpunten in de put voor de monitoring van de kwaliteit van het grondwater.

2.4. Geo-ohmkabel

In bepaalde delen van Nederland worden bij inrichting van de put soms geo-ohmkabels aan een buis bevestigd. Dat zijn kabels die voorzien zijn van elektroden en een meetkastje. De kabels worden traditioneel gebruikt om het zoutgehalte van het water te kunnen monitoren. Vroeger werden zij daarom wel zoutwachters genoemd. De elektroden vormen per paar een meetpunt.

2.5. Ingeplaatst deel

Wanneer een stijgbuisdeel lekkage vertoont kan de eigenaar van de put ervoor kiezen een nieuw stijgbuisdeel in de bestaande buis te plaatsen; dat nieuwe deel wordt kortweg ingeplaatst deel genoemd.

Bijlage 263326.png
Figuur 4: Inplaatsen van een stijgbuisdeel.

2.6. Putgeschiedenis

De putgeschiedenis geeft aan wanneer de put is ingericht, wanneer die is opgeruimd en welke gebeurtenissen er tussentijds hebben plaatsgevonden. Er zijn elf gebeurtenissen geïdentificeerd die van belang zijn voor het registratieobject en dat zijn:

  • Het eigendom van de put is op een andere organisatie overgegaan.

  • Het uitvoeren van het onderhoud van de put is op een andere organisatie overgegaan.

  • In een bestaande monitoringbuis is een nieuw stijgbuisdeel geplaatst (figuur 4).

  • De put wordt voorzien van een beschermconstructie of de bestaande beschermconstructie wordt vervangen door een ander type.

  • De toestand die aangeeft of de monitoringbuis gebruikt kan worden voor monitoring, is veranderd.

  • De toestand die aangeeft of de elektrode gebruikt kan worden voor monitoring, is veranderd.

  • Een monitoringbuis is korter gemaakt (figuur 5); deze verandering kan gepaard gaan met het aanbrengen of vervangen van een beschermconstructie.

  • Een monitoringbuis is langer gemaakt (figuur 5); deze verandering kan gepaard gaan met het aanbrengen of vervangen van een beschermconstructie.

    Bijlage 263328.png
    Figuur 5: Het oplengen (links) en inkorten (rechts) van een monitoringbuis.
  • De positie van het maaiveld is opnieuw bepaald omdat de mens ter plekke heeft ingegrepen (figuur 6), bijvoorbeeld door het bovenste deel van de bodem weg te graven.

    Bijlage 263329.png
    Figuur 6: Verandering van maaiveldpositie door direct ingrijpen van de mens.
  • De positie van het maaiveld is opnieuw bepaald, omdat de put in een gebied ligt waar de positie van het maaiveld aan verandering onderhevig is; het is echter niet nodig de posities van de buizen opnieuw te bepalen omdat de put is verankerd (figuur 7).

    Bijlage 263330.png
    Figuur 7: Het maaiveld in het gebied daalt, maar de positie van de put t.o.v. NAP verandert niet.
  • De posities van het maaiveld en de posities van de buizen zijn opnieuw bepaald, omdat de put in een gebied ligt waar de positie van het maaiveld veranderlijk is en de put meebeweegt (figuur 8).

    Bijlage 263331.png
    Figuur 8: Het maaiveld in het gebied daalt en de positie van de put t.o.v. NAP daalt mee.

3. Het domeinmodel

Bijlage 263332.png
Figuur 9: Domeinmodel Grondwatermonitoringput

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

Bodemkaart

Versie: 0.99

Datum: 8 mei 2019

Inhoud

Artikel 1 Definities

455

1.1

Objecttypen

455

1.2

Primitieve datatypen

457

1.3

Codelijsten

457

1.4

Attribuut- en relatiesoort details

458

Toelichting

463

2.1

Bodem en bodemkartering

463

2.2

Gebruikersperspectief Bodemkaart

465

2.3

Domeinmodel Bodemkaart

465

Artikel 1. Definities

Bijlage 263333.png
Bodemkaart 1 op 50.000 – overzicht

1.1. Objecttypen

1.1.1. Objecttype Kaartvlak

Naam

Kaartvlak

Herkomst

BRO

Definitie

Abstract objecttype voor een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart.

Herkomst definitie

BRO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

geometrie

De geometrie bepaald voor het Kaartvlak.

GM_Surface

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Bodemkaart [1] bestaat uit: kaartvlak Kaartvlak [1 .. *]

Een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart.

1.1.2. Objecttype Bodemkaart

Naam

Bodemkaart

Herkomst

BRO

Definitie

Een bodemkundig model van de Nederlandse bodem, bestaande uit een verzameling bij elkaar horende bodemvlakken, met een bodemkundige beschrijving, en vlakken van bodemkundig belang, zonder een bodemkundige beschrijving.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Een collectie is een logische verzameling bodemkaartvlakken die als een geheel zijn gedocumenteerd. Als voorbeeld is dit de bodemkaart 1:50.000 of de oorspronkelijke kaartbladen die met de gele boekjes die bij kaartbladen horen of de beschrijvende rapportages bij actualisaties

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

naam

De naam van de deelverzameling.

CHARACTERSTRING

1

soort

De soort deelverzameling van het model.

BodemvlakcollectieSoort

1

citation

CI_Citation wordt gebruikt voor het verschaffen van informatie over een publicatie (wetenschappelijk, handleiding, ...) of citeerbare informatie te verschaffen over een bron (gegevensverzameling, dienst, ...).

CI_Citation

0 .. *

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Bodemkaart is specialisatie van Registratieobject

Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO).

Bodemkaart [1] bestaat uit: kaartvlak Kaartvlak [1 .. *]

Een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart.

1.1.3. Objecttype Bodemvlak

Naam

Bodemvlak

Herkomst

BRO

Definitie

Een begrensd gebied met overeenkomstige bodemkundige kenmerken.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De begrenzing is de 2D afbeelding van het 3D bodemlichaam (soil body in INSPIRE) op het aardoppervlak (maaiveld), zodat het als kaart is te gebruiken

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

bodemHelling

 

Bodemhelling

1

gerelateerdBodemlichaam

De geometrie, als een begrensd 3D-object, bepaald voor het bodemobject met gelijke bodemkenmerken.

GM_Solid

1

bodemeenheid:

De bodemkundige typering van de bodem.

 

1 .. *

- bodemklasse

De indeling van de bodemtypen op specifiek niveau.

Bodemklasse

1

- bodemhoofdklasse

indeling van bodemtypen op generiek niveau

Bodemhoofdklasse

1

- kenmerken bovenlaag

De bodem specifieke kenmerken in de eerste 40 cm van het bodemprofiel.

BodemkenmerkenBovenlaag

0 .. *

- kenmerken onderlaag

De bodem specifieke kenmerken in het bodemprofiel dieper dan 40 cm.

BodemkenmerkenOnderlaag

0 .. *

- standaardprofielverwijzing

De registratieobjectcode van het standaard bodemprofiel waarmee de kenmekerken van de bodemeenheid het beste overeenkomen.

Registratieobjectcode

0 .. *

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Bodemvlak is specialisatie van Kaartvlak

Abstract objecttype voor een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart.

1.1.4. Objecttype Vlak van bodemkundig belang

Naam

Vlak van bodemkundig belang

Herkomst

BRO

Definitie

Vlak dat relevant is voor de interpretatie van de bodem in de directe omgeving, maar waarvoor geen bodemkundige beschrijving mogelijk is (stedelijk gebied, water, etc).

Herkomst definitie

BRO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

bodemkundig belang

Aanduiding van het type vlak waarmee aangegeven wordt wat mogelijk het belang ervan is voor omliggende bodemvlakken

BodemkundigBelang

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Vlak van bodemkundig belang is specialisatie vanKaartvlak

Abstract objecttype voor een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart.

1.2. Primitieve datatypen

1.2.1. Primitief datatype GM_Solid

Naam

GM_Solid

Definitie

Volume. 3-dimensionaal geometrietype. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.2.2. Primitief datatype GM_Surface

Naam

GM_Surface

Definitie

Vlak. 2-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.3. Codelijsten

Bodemhelling

De indeling voor de overheersende helling in het Bodemvlak in procenten

Bodemhoofdklasse

Generalisatie van bodemtypen op basis van grondsoort en bodemvorming.

BodemkenmerkenBovenlaag

Opsomming van de toegestane waarden van specifieke kenmerken in de eerste 40 cm van het bodemprofiel.

BodemkenmerkenOnderlaag

Opsomming van de toegestane waarden van specifieke kenmerken in het bodemprofiel dieper dan 40 cm.

Bodemklasse

Aanduiding van de bodemtypen.

BodemkundigBelang

Typen van bodemkundig belang.

BodemvlakcollectieSoort

Aanduiding van de soorten Bodemvlakcollecties.

1.4. Attribuut- en relatiesoort details

1.4.1. Objecttype Kaartvlak

1.4.1.1. Attribuutsoort details Kaartvlak geometrie

Naam

geometrie

Herkomst

BRO

Definitie

De geometrie bepaald voor het Kaartvlak.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.4.2. Objecttype Bodemkaart

1.4.2.1. Attribuutsoort details Bodemkaart naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

De naam van de deelverzameling.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Bijvoorbeeld het kaartbladnummer of naam van het project.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.4.2.2. Attribuutsoort details Bodemkaart soort

Naam

soort

Herkomst

BRO

Definitie

De soort deelverzameling van het model.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Biijvoorbeeld kaartbladnummer of actualisatieproject

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

BodemvlakcollectieSoort

Indicatie afleidbaar

Nee

1.4.2.4. Relatiesoort details Bodemkaart bestaat uit

Naam

bestaat uit

Definitie

Een begrensd gebied als onderdeel van de bodemkaart.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1 .. *

Gerelateerd objecttype

Kaartvlak

1.4.3. Objecttype Bodemvlak

1.4.3.1. Attribuutsoort details Bodemvlak bodemHelling

Naam

bodemHelling

Herkomst

BRO

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Bodemhelling

Indicatie afleidbaar

Nee

Meeteenheid

BRO

1.4.3.2. Attribuutsoort details Bodemvlak gerelateerdBodemlichaam

Naam

gerelateerdBodemlichaam

Herkomst

BRO

Definitie

De geometrie, als een begrensd 3D-object, bepaald voor het bodemobject met gelijke bodemkenmerken.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Solid

Indicatie afleidbaar

Nee

Meeteenheid

BRO

1.4.3.3. Gegevensgroeptype details Bodemvlak bodemeenheid

Naam

BodemEenheid

Herkomst

BRO

Definitie

De bodemkundige typering van de bodem.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Een bodemeenheid wordt geïdentificeerd door de waarde van het gegeven bodemklasse.

Attribuutsoort bodemklasse BodemEenheid

Naam

bodemklasse

Herkomst

BRO

Definitie

De indeling van de bodemtypen op specifiek niveau.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Bodemklasse

Attribuutsoort bodemhoofdklasse BodemEenheid

Naam

bodemhoofdklasse

Herkomst

BRO

Definitie

indeling van bodemtypen op generiek niveau

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Bodemhoofdklasse

Attribuutsoort kenmerken bovenlaag BodemEenheid

Naam

kenmerken bovenlaag

Herkomst

BRO

Definitie

De bodem specifieke kenmerken in de eerste 40 cm van het bodemprofiel.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. *

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

BodemkenmerkenBovenlaag

Attribuutsoort kenmerken onderlaag BodemEenheid

Naam

kenmerken onderlaag

Herkomst

BRO

Definitie

De bodem specifieke kenmerken in het bodemprofiel dieper dan 40 cm.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. *

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

BodemkenmerkenOnderlaag

Attribuutsoort standaardprofielverwijzing BodemEenheid

Naam

standaardprofielverwijzing

Herkomst

BRO

Definitie

De registratieobjectcode van het standaard bodemprofiel waarmee de kenmekerken van de bodemeenheid het beste overeenkomen.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Voorlopig kan het voorkomen dat een bodemeenheid niet is gerelateerd aan een standaard bodemprofiel. Doorgaans wordt een bodemeenheid gerelateerd aan één standaard bodemprofiel, maar in uitzonderlijke gevallen kunnen dit er twee of meer zijn.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. *

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Registratieobjectcode

1.4.4. Objecttype Vlak van bodemkundig belang

1.4.4.1. Attribuutsoort details Vlak van bodemkundig belang bodemkundig belang

Naam

bodemkundig belang

Herkomst

BRO

Definitie

Aanduiding van het type vlak waarmee aangegeven wordt wat mogelijk het belang ervan is voor omliggende bodemvlakken

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

BodemkundigBelang

Indicatie afleidbaar

Nee

1.4.5. Codelijst details Bodemhelling

Definitie

De indeling voor de overheersende helling in het Bodemvlak in procenten

Code

Naam

Definitie

1.4.6. Codelijst details Bodemhoofdklasse

Definitie

Generalisatie van bodemtypen op basis van grondsoort en bodemvorming.

Code

Naam

Definitie

1.4.7. Codelijst details BodemkenmerkenBovenlaag

Definitie

Opsomming van de toegestane waarden van specifieke kenmerken in de eerste 40 cm van het bodemprofiel.

Code

Naam

Definitie

1.4.8. Codelijst details BodemkenmerkenOnderlaag

Definitie

Opsomming van de toegestane waarden van specifieke kenmerken in het bodemprofiel dieper dan 40 cm.

Code

Naam

Definitie

1.4.9. Codelijst details Bodemklasse

Definitie

Aanduiding van de bodemtypen.

Code

Naam

Definitie

1.4.10. Codelijst details BodemkundigBelang

Definitie

Typen van bodemkundig belang.

Code

Naam

Definitie

1.4.11. Codelijst details BodemvlakcollectieSoort

Definitie

Aanduiding van de soorten Bodemvlakcollecties.

Code

Naam

Definitie

Toelichting

De Bodemkaart is een van de registratieobjecten in de BRO, en wordt aangeduid als een ‘model’. Voor de bodemkaart betekent dit dat de kaart zelf het ‘model’ is dat tot stand gekomen is via de bodemkundige kartering. De kaart is een resultaat van de interpretatie van data die in het veld zijn ingewonnen door experts, de ‘veldbodemkundigen’. Dit is Informatie die ook in de BRO is opgenomen, met name de registratieobjecten boor- en profielkuilonderzoek, grondwaterdynamiek zijn hiervoor van belang. In deze objecten is profielopbouw met fysische en chemische analyses geregistreerd.

2.1. Bodem en bodemkartering

De bodem is het buitenste deel van de aarde. Het materiaal waaruit de bodem bestaat (het moedermateriaal of uitgangsmateriaal) is in ons land grotendeels van elders aangevoerd, o.a. door de wind (löss, dekzand, stuifzand, duinzand), de rivieren (rivierklei en -zand), de zee (zeeklei en -zand) en door het landijs (smeltwaterafzettingen, keileem), soms is het ter plaatse ontstaan (veen).

Bijlage 263334.png
Figuur 3 Drie bodemeenheden in hun landschappelijk verband. De eenheden op de rug, op de helling en in het dal zijn verschillend. Elke eenheid (I, II en III) wordt op de bodemkaart onderscheiden met een eigen code en kleur. Onder het diagram een schematische voorstelling van de bodemprofielen van de drie eenheden.

Door veranderingen in de sedimentatie vertoont het moedermateriaal vaak een zekere gelaagdheid. Onder invloed van uitwendige omstandigheden treedt bodemvorming op, waarbij veranderingen in het moedermateriaal ontstaan door omzetting, uitspoeling en ophoping van minerale en organische stoffen. Elke grond heeft dus als gevolg van de afzetting en van de bodemvorming een opeenvolging van min of meer horizontale lagen, die verschillen in samenstelling en eigenschappen. Deze lagen heten horizonten. Samenstelling, dikte en opeenvolging van horizonten -het bodemprofiel- verschillen per grond. Gronden met een ongeveer gelijk bodemprofiel beschouwt men als een eenheid [Simonson1968]. Bij de bodemkartering stelt men door boringen de bodemeenheden vast en bepaalt op basis van overeenkomsten en verschillen tussen (groepen van) bodemprofielen de grenzen van die eenheden. Verschillen in bodemgesteldheid en landschap gaan vaak samen, omdat beide zijn ontstaan onder invloed van dezelfde uitwendige omstandigheden (figuur 3). Dit is bij de bodemkartering van groot belang, omdat het daardoor mogelijk is met betrekkelijk weinig boringen de grenzen tussen de verschillende gronden op te sporen en in kaart te brengen [Schelling-etal1975].

2.2. Gebruikersperspectief Bodemkaart

De bodemkundige informatie op de Bodemkaart van Nederland 1: 50 000, die de basis vormt voor het bodemkundig model in de Basisregistratie Ondergrond, heeft betrekking op de aard en samenstelling van de bovengrond (grondsoort) met een verdere onderverdeling naar bodemvorming, veensoort, afwijkende lagen in het profiel, aanwezigheid van kalk en verstoringen door vergraving en egalisatie. De kaart geeft bodemkundige informatie over de stedelijke gebieden op het moment van de kartering. De bodemkaart is bedoeld voor nationale, regionale en lokale studies op het gebied van hydrologie, bodemgeschiktheid, bodemkwetsbaarheid, natuurontwikkeling, landschapsplanning en ruimtelijke planvorming.

Omdat informatie in het stedelijk gebied ontbreekt is de bodemkaart niet geschikt is voor het oplossen van stedelijke vraagstukken. Op locaties waar na de kartering stedelijk gebied is ontstaan kan de bodemopbouw op die locatie gewijzigd zijn. De beoordeling of het geleverde informatieniveau nog bruikbaar is voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.

Het bodemkundig model is geschikt voor het afleiden van thematische kaarten. Deze thematische kaarten vallen echter niet binnen de verantwoordelijkheid van de Basisregistratie Ondergrond. In het gebruik voor nationale, regionale en lokale toepassingen geldt dat de informatiebehoefte per oppervlakte-eenheid toeneemt naarmate het probleem grootschaliger (‘lokaler’) wordt. De opnameschaal van de data is 1:50.000 en geeft op dat schaalniveau het bijbehorende detail (1 cm<sup>2<sup> op de kaart = 25 ha in het terrein). De beoordeling of het geleverde informatieniveau overeenkomt met de informatiebehoefte voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.

2.3. Domeinmodel Bodemkaart

In het model is het deel dat gerelateerd is aan het registratieobject Boormonsterprofiel in de catalogus nu niet meegenomen. In dit model volgen we internationale standaard van INSPIRE zoals beschreven in de ‘technical guideline’, omdat dat aansluit op het model ‘bodemkaart’ zoals deze in Nederland wordt gebruikt. Pas als de samenhang op basis van het Metamodel voor informatiemodellen, MIM (KKG metamodel) verder duidelijk is geworden kunnen we die relaties leggen en het model daarop laten aansluiten.

2.3.1. Versiebeheer

De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk via www.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.

Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.

2.3.2. De bodemkaart als bodemkundig model

De Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000 vormt de basis voor het bodemkundig model in de Basisregistratie Ondergrond. De kaart geeft voor het landelijk gebied door middel van kaartvlakken informatie over de bodemopbouw en bodemkenmerken tot een diepte van ca. 1,2 m-mv. [Steur-Heijink1991]. Elk kaartvlak of object bevat een code voor de bodemeenheid. De bodemkaart is een 2-dimensionaal model dat de bodem als profile tot 1,2 m -mv beschrijft, waarmee het impliciet voor een deel 3D eigenschappen meekrijgt.

2.3.3. Indeling bodemeenheden

Een bodemeenheid verstrekt informatie over belangrijke kenmerken van het bodemprofiel tot een diepte van ca. 1,2 m-mv. De hoofdindeling van de bodemeenheden is in hoofdlijnen een indeling naar grondsoort. De verdere onderverdeling in hoofdklassen sluit nauw aan bij die van het Systeem van Bodemclassificatie voor Nederland [Bakker-Schelling1989] tot en met het niveau van de subgroep. Dit niveau is in de legenda naamgevend. De hoofdklassen worden op de bodemkaart gecodeerd met één of twee hoofdletters. De volgende hoofdklassen worden onderscheiden:

  • Veengronden (code V);

  • Moerige gronden (code W);

  • Podzolgronden (codes Y en H);

  • Brikgronden (code B);

  • Dikke eerdgronden (codes EZ, EL en EK);

  • Kalkloze zandgronden (code Z...);

  • Kalkhoudende zandgronden (code Z...A);

  • Kalkhoudende bijzonder lutumarme gronden (code S...A);

  • Niet-gerijpte minerale gronden (code MO-zeeklei; RO-rivierklei);

  • Zeekleigronden (code M);

  • Rivierkleigronden (code R);

  • Oude rivierkleigronden (code KR);

  • Leemgronden (code L);

  • Mariene afzettingen ouder dan pleistoceen (code MA, MK, MZ);

  • Fluviatiele afzettingen ouder dan pleistoceen (code FG, FK);

  • Kalksteenverweringsgronden (code KM, KK, KS);

  • Ondiepe keileemgronden (code KX);

  • Overige oude kleigronden (code KT);

  • Grindgronden (code G).

De gronden worden in de legenda verder onderverdeeld naar o.a. aard en textuur van de bovengrond, de gelaagdheid in het bodemprofiel, veensoort bij veengronden, voorkomen van hydromorfe kenmerken en de aanwezigheid van kalk in het profiel. Deze onderverdeling wordt in de code aangegeven met letters en cijfers (bijvoorbeeld Hn21: veldpodzolgronden in leemarm en zwak lemig fijn zand, of Zn23: vlakvaaggronden in lemig fijn zand). Met lettertoevoegingen aan het begin en aan het eind van de code worden specifieke kenmerken van de bovengrond en ondergrond aangeduid (bijvoorbeeld kHn21: veldpodzolgronden met een kleidek (k...) of Hn21x: veldpodzolgronden met keileem in de ondergrond, beginnend tussen 40 en 120 cm (...x).

2.3.4. Inventarisatiemethoden

Rond 1960 is Stiboka in Zeeland gestart met de landelijke kartering van de bodem op schaal 1:50.000. De kaart is uitgegeven per kaartblad van de topografische kaart, schaal 1:50.000, met daarbij een toelichting in boekvorm. Door de aanpak per kaartblad verschilt de periode van opname van blad tot blad (fig. 2). Het veldwerk voor het laatste kaartblad is in 1995 afgerond. De bodemkaart is als GIS-bestand beschikbaar (versie 1). Hiervoor zijn de analoge kaarten gedigitaliseerd. Na de eerste opname zijn vanaf 2010 fragmenten van de kaart geactualiseerd. De inventarisatiemethode bij de actualisatie wijkt af van de methode die bij de eerste opname is gehanteerd.

2.3.4.1. Uitgebreide veldverkenning voor de eerste opname van de bodemkaart

Voor de eerste opname van de bodemkaart (zie figuur 4) is een uitgebreide veldverkenning uitgevoerd. Afhankelijk van de ingewikkeldheid van het bodempatroon, zijn voor de kaartschaal 1:50.000 10 tot 25 grondboringen per 100 ha verricht. Bij elke boring is een zgn. boormonsterbeschrijving opgesteld. Daarbij beschrijft de karteerder kenmerken die ontstaan zijn door bodemvorming en schat hij van elke laag o.a. het gehalte aan organische stof en koolzure kalk, het lutumgehalte en leemgehalte en de grofheid van het zand. De schattingen worden geijkt en gevalideerd door grondmonsteronderzoek. Aan de hand van deze boormonsterbeschrijvingen en allerlei landschappelijke kenmerken (o.a. reliëf en verschillen in vegetatie) zijn de eenheden op kaart ingetekend. De kaartschaal bepaalt mede de mate van detail waarmee de bodemgesteldheid kan worden weergegeven. Om druktechnische redenen en vanwege de leesbaarheid van de kaart zijn de afmetingen van kaartvlakken aan minimumgrenzen gebonden. Voor de kaartschaal 1:50.000 gold bij de eerste uitgave ca. 10 ha aanvankelijk als kleinste afmeting (1 cm<sup>2<sup> op de kaart = 25 ha in het terrein). Later is de minimum oppervlakte verminderd naar ca. 5 ha. De beschrijving van de eenheden op de bodemkaart, schaal 1:50.000, is daarom ruim van inhoud.

In de BRO is grondwater als een ander registratieobject opgenomen. In de veldeverkenning werden bij de eerste opname van de bodemeenheden ook gelijktijdig de grondwatertrappen in kaart gebracht.

De basis waarop het kaartbeeld is vastgelegd werd gevormd door de topografische kaart, schaal 1:50 000, verstrekt door de Topografische Dienst. Voor de eerste uitgave is deze basiskaart vereenvoudigd. Rond 1980 is gestart met proeven voor het digitaliseren van de kaartbeelden. Er was toen nog geen GIS-bestand met de topografische kaart beschikbaar, zodat bij het digitaliseren niet gecontroleerd kon worden op de juiste afstemming met de topografie, zoals die later in GIS-bestanden beschikbaar kwam. Hierdoor kan de aansluiting van de begrenzing van oppervlaktewater in het bodemkundige model lokaal afwijken van de begrenzing in GIS-bestanden met de topografie.

Bijlage 263335.png
Figuur 4 Overzicht van jaar van opname eerste uitgave van de bodemkaart en van de actualisaties

2.3.4.2. Digitale bodemkartering voor de actualisatie van de bodemeenheden

In 2010 is gestart met de actualisatie van de informatie op de bodemkaart. Deze activiteit richt zich vooral op bodemtypen en gegevens die door het landgebruik en de daarbij behorende ontwatering aan verandering onderhevig zijn. Bij veengronden bijvoorbeeld is sprake van geleidelijke oxidatie en afbraak van het organische materiaal, waardoor de veenlagen slinken of zelfs geheel verdwijnen. De actualisatie richt zich daarom op specifieke bodemtypen.

In de periode 2010 – 2014 is de bodemkaart van de gebieden met veengronden geactualiseerd [Vries-etal2014] en in 2016 in Noord- en Zuid-Holland de bodemkaart van de gebieden met kleigronden die een slappe, ongerijpte ondergrond hebben (fig. 2). De actualisatie wordt steeds uitgevoerd met behulp van ‘Digitale Bodemkartering’ (DBK). Dit is een methode waarin met statistische modellen bodemkaarten worden gemaakt, gebruikmakend van veldwaarnemingen van de bodem op punten en gebied dekkende kaarten van hulpvariabelen, zoals reliëf, grondwaterstanddiepte en landgebruik. Vanwege de kosten en de doorlooptijd is voor deze methode gekozen in plaats van de karteringsmethode die gehanteerd is bij de eerste opname van de bodemkaart. Bij DBK is het benodigde aantal boringen per oppervlakte-eenheid geringer en worden de patronen via ruimtelijke interpolatie verkregen. Dit bespaart tijd en kosten.

Op hoofdlijnen omvat de werkwijze bij DBK de volgende onderdelen:

  • Analyse van de beschikbare gegevens in het Bodemkundig InformatieSysteem (BIS) van WenR (Alterra). Hierbij gaat het vooral om recente boorbeschrijvingen. In de toekomst worden de boorbeschrijvingen beschikbaar in de BRO hier eveneens bij betrokken;

  • Dataverzameling. Na het opstellen van een dataverzamelingsplan worden in het veld aanvullende grondboringen verricht voor het opstellen van boorbeschrijvingen;

  • Creëren GIS-bestanden met hulpvariabelen. Om met behulp van DBK bodemkaarten te vervaardigen, zijn GIS-bestanden nodig met gebiedskenmerken die gerelateerd kunnen zijn aan de bodemkenmerken die in kaart gebracht worden;

  • Fitten model voor de ruimtelijke voorspelling van bodemkenmerken. Hierbij wordt naar de beste relatie gezocht tussen kenmerken ter plekke van de boorlocaties en één of meer hulpvariabelen;

  • Creëren ruimtelijke verbreiding van de kenmerken;

  • Valideren voorspellingen;

  • Toekennen bodemtype op basis van de ruimtelijke voorspellingen van bodemkenmerken;

  • Geactualiseerde fragmenten toevoegen aan het landelijke bestand van de bodemkaart.

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

Geomorfologische kaart

Versie: 0.99

Datum: 10 mei 2019

Inhoud

Artikel 1 Definities

469

1.1

Objecttypen

469

1.2

Referentielijsten

471

1.3

Unions

473

1.4

Gestruktureerde datatypen

473

1.5

Primitieve datatypen

474

1.6

Codelijsten

475

1.7

Enumeraties

475

1.8

Attribuut- en relatiesoort details

475

Toelichting

486

2.1

Geomorfologisch onderzoek en -kartering

486

2.2

Gebruikersperspectief

486

2.3

Classificatie, legenda en geomorfologische karteringen

486

2.4

Dijken van geomorfologisch belang

488

2.5

Inventarisatiemethoden

489

Artikel 1. Definities

Bijlage 263336.png
Geomorfologische Kaart 1:50.000 – overzicht – Ontwerp conceptueel model voor de Geomorfologische kaart, ten behoeve van de Basisregistratie Ondergrond (BRO).

1.1. Objecttypen

1.1.1. Objecttype Geomorfologische kaart

Naam

Geomorfologische kaart

Herkomst

BRO

Definitie

Model (kaart) met informatie over de geomorfologie in Nederland op schaal 1:50.000.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De website met de toelichting bij de geomorfologische kaart en de beschrijvende rapportages bij actualisaties.

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

identificatie

De unieke identificatie van een Geomorfologische vlakcollectie.

Identifier

1

naam

De naam van de verzameling.

CHARACTERSTRING

1

soort

De soort verzameling van het model.

Soort

1

bron

De typering van de hoogte informatie.

Bestand

1

bereik

De omhullende begrenzing van het gebied waar het model geheel binnen valt.

EX_Extent

1

inventarisatiemethode

De inventarisatiemethode die is gebruikt.

Inventarisatiemethode

1

schaal

De schaal waarop de gegevens zijn ingewonnen.

Integer

1

beginLifespanVersion

Date and time at which this version of the spatial object was inserted or changed in the spatial data set.

DatumTijd

1

endLifespanVersion

Date and time at which this version of the spatial object was superseded or retired in the spatial data set.

DatumTijd

0 .. 1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Geomorfologische kaart is specialisatie van Registratieobject

Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO).

Geomorfologische kaart [1] bestaat uit: gerelateerdGeomorfologischVlak Geomorfologisch vlak [1 .. *]

De unieke aanduiding van elk Geomorfologisch vlak waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.

Geomorfologische kaart [1] is gedocumenteerd in: gerelateerdeCitation CI_Citation [1]

De unieke aanduiding van een CI_Citation waarin de Geomorfologische vlakcollectie is gedocumenteerd.

Geomorfologische kaart [1] bestaat uit: gerelateerdeDijk Dijk van geomorfologisch belang [1 .. *]

De unieke aanduiding van elke Dijk van geomorfologisch belang waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.

1.1.2. Objecttype Dijk van geomorfologisch belang

Naam

Dijk van geomorfologisch belang

Herkomst

BRO

Definitie

Dijk van geomorfologisch belang.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Primaire waterkerende dijken en dijken (bijvoorbeeld in Zeeland) die van belang/invloed zijn (geweest) op de vorming van landvormen. Scheiding tussen landvormen die wel en niet onderhevig zijn aan dynamische -> rivier- en getijde-invloeden.

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

identificatie

De unieke aanduiding van een Dijk van geomorfologisch belang.

Identifier

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Dijk van geomorfologisch belang is specialisatie vanMappedFeature

A spatial representation of a GeologicFeature.

Geomorfologische kaart [1] bestaat uit: gerelateerdeDijk Dijk van geomorfologisch belang [1 .. *]

De unieke aanduiding van elke Dijk van geomorfologisch belang waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.

1.1.3. Objecttype Geomorfologisch vlak

Naam

Geomorfologisch vlak

Herkomst

BRO

Definitie

Een begrensd gebied met overeenkomstige geomorfologische kenmerken

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

de begrenzing is de 2D afbeelding van het 3D lichaam (landvorm) op het aardoppervlak (maaiveld), zodat het als kaart is te gebruiken

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

identificatie

De unieke aanduiding van een Geomorfologisch vlak.

Identifier

1

landvormeenheid

Een landvormeenheid geclassificeerd aan de hand van 7 geomorfologische kenmerken.

Landvormeenheid

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Geomorfologisch vlak is specialisatie vanMappedFeature

A spatial representation of a GeologicFeature.

Geomorfologische kaart [1] bestaat uit: gerelateerdGeomorfologischVlak Geomorfologisch vlak [1 .. *]

De unieke aanduiding van elk Geomorfologisch vlak waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.

1.2. Referentielijsten

1.2.1. Referentielijst ToevoegingRelief

Naam

ToevoegingRelief

Herkomst

BRO

Definitie

Aanduiding voor soort ToevoegingRelief.

1.2.1.1. Overzicht referentie elementen

Referentie element

Definitie

Formaat

Card

Code

Code van toevoeging relief.

CHARACTERSTRING

1

Omschrijving

Omschrijving van toevoeging relief.

CHARACTERSTRING

1

1.2.2. Referentielijst ToevoegingBedekking

Naam

ToevoegingBedekking

Herkomst

BRO

Definitie

Aanduiding voor soort ToevoegingBedekking.

Toelichting

Met deze toevoeging wordt aanvullende informatie geven over afwijkende sedimentpakketten die van invloed zijn op de uiterlijke reliëfkenmerken van de landvormsubgroep.

1.2.3. Referentielijst Genese

Naam

Genese

Herkomst

BRO

Definitie

Aanduiding voor soort Genese.

1.2.3.1. Overzicht referentie elementen

Referentie element

Definitie

Formaat

Card

Code

Code van genese.

CHARACTERSTRING

1

Vormbepalende factoren

Vormbepalende factoren van genese.

CHARACTERSTRING

1

1.2.4. Referentielijst ReliefCodeDal

Naam

ReliefCodeDal

Herkomst

BRO

Definitie

Aanduiding voor soort ReliefCodeDal.

1.2.4.1. Overzicht referentie elementen

Referentie element

Definitie

Formaat

Card

diepte

Diepte t.o.v. omgeving in meter.

CHARACTERSTRING

1

steilste verhang

Steilste verhang

CHARACTERSTRING

1

maximaal hoogteverschil

Maximaal hoogteverschil binnen de vorm in meters.

CHARACTERSTRING

1

maximaal verval

Maximaal verval in meters.

CHARACTERSTRING

1

code

Code van relief dal.

CHARACTERSTRING

1

1.2.5. Referentielijst ReliefCodeNietDal

Naam

ReliefCodeNietDal

Herkomst

BRO

Definitie

Aanduiding voor soort ReliefCodeNietDal.

1.2.5.1. Overzicht referentie elementen

Referentie element

Definitie

Formaat

Card

reliëf

Relief.

CHARACTERSTRING

1

helling

Helling.

CHARACTERSTRING

1

lokaal maximaal hoogteverschil

Lokaal maximaal hoogteverschil in meters.

CHARACTERSTRING

1

code

Code van relief niet-dal.

CHARACTERSTRING

1

1.2.6. Referentielijst Landvormgroep

Naam

Landvormgroep

Herkomst

BRO

Definitie

Aanduiding voor soort Landvormgroep.

Toelichting

Landvormgroepen worden op basis van genese en vormkenmerken verder onderverdeeld in landvormsubgroepen.

1.3. Unions

1.3.1. Union Reliefcode

Naam

Reliefcode

Herkomst

BRO

Definitie

Een samengestelde waardes voor reliefcode waarbij een gekeuze gemaakt moet worden tussen dalwaarde (ReliefCodeDalWaarde) en niet-dalwaarde (ReliefCodeNietDalWaarde).

1.3.1.1. Overzicht keuze elementen

Union element

Definitie

Formaat

Card

reliefCodeDalWaarde

 

ReliefCodeDal

1

reliefCodeNietDalWaarde

 

ReliefCodeNietDal

1

1.4. Gestruktureerde datatypen

1.4.1. Gestructureerd datatype Landvormeenheid

Naam

Landvormeenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een landvormeenheid geclassificeerd aan de hand van 7 geomorfologische kenmerken.

Toelichting

Deze 7 kenmerken zijn als eigenschappen toegevoegd aan dit object. EXAMPLE 22R21dl De reliëfcode 22 staat voor ondiepe dalen, met zeer gering verhang (<1°) en een zeer geringe hoogteverschillen binnen de landvorm (¼ tot ½m). De R in de code staat voor de vormgroep dalen. Code 2 in het onderdeel genese geeft aan dat het een dal is dat hoofdzakelijk is ontstaan door erosie onder periglaciale omstandigheden, waarbij de ondergrond permanent bevroren was (permafrost), en periodiek overvloedige hoeveelheden sneeuwsmeltwater afstroomden. De landvormcode 1 geeft in combinatie met de vormgroep- en genesecode aan dat het de landvorm droogdal betreft. De lettercombinatie dl in het onderdeel toevoeging geeft weer dat de landvorm bedekt of (gedeeltelijk) opgevuld is met dekzand of (zandige)löss. Er is bij deze landvorm geen morfologisch proces actief.

1.4.1.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

relief

Typering van de verticale dimensie van de landvormeenheid.

ReliefType

1

toevoeging relief

Nadere typering van het reliëf en/of typering van de (relatieve) hoogteligging van de landvormeenheid.

ToevoegingRelief

0 .. 2

actief proces

Onderverdeling van landvormeenheden naar het wel of niet onderhevig zijn aan een actief vormingsproces. Indien er geomorfologische processen actief op een landvorm inwerken wordt dit in dit attribuut aangegeven.

Boolean

1

landvorm subgroep

Vormen binnen de landvormgroep en dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken.

LandvormSubgroepType

1

toevoeging bedekking

Typering van de landvormsubgroep bedekkende laag.

ToevoegingBedekking

0 .. 3

1.4.2. Gestructureerd datatype LandvormSubgroepType

Naam

LandvormSubgroepType

Herkomst

BRO

Definitie

Vormen binnen de landvormgroep en dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken. Landvormgroepen worden op basis van genese onderverdeeld. Er zijn 10 genetische processen die van invloed kunnen zijn op de landvorm.

1.4.2.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

identificatie

De unieke aanduiding van een landvormsubgroep.

Identifier

1

landvormgroep

Een groep van landvormen die in hun uiterlijke gedaante bepaalde geomorfologische kenmerken gemeenschappelijk hebben.

Landvormgroep

1

genese

De ontstaanswijze van landvormen.

Genese

1

1.4.3. Gestructureerd datatype ReliefType

Naam

ReliefType

Herkomst

BRO

Definitie

Typering van de verticale dimensie van de landvormeenheid.

1.4.3.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

reliefCode

 

Reliefcode

1

reliefKlasse

 

ReliefKlasse

1

1.4.4. Gestructureerd datatype Bestand

Naam

Bestand

Herkomst

BRO

Definitie

De typering van de hoogte informatie.

Toelichting

De naam en versie van het bestand met hoogte informatie dat, binnen een GeomorfologischVlakCollectie, is gebruikt bij het afbakenen en classificeren van de GeomorfologischeVlakken.

1.4.4.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

naam

De naam of beschrijving van het bestand met hoogte informatie.

NaamBestand

1

versie

De versie van het bestand met hoogte informatie.

CHARACTERSTRING

1

1.5. Primitieve datatypen

1.5.1. Primitief datatype Identifier

Naam

Identifier

Definitie

Externe unieke object-identifier gepubliceerd door de verantwoordelijke instantie, die kan worden gebruikt door externe toepassingen om te verwijzen naar het ruimtelijke object. (bron: INSPIRE)

1.5.2. Primitief datatype EX_Extent

Naam

EX_Extent

Definitie

Information about spatial, vertical, and temporal extent. (bron: ISO 19115:2006)

1.5.3. Primitief datatype GM_MultiSolid

Naam

GM_MultiSolid

Definitie

Multivolume. Verzameling van volumes die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Solid). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.5.4. Primitief datatype GM_MultiSurface

Naam

GM_MultiSurface

Definitie

Multivlak. Verzameling van vlakken die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Surface). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.6. Codelijsten

ReliefKlasse

Aanduiding voor soort ReliefKlasse.

Inventarisatiemethode

Aanduiding voor soort Inventarisatiemethode

1.7. Enumeraties

NaamBestand

Aanduiding voor naam van een bestand.

Soort

Aanduiding voor soort Bestand.

1.8. Attribuut- en relatiesoort details

1.8.1. Objecttype Geomorfologische kaart

1.8.1.1. Attribuutsoort details Geomorfologische kaart identificatie

Naam

identificatie

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke identificatie van een Geomorfologische vlakcollectie.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Identifier

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.1.2. Attribuutsoort details Geomorfologische kaart naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

De naam van de verzameling.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

de unieke identificatie van een deelverzameling van het model (kaart) bijvoorbeeld het kaartbladnummer of de naam van het project.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.1.3. Attribuutsoort details Geomorfologische kaart soort

Naam

soort

Herkomst

BRO

Definitie

De soort verzameling van het model.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

de documentatie van een verzameling bij elkaar horende geomorfologische kaartvlakken. Bijvoorbeeld in de vorm van beschrijvende rapportage bij actualisaties

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Soort

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.1.4. Attribuutsoort details Geomorfologische kaart bron

Naam

bron

Herkomst

BRO

Definitie

De typering van de hoogte informatie.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De naam en versie van het bestand met hoogte informatie dat, binnen een Geomorfologisch vlakcollectie, is gebruikt bij het afbakenen en classificeren van de geomorfologische vlakken.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Ja

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Bestand

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.1.5. Attribuutsoort details Geomorfologische kaart bereik

Naam

bereik

Herkomst

ISO 19115:2006 Metadata (Corrigendum)

Definitie

De omhullende begrenzing van het gebied waar het model geheel binnen valt.

Herkomst definitie

ISO 19115:2006

Toelichting

De begrenzing is aangegeven door een rechthoek met de linker bovenhoek en rechter onderhoek.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

EX_Extent

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.1.6. Attribuutsoort details Geomorfologische kaart inventarisatiemethode

Naam

inventarisatiemethode

Herkomst

BRO

Definitie

De inventarisatiemethode die is gebruikt.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Als kartering oude stijl is dan is de hoogtepunten kaart (schaal 1:10 000) gebruikt niet vastgelegd is welke versie, dus het attribuut versie is voidable. De naam en versie van het bestand met hoogte informatie dat, binnen een Geomorfologisch vlakcollectie, is gebruikt bij het afbakenen en classificeren van de Geomorfologische vlakken.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Inventarisatiemethode

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.1.7. Attribuutsoort details Geomorfologische kaart schaal

Naam

schaal

Herkomst

BRO

Definitie

De schaal waarop de gegevens zijn ingewonnen.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De kaartschaal van de geomorfologische kaart is 1:50.000, waarop de karteermethode en nauwkeurigheid (detaillering van de gebruikte classificatie) is afgestemd

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Integer

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.1.8. Attribuutsoort details Geomorfologische kaart beginLifespanVersion

Naam

beginLifespanVersion

Herkomst

BRO

Definitie

Date and time at which this version of the spatial object was inserted or changed in the spatial data set.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

DatumTijd

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.1.9. Attribuutsoort details Geomorfologische kaart endLifespanVersion

Naam

endLifespanVersion

Herkomst

BRO

Definitie

Date and time at which this version of the spatial object was superseded or retired in the spatial data set.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

DatumTijd

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.1.10. Relatiesoort details Geomorfologische kaart bestaat uit

Naam

bestaat uit

Definitie

De unieke aanduiding van elk Geomorfologisch vlak waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1 .. *

Gerelateerd objecttype

Geomorfologisch vlak

1.8.1.11. Relatiesoort details Geomorfologische kaart is gedocumenteerd in

Naam

is gedocumenteerd in

Definitie

De unieke aanduiding van een CI_Citation waarin de Geomorfologische vlakcollectie is gedocumenteerd.

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

CI_Citation

1.8.1.12. Relatiesoort details Geomorfologische kaart bestaat uit

Naam

bestaat uit

Definitie

De unieke aanduiding van elke Dijk van geomorfologisch belang waaruit de Geomorfologische kaart bestaat.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1 .. *

Gerelateerd objecttype

Dijk van geomorfologisch belang

1.8.2. Objecttype Dijk van geomorfologisch belang

1.8.2.1. Attribuutsoort details Dijk van geomorfologisch belang identificatie

Naam

identificatie

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van een Dijk van geomorfologisch belang.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Een externe object-ID is een unieke object-identifier die door de verantwoordelijke instantie is gepubliceerd en die door externe toepassingen kan worden gebruikt om naar het ruimtelijke object te verwijzen. De identifier is een identifier van het ruimtelijke object en niet een identifier van het fenomeen in de echte wereld.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Identifier

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.3. Objecttype Geomorfologisch vlak

1.8.3.1. Attribuutsoort details Geomorfologisch vlak identificatie

Naam

identificatie

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van een Geomorfologisch vlak.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Een externe object-ID is een unieke object-identifier die door de verantwoordelijke instantie is gepubliceerd en die door externe toepassingen kan worden gebruikt om naar het ruimtelijke object te verwijzen. De identifier is een identifier van het ruimtelijke object en niet een identifier van het fenomeen in de echte wereld.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Identifier

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.3.2. Attribuutsoort details Geomorfologisch vlak landvormeenheid

Naam

landvormeenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een landvormeenheid geclassificeerd aan de hand van 7 geomorfologische kenmerken.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Deze 7 kenmerken zijn als eigenschappen toegevoegd aan dit object. EXAMPLE 22R21dl De reliëfcode 22 staat voor ondiepe dalen, met zeer gering verhang (<1°) en een zeer geringe hoogteverschillen binnen de landvorm (¼ tot ½m). De R in de code staat voor de vormgroep dalen. Code 2 in het onderdeel genese geeft aan dat het een dal is dat hoofdzakelijk is ontstaan door erosie onder periglaciale omstandigheden, waarbij de ondergrond permanent bevroren was (permafrost), en periodiek overvloedige hoeveelheden sneeuwsmeltwater afstroomden. De landvormcode 1 geeft in combinatie met de vormgroep- en genesecode aan dat het de landvorm droogdal betreft. De lettercombinatie dl in het onderdeel toevoeging geeft weer dat de landvorm bedekt of (gedeeltelijk) opgevuld is met dekzand of (zandige)löss. Er is bij deze landvorm geen morfologische proces actief.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Ja

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Landvormeenheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.8.4. Referentielijst ToevoegingRelief

1.8.4.1. Referentie element details ToevoegingRelief code

Naam

Code

Herkomst

BRO

Definitie

Code van toevoeging relief.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.4.2. Referentie element details ToevoegingRelief omschrijving

Naam

Omschrijving

Herkomst

BRO

Definitie

Omschrijving van toevoeging relief.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.5. Referentielijst Genese

1.8.5.1. Referentie element details Genese code

Naam

Code

Herkomst

BRO

Definitie

Code van genese.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.5.2. Referentie element details Genese Vormbepalende factoren

Naam

Vormbepalende factoren

Herkomst

BRO

Definitie

Vormbepalende factoren van genese.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.6. Referentielijst ReliefCodeDal

1.8.6.1. Referentie element details ReliefCodeDal diepte

Naam

diepte

Herkomst

BRO

Definitie

Diepte t.o.v. omgeving in meter.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.6.2. Referentie element details ReliefCodeDal steilste verhang

Naam

steilste verhang

Herkomst

BRO

Definitie

Steilste verhang

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.6.3. Referentie element details ReliefCodeDal maximaal hoogteverschil

Naam

maximaal hoogteverschil

Herkomst

BRO

Definitie

Maximaal hoogteverschil binnen de vorm in meters.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.6.4. Referentie element details ReliefCodeDal maximaal verval

Naam

maximaal verval

Herkomst

BRO

Definitie

Maximaal verval in meters.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.6.5. Referentie element details ReliefCodeDal code

Naam

code

Herkomst

BRO

Definitie

Code van relief dal.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.7. Referentielijst ReliefCodeNietDal

1.8.7.1. Referentie element details ReliefCodeNietDal reliëf

Naam

reliëf

Herkomst

Referentie element

Definitie

Relief.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.7.2. Referentie element details ReliefCodeNietDal helling

Naam

helling

Herkomst

Referentie element

Definitie

Helling.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.7.3. Referentie element details ReliefCodeNietDal lokaal maximaal hoogteverschil

Naam

lokaal maximaal hoogteverschil

Herkomst

Referentie element

Definitie

Lokaal maximaal hoogteverschil in meters.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.7.4 Referentie element details ReliefCodeNietDal code

Naam

code

Herkomst

Referentie element

Definitie

Code van relief niet-dal.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.8. Keuze Reliefcode

1.8.8.1. Union element details Reliefcode reliefCodeDalWaarde

Naam

reliefCodeDalWaarde

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

ReliefCodeDal

1.8.8.2. Union element details Reliefcode reliefCodeNietDalWaarde

Naam

reliefCodeNietDalWaarde

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

ReliefCodeNietDal

1.8.9. Gestructureerd datatype Landvormeenheid

1.8.9.1. Data element details Landvormeenheid relief

Naam

relief

Herkomst

BRO

Definitie

Typering van de verticale dimensie van de landvormeenheid.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

ReliefType

1.8.9.2. Data element details Landvormeenheid toevoeging relief

Naam

toevoeging relief

Herkomst

BRO

Definitie

Nadere typering van het reliëf en/of typering van de (relatieve) hoogteligging van de landvormeenheid.

Indicatie kardinaliteit

0 .. 2

Formaat

ToevoegingRelief

1.8.9.3. Data element details Landvormeenheid actief proces

Naam

actief proces

Herkomst

BRO

Definitie

Onderverdeling van landvormeenheden naar het wel of niet onderhevig zijn aan een actief vormingsproces. Indien er geomorfologische processen actief op een landvorm inwerken wordt dit in dit attribuut aangegeven.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Boolean

1.8.9.4. Data element details Landvormeenheid landvorm subgroep

Naam

landvorm subgroep

Herkomst

BRO

Definitie

Vormen binnen de landvormgroep en dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

LandvormSubgroepType

1.8.9.5. Data element details Landvormeenheid toevoeging bedekking

Naam

toevoeging bedekking

Herkomst

BRO

Definitie

Typering van de landvormsubgroep bedekkende laag.

Indicatie kardinaliteit

0 .. 3

Formaat

ToevoegingBedekking

1.8.10. Gestructureerd datatype LandvormSubgroepType

1.8.10.1. Data element details LandvormSubgroepType identificatie

Naam

identificatie

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van een landvormsubgroep.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Identifier

1.8.10.2. Data element details LandvormSubgroepType landvormgroep

Naam

landvormgroep

Herkomst

BRO

Definitie

Een groep van landvormen die in hun uiterlijke gedaante bepaalde geomorfologische kenmerken gemeenschappelijk hebben.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Landvormgroep

1.8.10.3. Data element details LandvormSubgroepType genese

Naam

genese

Herkomst

BRO

Definitie

De ontstaanswijze van landvormen.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Genese

1.8.11. Gestructureerd datatype ReliefType

1.8.11.1. Data element details ReliefType reliefCode

Naam

reliefCode

Herkomst

BRO

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Reliefcode

1.8.11.2. Data element details ReliefType reliefKlasse

Naam

reliefKlasse

Herkomst

BRO

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

ReliefKlasse

1.8.12. Gestructureerd datatype Bestand

1.8.12.1. Data element details Bestand naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

De naam of beschrijving van het bestand met hoogte informatie.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

NaamBestand

1.8.12.2. Data element details Bestand versie

Naam

versie

Herkomst

BRO

Definitie

De versie van het bestand met hoogte informatie.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.8.13. Codelijst details ReliefKlasse

Definitie

Aanduiding voor soort ReliefKlasse.

Code

Naam

Definitie

 

Kartering oude stijl

 
 

Kartering nieuwe stijl

 

1.8.14. Codelijst details Inventarisatiemethode

Definitie

Aanduiding voor soort Inventarisatiemethode

Code

Naam

Definitie

1.8.15. Enumeratie details NaamBestand

Definitie

Aanduiding voor naam van een bestand.

Code

Naam

Definitie

 

AHN

 
 

Topografische hoogtelijnenkaart

 

1.8.16. Enumeratie details Soort

Definitie

Aanduiding voor soort Bestand.

Code

Naam

Definitie

 

kaartblad

 
 

onderzoeksgebied

 

Toelichting

Het Model geomorfologie is een van de registratieobjecten in het domein van bodem- en grondonderzoek. Het is erop gericht om gegevens te produceren over de vorm van het aardoppervlak. Het is nodig de vormen en eigenschappen van het aardoppervlak te kennen voor ruimtelijke planvorming, voor realisatie en onderhoud van infrastructuur, voor onderwijs, onderzoek en advies m.b.t. natuur, landschap en archeologie.

De Geomorfologische kaart is een van de registratieobjecten in de BRO, en wordt aangeduid als een ‘model’. Voor de Geomorfologische kaart betekent dit dat de kaart zelf het ‘model’ is dat tot stand gekomen is via een interpretatie van het Actuele Hoogtebestand Nederland (AHN) en de Bodemkaart 1: 50:000. Deze laatste is ook als registratieobject in de BRO is opgenomen.

Geomorfologie is de wetenschap die zich bezig houdt met het bestuderen van de vormen van het aardoppervlak en de processen die bij het ontstaan daarvan een rol spelen of hebben gespeeld. De geomorfologische kaart (het ‘model’) is het product van een kartering van reliefpatronen op basis van hoogtegegevens van het aardoppervlak, gecombineerd met hulpinformatie over de opbouw en samenstelling van de bodem en de ondergrond en actuele- en historische landgebruiksdata. Daarnaast vindt in het veld een controle van de kartering plaats waarbij op basis van visuele waarnemingen waar nodig wijzigingen in de begrenzing landvorm worden aangebracht.

2.1. Geomorfologisch onderzoek en -kartering

Geomorfologisch onderzoek is gericht op het produceren van gegevens over de vormen en patronen van het aardoppervlak en de invloed daarvan op het landgebruik en de ruimtelijke inrichting. Vaak wordt het onderzoek uitgevoerd omdat men de opbouw van het landschap moet kennen voor:

  • Beheer en ontwikkeling van natuur en landschap (Kwakernaak et al., 2015)

  • Ruimtelijk planning en duurzame ruimtelijke ontwikkeling ten behoeve van grootschalige infrastructurele projecten en ruimtelijke klimaatadaptatie ()

  • Aardkundige waarden; waarbij het landschap van een waardering wordt voorzien [Koomen-Maas2004].

  • Monitoring; het volgen van veranderingen van het landschap en het reliëf [Koomen-Maas2004].

  • Archeologie; de gaafheid van de geomorfologie speelt mee bij het bepalen de archeologische verwachting [Koomen-Maas2004].

Onderzoek en educatie; de geomorfologische kaart en kennis van de geomorfologie is belangrijk bij environmental science studies en onderzoeken in dat vakgebied [Koomen-Maas2004].

2.2. Gebruikersperspectief

De informatie op de Geomorfologische Kaart van Nederland 1:50.000, die de basis vormt voor het geomorfologisch model in de Basisregistratie Ondergrond, heeft betrekking op reliëf, genese en ouderdom van het landschap. Er wordt continu gewerkt aan actualisatie en verdere detaillering. De kaart geeft veelal nog geen informatie over de stedelijke gebieden. De geomorfologische kaart is geschikt voor het vaststellen van aardkundige waarden, monitoring van veranderingen in het landschap, het maken van Omdat informatie in het stedelijk gebied ontbreekt is de geomorfologische kaart niet geschikt is voor het oplossen van stedelijke vraagstukken. De beoordeling of het geleverde informatieniveau nog bruikbaar is voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.

De geomorfologische kaart is geschikt voor het afleiden van thematische kaarten ten behoeve van bovengenoemde toepassingen. Deze thematische kaarten vallen echter niet binnen de verantwoordelijkheid van de Basisregistratie Ondergrond. In het gebruik voor nationale, regionale en lokale toepassingen geldt dat de informatiebehoefte per oppervlakte-eenheid toeneemt naarmate het probleem grootschaliger (lokaler) wordt. De opnameschaal van de data is 1:50.000 en geeft op dat schaalniveau het bijbehorende detail. De beoordeling of het geleverde informatieniveau overeenkomt met de informatiebehoefte voor de specifieke vraagstelling is ter beoordeling aan de gebruiker.

2.3. Classificatie, legenda en geomorfologische karteringen

Met ingang van 2017 heeft de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000 een nieuwe opzet, is de terminologie aangepast en is de gebruikte classificatie herzien.

De klassen die we op de geomorfologische kaart onderscheiden noemen we landvormen. Voor de classificatie van de landvormen worden drie niveaus gehanteerd. Op het hoogste niveau worden 11 landvormgroepen onderscheiden die in hun uiterlijke gedaante bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben zoals bijvoorbeeld terrassen, dalen en vlakten. Landvormgroepen worden op basis van hun genese verder onderverdeeld in subgroepen voor de landvorm; de landvormgroep ‘vlakte’ wordt onderverdeeld in bijvoorbeeld dekzandvlakten, vlakten van getij-afzettingen en rivierkomvlakten. Het laagste indelingsniveau is dat van de ‘landvormeenheid’, waarbij de subgroepen worden onderverdeeld naar reliëf, de aanwezigheid van afwijkende geologische afzettingen in de bovengrond en of sprake is van een actief morfologisch proces.

De klassen voor geomorfologische eenheden vormen de brug tussen waarneming en model. Het is een in klasse gevatte karakteristiek van de landvorm. Bestond de oude classificatie nog uit drie onderdelen, in de nieuwe opzet bestaat deze voor een geomorfologische eenheid uit 7 onderdelen:

  • Vormgroep

  • reliëf

  • Genese: de ontstaanswijze van landvormen

  • Landvormsubgroep

  • Toevoeging bovengrond

  • Toevoeging lokale reliëfaspecten

  • Toevoeging dynamiek

NOOT

Een uitgebreide toelichting op de legenda van de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50 000 is online beschikbaar [Maas2017].

2.3.1. Versiebeheer

De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk via www.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.

Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.

2.3.2. Vormgroep

Tot een vormgroep behoren landvormen die in hun uiterlijke gedaante bepaalde kenmerken gemeenschappelijk hebben. Binnen de landvormen worden 11 vormgroepen onderscheiden. De vormgroepen zijn individueel te onderscheiden landvormen en gerangschikt naar de sterkte van het reliëf. Van (sterk) boven hun omgeving uitstekend naar (sterk) beneden hun omgeving liggend. Niet alle landvormen Als zijn als gevolg van de kaartschaal 1:50.000 zijn niet overal alle landvormen overal individueel te karteren. In die gevallen zijn de Geomorfologische patronen die meerdere landvormen omvatten worden landvormen die er voorkomen samengevoegd in de zogenaamde worden tot de vormgroep complexe landvormen in één vormgroep gerekend. Voor elke landvormgroep gelden specifieke reliëfklassen. [Maas2017]

2.3.3. Reliëf

Reliëf is de verticale dimensie van het landschap; het geheel van hoogtes en laagtes in het landschap. De reliëfcode die gebruikt wordt in de codering van de geomorfologische eenheden is een classificatie op basis van een aantal reliëfkenmerken. Voor de niet-dalvormige landvormgroepen geldt de indeling waarbij het reliëf uit twee onderscheidende kenmerken bestaat:

  • het lokaal maximaal hoogteverschil

  • de hoek van de steilste helling van de vorm.

Alleen voor de vormgroep dalvormige laagten (dalen) geldt een classificatie, waarbij vier reliëfkenmerken onderscheidend zijn:

  • diepte van de dalinsnijding,

  • het maximaal verhang,

  • het lokaal maximaal reliëfverschil binnen de vormeenheid

  • het maximaal verval.

Relief in de geomorfologische kaart is een relatieve maat. De hoogteklassen geven de hoogte van de landvorm weer ten opzichte van de voor die specifieke landvorm relevante omgeving. De afstand tot het referentiepunt is afhankelijk van de grootte van de geomorfologische eenheid.

De toevoeging reliëf geeft aanvullende informatie over het reliëf. Er zijn 5 verschillende reliëf-toevoegingen onderscheiden. In een aantal gevallen komen reliëfverschillen voor die niet onderscheidend zijn qua vormgroep en reliëfklasse, maar wel relevante informatie bevatten voor het kaartbeeld.[Maas2017]

2.3.4. Genese: de ontstaanswijze van landvormen

Het buitenste deel van het de aardkorst is onderhevig aan de inwerking van allerlei fysische, chemische en biologische processen. Door deze processen, waarvan sommige nauwelijks waarneembaar zijn, en andere zich catastrofaal snel voltrekken, verandert de vorm van het aardoppervlak en ontstaan de landvormen.

De landschapsvormen in Nederland zijn vooral ontstaan onder invloed van landijs (stuwwallen en smeltwaterdalen), wind (dekzandruggen, dekzandvlaktes, zandduinen en lössvlaktes), rivieren (stroomruggen en kommen), de zee (op- en aanwasvlaktes en geulen) en veenvorming (veenvlaktes). In Zuid-Nederland is tektoniek van invloed geweest op het ontstaan van hoogtes en laagtes. En in de recente tijd is door allerlei ingrepen van de mens het reliëf vervlakt of juist versterkt. Er zijn 10 vormbepalende factoren onderscheiden. [Maas2017]

2.3.5. Landvormsubgroep

Vormen binnen de vormgroep en met dezelfde genese, maar met andere specifieke vormkenmerken. [Maas2017]

2.3.6. Toevoeging ‘Bovengrond’

Met deze toevoeging wordt aanvullende informatie geven over afwijkende sedimentpakketten die van invloed zijn op de uiterlijke reliëfkenmerken van de landvorm. Alleen in die gevallen waar de landvorm qua reliëf afwijkt door een min of meer lokaal voorkomende bedekking met een afwijkend sediment (textuur) wordt deze toevoeging toegepast. Niet bij alle landvormen wordt informatie gegeven over afdekkende lagen, omdat die niet van invloed is op het reliëf. Daarvoor is de Bodemkaart van Nederland 1:50.000 beschikbaar.

Omdat tijdens het karteren niet altijd duidelijk was of de toevoeging van toepassing was op het gehele kaartvlak is de indicatie 'al dan niet' (y) geïntroduceerd. Deze indicatie kan in combinatie met alle toevoegingen worden gebruikt. Bijvoorbeeld de toevoeging 'ya' betekent: al dan niet met oud-bouwlanddek. Oude-bouwlanddekken komen op bepaalde landvormsubgroepen veelvuldig voor, maar het is onzeker of dit fenomeen op alle onderscheiden kaarteenheden van deze landvormsubgroep in een bepaalde regio voorkomt. Is het zeker dat een oud-bouwlanddek op een bepaalde kaarteenheid voorkomt, dan wordt de toevoeging 'a' zonder 'y' weergegeven. Voor de codering van de toevoegingen wordt een kleine letter gebruikt. [Maas2017]

2.3.7. Actieve processen

Indien er geomorfologische processen actief op een landvorm inwerken krijgt de landvorm de aanduiding dynamiek. De aanduiding dynamiek is een aanvulling op het onderdeel genese van de vormeenheid en sluit aan bij de vormbepalende factor die van toepassing is. Er zijn 5 vormbepalende factoren die in combinatie met de aanduiding dynamiek kunnen voorkomen.

  • 1. Fluviatiel – buitendijks rivierengebied en beekdalen

  • 2. Marien – buitendijks kustgebied onder invloed van getij

  • 3. Eolisch – kustduinen en stuifzandduinen

  • 4. Denudatie – hellingerosie stuwwallen, wanden en dalen

  • 5. Organogeen – veengroei in dalen en terreindepressies

Overige processen zoals glaciale-, en periglaciale processen komen in Nederland onder de huidige klimatologische omstandigheden niet voor. Tectonische en lacustriene processen doen zich wel actief voor in Nederland, maar deze leiden niet tot karteerbare 'nieuwe' vormeenheden op de kaart. Bij landvormen die door de mens gevormd zijn wordt niet aangegeven of het vormbepalend proces nog gaande is of niet. Actieve antropogene processen spelen zich af op een andere tijdschaal dan de Geomofologische kaart van Nederland omvat.

2.4. Dijken van geomorfologisch belang

Of een landvorm onderhevig is aan actieve fluviatiele of mariene processen is afhankelijk van het feit of de vormen binnen- of buitendijks liggen. Voor de karakterisering van de landvorm is dat essentieel. (Primaire) dijken vormen de scheiding tussen actieve en niet-actieve landvormen.

2.5. Inventarisatiemethoden

2.5.1. Kartering ‘oude stijl’ (1960-1990)

Het proces van opnemen en vervaardigen van de geomorfologische kaart bestond uit verschillende stappen. Eerst werd hulpinformatie aangemaakt. Dit gebeurde per deelgebied, een zogenaamd kaartblad. Op basis van de hoogtepunten kaart (schaal 1:10 000) werd een gedetailleerde hoogtelijnenkaart vervaardigd, met een minimaal hoogteverschil van 0,25 meter. Op basis van deze hoogtelijnenkaart en indien beschikbaar de bodemkaart en geologische informatie werd een eerste zogenaamde geomorfologische ‘schetskaart’ (schaal 1:25 000) vervaardigd. Met deze ‘schetskaart’ gingen karteerders het veld in. Deze ‘schetskaart’ werd in het veld gecontroleerd, aangepast en aangevuld. Indien nodig voerden karteerders aanvullend booronderzoek van het type bodemkundig boormonster beschrijving en bodemkundig boormonsteronderzoek uit.

Deze verbeterde ‘schetskaarten’ werden op de topografische kaart (1:50 000) gelegd waaruit infrastructuur werd overgenomen en werden de vlakken voorzien van de codes voor reliëf en de geomorfologische subgroep en eventuele toevoegingen. Vervolgens vond op het resultaat (kaartblad) een eindcontrole plaats waarbij het gehele blad met verschillende inhoudelijk deskundigen werd bekeken, besproken en eventueel nog werd aangepast. Daarna werd het geomorfologische kaartblad (schaal 1:50 000) in kleur afgedrukt en de toelichting op het kaartblad uitgegeven. De kaartschaal bepaalt mede de mate van detail en minimale grote van landvormen die op de kaart kan worden weergegeven. Om druktechnische redenen en vanwege de leesbaarheid waren de afmetingen van kaartvlakken aan minimumgrenzen gebonden.Voor die delen van Nederland die volgens deze methode zijn gekarteerd geldt een kaartschaal van 1:50.000 en daarvoor geldt dat de afmeting van de kleinst weergegeven landvormen ca. 10 ha. is (1 cm<sup>2<sup> op de kaart = 25 ha. in het terrein).

Tussen 1990 en 1998 vonden geen karteringen plaats.

2.5.2. Kartering ‘nieuwe stijl’ (1998–heden)

Inmiddels is er meer c.q. gedetailleerdere (hulp)informatie beschikbaar, zoals het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), luchtfoto’s, de bodemkaart van Nederland 1:50 000 en bodemkundige detailkarteringen. Het AHN vormt de basis van de digitale kartering van aardvormen en patronen. In combinatie met de (hulp)informatie worden landvormen geclassificeerd en definitief begrensd. Daarnaast vindt onderzoek in het veld plaats. Een veldonderzoek bestaat uit controle van de ‘digitale’ kartering, het inwinnen van aanvullende informatie en op basis daarvan en van waarnemingen in het veld het opnemen en/of wijzigen van landvormgrenzen.

2.5.3. De kaartschaal

De kaartschaal bepaalt mede de mate van detail waarmee de bodemgesteldheid kan worden weergegeven. In het verleden waren, om druktechnische redenen en vanwege de leesbaarheid van de analoge kaart, de afmetingen van kaartvlakken aan minimumgrenzen gebonden. Voor de kaartschaal 1:50 000 waren de kleinste vlakken die werden opgenomen, vlakken die ca. 10 ha. representeerden (1 cm<sup>2<sup> op de kaart = 25 ha. in het terrein). Tegenwoordig worden veel kleinere kaartvlakken gekarteerd. De mate van detail van de huidige geomorfologische kaart komt dichterbij de 1:25.000 en voor sommige gebieden zelfs 1:10.000.

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

REGIS II (Hydrogeologisch model)

Versie: 0.99

Datum: 07 mei 2019

Inhoud

Artikel 1 Definities

490

1.1

Objecttypen

490

1.2

Referentielijsten

495

1.3

Gestruktureerde datatypen

495

1.4

Primitieve datatypen

497

1.5

Enumeraties

497

1.6

Attribuut- en relatiesoort details

497

Toelichting

515

2.1

Beschrijving

515

2.2

Versiebeheer

515

2.3

Modelonzekerheden

515

2.4

Doel en gebruik

515

2.5

Kwaliteitsaspecten

515

2.6

Metadata

519

Artikel 1. Definities

Bijlage 263337.png
REGIS II (Hydrogeologisch model) – overzicht

1.1. Objecttypen

1.1.1. Objecttype Model

Naam

Model

Herkomst

BRO

Definitie

Een versie van het ondergrondmodel REGIS, bestaande uit één of meer modelgebieden.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

naam

Naam van de modelversie.

CHARACTERSTRING

1

versie

Versienummer.

CHARACTERSTRING

1

datum ingang

Eerste dag waarop de modelversie actueel is.

Datum

1

datum einde

Laatste dag waarop de modelversie actueel is.

Datum

0 .. 1

dekkingsgebied

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

GM_Surface

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Model is specialisatie van Registratieobject

Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO).

Model [1] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1 .. *]

De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld.

1.1.2. Objecttype Modelgebied

Naam

Modelgebied

Herkomst

BRO

Definitie

Een versie van een modelgebied.

Herkomst definitie

BRO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

naam

Naam van een modelgebiedversie.

CHARACTERSTRING

1

versie

Versienummer.

CHARACTERSTRING

1

datum ingang

Eerste dag waarop het modelgebied actueel is.

Datum

1

datum einde

Laatste dag waarop het modelgebied actueel is.

Datum

0 .. 1

dekkingsgebied

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

GM_Surface

1

grensvlak top

Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP.

CV_Coverage

1

freatisch vlak

Het freatische vlak is de bovenkant van de grondwaterspiegel, het vlak waar de druk in het grondwater gelijk is aan de atmosferische druk.

CV_Coverage

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Model [1] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1 .. *]

De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld.

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1 .. *]behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort.

Laag [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt.

1.1.3. Objecttype Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

Naam

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

Herkomst

BRO

Definitie

Een in een modelgebied gebruikt boormonsterbeschrijving waarbij een interpretatie in hydrogeologische eenheden is gemaakt.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

Bij het construeren van een modelgebiedversie wordt op een zeker moment een momentopname (snapshot) gemaakt van de boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boorbeschrijvingsintervallen in de bron-databank. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden vervolgens gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname in de bron-databank worden aangebracht, zullen daarom niet zichtbaar zijn in de betreffende modelgebiedversie.

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

boornummer

Unieke aanduiding van het boormonsterbeschrijving.

CHARACTERSTRING

1

geometrie

Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterbeschrijving.

GM_Point

1

einddiepte

Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Integer

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1 .. *]behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort.

Boorbeschrijvingsinterval [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt.

Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval [1 .. *] behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijvingGeïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval behoort.

1.1.4. Objecttype Boorbeschrijvingsinterval

Naam

Boorbeschrijvingsinterval

Herkomst

BRO

Definitie

Boorbeschrijvingsinterval van een in een modelgebied Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

BRO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

interval

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Interval

1

lithologie

Code die de lithologie van het interval aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

zandmediaanklasse

Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

grindmediaanklasse

Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

CHARACTERSTRING

1

bijmenging klei

Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging silt

Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging zand

Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging grind

Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging humus

Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Boorbeschrijvingsinterval [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt.

1.1.5. Objecttype Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval

Naam

Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval

Herkomst

BRO

Definitie

De hydrogeologische eenheid waartoe het interval behoort

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

hydrogeologische eenheid

Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd.

Hydrogeologische eenheid

1

interval

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Interval

1

horizontale doorlatendheid

Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in horizontale richting in meter per dag.

REAL

1

verticale doorlatendheid

Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in verticale richting in meter per dag.

REAL

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval [1 .. *] behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval behoort.

1.1.6. Objecttype Laag

Naam

Laag

Herkomst

BRO

Definitie

Een volume van een hydrogeologische eenheid die in een modelgebiedversie is opgenomen en die aan de top en basis begrensd wordt door grensvlakken.

Herkomst definitie

BRO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

grensvlak top

De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag.

Grensvlak

1

grensvlak basis

De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag.

Grensvlak

1

dikte

Dikte van de laag.

Dikte

1

hydrogeologische eenheid

Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd.

Hydrogeologische eenheid

1

breuk

De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden.

GM_MultiCurve

0 .. *

karteergebied

Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd.

GM_Surface

1 .. *

horizontale doorlatendheid

Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in horizontale richting in meter per dag.

Doorlatendheid

0 .. 1

verticale doorlatendheid

Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in verticale richting in meter per dag.

Doorlatendheid

0 .. 1

transmissiviteit

Doorlaatvermogen; maat voor het vermogen van een watervoerend pakket om water door te laten in vierkante meters per dag (m2/d).

CV_Coverage

0 .. 1

verticale weerstand

Weerstand die een bepaalde laag biedt tegen een verticale grondwaterstroming in dagen.

CV_Coverage

0 .. 1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Laag [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt.

1.2. Referentielijsten

1.2.1. Referentielijst Hydrogeologische eenheid

Naam

Hydrogeologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd.

1.2.1.1. Overzicht referentie elementen

Referentie element

Definitie

Formaat

Card

code

Unieke, identificerende code van de hydrogeologische eenheid.

CHARACTERSTRING

1

naam

Naam van de hydrogeologische eenheid.

CHARACTERSTRING

1

volgnummer

Volgnummer van de preferente volgorde waarin de hydrogeologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de hydrogeologische eenheden in een legenda.

Integer

1

kleur

RGB-waarden van de kleur waarmee de hydrogeologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven.

Kleur

1

1.3. Gestruktureerde datatypen

1.3.1. Gestructureerd datatype Interval

Naam

Interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

1.3.1.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

top

Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Integer

1

basis

Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Integer

1

1.3.2. Gestructureerd datatype Grensvlak

Naam

Grensvlak

Herkomst

BRO

Definitie

De ruimtelijke begrenzing.

1.3.2.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

hoogteligging

Hoogteligging in m ten opzichte van NAP.

CV_Coverage

1

standaardeviatie

Standaarddeviatie van de hoogteligging in m.

CV_Coverage

0

1.3.3. Gestructureerd datatype Dikte

Naam

Dikte

Herkomst

BRO

Definitie

De dikte van de laag.

1.3.3.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

dikte

De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis.

CV_Coverage

1

1.3.4. Gestructureerd datatype Doorlatendheid

Naam

Doorlatendheid

Herkomst

BRO

Definitie

Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten.

1.3.4.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

doorlatendheid

Een maat voor het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten, gelijk te stellen aan de volumestroom door een eenheid van oppervlakte als de stijghoogtegradiënt loodrecht op het oppervlak gelijk is aan één, in meter per dag.

CV_Coverage

1

standaarddeviatie

Standaarddeviatie van de doorlatendheid in meter per dag.

CV_Coverage

0 .. 1

1.3.5. Gestructureerd datatype Kleur

Naam

Kleur

Herkomst

BRO

Definitie

Kleur volgens de kleurcodering van het RGB-kleursysteem, waarbij kleur wordt uitgedrukt met behulp van een combinatie van de drie primaire kleuren Rood-Groen-Blauw, uitgaande van additieve kleurmenging.

1.3.5.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

rood

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood

Integer

1

groen

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen

Integer

1

blauw

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw

Integer

1

1.4. Primitieve datatypen

1.4.1. Primitief datatype GM_Surface

Naam

GM_Surface

Definitie

Vlak. 2-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.4.2. Primitief datatype GM_Point

Naam

GM_Point

Definitie

Punt. 0-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.4.3. Primitief datatype GM_MultiCurve

Naam

GM_MultiCurve

Definitie

Multilijn. Verzameling van lijnen die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Curve). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.4.4. Primitief datatype CV_Coverage

Naam

CV_Coverage

Definitie

Raster. (bron: ISO 19123:2005 Coverages)

1.5. Enumeraties

Indicatie

Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is.

1.6. Attribuut- en relatiesoort details

1.6.1. Objecttype Model

1.6.1.1. Attribuutsoort details Model naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van de modelversie.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.2. Attribuutsoort details Model versie

Naam

versie

Herkomst

BRO

Definitie

Versienummer.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.3. Attribuutsoort details Model datum ingang

Naam

datum ingang

Herkomst

BRO

Definitie

Eerste dag waarop de modelversie actueel is.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.4. Attribuutsoort details Model datum einde

Naam

datum einde

Herkomst

BRO

Definitie

Laatste dag waarop de modelversie actueel is.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De actuele versie heeft (nog) geen einddatum.

Mogelijk geen waarde

Ja

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.5. Attribuutsoort details Model dekkingsgebied

Naam

dekkingsgebied

Herkomst

BRO

Definitie

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.6. Relatiesoort details Model is samengesteld uit

Naam

is samengesteld uit

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1 .. *

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.2. Objecttype Modelgebied

1.6.2.1. Attribuutsoort details Modelgebied naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van een modelgebiedversie.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.2. Attribuutsoort details Modelgebied versie

Naam

versie

Herkomst

BRO

Definitie

Versienummer.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.3. Attribuutsoort details Modelgebied datum ingang

Naam

datum ingang

Herkomst

BRO

Definitie

Eerste dag waarop het modelgebied actueel is.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.4. Attribuutsoort details Modelgebied datum einde

Naam

datum einde

Herkomst

BRO

Definitie

Laatste dag waarop het modelgebied actueel is.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De actuele versie heeft (nog) geen einddatum.

Mogelijk geen waarde

Ja

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.5. Attribuutsoort details Modelgebied dekkingsgebied

Naam

dekkingsgebied

Herkomst

BRO

Definitie

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.6. Attribuutsoort details Modelgebied grensvlak top

Naam

grensvlak top

Herkomst

BRO

Definitie

Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CV_Coverage

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.7. Attribuutsoort details Modelgebied freatisch vlak

Naam

freatisch vlak

Herkomst

BRO

Definitie

Het freatische vlak is de bovenkant van de grondwaterspiegel, het vlak waar de druk in het grondwater gelijk is aan de atmosferische druk.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CV_Coverage

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3. Objecttype Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

1.6.3.1. Attribuutsoort details Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving boornummer

Naam

boornummer

Herkomst

BRO

Definitie

Unieke aanduiding van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3.2. Attribuutsoort details Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving geometrie

Naam

geometrie

Herkomst

BRO

Definitie

Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

NEN:5104

Toelichting

Driedimensionale puntgeometrie, waarbij X-coördinaat en Y-coördinaat in het Rijksdriehoekstelsel van de ligging van het boormonsterbeschrijving en hoogte van het maaiveld c.q. de waterbodem ter plaatse van het boormonsterbeschrijving in mm ten opzichte va

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

GM_Point

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3.3. Attribuutsoort details Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving einddiepte

Naam

einddiepte

Herkomst

BRO

Definitie

Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Integer

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3.4. Relatiesoort details Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort tot

Naam

behoort tot

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.4. Objecttype Boorbeschrijvingsinterval

1.6.4.1. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval interval

Naam

interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Interval

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.2. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval lithologie

Naam

lithologie

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de lithologie van het interval aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.3. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval zandmediaanklasse

Naam

zandmediaanklasse

Herkomst

BRO

Definitie

Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.4. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval grindmediaanklasse

Naam

grindmediaanklasse

Herkomst

BRO

Definitie

Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.5. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging klei

Naam

bijmenging klei

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.6. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging silt

Naam

bijmenging silt

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.7. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging zand

Naam

bijmenging zand

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.8. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging grind

Naam

bijmenging grind

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Patroon

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.9. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging humus

Naam

bijmenging humus

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.10. Relatiesoort details Boorbeschrijvingsinterval maakt deel uit van

Naam

maakt deel uit van

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

1.6.5. Objecttype Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval

1.6.5.1. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval hydrogeologische eenheid

Naam

hydrogeologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Hydrogeologische eenheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.2. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval interval

Naam

interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Interval

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.3. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval horizontale doorlatendheid

Naam

horizontale doorlatendheid

Herkomst

BRO

Definitie

Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in horizontale richting in meter per dag.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Ja

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.4. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval verticale doorlatendheid

Naam

verticale doorlatendheid

Herkomst

BRO

Definitie

Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in verticale richting in meter per dag.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Ja

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.5. Relatiesoort details Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval behoort tot

Naam

behoort tot

Definitie

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd hydrogeologisch eenheid-interval behoort.

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

1.6.6. Objecttype Laag

1.6.6.1. Attribuutsoort details Laag grensvlak top

Naam

grensvlak top

Herkomst

BRO

Definitie

De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Grensvlak

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.2. Attribuutsoort details Laag grensvlak basis

Naam

grensvlak basis

Herkomst

BRO

Definitie

De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Grensvlak

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.3. Attribuutsoort details Laag dikte

Naam

dikte

Herkomst

BRO

Definitie

Dikte van de laag.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Dikte

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.4. Attribuutsoort details Laag hydrogeologische eenheid

Naam

hydrogeologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een hydrologische eenheid is een gesteente lichaam dat op grond van petrografie, textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Hydrogeologische eenheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.5. Attribuutsoort details Laag breuk

Naam

breuk

Herkomst

BRO

Definitie

De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. *

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_MultiCurve

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.6. Attribuutsoort details Laag karteergebied

Naam

karteergebied

Herkomst

BRO

Definitie

Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1 .. *

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.7. Attribuutsoort details Laag horizontale doorlatendheid

Naam

horizontale doorlatendheid

Herkomst

BRO

Definitie

Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in horizontale richting in meter per dag.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De horizontale doorlatendheid wordt berekend voor goed en matig goed doorlatende hydrogeologische lagen.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Doorlatendheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.8. Attribuutsoort details Laag verticale doorlatendheid

Naam

verticale doorlatendheid

Herkomst

BRO

Definitie

Het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten in verticale richting in meter per dag.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De verticale doorlatendheid wordt berekend voor slecht en minder goed doorlatende en complexe hydrogeologische lagen.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Doorlatendheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.9. Attribuutsoort details Laag transmissiviteit

Naam

transmissiviteit

Herkomst

BRO

Definitie

Doorlaatvermogen; maat voor het vermogen van een watervoerend pakket om water door te laten in vierkante meters per dag (m2/d).

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De transmissiviteit wordt berekend voor goed en matig goed doorlatende hydrogeologische lagen.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CV_Coverage

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.10. Attribuutsoort details Laag verticale weerstand

Naam

verticale weerstand

Herkomst

BRO

Definitie

Weerstand die een bepaalde laag biedt tegen een verticale grondwaterstroming in dagen.

Herkomst definitie

BRO

Toelichting

De verticale weerstand wordt berekend voor slecht en minder goed doorlatende hydrogeologische lagen.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CV_Coverage

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.11. Relatiesoort details Laag maakt deel uit van

Naam

maakt deel uit van

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt.

Herkomst definitie

BRO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.7. Referentielijst Hydrogeologische eenheid

1.6.7.1. Referentie element details Hydrogeologische eenheid code

Naam

code

Herkomst

BRO

Definitie

Unieke, identificerende code van de hydrogeologische eenheid.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.6.7.2. Referentie element details Hydrogeologische eenheid naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van de hydrogeologische eenheid.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.6.7.3. Referentie element details Hydrogeologische eenheid volgnummer

Naam

volgnummer

Herkomst

BRO

Definitie

Volgnummer van de preferente volgorde waarin de hydrogeologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de hydrogeologische eenheden in een legenda.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.7.4. Referentie element details Hydrogeologische eenheid kleur

Naam

kleur

Herkomst

BRO

Definitie

RGB-waarden van de kleur waarmee de hydrogeologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Kleur

1.6.8. Gestructureerd datatype Interval

1.6.8.1. Data element details Interval top

Naam

top

Herkomst

BRO

Definitie

Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.8.2. Data element details Interval basis

Naam

basis

Herkomst

BRO

Definitie

Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.9. Gestructureerd datatype Grensvlak

1.6.9.1. Data element details Grensvlak hoogteligging

Naam

hoogteligging

Herkomst

BRO

Definitie

Hoogteligging in m ten opzichte van NAP.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CV_Coverage

1.6.9.2. Data element details Grensvlak standaardeviatie

Naam

standaardeviatie

Herkomst

BRO

Definitie

Standaarddeviatie van de hoogteligging in m.

Indicatie kardinaliteit

0

Formaat

CV_Coverage

1.6.10. Gestructureerd datatype Dikte

1.6.10.1. Data element details Dikte dikte

Naam

dikte

Herkomst

BRO

Definitie

De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CV_Coverage

1.6.11. Gestructureerd datatype Doorlatendheid

1.6.11.1. Data element details Doorlatendheid doorlatendheid

Naam

doorlatendheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een maat voor het vermogen van de grond om vloeistof of gas door te laten, gelijk te stellen aan de volumestroom door een eenheid van oppervlakte als de stijghoogtegradiënt loodrecht op het oppervlak gelijk is aan één, in meter per dag.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CV_Coverage

1.6.11.2. Data element details Doorlatendheid standaarddeviatie

Naam

standaarddeviatie

Herkomst

BRO

Definitie

Standaarddeviatie van de doorlatendheid in meter per dag.

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Formaat

CV_Coverage

1.6.12. Gestructureerd datatype Kleur

1.6.12.1. Data element details Kleur rood

Naam

rood

Herkomst

BRO

Definitie

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.12.2. Data element details Kleur groen

Naam

groen

Herkomst

BRO

Definitie

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.12.3. Data element details Kleur blauw

Naam

blauw

Herkomst

BRO

Definitie

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.13. Enumeratie details Indicatie

Definitie

Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is.

Code

Naam

Definitie

 

J

Ja

 

N

Nee

Toelichting

2.1. Beschrijving

REGIS II is een registratieobject in het domein modellen. Het gaat in dit domein om schattingen of voorspellingen van de opbouw en eigenschappen van de bodem of ondergrond in twee of drie dimensies. Deze schematische weergaven geven een schatting of voorspelling van de opbouw en eigenschappen van de bodem of ondergrond. Modellen zijn sterk afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de beschikbare ondergrondgegevens zoals boormonsterbeschrijvingen. De kwaliteit van de modellen zal daarom toenemen naarmate er meer ondergrondgegevens in de BRO beschikbaar komen.

REGIS II is een driedimensionaal hydrogeologisch model van de laagopbouw en hydraulische eigenschappen van de matig diepe ondergrond van Nederland tot een gemiddelde diepte van ongeveer 500 meter onder NAP, met een maximum diepte van 1.200 m onder NAP. REGIS II is gebaseerd op de interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen en het lagenmodel van DGM. In REGIS II zijn de lithostratigrafische eenheden van DGM verder onderverdeeld in hydrogeologische eenheden.

De termen hydrogeologische eenheid en lithostratigrafische eenheid worden hieronder toegelicht:

  • Lithostratigrafie betekent het rangschikken van gesteentelagen in eenheden zoals formaties en laagpakketten op basis van lithologische kenmerken (waaruit bestaat het materiaal?), verbreiding (waar komt de eenheid voor?) en positie (wat is de ligging ten opzichte van andere eenheden?). Lithostratigrafische eenheden worden formeel gedefinieerd in de Stratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond van Nederland.

  • Een hydrogeologische eenheid is gedefinieerd als een gesteentelichaam dat op grond van petrografie (gesteentesamenstelling en -eigenschappen), textuur of structuur binnen vastgestelde bandbreedten uniforme hydrogeologische eigenschappen vertoont en door laaggrenzen, faciesgrenzen, erosieranden of breuken wordt begrensd. Binnen REGIS II worden hydrogeologische eenheden onderscheiden op grond van lithostratigrafische eenheid en lithologische klasse.

Een hydrogeologische eenheid maakt onderdeel uit van een lithostratigrafische eenheid of valt daar mee samen. Een hydrogeologische eenheid kan derhalve niet uit meerdere lithostratigrafische eenheden zijn opgebouwd. Door het hanteren van dit criterium wordt de consistentie tussen het geologische model DGM en het hydrogeologische model REGIS II gewaarborgd.

REGIS II bestaat uit de volgende in de BRO opgenomen producten die ontstaan uit een gestandaardiseerd werkproces:

  • De interpretaties van de geselecteerde boormonsterbeschrijvingen in hydrogeologische eenheden. Elke boormonsterbeschrijving is binnen het voor REGIS II relevante dieptetraject onderverdeeld in dieptetrajecten behorende bij een hydrogeologische eenheid.

  • De schattingen van de doorlatendheid van de hydrogeologische eenheden op de boorpunten voor de hydrogeologische eenheden.

  • Breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van kleiige, venige, bruinkool en complexe hydrogeologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft.

  • Een lagenmodel waarbij de ondergrond is weergegeven als een stapeling van hydrogeologische eenheden die begrensd zijn door een top- en een basisvlak. Beide vlakken zijn weergegeven als een raster met cellen van 100 x 100 meter, waarbij elke rastercel de hoogteligging van top en basis in meter ten opzichte van NAP geeft en daarvan afgeleid de dikte in meters. Naast rasters die de geometrie beschrijven omvat het lagenmodel ook rasters van hydraulische eigenschappen van de hydrogeologische eenheden, zoals de horizontale en verticale doorlatendheid, de transmissiviteit en de hydraulische weerstand. Welke rasters beschikbaar zijn verschilt per hydrogeologische eenheid. Voor de doorlatendheden zijn ook rasters beschikbaar die de modelonzekerheid representeren.

2.2. Versiebeheer

Op REGIS II is versiebeheer van toepassing. De in de BRO uitgeleverde versie van REGIS II bevat altijd het meest actuele model.

De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk viawww.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.

Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.

2.3. Modelonzekerheden

2.3.1. Onzekerheid

De belangrijkste gegevensbron voor REGIS II zijn boormonsterbeschrijvingen. Elk van deze boormonsterbeschrijvingen geeft vaak gedetailleerde informatie over de opbouw van de ondergrond op één specifieke locatie. Voor het overgrote deel van de gridcellen geldt echter dat ze niet doorboord zijn. Dit betekent dat we een schatting moeten doen op basis van de in de omgeving van de gridcel aanwezige boormonsterbeschrijvingen. Hoe goed het model hiertoe in staat is, is onder andere afhankelijk van:

  • de hydrogeologische complexiteit (een homogeen samengestelde eenheid is beter te classificeren dan een heterogeen samengestelde eenheid);

  • de hoeveelheid en de kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen in de omgeving van de gridcel;

  • de aan het model opgelegde randvoorwaarden zoals verbreidingsgrenzen van hydrogeologische eenheden;

  • het gebruikte algoritme met de bijbehorende parameters zoals de gehanteerde ruimtelijke correlatiefunctie.

Alle maatstaven van onzekerheid in REGIS II zijn gebaseerd op de in het model gebruikte (stochastische) interpolatietechnieken. Het is belangrijk om te beseffen dat deze technieken niet expliciet rekening houden met de onzekerheidsmarges in de gebruikte brongegevens (waaronder de boormonsterbeschrijvingen). In REGIS II spreken we daarom van modelonzekerheid in plaats van onzekerheid.

2.3.2. Standaarddeviaties van de doorlatendheid in het lagenmodel

Van de meeste hydrogeologische eenheden is van de doorlatendheid een standaarddeviatieraster berekend. Deze rasters geven voor elke rastercel de modelonzekerheid van de doorlatendheid weer, uitgedrukt in de standaarddeviatie (in m/d) van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke doorlatendheid. Met de standaarddeviatie is het mogelijk om de kans te bepalen dat de doorlatendheid een bepaalde afwijking vertoont van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke waarde. De manier waarop de standaarddeviatie berekend wordt kan per geologische eenheid verschillen. Welke manier van toepassing is wordt beschreven in het Totstandkomingsrapport dat met het model in de BRO is opgenomen.

2.4. Doel en gebruik

REGIS II is een regionaal ondergrondmodel met een gebruiksschaal die past bij toepassingen op landelijk en provinciaal niveau. Deze gebruiksschaal is vergelijkbaar met de schaal van 1:100.000. Bij ondergrondvraagstukken op een grotere schaal (subregionaal) kan REGIS II dienen als raamwerk waarbinnen meer detail kan worden aangebracht.

2.5. Kwaliteitsaspecten

2.5.1. Algemeen

De kwaliteit van REGIS II is onder andere afhankelijk van de volgende factoren: de kwaliteit van het geologische model DGM, de hoeveelheid, diepte, ruimtelijke verdeling en kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen, de verbreiding van een geologische eenheid, de breukwerking in deze eenheid en het modelleren van de eenheden.

Deze en andere kwaliteitsaspecten wordt in de navolgende paragrafen verder besproken.

2.5.2. Kwaliteit van het geologische model DGM

Een hydrogeologische eenheid maakt onderdeel uit van een lithostratigrafische eenheid of valt daar mee samen. Hierdoor bestaat er een zeer nauwe samenhang tussen het geologische model DGM, dat de opbouw van de ondergrond in geologische (lithostratigrafische) eenheden beschrijft, en REGIS II. Om de consistentie tussen geologische en hydrogeologische informatie te kunnen waarborgen, zijn de lithostratigrafische interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen van de subset van DGM, en de geometrie van de geologische eenheden van dit model een randvoorwaarde voor REGIS II. Hydrogeologische interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen en ruimtelijke interpretaties van de hydrogeologische eenheden dienen gebaseerd te zijn op de informatie van DGM. De kwaliteit van DGM is daardoor mede bepalend voor de kwaliteit van REGIS II.

2.5.2.1. Boormonsterbeschrijvingen

Voor REGIS II wordt een subset van alle beschikbare boormonsterbeschrijvingen gebruikt. Dit is dezelfde subset als voor DGM gebruikt wordt. Er wordt gestreefd naar een zo gelijkmatig mogelijke verdeling van boormonsterbeschrijvingen per geologische eenheid, maar dit kan niet altijd gerealiseerd worden. Er zijn gebieden met een hogere boordichtheid (in onderzoeksgebieden, drinkwateronttrekkingsgebieden) en gebieden met een veel lagere boordichtheid (Waddenzee, IJsselmeer). Daarnaast kan de boordichtheid per eenheid per regio variëren. Tot slot varieert de kwaliteit van de boorbeschrijvingen binnen deze subset. De gebruikte boormethode, de daaraan gekoppelde manier van monstername en de methode waarmee de monsters zijn beschreven beïnvloeden de kwaliteit van laagbeschrijvingen.

2.5.2.2. Kwaliteitsfiltering

Binnen REGIS II wordt een subset van alle beschikbare boormonsterbeschrijvingen gebruikt. Deze initiële subset is identiek aan de subset van de corresponderende versie van DGM. De boormonsterbeschrijvingen kunnen echter soms te weinig lithologische kenmerken bevatten of uit te grote diepte-intervallen bestaan om een hydrogeologische eenheid te kunnen interpreteren. Indien ook aanvullende informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een geofysische boorgatmeting, die ondersteunend kan zijn bij de interpretatie, ontbreekt, kan besloten worden om dergelijke boormonsterbeschrijvingen niet bij de modellering van de top en/of basis van de betreffende hydrogeologische eenheid mee te nemen. De selectie welke boormonsterbeschrijvingen wel/niet worden meegenomen bij de modellering van een hydrogeologische eenheid wordt handmatig uitgevoerd.

De lithologische informatie van de boormonsterbeschrijvingen wordt ook gebruikt bij het schatten van de doorlatendheid van een deel van de hydrogeologische eenheden. De mate van detail en representativiteit van de boormonsterbeschrijvingen zijn bepalend of de informatie van een boormonsterbeschrijving wel/niet wordt gebruikt bij het samenstellen van de rasters van de doorlatendheid. De selectie welke boormonsterbeschrijvingen wel/niet worden meegenomen bij de modellering van een hydrogeologische eenheid wordt deels automatisch, deels handmatig uitgevoerd.

2.5.2.3. Momentopname (ouderdom)

Boormonsterbeschrijvingen zijn een momentopname van de beschreven ondergrond. De opbouw van de ondergrond ter plaatse van de boormonsterbeschrijving kan in de tijd die verstreken is tussen het maken van de beschrijving en het construeren van het model veranderd zijn. Denk aan veen in een boormonsterbeschrijving dat inmiddels is geoxideerd en vergravingen (havens, vaargeulen).

2.5.2.4. Momentopname (database)

Bij het actualiseren van het model wordt op een zeker moment een momentopname (‘snapshot’) gemaakt van de boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boorbeschrijvingen. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname aan deze boormonsterbeschrijvingen worden aangebracht, zullen niet zichtbaar in de momentopname zijn en zullen daarom niet zichtbaar zijn in het betreffende model.

2.5.2.5. Interpretatie in hydrogeologische eenheden

Alle in de subset aanwezige boormonsterbeschrijvingen worden voorzien van een hydrogeologische indeling. Op automatische wijze wordt een voorzet voor deze interpretatie gedaan, waarna de uiteindelijke interpretatie handmatig geschiedt. Bij deze handmatige interpretatie kan additionele informatie worden gebruikt, zoals geofysische boorgatmetingen, zware mineralen diagrammen, pollenonderzoek en in de omgeving opgenomen sonderingen.

Na het in hydrogeologische eenheden interpreteren van de boormonsterbeschrijvingen worden de interpretaties middels een aantal plausibiliteitscontroles gecontroleerd.

2.5.3. Verbreidingen

Voor elke kleiige, venige, bruinkool en complexe hydrogeologische eenheid wordt een verbreiding vastgesteld. Deze verbreiding bakent het gebied af waarbinnen de eenheid binnen het model gemodelleerd wordt. De verbreiding is de maximale of potentiële verbreiding van de eenheid binnen het lagenmodel: buiten de potentiële verbreiding komt de eenheid niet voor, binnen de verbreiding kan de eenheid voorkomen.

Bij het construeren van verbreidingsgrenzen wordt een kaartschaal van circa 1:100.000 gehanteerd. Kleine voorkomens van de hydrogeologische eenheid die buiten de resolutie van deze kaartschaal vallen, worden niet in de verbreiding opgenomen.

2.5.4. Breuken

Binnen de modellering van REGIS II wordt rekening gehouden met breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van kleiige, venige, bruinkool en complexe hydrogeologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft. Om modeltechnische redenen worden in de modellering van de hydrogeologische eenheden van REGIS II de breuken verondersteld verticaal te zijn.

2.5.5. Lagenmodel

2.5.5.1. Consistent lagenmodel

Het lagenmodel is consistent, dat wil zeggen dat de top van een eenheid ofwel samenvalt met de basis van een of meerdere hoger gelegen eenheden, ofwel aan maaiveld ligt. Omgekeerd valt de basis van een eenheid samen met een of meerdere toppen van dieper gelegen eenheden, of de basis ligt aan de onderkant van het model. Een logisch gevolg is dat elk willekeurig punt in de ruimte (binnen de begrenzingen van het modelgebied) zich altijd tussen de top en basis van één enkele hydrogeologische eenheid bevindt.

2.5.5.2. Hydraulische parameters van de eenheden

REGIS II verschaft, afhankelijk van de hydrogeologische eenheid, schattingen van de hydraulische eigenschappen van de hydrogeologische eenheden. De kwaliteit van deze schattingen hangt samen met de hoeveelheid, diepte en ruimtelijke verdeling van geschikte boormonsterbeschrijvingen, de kwaliteit van deze boormonsterbeschrijvingen, de heterogeniteit van de hydrogeologische eenheid, de hoeveelheid, kwaliteit en ruimtelijke spreiding van bepalingen van deze hydraulische eigenschappen door middel van proeven en de bestaande kennis van de hydraulische eigenschappen van de eenheden en de gebruikte methodiek om deze schattingen te maken.

Geostatistische procedures worden gebruikt om op basis van geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen hydraulische parameters van een deel van de hydrogeologische eenheden te schatten. Daarbij wordt tevens de standaarddeviatie van de doorlatendheid als maat van modelonzekerheid uitgeleverd.

Indien er onvoldoende geschikte boormonsterbeschrijvingen zijn, is het niet mogelijk om de ruimtelijke variatie in de hydraulische eigenschappen aan te geven. In dat geval is een constante waarde gegeven voor het hele verbreidingsgebied van de eenheid.

2.5.5.3. Verschillen met boormonsterbeschrijvingen

Een boormonsterbeschrijving geeft veelal een gedetailleerd beeld van de hoogteligging van geologische eenheden op één specifieke locatie. In het lagenmodel wordt middels geostatistische technieken een schatting gegeven van de hoogteligging van de geologische eenheden per rastercel. Deze is daarmee representatief voor een gebied van 100 bij 100 m (10.000 m2). De diepteligging van de geologische eenheden in een boormonsterbeschrijving kan daarom afwijken van de voorspelde diepte van geologische eenheden in het lagenmodel op dezelfde locatie. Ook geldt dat de opeenvolging van hydrogeologische eenheden in een boormonsterbeschrijving kan afwijken van de gemodelleerde opeenvolging van de eenheden, dunne eenheden kunnen weggeschaald zijn in het lagenmodel en een complexe afwisseling van eenheden moet voor de modellering vereenvoudigd worden.

In de modellering van REGIS II worden de kleiige, venige, bruinkool en complexe hydrogeologische eenheden gemodelleerd, de geometrie van de zandige eenheden wordt hiervan afgeleid.

De hoogte van het maaiveld op de locatie van het boormonsterbeschrijving kan eveneens afwijken van de maaiveldhoogte van het model. Dit kan verschillende oorzaken hebben zoals fouten in de opname van de maaiveldhoogte of een daadwerkelijke verandering in maaiveldhoogte door bijvoorbeeld afgraving of ophoging die in de tijd tussen het maken van het boormonsterbeschrijving en het construeren van het model heeft plaatsgevonden. Verder geldt dat de maaiveldhoogte in het model representatief is voor een gebied van 100 bij 100 m en de hoogte van een boormonsterbeschrijving geldt voor één specifieke puntlocatie.

2.6. Metadata

2.6.1. Resolutie

Rastercellen in het lagenmodel hebben afmetingen van 100 bij 100 m.

2.6.2. Gebruiksschaal

In het ondiepe bereik van REGIS II is de gebruiksschaal circa 1:100.000. Door de afnemende datadichtheid met de diepte geldt op groterere dieptes een kleinere gebruiksschaal. Door verschillen in datadichtheid zijn er daarnaast regionale verschillen in de gebruiksschaal van het model. Zie ook de toelichting in 5.4.

2.6.3. Gebiedsaanduiding

De omgrenzende rechthoek, uitgedrukt in minimale en maximale coördinaten van het model, is vastgesteld in het Rijksdriehoekstelsel (RD). De waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven, met daarbij de omgerekende waarden in WGS84.

Coördinaat

Rijksdriehoekstelsel (m)

WGS84 (graden)

WGS84 (decimale graden)

Minimale X- coördinaat

0

E 003 11 40.7450

3.19465

Minimale Y- coördinaat

300.000

N 50 40 09.1109

50.66920

Maximale X- coördinaat

280.000

E 007 16 30.7336

7.27520

Maximale Y-coördinaat

625.000

N 53 35 46.3216

53.59620

2.6.4. Horizontale begrenzing

De horizontale begrenzing van het model is vastgelegd in een polygoon.

2.6.5. Verticale begrenzing

Voor het lagenmodel geldt dat de verticale begrenzing aan de bovenkant bepaald wordt door de top van de ondiepst gelegen geologische eenheid van het DGM dat aan REGIS II ten grondslag ligt. De verticale begrenzing aan de onderkant wordt bepaald door de basis van de diepst gelegen geologische eenheid van dit DGM.

2.6.6. Horizontaal referentiesysteem

Alle coördinaten in REGIS II zijn gegeven in meter in het Rijksdriehoekstelsel (RD).

Voor de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen geven de coördinaten de ligging van de boorlocatie aan maaiveld aan. Indien een boormonsterbeschrijving zich binnen een straal van 150 meter van een breukvlak bevindt, wordt deze locatie 150 meter loodrecht van het breukvlak verschoven. Hiermee wordt voorkomen dat boormonsterbeschrijvingen gelegen in rastercellen die door breukvlakken worden doorsneden, een foutieve invloed op het modelresultaat kunnen hebben.

Voor het lagenmodel geldt de conventie dat de ligging van een rastercel wordt beschreven door de coördinaten van de linkeronderhoek (‘lower left corner’).

2.6.7. Verticaal referentiesysteem

Alle hoogten in het lagenmodel van REGIS II zijn gegeven in meter ten opzichte van NAP.

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

GeoTOP

Versie: 0.99

Datum: 21 juni 2019

Inhoud

Artikel 1 Definities

520

1.1

Objecttypen

523

1.2

Referentielijsten

528

1.3

Gestruktureerde datatypen

529

1.4

Primitieve datatypen

530

1.5

Enumeraties

530

1.6

Attribuut- en relatiesoort details

530

Toelichting

557

2.1

Beschrijving

557

2.2

Dekkingsgebied en modelgebieden

559

2.3

Modelonzekerheden

560

2.4

Doel en gebruik

562

2.5

Kwaliteitsaspecten

562

2.6

Metadata

565

Artikel 1. Definities

Bijlage 263338.png
Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen met beschrijvings- en interpretatie-intervallen – overzicht
Bijlage 263339.png
Voxelmodel – overzicht
Bijlage 263340.png
Lagenmodel – overzicht

1.1. Objecttypen

1.1.1. Objecttype Model

Naam

Model

Herkomst

BRO

Definitie

Een versie van het ondergrondmodel GeoTOP, bestaande uit één of meer modelgebieden.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

naam

Naam van de modelversie.

CHARACTERSTRING

1

versie

Versienummer.

CHARACTERSTRING

1

datum ingang

Eerste dag waarop de modelversie actueel is.

Datum

1

datum einde

Laatste dag waarop de modelversie actueel is.

Datum

0 .. 1

dekkingsgebied

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

GM_Surface

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Model is specialisatie van Registratieobject

Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO).

Model [1] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1 .. *]

De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld.

1.1.2. Objecttype Modelgebied

Naam

Modelgebied

Herkomst

BRO

Definitie

Een versie van een modelgebied.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

naam

Naam van een modelgebiedversie.

CHARACTERSTRING

1

versie

Versienummer.

CHARACTERSTRING

1

datum ingang

Eerste dag waarop het modelgebied actueel is.

Datum

1

datum einde

Laatste dag waarop het modelgebied actueel is.

Datum

0 .. 1

dekkingsgebied

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

GM_Surface

1

grensvlak top

Raster met de beschrijving van maaiveld- en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP.

CV_Coverage

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Model [1] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1 .. *]

De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld.

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1 .. *]behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort.

Laag [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan het Laag deel uit maakt.

Voxel [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Voxel deel uit maakt.

1.1.3. Objecttype Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

Naam

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

Herkomst

BRO

Definitie

Een in een modelgebied gebruikt boormonsterbeschrijving waarbij een interpretatie in geologische eenheden en in lithoklassen is gemaakt.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

Bij het construeren van een modelgebiedversie wordt op een zeker moment een momentopname (snapshot) gemaakt van de boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boorbeschrijvingsintervallen in de bron-databank. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden vervolgens gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname in de DINO-databank worden aangebracht, zullen daarom niet zichtbaar zijn in de betreffende modelgebiedversie.

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

boornummer

NITG-nummer van het boormonsterbeschrijving.

CHARACTERSTRING

1

geometrie

Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterbeschrijving.

GM_Point

1

einddiepte

Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Integer

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1 .. *]behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort.

Boorbeschrijvingsinterval [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt.

Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [1 .. *]behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijvingGeïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort.

Geinterpreteerd lithoklasse-interval [1 .. *] behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd lithoklasse-interval behoort.

1.1.4. Objecttype Boorbeschrijvingsinterval

Naam

Boorbeschrijvingsinterval

Herkomst

BRO

Definitie

Boorbeschrijvingsinterval van een in een modelgebied Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

interval

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Interval

1

lithologie

Code die de lithologie van het interval aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

zandmediaan

De korrelgrootte in µm, waarbij de zandfractie op basis van gewicht in twee delen van 50% is verdeeld. Bij het beschrijven wordt dit kenmerk als zandmediaan (getal) en als klasse waarin deze mediaan valt (zandmediaanklasse) vastgelegd.

Integer

0 .. 1

zandmediaanklasse

Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging klei

Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging silt

Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging zand

Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging grind

Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging humus

Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

schelpenpercentage

Geschatte gewichtspercentage van de schelpenfractie (schelpen = 2 mm).

Integer

0 .. 1

schelpenfractie

Code die het volume-aandeel van schelpmateriaal (inclusief schelpgruis) aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

plantenresten

Code die het volume-aandeel van het plantenmateriaal aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

micafractie

Code die het percentage glimmer aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

glauconietfractie

Code die het percentage glauconiet aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

percentage organisch materiaal

Geschatte gewichtspercentage van het percentage organische stof.

Integer

0 .. 1

kalkgehalte

Code die het kalkgehalte aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

consistentie klei

Code die de consistentie van klei aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

hoofdkleur

Overheersende kleur.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

lutumpercentage

Geschatte gewichtspercentage van de minerale delen, voornamelijk kleimineralen, met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm.

Integer

0 .. 1

indicatie planten aanwezig

Indicatie of er plantenresten aanwezig zijn.

Indicatie

0 .. 1

indicatie schelpen aanwezig

Indicatie of er schelpen aanwezig zijn.

Indicatie

0 .. 1

indicatie kleibrokjes aanwezig

Indicatie of er kleibrokjes aanwezig zijn.

Indicatie

0 .. 1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Boorbeschrijvingsinterval [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt.

1.1.5. Objecttype Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval

Naam

Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval

Herkomst

BRO

Definitie

De geologische eenheid waartoe het interval behoort.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

interval

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Interval

1

geologische eenheid

Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen.

Geologische eenheid

1

indicatie gestuwd

Indicatie of het interval door landijs gestuwd is.

Indicatie

0 .. 1

geulgeneratie

Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [1 .. *]behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort.

1.1.6. Objecttype Geinterpreteerd lithoklasse-interval

Naam

Geinterpreteerd lithoklasse-interval

Herkomst

BRO

Definitie

Interpretatie van een in GeoTOP gebruikt boormonsterbeschrijving als opeenvolging van boorbeschrijvingsintervallen van gelijke lithoklasse.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

interval

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Interval

1

lithoklasse

Een lithoklasse is een individuele klasse uit een classificatie van grondsoorten.

Lithoklasse

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Geinterpreteerd lithoklasse-interval [1 .. *] behoort tot: gerelateerdeboormonsterbeschrijving Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd lithoklasse-interval behoort.

1.1.7. Objecttype Laag

Naam

Laag

Herkomst

BRO

Definitie

Een volume van een geologische eenheid die in een modelgebiedversie is opgenomen en die aan de top en basis begrensd wordt door grensvlakken.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

Een niet in het gegevensmodel weergegeven relatie is dat een voxel zich binnen de grensvlakken van een modellaag bevindt.

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

grensvlak top

De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een laag.

Grensvlak

1

grensvlak basis

De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een laag.

Grensvlak

1

dikte

Dikte in m. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis.

CV_Coverage

1

geologische eenheid

Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen.

Geologische eenheid

1

breuk

Een breuk is een zone in de basis van de Laag waarin breukwerking heeft plaatsgevonden.

GM_MultiCurve

0 .. *

karteergebied

Het gebied waar binnen de laag is gekarteerd.

GM_Surface

1 .. *

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Laag [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan het Laag deel uit maakt.

1.1.8. Objecttype Voxel

Naam

Voxel

Herkomst

BRO

Definitie

Een voxel is een blokvormig volume in de ondergrond met uniforme eigenschappen. Een voxel heeft een locatie, vastgelegd door de (x,y,z)-coördinaten van het middelpunt van de voxel, en een aantal attributen. De attribuutwaarden zijn representatief voor de hele voxel, niet alleen voor het middelpunt.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

geologische eenheid

De geologische eenheid waar de voxel onderdeel van uitmaakt.

Geologische eenheid

1

meest waarschijnlijke lithoklasse

De meest waarschijnlijke lithoklasse die representatief is voor de voxel.

Lithoklasse

1

geometrie

Geometrie van Voxel.

GM_Solid

1

kans op organisch materiaal (veen)

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?organisch materiaal (veen)?.

REAL

1

kans op klei

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?klei?.

REAL

1

kans op kleiig zand, zandige klei en leem

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?kleiig zand, zandige klei en leem?.

REAL

1

kans op fijn zand

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?fijn zand?.

REAL

1

kans op matig grof zand

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?matig grof zand?.

REAL

1

kans op grof zand

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?grof zand?.

REAL

1

kans op grind

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?grind?.

REAL

1

kans op schelpen

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?schelpen?.

REAL

1

modelonzekerheid gelogische eenheid

De mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de geologische eenheid waartoe de voxel behoort.

REAL

1

modelonzekerheid lithoklasse

De mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de voor de voxel representatieve lithoklasse.

REAL

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Voxel [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Voxel deel uit maakt.

1.2. Referentielijsten

1.2.1. Referentielijst Lithoklasse

Naam

Lithoklasse

Herkomst

BRO

Definitie

Een lithoklasse is een individuele klasse uit een classificatie van grondsoorten.

1.2.1.1. Overzicht referentie elementen

Referentie element

Definitie

Formaat

Card

code

Unieke, identificerende code van de lithoklasse.

CHARACTERSTRING

1

naam

Naam van de lithoklasse.

CHARACTERSTRING

1

voxelnummer

Unieke, numerieke code van de lithoklasse die in veel technische implementaties van het voxelmodel gebruikt wordt.

Integer

1

volgnummer

Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de lithoklasse-eenheden in een legenda.

Integer

1

kleur

RGB-waarde van de kleur waarmee de lithoklasse in visualisaties wordt weergegeven.

Kleur

1

1.2.2. Referentielijst Geologische eenheid

Naam

Geologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen.

1.2.2.1. Overzicht referentie elementen

Referentie element

Definitie

Formaat

Card

code

Unieke, identificerende code van de geologische eenheid.

CHARACTERSTRING

1

naam

Naam van de geologische eenheid.

CHARACTERSTRING

1

voxelnummer

Unieke, numerieke code van de geologische eenheid die in veel technische implementaties van het voxelmodel gebruikt wordt.

Integer

1

volgnummer

Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda.

Integer

1

kleur

RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven.

Kleur

1

1.3. Gestruktureerde datatypen

1.3.1. Gestructureerd datatype Interval

Naam

Interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

1.3.1.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

top

Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Integer

1

basis

Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Integer

1

1.3.2. Gestructureerd datatype Grensvlak

Naam

Grensvlak

Herkomst

BRO

Definitie

De ruimtelijke begrenzing.

1.3.2.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

hoogteligging

Hoogteligging in m ten opzichte van NAP.

CV_Coverage

1

standaarddeviatie

Standaarddeviatie van de hoogteligging in m.

CV_Coverage

1

1.3.3. Gestructureerd datatype Kleur

Naam

Kleur

Herkomst

BRO

Definitie

Kleur volgens de kleurcodering van het RGB-kleursysteem, waarbij kleur wordt uitgedrukt met behulp van een combinatie van de drie primaire kleuren Rood-Groen-Blauw, uitgaande van additieve kleurmenging.

1.3.3.1 Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

rood

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood

Integer

1

groen

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen

Integer

1

blauw

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw

Integer

1

1.4. Primitieve datatypen

1.4.1. Primitief datatype CV_Coverage

Naam

CV_Coverage

Definitie

Raster. (bron: ISO 19123:2005 Coverages)

1.4.2. Primitief datatype GM_Point

Naam

GM_Point

Definitie

Punt. 0-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.4.3. Primitief datatype GM_MultiCurve

Naam

GM_MultiCurve

Definitie

Multilijn. Verzameling van lijnen die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Curve). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.4.4. Primitief datatype GM_Solid

Naam

GM_Solid

Definitie

Volume. 3-dimensionaal geometrietype. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.4.5. Primitief datatype GM_Surface

Naam

GM_Surface

Definitie

Vlak. 2-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.5. Enumeraties

Indicatie

Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is.

1.6. Attribuut- en relatiesoort details

1.6.1. Objecttype Model

1.6.1.1. Attribuutsoort details Model naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van de modelversie.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.2. Attribuutsoort details Model versie

Naam

versie

Herkomst

BRO

Definitie

Versienummer.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.3. Attribuutsoort details Model datum ingang

Naam

datum ingang

Herkomst

BRO

Definitie

Eerste dag waarop de modelversie actueel is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.4. Attribuutsoort details Model datum einde

Naam

datum einde

Herkomst

BRO

Definitie

Laatste dag waarop de modelversie actueel is.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De huidige versie heeft (nog) geen einddatum.

Mogelijk geen waarde

Ja

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.5. Attribuutsoort details Model dekkingsgebied

Naam

dekkingsgebied

Herkomst

BRO

Definitie

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.6. Relatiesoort details Model is samengesteld uit

Naam

is samengesteld uit

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1 .. *

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.2. Objecttype Modelgebied

1.6.2.1. Attribuutsoort details Modelgebied naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van een modelgebiedversie.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.2. Attribuutsoort details Modelgebied versie

Naam

versie

Herkomst

BRO

Definitie

Versienummer.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.3. Attribuutsoort details Modelgebied datum ingang

Naam

datum ingang

Herkomst

BRO

Definitie

Eerste dag waarop het modelgebied actueel is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.4. Attribuutsoort details Modelgebied datum einde

Naam

datum einde

Herkomst

BRO

Definitie

Laatste dag waarop het modelgebied actueel is.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De huidige versie heeft (nog) geen einddatum.

Mogelijk geen waarde

Ja

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.5. Attribuutsoort details Modelgebied dekkingsgebied

Naam

dekkingsgebied

Herkomst

BRO

Definitie

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.6. Attribuutsoort details Modelgebied grensvlak top

Naam

grensvlak top

Herkomst

BRO

Definitie

Raster met de beschrijving van maaiveld- en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CV_Coverage

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3. Objecttype Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

1.6.3.1. Attribuutsoort details Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving boornummer

Naam

boornummer

Herkomst

BRO

Definitie

NITG-nummer van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3.2. Attribuutsoort details Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving geometrie

Naam

geometrie

Herkomst

BRO

Definitie

Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

NEN:5104

Toelichting

Driedimensionale puntgeometrie, waarbij X-coördinaat en Y-coördinaat in het Rijksdriehoekstelsel van de ligging van het boormonsterbeschrijving en hoogte van het maaiveld c.q. de waterbodem ter plaatse van het boormonsterbeschrijving in mm ten opzichte va

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

GM_Point

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3.3. Attribuutsoort details Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving einddiepte

Naam

einddiepte

Herkomst

BRO

Definitie

Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Integer

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3.4. Relatiesoort details Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort tot

Naam

behoort tot

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving behoort.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.4. Objecttype Boorbeschrijvingsinterval

1.6.4.1. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval interval

Naam

interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Interval

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.2. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval lithologie

Naam

lithologie

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de lithologie van het interval aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.3. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval zandmediaan

Naam

zandmediaan

Herkomst

BRO

Definitie

De korrelgrootte in µm, waarbij de zandfractie op basis van gewicht in twee delen van 50% is verdeeld. Bij het beschrijven wordt dit kenmerk als zandmediaan (getal) en als klasse waarin deze mediaan valt (zandmediaanklasse) vastgelegd.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Integer

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.4. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval zandmediaanklasse

Naam

zandmediaanklasse

Herkomst

BRO

Definitie

Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.5. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging klei

Naam

bijmenging klei

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.6. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging silt

Naam

bijmenging silt

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.7. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging zand

Naam

bijmenging zand

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.8. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging grind

Naam

bijmenging grind

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Patroon

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.9. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging humus

Naam

bijmenging humus

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.10. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval schelpenpercentage

Naam

schelpenpercentage

Herkomst

BRO

Definitie

Geschatte gewichtspercentage van de schelpenfractie (schelpen = 2 mm).

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Integer

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.11. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval schelpenfractie

Naam

schelpenfractie

Herkomst

BRO

Definitie

Code die het volume-aandeel van schelpmateriaal (inclusief schelpgruis) aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.12. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval plantenresten

Naam

plantenresten

Herkomst

BRO

Definitie

Code die het volume-aandeel van het plantenmateriaal aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.13. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval micafractie

Naam

micafractie

Herkomst

BRO

Definitie

Code die het percentage glimmer aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.14. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval glauconietfractie

Naam

glauconietfractie

Herkomst

BRO

Definitie

Code die het percentage glauconiet aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.15. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval percentage organisch materiaal

Naam

percentage organisch materiaal

Herkomst

BRO

Definitie

Geschatte gewichtspercentage van het percentage organische stof.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Integer

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.16. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval kalkgehalte

Naam

kalkgehalte

Herkomst

BRO

Definitie

Code die het kalkgehalte aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.17. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval consistentie klei

Naam

consistentie klei

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de consistentie van klei aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.18. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval hoofdkleur

Naam

hoofdkleur

Herkomst

BRO

Definitie

Overheersende kleur.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.19. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval lutumpercentage

Naam

lutumpercentage

Herkomst

BRO

Definitie

Geschatte gewichtspercentage van de minerale delen, voornamelijk kleimineralen, met een korrelgrootte kleiner dan 2 µm.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Integer

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.20. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval indicatie planten aanwezig

Naam

indicatie planten aanwezig

Herkomst

BRO

Definitie

Indicatie of er plantenresten aanwezig zijn.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Indicatie

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.21. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval indicatie schelpen aanwezig

Naam

indicatie schelpen aanwezig

Herkomst

BRO

Definitie

Indicatie of er schelpen aanwezig zijn.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Indicatie

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.22. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval indicatie kleibrokjes aanwezig

Naam

indicatie kleibrokjes aanwezig

Herkomst

BRO

Definitie

Indicatie of er kleibrokjes aanwezig zijn.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Indicatie

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.23. Relatiesoort details Boorbeschrijvingsinterval maakt deel uit van

Naam

maakt deel uit van

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

1.6.5. Objecttype Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval

1.6.5.1. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval interval

Naam

interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Interval

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.2. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval geologische eenheid

Naam

geologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Geologische eenheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.3. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval indicatie gestuwd

Naam

indicatie gestuwd

Herkomst

BRO

Definitie

Indicatie of het interval door landijs gestuwd is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Indicatie

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.4. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval geulgeneratie

Naam

geulgeneratie

Herkomst

BRO

Definitie

Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.5. Relatiesoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort tot

Naam

behoort tot

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

1.6.6. Objecttype Geinterpreteerd lithoklasse-interval

1.6.6.1. Attribuutsoort details Geinterpreteerd lithoklasse-interval interval

Naam

interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Interval

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.2. Attribuutsoort details Geinterpreteerd lithoklasse-interval lithoklasse

Naam

lithoklasse

Herkomst

BRO

Definitie

Een lithoklasse is een individuele klasse uit een classificatie van grondsoorten.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Lithoklasse

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.3. Relatiesoort details Geinterpreteerd lithoklasse-interval behoort tot

Naam

behoort tot

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving waartoe het Geïnterpreteerd lithoklasse-interval behoort.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving

1.6.7. Objecttype Laag

1.6.7.1. Attribuutsoort details Laag grensvlak top

Naam

grensvlak top

Herkomst

BRO

Definitie

De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een laag.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Grensvlak

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.7.2. Attribuutsoort details Laag grensvlak basis

Naam

grensvlak basis

Herkomst

BRO

Definitie

De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een laag.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Grensvlak

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.7.3. Attribuutsoort details Laag dikte

Naam

dikte

Herkomst

BRO

Definitie

Dikte in m. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CV_Coverage

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.7.4. Attribuutsoort details Laag geologische eenheid

Naam

geologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Geologische eenheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.7.5. Attribuutsoort details Laag breuk

Naam

breuk

Herkomst

BRO

Definitie

Een breuk is een zone in de basis van de Laag waarin breukwerking heeft plaatsgevonden.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. *

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_MultiCurve

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.7.6. Attribuutsoort details Laag karteergebied

Naam

karteergebied

Herkomst

BRO

Definitie

Het gebied waar binnen de laag is gekarteerd.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1 .. *

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.7.7. Relatiesoort details Laag maakt deel uit van

Naam

maakt deel uit van

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan het Laag deel uit maakt.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.8. Objecttype Voxel

1.6.8.1. Attribuutsoort details Voxel geologische eenheid

Naam

geologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

De geologische eenheid waar de voxel onderdeel van uitmaakt.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Geologische eenheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.2. Attribuutsoort details Voxel meest waarschijnlijke lithoklasse

Naam

meest waarschijnlijke lithoklasse

Herkomst

BRO

Definitie

De meest waarschijnlijke lithoklasse die representatief is voor de voxel.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Lithoklasse

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.3. Attribuutsoort details Voxel geometrie

Naam

geometrie

Herkomst

BRO

Definitie

Geometrie van Voxel.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Solid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.4. Attribuutsoort details Voxel kans op organisch materiaal (veen)

Naam

kans op organisch materiaal (veen)

Herkomst

BRO

Definitie

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?organisch materiaal (veen)?.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.5. Attribuutsoort details Voxel kans op klei

Naam

kans op klei

Herkomst

BRO

Definitie

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?klei?.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.6. Attribuutsoort details Voxel kans op kleiig zand, zandige klei en leem

Naam

kans op kleiig zand, zandige klei en leem

Herkomst

BRO

Definitie

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?kleiig zand, zandige klei en leem?.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.7. Attribuutsoort details Voxel kans op fijn zand

Naam

kans op fijn zand

Herkomst

BRO

Definitie

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?fijn zand?.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.8. Attribuutsoort details Voxel kans op matig grof zand

Naam

kans op matig grof zand

Herkomst

BRO

Definitie

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?matig grof zand?.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.9. Attribuutsoort details Voxel kans op grof zand

Naam

kans op grof zand

Herkomst

BRO

Definitie

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?grof zand?.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.10. Attribuutsoort details Voxel kans op grind

Naam

kans op grind

Herkomst

BRO

Definitie

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?grind?.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.11. Attribuutsoort details Voxel kans op schelpen

Naam

kans op schelpen

Herkomst

BRO

Definitie

Kans dat de voxel gevuld is met de lithoklasse ?schelpen?.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De kans is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine kans en 1 een zeer hoge kans aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.12. Attribuutsoort details Voxel modelonzekerheid gelogische eenheid

Naam

modelonzekerheid gelogische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

De mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de geologische eenheid waartoe de voxel behoort.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De modelonzekerheid is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine modelonzekerheid en 1 een zeer hoge modelonzekerheid aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.13. Attribuutsoort details Voxel modelonzekerheid lithoklasse

Naam

modelonzekerheid lithoklasse

Herkomst

BRO

Definitie

De mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de voor de voxel representatieve lithoklasse.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De modelonzekerheid is vastgelegd in een reëel getal met waarden vanaf 0 t/m 1, waarbij 0 een zeer kleine modelonzekerheid en 1 een zeer hoge modelonzekerheid aangeeft.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

REAL

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.8.14. Relatiesoort details Voxel maakt deel uit van

Naam

maakt deel uit van

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Voxel deel uit maakt.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.9. Referentielijst Lithoklasse

1.6.9.1. Referentie element details Lithoklasse code

Naam

code

Herkomst

BRO

Definitie

Unieke, identificerende code van de lithoklasse.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.6.9.2. Referentie element details Lithoklasse naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van de lithoklasse.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.6.9.3. Referentie element details Lithoklasse voxelnummer

Naam

voxelnummer

Herkomst

BRO

Definitie

Unieke, numerieke code van de lithoklasse die in veel technische implementaties van het voxelmodel gebruikt wordt.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.9.4. Referentie element details Lithoklasse volgnummer

Naam

volgnummer

Herkomst

BRO

Definitie

Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de lithoklasse-eenheden in een legenda.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.9.5. Referentie element details Lithoklasse kleur

Naam

kleur

Herkomst

BRO

Definitie

RGB-waarde van de kleur waarmee de lithoklasse in visualisaties wordt weergegeven.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Kleur

1.6.10. Referentielijst Geologische eenheid

1.6.10.1. Referentie element details Geologische eenheid code

Naam

code

Herkomst

BRO

Definitie

Unieke, identificerende code van de geologische eenheid.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.6.10.2. Referentie element details Geologische eenheid naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van de geologische eenheid.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.6.10.3. Referentie element details Geologische eenheid voxelnummer

Naam

voxelnummer

Herkomst

BRO

Definitie

Unieke, numerieke code van de geologische eenheid die in veel technische implementaties van het voxelmodel gebruikt wordt.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.10.4. Referentie element details Geologische eenheid volgnummer

Naam

volgnummer

Herkomst

BRO

Definitie

Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.10.5. Referentie element details Geologische eenheid kleur

Naam

kleur

Herkomst

BRO

Definitie

RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Kleur

1.6.11. Gestructureerd datatype Interval

1.6.11.1. Data element details Interval top

Naam

top

Herkomst

BRO

Definitie

Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.11.2. Data element details Interval basis

Naam

basis

Herkomst

BRO

Definitie

Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterbeschrijving.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.12. Gestructureerd datatype Grensvlak

1.6.12.1. Data element details Grensvlak hoogteligging

Naam

hoogteligging

Herkomst

BRO

Definitie

Hoogteligging in m ten opzichte van NAP.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CV_Coverage

1.6.12.2. Data element details Grensvlak standaarddeviatie

Naam

standaarddeviatie

Herkomst

BRO

Definitie

Standaarddeviatie van de hoogteligging in m.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CV_Coverage

1.6.13. Gestructureerd datatype Kleur

1.6.13.1. Data element details Kleur rood

Naam

rood

Herkomst

BRO

Definitie

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.13.2. Data element details Kleur groen

Naam

groen

Definitie

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.13.3. Data element details Kleur blauw

Naam

blauw

Definitie

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.14. Enumeratie details Indicatie

Definitie

Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is.

Code

Naam

Definitie

 

J

Ja

 

N

Nee

Toelichting

2.1. Beschrijving

GeoTOP is een registratieobject in het domein modellen. Het gaat in dit domein om schattingen of voorspellingen van de opbouw en eigenschappen van de bodem of ondergrond in twee of drie dimensies. Modellen zijn sterk afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de beschikbare ondergrondgegevens zoals boormonsterbeschrijvingen. De kwaliteit van de modellen zal daarom toenemen naarmate er meer ondergrondgegevens in de BRO beschikbaar komen.

GeoTOP is een driedimensionaal geologisch model van de laagopbouw en grondsoort (bijvoorbeeld klei, zand, veen) van de ondiepe ondergrond van Nederland tot een diepte van maximaal 50 m onder NAP. In GeoTOP is de ondergrond onderverdeeld in een regelmatig driedimensionaal grid (raster) van aaneengesloten voxels (volumecellen) van 100 x 100 m in de horizontale richtingen en 0,5 m in de verticaal. Aan elke voxel zijn eigenschappen gekoppeld. Dit zijn de lithostratigrafische c.q. geologische eenheid (laag) waartoe een voxel behoort, de lithoklasse (grondsoort) die representatief is voor de voxel en een aantal attributen die tezamen een maat van modelonzekerheid vormen. Behalve voxels bevat GeoTOP ook een gedetailleerd lagenmodel en de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen die bij het maken van het model gebruikt zijn.

De termen lithostratigrafie, geologische eenheid en lithoklasse worden hieronder toegelicht:

  • Lithostratigrafie betekent het rangschikken van gesteentelagen in eenheden zoals formaties en laagpakketten op basis van lithologische kenmerken (waaruit bestaat het materiaal?), verbreiding (waar komt de eenheid voor?) en positie (wat is de ligging ten opzichte van andere eenheden?). Lithostratigrafische eenheden worden formeel gedefinieerd in de Stratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond van Nederland.

  • In GeoTOP wordt de term geologische eenheid gebruikt in plaats van lithostratigrafische eenheid omdat niet elke eenheid in het model één-op-één overeenkomt met een lithostratigrafische eenheid volgens de Nomenclator. Het kan namelijk voor de modellering nodig zijn om twee of meer lithostratigrafische eenheden samen te nemen tot één geologische eenheid. De tegenovergestelde situatie, waar een lithostratigrafische eenheid wordt gesplitst in een of meerdere geologische eenheden komt ook voor.

  • Lithologische kenmerken worden in GeoTOP weergegeven door middel van lithoklassen, waarin lithologie (grondsoort) en zandkorrelgrootteklassen zijn gecombineerd in één classificatie.

GeoTOP bestaat uit de volgende in de BRO opgenomen producten die ontstaan uit een gestandaardiseerd werkproces:

  • De interpretatie van de boormonsterprofielen in geologische eenheden en in lithoklasse-eenheden. Elke boormonsterbeschrijving is onderverdeeld in intervallen van gelijke geologische eenheid. Daarbinnen zijn de intervallen verder opgedeeld in intervallen van een gelijke lithoklasse.

  • Breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft.

  • Een lagenmodel waarbij de ondergrond is weergegeven als een stapeling van geologische eenheden die begrensd zijn door een top- en een basisvlak. Beide vlakken worden weergegeven als een raster met cellen van 100 x 100

  • Elke rastercel heeft de diepteligging van top respectievelijk basis in m onder NAP als attribuut. Uit de top- en basisrasters is een dikteraster afgeleid met de dikte van de geologische eenheid in m. Tot slot zijn er voor zowel top als basis standaarddeviatierasters beschikbaar die de modelonzekerheid van het lagenmodel representeren.

  • Een voxelmodel waarbij de ondergrond in voxels van 100 x 100 x 0,5 m ingedeeld is. Elke voxel heeft een aantal attributen, namelijk de geologische eenheid, de meest waarschijnlijke lithoklasse en een aantal attributen die tezamen een maat van modelonzekerheid vormen.

De onderlinge samenhang van de in de BRO opgenomen geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen, lagenmodel en voxelmodel is geïllustreerd in Figuur 3.1 – 3.3.

Bijlage 263341.png
Figuur 3.1: 3D weergave van boormonsterbeschrijvingen waarbij de kleuren verschillende geologische eenheden weergeven.
Bijlage 263342.png
Figuur 3.2: 3D weergave van een lagenmodel gebaseerd op de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen van Figuur 3.1. Van het lagenmodel zijn alleen de basisvlakken weergegeven. Elk basisvlak is het resultaat van een ruimtelijke interpolatie van de in de boormonsterbeschrijvingen aangetroffen basissen van de betreffende geologische eenheid.
Bijlage 263343.png
Figuur 3.3: 3D weergave van het lagenmodel van Figuur 3.3 waarbij de kleuren in de boormonsterbeschrijvingen nu de lithoklasse weergeven.
Bijlage 263344.png
Figuur 3.4: 3D weergave van een voxelmodel waarbij de kleuren van de voxels de lithoklasse weergeven. De lithoklasse indeling in de voxels is het resultaat van een ruimtelijke interpolatie van de lithoklassen in de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen binnen de verschillende geologische eenheden.

2.2. Dekkingsgebied en modelgebieden

Een belangrijk aspect van GeoTOP is dat het is opgedeeld in modelgebieden. GeoTOP wordt niet in één keer landelijk samengesteld maar regio-gewijs ontwikkeld. De prioriteitstelling vindt plaats in samenspraak tussen de Geologische Dienst Nederland en de gebruikers, onder auspiciën van de bronhouder (het Ministerie van BZK). Historische modelgebieden, die nog niet gemodelleerd zijn onder het kwaliteitsregime van de BRO (zoals vastgelegd in het Totstandkomingsrapport) worden in de BRO opgenomen als zijnde ‘in onderzoek’.

Op GeoTOP is versiebeheer van toepassing. Het versiebeheer geldt zowel voor individuele modelgebieden als voor GeoTOP als geheel. De in de BRO uitgeleverde actuele versie van GeoTOP omvat alle op dat moment actuele modelgebieden.

De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk viawww.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.

Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.

2.3. Modelonzekerheden

2.3.1. Onzekerheid

De belangrijkste gegevensbron voor GeoTOP zijn boormonsterbeschrijvingen. Elk van deze boormonsterbeschrijvingen geeft vaak gedetailleerde informatie over de opbouw van de ondergrond op één specifieke locatie. Voor het overgrote deel van de gridcellen en voxels geldt echter dat ze niet doorboord zijn. Dit betekent dat we een schatting moeten doen op basis van de in de omgeving van de gridcel of voxel aanwezige boormonsterbeschrijvingen. Hoe goed het model hiertoe in staat is, is onder andere afhankelijk van:

  • de geologische complexiteit (de lithoklasse van een homogeen samengestelde eenheid is beter te schatten dan die van een heterogeen samengestelde eenheid);

  • de hoeveelheid en de kwaliteit van de boormonsterprofielen in de omgeving van de gridcel of voxel;

  • de aan het model opgelegde randvoorwaarden zoals verbreidingsgrenzen van geologische eenheden;

  • het gebruikte algoritme met de bijbehorende parameters zoals de gehanteerde ruimtelijke correlatiefunctie.

Alle maatstaven van onzekerheid in GeoTOP zijn gebaseerd op de in het model gebruikte (stochastische) interpolatietechnieken. Het is belangrijk om te beseffen dat deze technieken niet expliciet rekening houden met de onzekerheidsmarges in de gebruikte brongegevens (waaronder de boormonsterbeschrijvingen). In GeoTOP spreken we daarom van modelonzekerheid in plaats van onzekerheid.

2.3.2. Standaarddeviaties in het lagenmodel

Van elke gemodelleerde geologische eenheid in het lagenmodel is van zowel de top als de basis een standaarddeviatieraster berekend. Deze rasters geven voor elke rastercel de modelonzekerheid weer, uitgedrukt in de standaarddeviatie (in m) van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke diepteligging van de gemodelleerde top en basis van de geologische eenheid. Met de standaarddeviatie is het mogelijk om de kans te bepalen dat de diepteligging van de top of basis een bepaalde afwijking vertoont van de door het model geschatte meest waarschijnlijke waarde. De manier waarop de standaarddeviatie berekend wordt kan per geologische eenheid en per modelgebied verschillen. Welke manier van toepassing is wordt beschreven in het Totstandkomingsrapport dat met het model in de BRO is opgenomen.

2.3.3. Kans op lithoklasse

In het voxelmodel wordt de lithoklasse met behulp van stochastische interpolatietechnieken geschat. Deze technieken komen er in essentie op neer dat het model een groot aantal (bijvoorbeeld 100) keer wordt doorgerekend met telkens een andere, maar statistisch gezien even waarschijnlijke, uitkomst. Voor de lithoklasse van een voxel wordt dan bijvoorbeeld 80 keer klei geschat, 10 keer veen en 10 keer kleiig zand. Uit de verschillende schattingen wordt voor elke lithoklasse de kans op voorkomen berekend door het aantal keren dat de lithoklasse is geschat te delen door het aantal modelberekeningen (bijvoorbeeld 100). In het eerder beschreven voorbeeld is de kans op klei dan 0,8, de kans op veen 0,1 en de kans op kleiig zand eveneens 0,1.

De verschillende uitkomsten van de modelberekeningen geven aan hoe goed het model in staat is om een eenduidige schatting te geven: in het beste geval leidt elke modelberekening tot dezelfde uitkomst, in het slechtste geval komen alle mogelijke uitkomsten even vaak voor.

Voor individuele voxels kan de kansverdeling worden weergegeven in een histogram, waarmee een visualisatie van de modelonzekerheid in de betreffende voxel wordt verkregen (Figuur 3.5).

Bijlage 263345.png
Figuur 1 Modelonzekerheid individuele voxel

Figuur 3.5: Visualisatie van modelonzekerheid van een individuele voxel door het weergeven van de kans op lithoklasse in een histogram. In dit voorbeeld is de meest waarschijnlijke lithoklasse klei, met een kans van ruim 50%. Er is ook een vrij grote kans op kleiig zand (~30%), de kans dat de voxel zand of veen bevat is echter klein.

2.3.4. Modelonzekerheid van lithoklasse

Naast de kans op lithoklasse bevat het voxelmodel een maat van modelonzekerheid die in één getalswaarde wordt uitgedrukt in plaats van een reeks afzonderlijke kansen voor elke mogelijke lithoklasse of geologische eenheid. Deze maat is afgeleid van het concept van informatie-entropie. In plaats van de term informatie-entropie wordt in GeoTOP de term modelonzekerheid gebruikt.

De modelonzekerheid van lithoklasse is de mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de voor de voxel representatieve lithoklasse en heeft de volgende eigenschappen:

  • 1. Modelonzekerheid is 0 als elke modelberekening tot dezelfde geschatte lithoklasse leidt, ofwel er is één lithoklasse met kans 1, en alle andere lithoklassen hebben kans 0.

  • 2. Modelonzekerheid is 1 (maximale waarde) als alle mogelijke lithoklassen met dezelfde kans voorkomen. Het model kan dan geen eenduidige schatting geven van de lithoklasse van de voxel.

  • 3. Hoe meer mogelijke lithoklassen met een kans groter dan 0, hoe groter de modelonzekerheid.

  • 4. Hoe groter de verschillen tussen de kansen, hoe kleiner de modelonzekerheid.

Voorbeelduitwerking

In onderstaande tabel is de modelonzekerheid (H) uitgewerkt voor een model met drie mogelijke lithoklassen (bijvoorbeeld zand, klei, veen, met kansen p1, p2, p3).

Bijlage 263346.png

In de eerste situatie is de kans op de eerste lithoklasse 1, en hebben de beide andere lithoklassen een kans 0. Hieruit volgt dat het model zeer goed in staat is om een schatting te geven en de modelonzekerheid is daarom 0.

In de tweede situatie zijn de kansen op de drie lithoklassen aan elkaar gelijk. Het model is niet in staat om een eenduidige schatting te geven en de modelonzekerheid is daarom 1.

In de derde situatie zijn er twee lithoklassen met gelijke kansen. Het model kan geen eenduidige schatting geven van de eerste twee lithoklassen, maar lithoklasse 3 komt zeker niet voor.

In de laatste situatie wordt een kleine kans op lithoklasse 3 (p3 = 0.02 of 2%) geïntroduceerd waardoor de modelonzekerheid relatief sterk toeneemt.

2.3.5. Modelonzekerheid van geologische eenheid

De modelonzekerheid van geologische eenheid is de mate waarin het model in staat is om een eenduidige schatting te geven van de geologische eenheid waartoe de voxel behoort. Net als de modelonzekerheid op lithoklasse is deze onzekerheid afgeleid van het concept van informatie-entropie en heeft vergelijkbare eigenschappen. Bij de berekening van de modelonzekerheid wordt gebruik gemaakt van de standaarddeviaties van de top en de basis van de verschillende geologische eenheden uit het lagenmodel.

2.4. Doel en gebruik

GeoTOP is een subregionaal ondergrondmodel met een gebruiksschaal die past bij toepassingen op provinciaal, gemeentelijk of wijkniveau. Deze gebruiksschaal is vergelijkbaar met de schaal van 1:50.000 die bij Geologische Kaart van Nederland, een voorloper van GeoTOP, gehanteerd werd. Bij ondergrondvraagstukken op een grotere schaal (straatniveau of individuele gebouwen) kan GeoTOP dienen als raamwerk waarbinnen meer detail kan worden aangebracht.

2.5. Kwaliteitsaspecten

2.5.1. Algemeen

De kwaliteit van GeoTOP is sterk afhankelijk van de volgende factoren:

De hoeveelheid beschikbare boormonsterbeschrijvingen. De gebruikte boormonsterbeschrijvingen zijn niet gelijkmatig over Nederland verdeeld. Er zijn gebieden met een zeer hoge boordichtheid, bijvoorbeeld Zuid-Holland en grote delen van Midden-Nederland. Andere delen van het land, zoals de Veluwe, hebben een veel lagere boordichtheid. Bovendien geldt dat de boordichtheid snel met de diepte afneemt. In het algemeen kan gesteld worden dat de afnemende datadichtheid dieper dan 30 m onder maaiveld leidt tot een sterk verminderde kwaliteit van de schatting van de lithoklasse.

De kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen. De gebruikte boormonsterbeschrijvingen zijn niet specifiek voor GeoTOP verzameld en de kwaliteit loopt, afhankelijk van het doel en de methode waarmee ze gezet zijn, sterk uiteen.

De ouderdom van de brongegevens. De te modelleren werkelijkheid zoals die in boormonsterbeschrijvingen en op geologisch en bodemkundig kaartmateriaal is weergegeven kan intussen zijn veranderd. Denk aan veen in een boormonsterbeschrijving dat inmiddels is geoxideerd, vergravingen (havens, vaargeulen), of zich verleggende geulsystemen in de Waddenzee.

De complexiteit van de geologie. Een eenvoudige, homogene ondergrond is eenvoudiger en met minder boormonsterbeschrijvingen te modelleren dan een complexe, heterogene ondergrond. Complexiteit kan regionaal verschillen, daarnaast bestaan binnen een regio ook verschillen in de complexiteit van de geologische eenheden die in de regio worden onderscheiden.

De toepassing waarin GeoTOP gebruikt wordt. Verschillende toepassingen stellen verschillende kwaliteitseisen.

Deze en andere kwaliteitsaspecten wordt in de navolgende paragrafen verder besproken.

2.5.2. Aansluiting van modelgebieden

Zowel bij het construeren van nieuwe modelgebieden als bij het plegen van onderhoud aan bestaande modelgebieden wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke onderlinge aansluiting van de modelgebieden. Desondanks kunnen zich op de overgang van het ene modelgebied naar het andere aansluitingsproblemen voordoen. Dit heeft te maken met de tijd die verstrijkt tussen het opleveren van het ene en het andere modelgebied. In de verstreken tijd zijn meer boormonsterbeschrijvingen verzameld, kan er een nieuwe versie van een brongegeven beschikbaar zijn gekomen of zijn de geologische inzichten gewijzigd. Ook kan de te modelleren werkelijkheid zijn gewijzigd, bijvoorbeeld het effect van een zandwinning die in het ene modelgebied al zichtbaar is maar in het andere, oudere modelgebied nog niet.

Aansluitingsproblemen zijn te herkennen aan onrealistische sprongen in de diepteligging van de top of basis van een geologische eenheid en abrupte overgangen in lithoklasse precies op de modelgebiedgrens. Het verdient daarom aanbeveling om in de nabijheid van een modelgebiedgrens niet alleen het model zelf, maar ook de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen aan weerszijden van de grens te raadplegen. De grenzen van de modelgebieden zijn opgenomen in de BRO.

2.5.3. Boormonsterbeschrijvingen

2.5.3.1. Boormonsterbeschrijvingen

De inhoudelijke kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen is zeer wisselend. De gebruikte boormethode en de daaraan gekoppelde manier van monstername oefent invloed uit op de inhoudelijke kwaliteit van laagbeschrijvingen. Booractiviteiten verstoren de aanwezige opbouw van de bodemlagen. Afhankelijk van de boormethode treedt in grote of kleine mate vermenging op van de verschillende grondsoorten. In een gestoken boring, waarbij een ongeroerd bodemmonster voor iedere meter wordt genomen, gebeurt dit alleen bij de overgang van de kernen. Maar tijdens een spoelboring vindt een sterke vermenging van de lagen plaats. Bovendien kan de aan het boorwater toegevoegde boorspoeling de kwaliteit van het monster nog verder doen dalen.

Ook de manier waarop de monsters zijn beschreven en de vakkundigheid van de beschrijver spelen een belangrijke rol. Het besluit om de laagopbouw van een boring al dan niet uitgebreid te beschrijven, hangt o.a. af van het doel van de boring en de daarvoor beschikbare financiële middelen.

2.5.3.2. Kwaliteitsfiltering

Uitgangspunt voor GeoTOP is dat alle beschikbare boormonsterbeschrijvingen worden meegenomen in de modellering. Voor een deel van de boormonsterbeschrijvingen geldt echter dat de kwaliteit zodanig laag is, dat GeoTOP er niet beter maar slechter door zou worden. Om deze boormonsterbeschrijvingen te traceren en uit te sluiten wordt een kwaliteitsfilter toegepast. Een eerste filter sluit boormonsterbeschrijvingen uit waarvan alleen kopgegevens bekend zijn of waarvan de kopgegevens maaiveldhoogte, einddiepte of locatie (x- en y-coördinaat) ontbreken.

Vervolgens worden alle boormonsterbeschrijvingen onderworpen aan een geautomatiseerd uitgevoerde kwaliteitscontrole. Dit gebeurt door te kijken naar de dikte van de intervallen in de eerste 30 m van de boormonsterbeschrijving. (Een interval bevindt zich in de eerste 30 m als de top zich niet meer dan 30 m onder het maaiveld van het boormonsterbeschrijving bevindt.) Van deze intervallen wordt de maximale dikte en de gemiddelde dikte bepaald. Op basis van ervaringscijfers worden boormonsterbeschrijvingen met een te groot maximaal dikte-interval en/of een te groot gemiddeld dikte-interval uitgesloten. De waarden van de maximaal toelaatbare dikte kan per modelgebied of geologische regio verschillen.

Boormonsterbeschrijvingen die worden uitgesloten worden vastgelegd in een lijst met uit te sluiten boornummers, met een (korte) omschrijving van de reden waarom ze uitgesloten zijn. Deze lijst wordt in latere modelleerstappen op basis van controles van het lagenmodel nog handmatig aangevuld. Afhankelijk van het modelgebied wordt in het algemeen maximaal 10% van de boormonsterbeschrijvingen op basis van het automatische kwaliteitsfilter uitgesloten.

2.5.3.3. Momentopname (ouderdom)

Boormonsterbeschrijvingen zijn een momentopname van de beschreven ondergrond. De opbouw van de ondergrond ter plaatse van de boormonsterbeschrijving kan in de tijd die verstreken is tussen het maken van de beschrijving en het construeren van het model veranderd zijn. Denk aan veen in een boormonsterbeschrijving dat inmiddels is geoxideerd, vergravingen (havens, vaargeulen), of zich verleggende geulsystemen in de Waddenzee.

2.5.3.4. Momentopname (database)

Bij het construeren van een modelgebied wordt op een zeker moment een momentopname (‘snapshot’) gemaakt van de brondatabase met boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boormonsterbeschrijvingsintervallen. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden vervolgens gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die in de brondatabase na de momentopname worden aangebracht, zullen daarom niet zichtbaar zijn in het betreffende modelgebied.

2.5.3.5. Interpretatie in geologische eenheden

Door de omvang van de dataset is het ondoenlijk alle boormonsterbeschrijvingen handmatig te voorzien van een indeling in geologische eenheden. Bovendien bestaat bij handmatige werkzaamheden het gevaar van inconsistentie waarbij vergelijkbare boormonsterbeschrijvingen verschillend worden geïnterpreteerd. GeoTOP voorziet daarom in geautomatiseerde procedures om de boormonsterbeschrijving in geologische eenheden te interpreteren.

De interpretatie in geologische eenheden wordt door gebiedsdeskundige geologen getoetst aan de hand van geologische dwarsdoorsneden en eerder met de hand geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen. Ook wordt een aantal plausibiliteitscontroles uitgevoerd om een stratigrafisch correcte opeenvolging van eenheden te waarborgen. Het is echter niet mogelijk om alle individuele interpretaties handmatig te controleren.

2.5.3.6. Lithoklasse interpretatie

De lithoklasse-interpretatie van boormonsterbeschrijvingsintervallen is een geautomatiseerd proces met relatief eenvoudige en eenduidige rekenregels.

2.5.4. Verbreidingen

Voorafgaand aan de stratigrafische interpretatie van de boormonsterbeschrijvingen wordt van elke geologische eenheid een verbreiding vastgesteld. Deze verbreiding bakent het gebied af waarbinnen in het constructieproces van GeoTOP de boormonsterbeschrijvingen onderzocht worden op het voorkomen van de geologische eenheid. Tevens fungeert de verbreiding als de maximale of potentiële verbreiding van het lagenmodel: buiten de potentiële verbreiding komt de eenheid niet voor, binnen de verbreiding kan de eenheid voorkomen.

Bij het construeren van verbreidingsgrenzen wordt een kaartschaal van circa 1:50.000 gehanteerd. Kleine voorkomens van de geologische eenheid die buiten de resolutie van deze kaartschaal vallen, worden daardoor mogelijk niet in de verbreiding opgenomen.

Ten behoeve van de lagenmodellering worden de verbreidingsgrenzen (polygonen) verrasterd naar rasters met rastercellen van 100 x 100 m.

2.5.5. Breuken

Binnen de modellering van GeoTOP wordt rekening gehouden met breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft. Om modeltechnische redenen worden in de modellering van de geologische eenheden van GeoTOP de breuken verondersteld verticaal te zijn.

2.5.6. Lagenmodel

2.5.6.1. Mate van detaillering

De mate van detaillering van het lagenmodel in het ondiepe bereik is in het algemeen groter dan in de diepere delen. Dit heeft de maken met de datadichtheid, die in het ondiepe bereik hoger is dan in het diepe deel.

2.5.6.2. Geostatistisch model

In het constructieproces van GeoTOP worden geostatistische procedures gebruikt om de diepteligging van de basis van elke geologische eenheid te schatten. Daarnaast wordt de standaarddeviatie van de basis als maat van modelonzekerheid uitgeleverd. Het geostatistische karakter van het lagenmodel is terug te zien in lokale variaties gesuperponeerd op een regionale trend.

2.5.6.3. Consistent lagenmodel

Het lagenmodel is consistent, dat wil zeggen dat de top van een eenheid ofwel samenvalt met de basis van een of meerdere hoger gelegen eenheden, ofwel aan maaiveld ligt. Omgekeerd valt de basis van een eenheid samen met een of meerdere toppen van dieper gelegen eenheden, of de basis ligt aan de onderkant van het model. Een logisch gevolg is dat elk willekeurig punt in de ruimte (binnen de begrenzingen van het modelgebied) zich altijd tussen de top en basis van één enkele geologische eenheid bevindt. Deze gevolgtrekking gebruiken we om van (de middelpunten van) voxels te bepalen tot welke eenheid ze behoren.

Voor de consistentie geldt een uitzondering voor eenheden die een onderdeel vormen van een andere, omhullende ‘moedereenheid’. Een punt in de ruimte ligt dan zowel tussen de top en basis van die eenheid als tussen de top en basis van de omhullende moedereenheid. In het voxelmodel geldt deze uitzondering niet: een voxel krijgt altijd 1 geologische eenheid toegekend.

2.5.6.4. Verschillen tussen lagenmodel en boormonsterbeschrijvingen

Een geïnterpreteerde boormonsterbeschrijving geeft veelal een gedetailleerd beeld van de diepteligging en dikte van geologische eenheden op één specifieke puntlocatie. In het lagenmodel wordt een schatting gegeven van de diepteligging en dikte van geologische eenheden die representatief is voor een gebied van 100 x 100 m (10.000 m2) en die past bij een (sub)regionale schaal. De diepteligging en dikte van geologische eenheden in een boormonsterbeschrijving kan daarom afwijken van de diepteligging en dikte van geologische eenheden in het lagenmodel op dezelfde locatie. Ook geldt dat de stratigrafische opeenvolging van eenheden in een boormonsterprofiel kan afwijken van de gemodelleerde opeenvolging van de eenheden: dunne eenheden kunnen weggeschaald zijn in het lagenmodel en een complexe afwisseling van eenheden kan voor de modellering zijn vereenvoudigd.

De hoogte van het maaiveld op de locatie van het boormonsterbeschrijving kan eveneens afwijken van de maaiveldhoogte van het model. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals kleine hoogteverschillen ter plaatse van het boormonsterbeschrijving, fouten in de opname van de maaiveldhoogte of een daadwerkelijke verandering in maaiveldhoogte door bijvoorbeeld afgraving of ophoging die in de tijd tussen het maken van het boormonsterbeschrijving en het construeren van het model heeft plaatsgevonden. Verder geldt ook bij maaiveldhoogte dat de hoogte in het model representatief is voor een gebied van 100 x 100 m en de hoogte van een boormonsterbeschrijving geldt voor één specifieke puntlocatie.

2.5.7. Voxelmodel

2.5.7.1. Stochastisch model

Bij het construeren van het voxelmodel wordt een stochastische interpolatietechniek gebruikt om de lithoklasse van de voxels te schatten. De procedure leidt tot een set van bijvoorbeeld 100 verschillende, maar statistisch gezien even waarschijnlijke schattingen. Via een speciaal daarvoor ontwikkelde methode worden de lithoklassen gemiddeld tot de ‘meest waarschijnlijke lithoklasse’. Daarnaast wordt voor elke lithoklasse de kans op voorkomen berekend door het aantal keer dat in een voxel de lithoklasse geschat is te delen door het aantal schattingen.

2.5.7.2. Verschillen tussen voxelmodel en lagenmodel

Het voxelmodel heeft in de horizontale richtingen dezelfde dimensies als het lagenmodel. In de verticale richting heeft het voxelmodel echter een maximale resolutie van 0,5 m. Dit betekent dat waarden van top, basis en dikte van de geologische eenheden in het voxelmodel altijd veelvouden van 0,5 m zijn.

Bij het vertalen van het lagenmodel naar het voxelmodel wordt voor het middelpunt van de voxel bepaald in welke geologische eenheid hij valt. Deze eenheid wordt vervolgens aan de voxel toegewezen. Op plaatsen waar een eenheid in het lagenmodel dunner is dan 0,5 m, en er geen voxel-middelpunt tussen top en basis ligt, zal de eenheid niet in het voxelmodel voorkomen. Als er juist wel een voxel-middelpunt tussen top en basis ligt, zal de eenheid een overdreven dikte krijgen van 0,5 m.

In uitzonderingsgevallen wordt ervoor gekozen om een eenheid in het lagenmodel een minimale dikte van 0,5 m te geven. Daarmee wordt gewaarborgd dat de eenheid, daar waar die in het lagenmodel voorkomt, ook in het voxelmodel wordt gerepresenteerd.

2.5.7.3. Verschillen tussen voxelmodel en boormonsterbeschrijvingen

Net als bij het lagenmodel kunnen er verschillen bestaan tussen de lithoklassen in het boormonsterbeschrijving en die in het voxelmodel. De lithoklassen in het voxelmodel zijn een schatting die representatief is voor een volume van 100 x 100 bij 0,5 m (5.000 m3) en die past bij een (sub)regionale schaal.

2.6. Metadata

2.6.1. Resolutie

Rastercellen in het lagenmodel hebben afmetingen van 100 x 100 m. Voxels in het voxelmodel meten 100 x 100 m in de horizontale richtingen en 0,5 m in de verticale richting.

2.6.2. Gebruiksschaal

Nabij het aardoppervlak heeft GeoTOP een gebruiksschaal van circa 1:50.000. Door de afnemende datadichtheid met de diepte geldt op grotere dieptes een kleinere gebruiksschaal. Door verschillen in datadichtheid zijn er daarnaast regionale verschillen in de gebruiksschaal van het model. Zie ook de toelichting in 5.4.

2.6.3. Gebiedsaanduiding

De omgrenzende rechthoek, uitgedrukt in minimale en maximale coördinaten van het model, is vastgesteld in het Rijksdriehoekstelsel (RD). De waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven, met daarbij de omgerekende waarden in WGS84.

Coördinaat

Rijksdriehoekstelsel (m)

WGS84 (graden)

WGS84 (decimale graden)

Minimale X- coördinaat

0

E 003 11 40.7450

3.19465

Minimale Y- coördinaat

300.000

N 50 40 09.1109

50.66920

Maximale X- coördinaat

280.000

E 007 16 30.7336

7.27520

Maximale Y-coördinaat

625.000

N 53 35 46.3216

53.59620

2.6.4. Horizontale begrenzing

De horizontale begrenzing is zowel voor het model als geheel als voor elk modelgebied afzonderlijk vastgelegd in een polygoon.

2.6.5. Verticale begrenzing

De verticale begrenzing aan de bovenkant wordt bepaald door het maaiveld- en waterbodemhoogtebestand. Dit bestand is een raster met cellen van 100 x 100 m en vormt een onderdeel van het modelgebied. Elke rastercel geeft de hoogteligging van het maaiveld resp. de waterbodem ten opzichte van NAP weer.

Voor het lagenmodel geldt dat de verticale begrenzing aan de onderkant wordt bepaald door de basis van de diepst gelegen eenheden. Voor het voxelmodel geldt dat de onderkant van de diepst gelegen voxel nooit dieper ligt dan 50 m onder NAP.

2.6.6. Horizontaal referentiesysteem

Alle coördinaten in GeoTOP zijn gegeven in m in het Rijksdriehoekstelsel (RD).

Voor de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen geven de coördinaten de ligging van de boorlocatie aan maaiveld aan. Voor het lagenmodel geldt de conventie dat de ligging van een rastercel wordt beschreven door de coördinaten van de linkeronderhoek (‘lower left corner’). Voor het voxelmodel geldt de conventie dat de horizontale ligging van een voxel wordt beschreven door de coördinaten van het middelpunt (‘cell center’) van de voxel.

2.6.7. Verticaal referentiesysteem

Alle hoogten in het lagenmodel en voxelmodel van GeoTOP zijn gegeven in m ten opzichte van NAP. Voor het voxelmodel geldt de conventie dat de verticale ligging van een voxel wordt beschreven door de coördinaten van het middelpunt (‘cell center’) van de voxel.

Basisregistratie Ondergrond (BRO)

Catalogus

Digitaal Geologisch Model

Versie: 0.99

Datum: 07 mei 2019

Inhoud

Artikel 1 Definities

568

1.1

Objecttypen

568

1.2

Referentielijsten

571

1.3

Gestruktureerde datatypen

572

1.4

Primitieve datatypen

573

1.5

Enumeraties

573

1.6

Attribuut- en relatiesoort details

573

Toelichting

589

2.1

Beschrijving

589

2.2

Versiebeheer

590

2.3

Modelonzekerheden

591

2.4

Doel en gebruik

591

2.5

Kwaliteitsaspecten

591

2.6

Metadata

593

Artikel 1. Definities

Bijlage 263356.png
DGM (Digitaal Geologisch Model) – overzicht

1.1. Objecttypen

1.1.1. Objecttype Model

Naam

Model

Herkomst

BRO

Definitie

Een versie van het ondergrondmodel DGM, bestaande uit één of meer modelgebieden.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

naam

Naam van de modelversie.

CHARACTERSTRING

1

versie

Versienummer.

CHARACTERSTRING

1

datum ingang

Eerste dag waarop de modelversie actueel is.

Datum

1

datum einde

Laatste dag waarop de modelversie actueel is.

Datum

0 .. 1

dekkingsgebied

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

GM_Surface

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Model is specialisatie van Registratieobject

Een entiteit met het geheel van generieke gegevens die voorkomen bij alle verschillende soorten registratie-objecten in de basisregistratie ondergrond (BRO).

Model [1] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1 .. *]

De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld.

1.1.2. Objecttype Modelgebied

Naam

Modelgebied

Herkomst

BRO

Definitie

Een versie van een modelgebied.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

naam

Naam van een modelgebiedversie.

CHARACTERSTRING

1

versie

Versienummer.

CHARACTERSTRING

1

datum ingang

Eerste dag waarop het modelgebied actueel is.

Datum

1

datum einde

Laatste dag waarop het modelgebied actueel is.

Datum

0 .. 1

dekkingsgebied

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

GM_Surface

1

grensvlak top

Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP.

CV_Coverage

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Model [1] is samengesteld uit: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1 .. *]

De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld.

Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1 .. *] behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort.

Laag [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt.

1.1.3. Objecttype Geïnterpreteerd boormonsterprofiel

Naam

Geïnterpreteerd boormonsterprofiel

Herkomst

BRO

Definitie

Een in een modelgebied gebruikt boormonsterprofiel waarbij een interpretatie in geologische eenheden is gemaakt.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

Bij het construeren van een modelgebied wordt op een zeker moment een momentopname (snapshot) gemaakt van de boormonsterprofielen en de bijbehorende boorbeschrijvingsintervallen in de bron-databank. De interpretaties van de boormonsterprofielen worden vervolgens gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname in de bron-databank worden aangebracht, zullen daarom niet zichtbaar zijn in de betreffende modelgebiedversie.

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

boornummer

Unieke aanduiding van het boormonsterprofiel.

CHARACTERSTRING

1

geometrie

Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterprofiel.

GM_Point

1

einddiepte

Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Integer

1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1 .. *] behoort tot: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort.

Boorbeschrijvingsinterval [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterprofiel waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt.

Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [1 .. *]behoort tot: gerelateerdeBoormonsterprofielGeïnterpreteerd boormonsterprofiel [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort.

1.1.4. Objecttype Boorbeschrijvingsinterval

Naam

Boorbeschrijvingsinterval

Herkomst

BRO

Definitie

Boorbeschrijvingsinterval van een in een modelgebied geïnterpreteerd boormonsterprofiel.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

interval

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Interval

1

lithologie

Code die de lithologie van het interval aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

zandmediaanklasse

Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

grindmediaanklasse

Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

CHARACTERSTRING

1

bijmenging klei

Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging silt

Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging zand

Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging grind

Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

bijmenging humus

Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Boorbeschrijvingsinterval [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterprofiel waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt.

1.1.5. Objecttype Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval

Naam

Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval

Herkomst

BRO

Definitie

Interpretatie van een in DGM gebruikt boormonsterprofiel als opeenvolging van boorbeschrijvingsintervallen van gelijke geologische eenheid.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

interval

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Interval

1

geologische eenheid

De geologische eenheid waartoe het interval behoort

Geologische eenheid

1

indicatie gestuwd

Indicatie of het interval door landijs gestuwd is.

Indicatie

0 .. 1

geulgeneratie

Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is.

CHARACTERSTRING

0 .. 1

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval [1 .. *]behoort tot: gerelateerdeBoormonsterprofiel Geïnterpreteerd boormonsterprofiel [1]

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort.

1.1.6. Objecttype Laag

Naam

Laag

Herkomst

BRO

Definitie

Een volume van een geologische eenheid die in een modelgebiedversie is opgenomen en die aan de top en basis begrensd wordt door grensvlakken.

Herkomst definitie

TNO

Overzicht attributen

Attribuutnaam

Definitie

Formaat

Card

grensvlak top

De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag.

Grensvlak

1

grensvlak basis

De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag.

Grensvlak

1

dikte

Dikte en standaarddeviatie van de dikte van de laag.

Dikte

1

kans geologische eenheid

De kans op het voorkomen van de geologische eenheid binnen het dekkingsgebied.

CV_Coverage

1

geologische eenheid

Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen.

Geologische eenheid

1

breuk

De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden.

GM_MultiCurve

0 .. *

karteergebied

Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd.

GM_Surface

1 .. *

Overzicht relaties

Rol naam met kardinaliteiten

Definitie

Laag [1 .. *] maakt deel uit van: gerelateerdeModelgebied Modelgebied [1]

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt.

1.2. Referentielijsten

1.2.1. Referentielijst Geologische eenheid

Naam

Geologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen.

1.2.1.1. Overzicht referentie elementen

Referentie element

Definitie

Formaat

Card

code

Unieke, identificerende code van de geologische eenheid.

CHARACTERSTRING

1

naam

Naam van de geologische eenheid.

CHARACTERSTRING

1

volgnummer

Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda.

Integer

1

kleur

RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven.

Kleur

1

1.3. Gestruktureerde datatypen

1.3.1. Gestructureerd datatype Interval

Naam

Interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

1.3.1.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

top

Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Integer

1

basis

Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Integer

1

1.3.2. Gestructureerd datatype Grensvlak

Naam

Grensvlak

Herkomst

BRO

Definitie

Ruimtelijke begrenzing en standaarddeviatie.

1.3.2.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

hoogteligging

Hoogteligging in m ten opzichte van NAP.

CV_Coverage

1

standaardeviatie

Standaarddeviatie van de hoogteligging in m.

CV_Coverage

1

1.3.3. Gestructureerd datatype Dikte

Naam

Dikte

Herkomst

BRO

Definitie

De dikte van de laag.

1.3.3.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

dikte

De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis.

CV_Coverage

1

standaardeviate

Standaarddeviatie van de dikte in m.

CV_Coverage

1

1.3.4. Gestructureerd datatype Kleur

Naam

Kleur

Herkomst

BRO

Definitie

Kleur volgens de kleurcodering van het RGB-kleursysteem, waarbij kleur wordt uitgedrukt met behulp van een combinatie van de drie primaire kleuren Rood-Groen-Blauw, uitgaande van additieve kleurmenging.

1.3.4.1. Overzicht data elementen

Data element

Definitie

Formaat

Card

rood

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood

Integer

1

groen

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen

Integer

1

blauw

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw

Integer

1

1.4. Primitieve datatypen

1.4.1. Primitief datatype GM_MultiCurve

Naam

GM_MultiCurve

Definitie

Multilijn. Verzameling van lijnen die gezamenlijk één object vormen (instanties van GM_Curve). (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.4.2. Primitief datatype GM_Point

Naam

GM_Point

Definitie

Punt. 0-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.4.3. Primitief datatype GM_Surface

Naam

GM_Surface

Definitie

Vlak. 2-dimensionale geometrie. (bron: ISO 19107:2003 Spatial Schema)

1.4.4. Primitief datatype CV_Coverage

Naam

CV_Coverage

Definitie

Raster. (bron: ISO 19123:2005 Coverages)

1.5. Enumeraties

Indicatie

Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is.

1.6. Attribuut- en relatiesoort details

1.6.1. Objecttype Model

1.6.1.1. Attribuutsoort details Model naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van de modelversie.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.2. Attribuutsoort details Model versie

Naam

versie

Herkomst

BRO

Definitie

Versienummer.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.3. Attribuutsoort details Model datum ingang

Naam

datum ingang

Herkomst

BRO

Definitie

Eerste dag waarop de modelversie actueel is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.4. Attribuutsoort details Model datum einde

Naam

datum einde

Herkomst

BRO

Definitie

Laatste dag waarop de modelversie actueel is.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De actuele versie heeft (nog) geen einddatum.

Mogelijk geen waarde

Ja

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.5. Attribuutsoort details Model dekkingsgebied

Naam

dekkingsgebied

Herkomst

BRO

Definitie

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.1.6. Relatiesoort details Model is samengesteld uit

Naam

is samengesteld uit

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van elk gerelateerde Modelgebied waaruit het Model is samengesteld.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1 .. *

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.2. Objecttype Modelgebied

1.6.2.1. Attribuutsoort details Modelgebied naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van een modelgebiedversie.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.2. Attribuutsoort details Modelgebied versie

Naam

versie

Herkomst

BRO

Definitie

Versienummer.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.3. Attribuutsoort details Modelgebied datum ingang

Naam

datum ingang

Herkomst

BRO

Definitie

Eerste dag waarop het modelgebied actueel is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.4. Attribuutsoort details Modelgebied datum einde

Naam

datum einde

Herkomst

BRO

Definitie

Laatste dag waarop het modelgebied actueel is.

Herkomst definitie

TNO

Toelichting

De actuele versie heeft (nog) geen einddatum.

Mogelijk geen waarde

Ja

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Ja

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Datum

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.5. Attribuutsoort details Modelgebied dekkingsgebied

Naam

dekkingsgebied

Herkomst

BRO

Definitie

Het geografische gebied waarvoor het model geldig is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.2.6. Attribuutsoort details Modelgebied grensvlak top

Naam

grensvlak top

Herkomst

BRO

Definitie

Raster met de beschrijving van maaiveld en waterbodemhoogte in meters t.o.v. NAP.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CV_Coverage

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3. Objecttype Geïnterpreteerd boormonsterprofiel

1.6.3.1. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd boormonsterprofiel boornummer

Naam

boornummer

Herkomst

BRO

Definitie

Unieke aanduiding van het boormonsterprofiel.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3.2. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd boormonsterprofiel geometrie

Naam

geometrie

Herkomst

BRO

Definitie

Puntgeometrie met de ligging en hoogte van het boormonsterprofiel.

Herkomst definitie

NEN:5104

Toelichting

Driedimensionale puntgeometrie, waarbij X-coördinaat en Y-coördinaat in het Rijksdriehoekstelsel van de ligging van het boormonsterprofiel en hoogte van het maaiveld c.q. de waterbodem ter plaatse van het boormonsterprofiel in mm ten opzichte van NAP.

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

GM_Point

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3.3. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd boormonsterprofiel einddiepte

Naam

einddiepte

Herkomst

BRO

Definitie

Diepte waartoe geboord is in mm gerekend vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Integer

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.3.4. Relatiesoort details Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort tot

Naam

behoort tot

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Modelgebied waartoe het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel behoort.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.4. Objecttype Boorbeschrijvingsinterval

1.6.4.1. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval interval

Naam

interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

Interval

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.2. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval lithologie

Naam

lithologie

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de lithologie van het interval aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.3. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval zandmediaanklasse

Naam

zandmediaanklasse

Herkomst

BRO

Definitie

Vastlegging van de zandmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.4. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval grindmediaanklasse

Naam

grindmediaanklasse

Herkomst

BRO

Definitie

Vastlegging van de grindmediaan als klasse waarin deze mediaan valt.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.5. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging klei

Naam

bijmenging klei

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van klei aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.6. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging silt

Naam

bijmenging silt

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van silt aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.7. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging zand

Naam

bijmenging zand

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van zand aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.8. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging grind

Naam

bijmenging grind

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van grind aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Patroon

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.9. Attribuutsoort details Boorbeschrijvingsinterval bijmenging humus

Naam

bijmenging humus

Herkomst

BRO

Definitie

Code die de mate van bijmenging van humeus materiaal aangeeft.

Herkomst definitie

NEN:5104

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Basisgegeven

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.4.10. Relatiesoort details Boorbeschrijvingsinterval maakt deel uit van

Naam

maakt deel uit van

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerde boormonsterprofiel waarvan het Boorbeschrijvingsinterval deel uit maakt.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Geïnterpreteerd boormonsterprofiel

1.6.5. Objecttype Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval

1.6.5.1. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval interval

Naam

interval

Herkomst

BRO

Definitie

Top en basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Interval

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.2. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval geologische eenheid

Naam

geologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

De geologische eenheid waartoe het interval behoort

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Geologische eenheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.3. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval indicatie gestuwd

Naam

indicatie gestuwd

Herkomst

BRO

Definitie

Indicatie of het interval door landijs gestuwd is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Indicatie

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.4. Attribuutsoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval geulgeneratie

Naam

geulgeneratie

Herkomst

BRO

Definitie

Code die aangeeft of het interval tot een holocene fluviatiele zandbaan behoort, en zo ja van welke generatie c.q. relatieve ouderdom de zandbaan is.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. 1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

CHARACTERSTRING

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.5.5. Relatiesoort details Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort tot

Naam

behoort tot

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Geïnterpreteerd boormonsterprofiel waartoe het Geïnterpreteerd geologische eenheid-interval behoort.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Geïnterpreteerd boormonsterprofiel

1.6.6. Objecttype Laag

1.6.6.1. Attribuutsoort details Laag grensvlak top

Naam

grensvlak top

Herkomst

BRO

Definitie

De ruimtelijke begrenzing van de bovenkant van een modellaag.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Grensvlak

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.2. Attribuutsoort details Laag grensvlak basis

Naam

grensvlak basis

Herkomst

BRO

Definitie

De ruimtelijke begrenzing van de onderkant van een modellaag.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Grensvlak

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.3. Attribuutsoort details Laag dikte

Naam

dikte

Herkomst

BRO

Definitie

Dikte en standaarddeviatie van de dikte van de laag.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Dikte

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.4. Attribuutsoort details Laag kans geologische eenheid

Naam

kans geologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

De kans op het voorkomen van de geologische eenheid binnen het dekkingsgebied.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Patroon

De kans wordt uigedrukt met waarden tussen 0 en 1.

Formaat

CV_Coverage

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.5. Attribuutsoort details Laag geologische eenheid

Naam

geologische eenheid

Herkomst

BRO

Definitie

Een geologische eenheid omvat ruimtelijk samenhangende delen van de ondergrond met overeenkomstige lithologische en genetische eigenschappen.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

Geologische eenheid

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.6. Attribuutsoort details Laag breuk

Naam

breuk

Herkomst

BRO

Definitie

De zone in een basis van de laag waar breukwerking heeft plaats gevonden.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

0 .. *

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_MultiCurve

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.7. Attribuutsoort details Laag karteergebied

Naam

karteergebied

Herkomst

BRO

Definitie

Het geografische gebied waarbinnen de laag is gekarteerd.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1 .. *

Indicatie authentiek

Authentiek

Formaat

GM_Surface

Indicatie afleidbaar

Nee

1.6.6.8. Relatiesoort details Laag maakt deel uit van

Naam

maakt deel uit van

Herkomst

BRO

Definitie

De unieke aanduiding van het Modelgebied waarvan de Laag deel uit maakt.

Herkomst definitie

TNO

Mogelijk geen waarde

Nee

Indicatie materiële historie

Nee

Indicatie formele historie

Nee

Indicatie kardinaliteit

1

Gerelateerd objecttype

Modelgebied

1.6.7. Referentielijst Geologische eenheid

1.6.7.1. Referentie element details Geologische eenheid code

Naam

code

Herkomst

BRO

Definitie

Unieke, identificerende code van de geologische eenheid.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.6.7.2. Referentie element details Geologische eenheid naam

Naam

naam

Herkomst

BRO

Definitie

Naam van de geologische eenheid.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CHARACTERSTRING

1.6.7.3. Referentie element details Geologische eenheid volgnummer

Naam

volgnummer

Herkomst

BRO

Definitie

Volgnummer van de preferente stratigrafische volgorde waarin de geologische eenheden geordend zijn. Lage nummers liggen relatief hoog in de stratigrafische kolom. Het volgnummer wordt o.a. gebruikt bij het tonen van de geologische eenheden in een legenda.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.7.4. Referentie element details Geologische eenheid kleur

Naam

kleur

Herkomst

BRO

Definitie

RGB-waarden van de kleur waarmee de geologische eenheid in visualisaties wordt weergegeven.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Kleur

1.6.8. Gestructureerd datatype Interval

1.6.8.1. Data element details Interval top

Naam

top

Herkomst

BRO

Definitie

Top van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.8.2. Data element details Interval basis

Naam

basis

Herkomst

BRO

Definitie

Basis van het interval in mm vanaf de bovenkant van het boormonsterprofiel.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.9. Gestructureerd datatype Grensvlak

1.6.9.1. Data element details Grensvlak hoogteligging

Naam

hoogteligging

Herkomst

BRO

Definitie

Hoogteligging in m ten opzichte van NAP.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CV_Coverage

1.6.9.2. Data element details Grensvlak standaardeviatie

Naam

standaardeviatie

Herkomst

BRO

Definitie

Standaarddeviatie van de hoogteligging in m.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CV_Coverage

1.6.10. Gestructureerd datatype Dikte

1.6.10.1. Data element details Dikte dikte

Naam

dikte

Herkomst

BRO

Definitie

De dikte van de laag in meters. De dikte is afleidbaar uit het verschil tussen top en basis.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CV_Coverage

1.6.10.2. Data element details Dikte standaardeviate

Naam

standaardeviate

Herkomst

BRO

Definitie

Standaarddeviatie van de dikte in m.

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

CV_Coverage

1.6.11. Gestructureerd datatype Kleur

1.6.11.1. Data element details Kleur rood

Naam

rood

Herkomst

BRO

Definitie

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur rood

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.11.2. Data element details Kleur groen

Naam

groen

Herkomst

BRO

Definitie

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur groen

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.11.3. Data element details Kleur blauw

Naam

blauw

Herkomst

BRO

Definitie

Hoeveelheid (0 tm 255) van de kleur blauw

Indicatie kardinaliteit

1

Formaat

Integer

1.6.12. Enumeratie details Indicatie

Definitie

Een aanduiding waarmee wordt aangegeven of een bepaalde indicatie al dan niet van toepassing is.

Code

Naam

Definitie

 

J

Ja

 

N

Nee

Toelichting

2.1. Beschrijving

Digitaal Geologisch Model (DGM) is een registratieobject in het domein modellen. Het gaat in dit domein om schematische weergaven van de werkelijkheid in twee of drie dimensies. Deze schematische weergaven geven een schatting of voorspelling van de opbouw en eigenschappen van de bodem of ondergrond. Modellen zijn sterk afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de beschikbare ondergrondgegevens zoals boormonsterbeschrijvingen. De kwaliteit van de modellen zal daarom toenemen naarmate er meer ondergrondgegevens in de BRO beschikbaar komen.

DGM is een driedimensionaal geologisch model van de laagopbouw van de matig diepe ondergrond van Nederland tot een gemiddelde diepte van ongeveer 500 m onder NAP, met een maximum diepte van 1.200 m onder NAP. De basisbouwstenen van DGM zijn lithostratigrafische c.q. geologische eenheden. Deze termen worden hieronder toegelicht:

  • Lithostratigrafie betekent het rangschikken van gesteentelagen in eenheden zoals formaties en laagpakketten op basis van lithologische kenmerken (waaruit bestaat het materiaal?), verbreiding (waar komt de eenheid voor?) en positie (wat is de ligging ten opzichte van andere eenheden?). Lithostratigrafische eenheden worden formeel gedefinieerd in de Stratigrafische Nomenclator van de Ondiepe Ondergrond van Nederland.

  • In DGM wordt de term geologische eenheid gebruikt in plaats van lithostratigrafische eenheid omdat niet elke eenheid in het model één-op-één overeenkomt met een lithostratigrafische eenheid volgens de Nomenclator. Het kan namelijk voor de modellering nodig zijn om twee of meer lithostratigrafische eenheden samen te nemen tot één geologische eenheid. De tegenovergestelde situatie, waar een lithostratigrafische eenheid wordt gesplitst in een of meerdere geologische eenheden komt ook voor.

DGM bestaat uit de volgende in de BRO opgenomen producten die ontstaan uit een gestandaardiseerd werkproces:

  • De interpretaties van de geselecteerde boormonsterbeschrijvingen in geologische eenheden. Elke boormonsterbeschrijving is onderverdeeld in dieptetrajecten behorende bij een geologische eenheid.

  • Breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft.

  • Een lagenmodel waarbij de ondergrond is weergegeven als een stapeling van geologische eenheden die begrensd zijn door een top- en een basisvlak. Beide vlakken zijn weergegeven als een raster met cellen van 100 x 100 meter, waarbij elke rastercel de hoogteligging van top en basis in meter ten opzichte van NAP geeft en daarvan afgeleid de dikte in meters. Zowel voor de top, dikte als basis zijn rasters beschikbaar die de modelonzekerheid van het lagenmodel representeren. Ook is er een kans op voorkomen per geologische eenheid beschikbaar.

De onderlinge samenhang van de in de BRO opgenomen geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen en het lagenmodel is geïllustreerd in Figuur 3.1 – 3.2.

Bijlage 263357.png
Figuur 3.1: 3D weergave van boormonsterbeschrijvingen waarbij de kleuren verschillende geologische eenheden weergeven.
Bijlage 263358.png
Figuur 3.2: 3D weergave van een lagenmodel gebaseerd op de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen van Figuur 3.1. Van het lagenmodel zijn alleen de basisvlakken weergegeven. Elk basisvlak is het resultaat van een ruimtelijke interpolatie van de in de boormonsterbeschrijvingen aangetroffen basissen van de betreffende geologische eenheid.

2.2. Versiebeheer

Op DGM is versiebeheer van toepassing. De in de BRO uitgeleverde versie van DGM bevat altijd het meest actuele model.

De beheerder van een model maakt zijn waardenlijsten (codelijsten en/of referentielijsten) bekend op een algemeen bekend formaat (PDF en als downloadable bestand) en maakt deze toegankelijk viawww.basisregistratieondergrond.nl. De waardenlijsten worden meegeleverd bij de modellevering.

Als er wijzigingen zijn in een waardelijst, wordt er uiterlijk twee maanden vóór inwerkingtreding een notificatie op die website gezet, zodat gebruikers nog tijd hebben om hun eigen omgeving op de wijzigingen aan te passen.

2.3. Modelonzekerheden

2.3.1. Onzekerheid

De belangrijkste gegevensbron voor DGM zijn boormonsterbeschrijvingen. Elk van deze boormonsterbeschrijvingen geeft gedetailleerde informatie over de opbouw van de ondergrond op één specifieke locatie. Voor het overgrote deel van de gridcellen geldt echter dat ze niet doorboord zijn. Dit betekent dat we een schatting moeten doen op basis van de in de omgeving van de gridcel aanwezige boormonsterbeschrijvingen. Hoe goed het model hiertoe in staat is, is onder andere afhankelijk van:

  • de geologische complexiteit (een homogeen samengestelde eenheid is beter te classificeren dan een heterogeen samengestelde eenheid);

  • de hoeveelheid en de kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen in de omgeving van de gridcel;

  • de aan het model opgelegde randvoorwaarden zoals verbreidingsgrenzen van geologische eenheden;

  • het gebruikte algoritme met de bijbehorende parameters zoals de gehanteerde ruimtelijke correlatiefunctie.

Alle maatstaven van onzekerheid in DGM zijn gebaseerd op de in het model gebruikte (stochastische) interpolatietechnieken. Het is belangrijk om te beseffen dat deze technieken niet expliciet rekening houden met de onzekerheidsmarges in de gebruikte brongegevens (waaronder de boormonsterbeschrijvingen). In DGM spreken we daarom van modelonzekerheid in plaats van onzekerheid.

2.3.2. Standaarddeviaties in het lagenmodel

Van elke gemodelleerde geologische eenheid van het lagenmodel is van zowel de top, basis als de dikte een standaarddeviatieraster berekend. Deze rasters geven voor elke rastercel de modelonzekerheid weer, uitgedrukt in de standaarddeviatie (in m) van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke diepteligging van de gemodelleerde top en basis van de geologische eenheid en de daaruit afgeleide dikte. Met de standaarddeviatie is het mogelijk om de kans te bepalen dat de dikte of de diepteligging van de top of basis een bepaalde afwijking vertoont van de door het model geschatte, meest waarschijnlijke waarde. De manier waarop de standaarddeviatie berekend wordt kan per geologische eenheid verschillen. Welke manier van toepassing is wordt beschreven in het Totstandkomingsrapport dat met het model in de BRO is opgenomen.

2.3.3. Kans op voorkomen geologische eenheid

Voor iedere rastercel per geologische eenheid is een kans op voorkomen van deze geologische eenheid berekend.

2.4. Doel en gebruik

DGM is een regionaal ondergrondmodel met een gebruiksschaal die past bij toepassingen op landelijk en provinciaal niveau. Deze gebruiksschaal is vergelijkbaar met de schaal van 1:100.000. Bij ondergrondvraagstukken op een grotere schaal (subregionaal) kan DGM als raamwerk dienen waarbinnen meer detail kan worden aangebracht.

2.5. Kwaliteitsaspecten

2.5.1. Algemeen

De kwaliteit van DGM is onder andere afhankelijk van de volgende factoren, de hoeveelheid, diepte, ruimtelijke verdeling en kwaliteit van de boormonsterbeschrijvingen, de verbreiding van een geologische eenheid, de breukwerking in deze eenheid en het modelleren van de eenheden.

Deze kwaliteitsaspecten wordt in de navolgende paragrafen nader besproken.

2.5.2. Boormonsterbeschrijvingen

2.5.2.1. Boormonsterbeschrijvingen

Voor DGM wordt een subset van alle beschikbare boormonsterbeschrijvingen gebruikt. Er wordt gestreefd naar een zo gelijkmatig mogelijke verdeling van boormonsterbeschrijvingen per geologische eenheid, maar dit kan niet altijd gerealiseerd worden. Er zijn gebieden met een hogere boordichtheid (in onderzoeksgebieden, drinkwateronttrekkingsgebieden) en gebieden met een veel lagere boordichtheid (Waddenzee, IJsselmeer). Daarnaast kan de boordichtheid per eenheid per regio variëren. Tot slot varieert de kwaliteit van de boorbeschrijvingen binnen deze subset. De gebruikte boormethode, de daaraan gekoppelde manier van monstername en de methode waarmee de monsters zijn beschreven beïnvloeden de kwaliteit van laagbeschrijvingen.

2.5.2.2. Kwaliteitsfiltering

Binnen de subset van DGM kunnen de boormonsterbeschrijvingen soms te weinig lithologische kenmerken bevatten of uit te grote diepte-intervallen bestaan om een geologische eenheid te kunnen interpreteren. Indien ook aanvullende informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een geofysische boorgatmeting, die ondersteunend kan zijn bij de interpretatie, ontbreekt, kan besloten worden om dergelijke boormonsterbeschrijvingen niet bij de modellering van de top en/of basis van de betreffende eenheid mee te nemen. De selectie welke boormonsterbeschrijvingen wel/niet worden meegenomen bij de modellering van een geologische eenheid wordt handmatig uitgevoerd.

Daarnaast wordt de DGM subset onderworpen aan een geautomatiseerde kwaliteitscontrole. Hierbij worden plausibiliteitstesten uitgevoerd

2.5.2.3. Momentopname

Bij het actualiseren van het model wordt op een zeker moment een momentopname (‘snapshot’) gemaakt van de boormonsterbeschrijvingen en de bijbehorende boorbeschrijvingen. De interpretaties van de boormonsterbeschrijvingen worden gebaseerd op deze momentopname. Alle wijzigingen die na de momentopname aan deze boormonsterbeschrijvingen worden aangebracht, zullen niet zichtbaar in de momentopname zijn en zullen daarom niet zichtbaar zijn in het betreffende model.

2.5.2.4. Interpretatie in geologische eenheden

Alle in de subset geselecteerde boormonsterbeschrijvingen worden handmatig voorzien van een lithostratigrafische indeling. Bij deze handmatige interpretatie kan additionele informatie worden gebruikt, zoals geofysische boorgatmetingen, zware mineralen diagrammen, pollenonderzoek en in de omgeving opgenomen sonderingen.

Na het in geologische eenheden interpreteren van de boormonsterbeschrijvingen worden de interpretaties middels een aantal plausibiliteitscontroles gecontroleerd.

2.5.3. Breukwerking

Binnen de modellering van DGM wordt rekening gehouden met breuken. Per breuksegment is aangegeven in welke basis van een geologische eenheid dit breuksegment nog invloed heeft. Om modeltechnische redenen worden in de modellering van de geologische eenheden van DGM deze breuken verondersteld verticaal te zijn.

2.5.4. Lagenmodel

2.5.4.1. Consistent lagenmodel

Het lagenmodel is consistent, dat wil zeggen dat de top van een eenheid ofwel samenvalt met de basis van een of meerdere hoger gelegen eenheden, ofwel aan maaiveld ligt. Omgekeerd valt de basis van een eenheid samen met een of meerdere toppen van dieper gelegen eenheden, of de basis ligt aan de onderkant van het model. Een logisch gevolg is dat elk willekeurig punt in de ruimte (binnen de begrenzingen van het modelgebied) zich altijd tussen de top en basis van één enkele geologische eenheid bevindt.

2.5.4.2. Verschillen met boormonsterbeschrijvingen

Een boormonsterbeschrijving geeft veelal een gedetailleerd beeld van de hoogteligging van geologische eenheden op één specifieke locatie. In het lagenmodel wordt middels geostatistische technieken een schatting gegeven van de hoogteligging van de geologische eenheden per rastercel. Deze is daarmee representatief voor een gebied van 100 bij 100 m (10.000 m2). De diepteligging van de geologische eenheden in een boormonsterbeschrijving kan daarom afwijken van de voorspelde diepte van geologische eenheden in het lagenmodel op dezelfde locatie. Ook geldt dat de stratigrafische opeenvolging van eenheden in een boormonsterbeschrijving kan afwijken van de gemodelleerde opeenvolging van de eenheden, dunne eenheden kunnen weggeschaald zijn in het lagenmodel en een complexe afwisseling van eenheden moet voor de modellering vereenvoudigd worden.

De hoogte van het maaiveld op de locatie van het boormonsterbeschrijving kan eveneens afwijken van de maaiveldhoogte van het model. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals fouten in de opname van de maaiveldhoogte of een daadwerkelijke verandering in maaiveldhoogte door bijvoorbeeld afgraving of ophoging die in de tijd tussen het maken van het boormonsterbeschrijving en het modelleren heeft plaatsgevonden. Verder geldt dat de maaiveldhoogte in het model representatief is voor een gebied van 100 bij 100 m en de hoogte van een boormonsterbeschrijving geldt voor één specifieke locatie.

2.6. Metadata

2.6.1. Resolutie

Rastercellen in het lagenmodel hebben afmetingen van 100 bij 100 m.

2.6.2. Gebruiksschaal

In het ondiepe bereik van DGM is de gebruiksschaal circa 1:100.000. Door de afnemende datadichtheid met de diepte geldt op groterere dieptes een kleinere gebruiksschaal. Door verschillen in datadichtheid zijn er daarnaast regionale verschillen in de gebruiksschaal van het model. Zie ook de toelichting in 5.4.

2.6.3. Gebiedsaanduiding

De omgrenzende rechthoek, uitgedrukt in minimale en maximale coördinaten van het model, is vastgesteld in het Rijksdriehoekstelsel (RD). De waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven, met daarbij de omgerekende waarden in WGS84.

Coördinaat

Rijksdriehoekstelsel (m)

WGS84 (graden)

WGS84 (decimale graden)

Minimale X- coördinaat

0

E 003 11 40.7450

3.19465

Minimale Y- coördinaat

300.000

N 50 40 09.1109

50.66920

Maximale X- coördinaat

280.000

E 007 16 30.7336

7.27520

Maximale Y-coördinaat

625.000

N 53 35 46.3216

53.59620

2.6.4. Horizontale begrenzing

De horizontale begrenzing is voor het model vastgelegd in een polygoon.

2.6.5. Verticale begrenzing

De verticale begrenzing aan de bovenkant wordt bepaald door het maaiveld- en waterbodemhoogtebestand. Dit bestand is een raster met cellen van 100 x 100 m. Elke rastercel geeft de hoogteligging van het maaiveld resp. de waterbodem ten opzichte van NAP weer.

Voor het lagenmodel geldt dat de verticale begrenzing aan de onderkant wordt bepaald door de basis van de diepst gelegen gemodelleerde geologische eenheden.

2.6.6. Horizontaal referentiesysteem

Alle coördinaten in DGM zijn gegeven in meter in het Rijksdriehoekstelsel (RD).

Voor de geïnterpreteerde boormonsterbeschrijvingen geven de coördinaten de ligging van de boorlocatie aan maaiveld aan. Voor het lagenmodel geldt de conventie dat de ligging van een rastercel wordt beschreven door de coördinaten van de linkeronderhoek (‘lower left corner’).

2.6.7. Verticaal referentiesysteem

Alle hoogten in het lagenmodel van DGM zijn gegeven in meter ten opzichte van NAP.

Bijlage III. behorend bij artikel 11 van de Regeling basisregistratie ondergrond

Deze bijlage betreft de catalogus van de registratieobjecten grondwatermonitoringnet, grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandsonderzoek en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.

Basisregistratie ondergrond (BRO) catalogus grondwatermonitoringnet

Datum: 31 december 2019

Inhoudsopgave

Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1

Het domeinmodel

2

Registratieobject

3

Entiteiten en attributen

 

3.1

Grondwatermonitoringnet

 

3.2

Registratiegeschiedenis

 

3.3

Monitoringnetgeschiedenis

 

3.4

Tussentijdse gebeurtenis

 

3.5

Meetpunt

 

3.6

GMW-monitoringbuis

Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten

 

1.1

GrondwaterAspect

 

1.2

KaderAanlevering

 

1.3

Monitoringdoel

 

1.4

Registratiestatus

 

1.5

NaamGebeurtenis

Toelichting

1

Grondwatermonitoringnet

 

1.1

Grondwatermonitoring

 

1.2

Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond

 

1.3

Wettelijk kader en monitoringdoel

 

1.4

Meetpunten

 

1.5

Object met een levensloop

 

1.6

Kwaliteit en kwantiteit

 

1.7

Kwaliteitsregime IMBRO/A

 

1.8

Samenhang en consistentie tussen verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein

 

1.9

INSPIRE

 

1.10

Bijlage: Wettelijk kader en monitoringdoel

Artikel 1. Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1. Het domeinmodel

Bijlage 264786.png

Domeinmodel

2. Registratieobject

Naam

Grondwatermonitoringnet

Code

GMN

Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een grondwatermonitoringnet: een verzameling locaties waar periodiek onderzoek aan het grondwater op een of meerdere bepaalde dieptes wordt gedaan om de toestand van het grondwater in het gebied vanuit een perspectief te bepalen, om de eventuele veranderingen daarin te kunnen volgen.

Populatie

Zie scope document.

3. Entiteiten en attributen

3.1. Grondwatermonitoringnet

Bijlage 264787.png

Grondwatermonitoringnet

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De gegevens die het grondwatermonitoringnet identificeren.

Regels

Gedurende de periode waarin monitoring plaatsvindt moet er altijd minstens één GMW-monitoringbuis zijn die een meetpunt vormt in het grondwatermonitoringnet.

Er moet minstens één GMW-monitoringbuis zijn die geen einddatum heeft wanneer het grondwatermonitoringnet geen einddatum heeft.

Relaties met andere entiteiten

Grondwatermonitoringnet monitoringnetgeschiedenis 1 Monitoringnetgeschiedenis

Grondwatermonitoringnet registratiegeschiedenis 1 Registratiegeschiedenis

Grondwatermonitoringnet bestaat uit 1..* Meetpunt

Grondwatermonitoringnet is specialisatie van Registratieobject

3.1.1. BRO-ID

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

De identificatie van een grondwatermonitoringnet in de registratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratieobjectcode

– Type

Code

– Opbouw

GMNNNNNNNNNNNNN

Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe.

Materiële geschiedenis

Nee

3.1.2. bronhouder

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Organisatie

– Type

Keuze

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van grondwatermonitoringnet bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is.

Materiële geschiedenis

Nee

3.1.3. object-ID bronhouder

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Tekst 200

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

3.1.4. dataleverancier

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

De identificatie die de organisatie die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, als onderneming in het Handelsregister heeft.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Organisatie

– Type

Keuze

3.1.5. kwaliteitsregime

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Kwaliteitsregime

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

3.1.6. naam

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

De naam waaronder het monitoringnet bekend is.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Tekst 200

Toelichting

Dit is een naam die binnen het werkveld herkenbaar is. De identificatie die de bronhouder in zijn eigen administratie gebruikt, voordat het grondwatermonitoringnet was geregistreerd in de basisregistratie ondergrond, ligt vast in object-ID bronhouder.

Materiële geschiedenis

Nee

3.1.7. kader aanlevering

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

De rechtsgrond op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven is aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

KaderAanlevering

Toelichting

De wetgever stipuleert dat het gegeven moet zijn vastgelegd om inzicht te geven in de relatie met de taken van een bestuursorgaan. Het gegeven geeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de informatie. Het betreft hier de huidige rechtsgrond op basis waarvan de monitoring plaatsvindt. Aangezien de wetgeving kan veranderen gedurende de periode van monitoren, terwijl het monitoringdoel gelijk kan blijven, geldt dat de rechtsgrond gedurende de levensduur van het grondwatermonitoringnet kan veranderen. Het kader aanlevering van een grondwatermonitoringnet kan anders zijn dan het kader aanlevering van een grondwatermonitoringput waarnaar vanuit een meetpunt in het grondwatermonitoringnet wordt verwezen.

Materiële geschiedenis

Nee

3.1.8. monitoringdoel

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

Het doel waarvoor de monitoring in het grondwatermonitoringnet plaatsvindt.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Monitoringdoel

Toelichting

Voor de aspecten kwaliteit en kwantiteit zijn er verschillende monitoringdoelen. In het geval dat er in het kader van het grondwatermonitoringnet metingen aan zowel de kwaliteit als de kwantiteit worden gedaan, wordt het monitoringdoel bij het primaire, meest belangrijke aspect vastgelegd.

Materiële geschiedenis

Nee

3.1.9. grondwateraspect

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

Het aspect van grondwater dat wordt gemonitord in het grondwatermonitoringnet.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

GrondwaterAspect

Toelichting

In het geval dat er in het kader van het grondwatermonitoringnet metingen aan zowel de kwaliteit als de kwantiteit worden gedaan, wordt in dit attribuut het primaire, meest belangrijke aspect vastgelegd.

Materiële geschiedenis

Nee

3.2. Registratiegeschiedenis

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

Relaties met andere entiteiten

Grondwatermonitoringnet registratiegeschiedenis 1 Registratiegeschiedenis

3.2.1. tijdstip registratie object

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop er voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.2. registratiestatus

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De actuele fase van registratie waarin het registratieobject zich bevindt.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratiestatus

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.3. tijdstip laatste aanvulling

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de start van de registratie van een grondwatermonitoringnet aanvullende gegevens zijn vastgelegd.

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.4. tijdstip voltooiing registratie

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

De tijdstip voltooiing registratie moet aanwezig zijn wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd.

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.5. gecorrigeerd

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.6. tijdstip laatste correctie

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste correctie in de gegevens van het registratieobject is doorgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn als de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja.

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.7. in onderzoek

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het registratieobject door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Wanneer een registratieobject in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.8. in onderzoek sinds

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het registratieobject in onderzoek heeft genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn als de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja.

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.9. uit registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het registratieobject door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een registratieobject uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een registratieobject alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een registratieobject slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.10. tijdstip uit registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het registratieobject uit registratie is genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn als de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja.

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.11. weer in registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

De registerbeheerder kan een registratieobject eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

Materiële geschiedenis

Nee

3.2.12. tijdstip weer in registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn als de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja.

Materiële geschiedenis

Nee

3.3. Monitoringnetgeschiedenis

Bijlage 264788.png

Monitoringnetgeschiedenis

Type gegeven

Entiteit

Definitie

Het geheel van gebeurtenissen dat de geschiedenis van het grondwatermonitoringnet in de werkelijkheid beschrijft.

Relaties met andere entiteiten

Monitoringnetgeschiedenis tussentijdse gebeurtenis 0..* Tussentijdse gebeurtenis

Grondwatermonitoringnet monitoringnetgeschiedenis 1 Monitoringnetgeschiedenis

3.3.1. begindatum monitoring

Type gegeven

Attribuut van Monitoringnetgeschiedenis

Definitie

De datum die het begin aangeeft van de periode waarin het monitoren van het grondwater plaatsvindt.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Datum

– Naam IMBRO/A

OnvolledigeDatum

– Waardebereik

1-1-1800 tot heden

Materiële geschiedenis

Nee

3.3.2. einddatum monitoring

Type gegeven

Attribuut van Monitoringnetgeschiedenis

Definitie

De datum die het einde aangeeft van de periode waarin de grondwatermonitoring plaatsvindt.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

Datum

– Naam IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Regels

De waarde van het attribuut moet liggen na de waarde begindatum monitoring.

De waarde van het attribuut moet liggen voor het tijdstip voltooiing registratie van de entiteit Registratiegeschiedenis.

Regels IMBRO/A

Onder kwaliteitsregime IMBRO/A moet dit gegeven aanwezig.

Toelichting

De bronhouder geeft de einddatum op wanneer het monitoren in het kader van het monitoringnet eindigt. Tot die tijd blijft de einddatum leeg.

Materiële geschiedenis

Nee

3.4. Tussentijdse gebeurtenis

Bijlage 264789.png

Tussentijdse gebeurtenis

Type gegeven

Entiteit

Definitie

Een gebeurtenis die na het starten van het grondwatermonitoringnet maar voor het beëindigen ervan heeft plaatsgevonden.

Relaties met andere entiteiten

Monitoringnetgeschiedenis tussentijdse gebeurtenis 0..* Tussentijdse gebeurtenis

3.4.1. naam gebeurtenis

Type gegeven

Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis

Definitie

De benaming van de tussentijdse gebeurtenis.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

NaamGebeurtenis

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument. In de basisregistratie ondergrond wordt het gegeven afgeleid op het moment dat het betreffende brondocument (voor het toevoegen van een meetpunt, het beëindigen van een meetpunt of het vervangen van de verwijzing naar een monitoringbuis) wordt aangeleverd.

Materiële geschiedenis

Nee

3.4.2. datum gebeurtenis

Type gegeven

Attribuut van Tussentijdse gebeurtenis

Definitie

De datum waarop de tussentijdse gebeurtenis heeft plaatsgevonden.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Datum

– Naam IMBRO/A

OnvolledigeDatum

– Waardebereik

1-1-1800 tot heden

Regels

De datum mag niet voor begindatum monitoring en niet na einddatum monitoring van entiteit Monitoringnetgeschiedenis liggen.

Materiële geschiedenis

Nee

3.5. Meetpunt

Bijlage 264790.png

Meetpunt

Type gegeven

Entiteit

Definitie

Een locatie waar ten behoeve van het grondwatermonitoringnet metingen aan grondwater op een bepaalde diepte gedaan worden.

Relaties met andere entiteiten

Meetpunt gevormd door 1 GMW-monitoringbuis

Grondwatermonitoringnet bestaat uit 1..* Meetpunt

3.5.1. meetpuntcode

Type gegeven

Attribuut van Meetpunt

Definitie

Het door de bronhouder aangeleverde identificerend gegeven van het meetpunt.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Tekst 40

Regels

De waarde van het attribuut moet uniek zijn binnen het grondwatermonitoringnet.

Materiële geschiedenis

Nee

3.6. GMW-monitoringbuis

Bijlage 264791.png

GMW-monitoringbuis

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De gegevens die nodig zijn voor de unieke identificatie van een specifieke buis in een grondwatermonitoringput.

Toelichting

Het BRO-ID van de grondwatermonitoringput wordt opgenomen plus het volgnummer van de specifieke buis in de put.

Relaties met andere entiteiten

Meetpunt gevormd door 1 GMW-monitoringbuis

3.6.1. BRO-ID

Type gegeven

Attribuut van GMW-monitoringbuis

Definitie

De identificatie van de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratieobjectcode

– Type

Code

– Opbouw

GMWNNNNNNNNNNNN

Materiële geschiedenis

Nee

3.6.2. buisnummer

Type gegeven

Attribuut van GMW-monitoringbuis

Definitie

Het identificerende nummer van de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Nummer 3

Materiële geschiedenis

Nee

Artikel 2. Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten

1.1. GrondwaterAspect

Definitie

De lijst met de aspecten van grondwater die worden gemonitord in het grondwatermonitoringnet.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

kwaliteit

De samenstelling van het grondwater.

kwantiteit

De stand of hoeveelheid van het grondwater.

onbekend

 

Het is onbekend welk aspect van grondwater is gemonitord.

1.2. KaderAanlevering

Definitie

De lijst met de rechtsgronden op basis waarvan, of bij afwezigheid daarvan, de activiteit naar aanleiding waarvan, het betreffende gegeven wordt aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

drinkwaterwet

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de drinkwaterwet.

kaderrichtlijnWater

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de kaderrichtlijn water.

ontgrondingenwet

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de ontgrondingenwet.

waterschapswet

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de waterschapswet.

waterwetGrondwaterzorgplicht

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van de grondwaterzorgplicht volgens de waterwet.

waterwetOnttrekkingInfiltratie

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van meldingen en/of vergunningen met betrekking tot grondwateronttrekking en/of waterinfiltratie volgens de waterwet.

waterwetPeilbeheer

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van peilbeheer volgens de waterwet.

waterwetStrategischGrondwaterbeheer

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van strategisch grondwaterbeheer volgens de waterwet.

waterwetWaterstaatswerkAanlegWijziging

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van door de bronhouder uitgevoerde aanleg of wijziging van waterstaatswerken volgens de waterwet.

waterwetWaterstaatswerkBeheer

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van het beheer van waterstaatswerken door de bronhouder volgens de waterwet.

waterwetWaterstaatswerkIngreep

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van een vergunning voor een ingreep aan waterstaatswerken volgens de waterwet.

wetNatuurbescherming

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van wet natuurbescherming.

archiefoverdracht

 

De gegevens zijn aangeleverd in het kader van archiefoverdracht.

1.3. Monitoringdoel

Definitie

De lijst met doelen waarvoor de monitoring in het grondwatermonitoringnet plaatsvindt.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

strategischBeheerKwaliteitLandelijk

Kennis over de bruikbaarheid van de voorraad grondwater op landelijke schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders.

strategischBeheerKwantiteitLandelijk

Kennis over de omvang van de voorraad grondwater op landelijke schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders.

strategischBeheerKwaliteitRegionaal

Kennis over de bruikbaarheid van de voorraad grondwater op regionale schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders.

strategischBeheerKwantiteitRegionaal

Kennis over de omvang van de voorraad grondwater op regionale schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders.

beheersingStedelijkGebied

Kennis over de stand van het ondiepe grondwater om die in stedelijke omgeving te kunnen beheersen.

gevolgenOnttrekkingKwaliteit

Kennis over de gevolgen van het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water voor de chemische samenstelling (verontreiniging) van het grondwater.

gevolgenOnttrekkingKwantiteit

Kennis over de gevolgen van het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water voor de omvang van de voorraad grondwater die de mens ter beschikking staat.

gevolgenPeilbeheer

Kennis over de gevolgen van maatregelen/ingrepen in het kader van peilbeheer voor de stand van het grondwater.

gevolgenWaterstaatswerkKwaliteit

Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de kwaliteit van het grondwater.

gevolgenWaterstaatswerkKwantiteit

Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de stand van het grondwater.

waterstaatswerkBeheerKwaliteit

Kennis over de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van het beheer van waterstaatswerken.

waterstaatswerkBeheerKwantiteit

Kennis over de stand van het grondwater ten behoeve van het beheer van waterstaatswerken.

veiligstellingGrondwaterKwaliteit

Kennis over grondwaterverontreinigingen op de schaal van een grondwaterlichaam die de bruikbaarheid ten behoeve van mens en natuur bedreigen, met als doel het borgen van een goede chemische toestand en het signaleren van stijgende trends.

veiligstellingGrondwaterKwantiteit

Kennis over de omvang van de voorraad grondwater die beschikbaar is voor de mens op de schaal van een grondwaterlichaam, met als doel de veiligstelling hiervan.

waterstaatkundigeVerzorgingKwaliteit

Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van het operationeel beheer / de waterstaatkundige verzorging van het gebied.

waterstaatkundigeVerzorgingKwantiteit

Kennis over de omvang en/of peil van het grondwater ten behoeve van het operationeel beheer / de waterstaatkundige verzorging van het gebied.

veiligstellingDrinkwatervoorzieningKwaliteit

Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van (het veiligstellen van) de huidige en toekomstige drinkwatervoorziening.

veiligstellingDrinkwatervoorzieningKwantiteit

Kennis over de voorraad van het grondwater ten behoeve van (het veiligstellen van) de huidige en toekomstige drinkwatervoorziening.

gevolgenOntgronding

Kennis over de gevolgen van ontgronding voor de grondwaterhuishouding.

natuurbescherming

Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van de instandhouding/bescherming van de natuur.

natuurbeheer

Kennis over de stand van het grondwater om die te beheersen ten behoeve van natuurbeheer.

onbekend

 

Het is onbekend ten behoeve van welk doel de monitoring heeft plaatsgevonden.

1.4. Registratiestatus

Definitie

De lijst met de actuele fasen van registratie waarin het registratieobject zich kan bevinden.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geregistreerd

Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd.

aangevuld

Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens.

voltooid

Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd.

1.5. NaamGebeurtenis

Definitie

De lijst van mogelijke gebeurtenissen die na het starten van het grondwatermonitoringnet maar voor het beëindigen ervan hebben plaatsgevonden.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

meetpuntToevoegen

Het toevoegen van een aanvullend meetpunt aan het grondwatermonitoringnet.

meetpuntBeeindigen

Het verwijderen van een meetpunt uit het grondwatermonitoringnet waarbij er minimaal één ander meetpunt moet blijven bestaan.

monitoringbuisVervangen

Het vervangen van de verwijzing van een meetpunt, van de ene grondwatermonitoringput (GMW) - monitoringbuis combinatie naar een andere GMW-monitoringbuis combinatie waarbij er altijd één GMW-monitoringbuis combinatie is gekoppeld aan een meetpunt.

Toelichting

1. Grondwatermonitoringnet

1.1. Grondwatermonitoring

Grondwater is een belangrijke bestaansbron. Het grondwater wordt daarom in Nederland in de gaten gehouden en beheerd. Het beheer van het grondwater richt zich op de hoeveelheid bruikbaar grondwater en de kwaliteit ervan. Om dit beheer goed te kunnen uitvoeren, wordt in Nederland de toestand van het grondwater over langere tijd gevolgd. Dat heet grondwatermonitoring. Er wordt daarbij gekeken naar de grondwaterstand (kwantiteit), en naar de samenstelling van het grondwater (kwaliteit). Hiervoor worden grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken uitgevoerd.

In het domein grondwatermonitoring van de basisregistratie ondergrond staan de grondwatermonitoringnetten centraal die zijn ingesteld om het grondwater in Nederland te kunnen beheren. Het doel waarvoor een monitoringnet is ingesteld, het monitoringdoel, beperkt zich in veel gevallen tot kwantiteit of kwaliteit, maar het komt ook voor dat onderzoek aan zowel de kwantiteit als de kwaliteit wordt gedaan binnen hetzelfde grondwatermonitoringnet.

Grondwatermonitoring houdt in dat de toestand van het grondwater in een bepaald gebied, of eigenlijk in een bepaald deel van de ondergrond, over langere tijd gevolgd wordt. De grootte van het gebied en de diepte van monitoring verschillen per grondwatermonitoringnet. Ook de duur van monitoring wisselt sterk.

In het Besluit basisregistratie ondergrond is omschreven welke vormen van monitoring onder deze basisregistratie vallen. Het belangrijkste criterium is het type organisatie dat verantwoordelijk is voor het beheer van het grondwater: de grondwatermonitoring moet door of in opdracht van een bestuursorgaan, de bronhouder, worden uitgevoerd. Verder is er een beperking aan de tijdschaal gesteld. Wanneer een monitoringnet is ingesteld om de toestand van het grondwater over een periode van ten minste één jaar te volgen, dan valt het altijd onder de basisregistratie ondergrond. Voor monitoringnetten met een kortere duur maakt het bestuursorgaan zelf de afweging of de gegevens in de basisregistratie moeten worden opgenomen. De periode van een jaar is lang genoeg voor het uitfilteren van de effecten van kleinschalige en kortdurende invloeden, zodat de informatie die in de basisregistratie wordt vastgelegd blijvende gebruikswaarde heeft. Aan de ruimtelijke schaal van monitoring zijn voor de basisregistratie ondergrond geen grenzen gesteld anders dan geldt voor de gehele basisregistratie ondergrond, namelijk dat die gegevens bevat over de ondergrond van Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft.

In de Regels omtrent de basisregistratie ondergrond en het Besluit basisregistratie ondergrond staat dat de basisregistratie ondergrond vooralsnog geen milieukwaliteitinformatie bevat. Voor het grondwatermonitoringdomein zijn monitoringnetten rondom milieuhygiënische projecten, waarin het met name gaat om het monitoren van de verontreiniging van de bodem en het grondwater, daarmee voorlopig buiten scope geplaatst. Op 18 december 2018 is in de Tweede Kamer een motie (Kamerstuk 34864-19) aangenomen waarin de regering wordt verzocht ‘om informatie over bodemverontreiniging in de basisregistratie ondergrond op te nemen’. Op het moment van publiceren van deze catalogus is nog niet bekend wat de gevolgen van deze motie zullen zijn voor de scope van het registratieobject Grondwatermonitoringnet.

De monitoring van de kwaliteit van de ondiepe bodem met het daarin aanwezige grondwater (bodemvocht), zoals dat gedaan wordt om de gevolgen van met name landbouwactiviteiten te kunnen volgen, valt buiten de scope van het registratieobject Grondwatermonitoringnet. De volledige scopeafbakening is beschreven in het Scopedocument grondwatermonitoringnet GMN.

1.2. Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond

Het domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond omvat de volgende vier registratieobjecten:

  • Grondwatermonitoringnet;

  • Grondwatermonitoringput;

  • Grondwatersamenstellingsonderzoek (grondwaterkwaliteit);

  • Grondwaterstandonderzoek (grondwaterkwantiteit).

In de voorliggende catalogus gaat het over het registratieobject Grondwatermonitoringnet.

In de technische landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond worden Engelstalige benamingen gehanteerd voor de registratieobjecten. Omwille van de aansluiting hiermee worden voor de registratieobjecten Engelstalige afkortingen gebruikt. In deze catalogus worden alleen Engelstalige afkortingen en de Nederlandstalige termen gebruiken.

  • Grondwatermonitoringnet wordt afgekort tot GMN (Groundwater Monitoring Network);

  • Grondwatermonitoringput wordt afgekort tot GMW (Groundwater Monitoring Well);

  • Grondwatersamenstellingsonderzoek wordt afgekort tot GAR (Groundwater Analysis Report);

  • Grondwaterstandonderzoek wordt afgekort tot GLD (Groundwater Level Dossier).

Bijlage 264792.png
Figuur 1 De samenhang tussen de vier registratieobjecten binnen het domein grondwatermonitoring.

Een grondwatermonitoringput betreft de putconstructie die gebruikt wordt om standen en/of de samenstelling van het grondwater te meten. Gewoonlijk bestaat een put uit een samenstel van buizen dat aan het oppervlak wordt beschermd tegen invloeden van buitenaf. Via de buizen wordt het grondwater dat zich op een bepaalde diepte bevindt ontsloten. Het deel van de buis waardoor het grondwater binnen kan komen is het filter. Elke buis heeft één filter. Een filter fungeert als meetpunt in de basisregistratie ondergrond. Informatie over grondwatermonitoringput is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringput.

Binnen het grondwaterdomein in de basisregistratie ondergrond kent alleen de grondwatermonitoringput een fysieke locatie. De drie andere registratieobjecten zijn aan het registratieobject grondwatermonitoringsput gekoppeld en hebben daarmee indirect een locatie. Bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken ligt de verwijzing vast naar het filter in de grondwatermonitoringput waarin het onderzoek is uitgevoerd. Daarnaast ligt bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken de verwijzing vast naar één of meerdere grondwatermonitoringnetten ten behoeve waarvan het onderzoek is uitgevoerd.

Een grondwatermonitoringnet is een verzameling locaties waar periodiek onderzoek aan het grondwater op een bepaalde diepte wordt gedaan om de toestand van het grondwater vanuit een perspectief te kunnen bepalen en de eventuele veranderingen erin te kunnen volgen. Het grondwatermonitoringnet faciliteert daardoor de groepering van onderzoeksgegevens door bronhouder op basis van het doel van monitoring. Het registratieobject vergroot daarmee de hergebruikswaarde voor afnemers van de gegevens van de basisregistratie ondergrond.

Een grondwatermonitoringnet valt onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder en heeft een vastgesteld monitoringdoel. In de praktijk komt het voor dat een grondwatersamenstellings- of grondwaterstandonderzoek ten behoeve van meer dan één doel wordt uitgevoerd. Een bronhouder kan bijvoorbeeld omwille van de efficiëntie besluiten om één grondwatersamenstellingsonderzoek te laten doen, en de resultaten ervan zowel voor de Kaderrichtlijn Waterverplichtingen als voor een eigen provinciaal monitoringdoel te gebruiken. Omdat er voor afzonderlijke monitoringdoelen verschillende grondwatermonitoringnetten zijn, betekent dit voor de basisregistratie ondergrond dat een grondwatersamenstellings- of grondwaterstandonderzoek kan toebehoren aan één of meerdere grondwatermonitoringnetten.

Een grondwatersamenstellings- en grondwaterstandonderzoek kan ook worden uitgevoerd ten behoeve van meerdere doelen van verschillende bestuursorganen. In dat geval is één van deze bestuursorganen de bronhouder van het onderzoek. Deze bronhouder levert het onderzoek aan de basisregistratie ondergrond aan, inclusief de koppeling aan alle grondwatermonitoringnetten waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. De bronhouder is daarmee dus ook verantwoordelijk voor de koppeling van het onderzoek aan een grondwatermonitoringnet van een ander bestuursorgaan.

Op de website basisregistratie ondergrond is meer informatie te vinden over grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandonderzoek.

1.3. Wettelijk kader en monitoringdoel

Met het registratieobject Grondwatermonitoringnet wordt de groepering van samenhangende onderzoeksgegevens, namelijk van onderzoeken die vanuit hetzelfde bepaalde doel zijn uitgevoerd, tot een gegevensset gefaciliteerd. Naast de (her)gebruikswaarde van de afzonderlijke onderzoeksgegevens, ontstaat hiermee toegevoegde (her)gebruikswaarde door groepering in een gegevensset. Bestuursorganen en andere gebruikers worden met deze gegevenssets in staat gesteld om huidige en toekomstige geohydrologische vraagstukken beter en efficiënter te beantwoorden.

Een grondwateronderzoek kan ten behoeve van meer dan één monitoringdoel uitgevoerd worden: een onderzoek kan in het kader van meerdere grondwatermonitoringnetten tegelijk zijn uitgevoerd, en dus deel uitmaken van meerdere gegevenssets. In het registratieobject Grondwatermonitoringnet worden daartoe het doel van de monitoring (monitoringdoel) vastgelegd en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt (kader aanlevering). In de bijlage is een overzicht opgenomen van de wettelijke kaders en de daarbij behorende monitoringdoelen.

Bij de registratieobjecten Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek wordt vastgelegd ten behoeve van welk(e) monitoringnet(ten) het onderzoek is uitgevoerd. Het kader aanlevering van een grondwatermonitoringnet geldt daarmee ook voor de aan het monitoringnet gekoppelde onderzoeken.

De wettelijke kaders waarbinnen grondwatermonitoring plaatsvindt, staan in de codelijst KaderAanlevering. In deze codelijst zijn alleen wetten opgenomen die op dit moment in werking zijn. Er wordt op dit moment gewerkt aan de Omgevingswet. Het is de ambitie om verschillende wetten die in de codelijst KaderAanlevering staan, waaronder de Waterwet, de Wet natuurbescherming en de Ontgrondingenwet, te laten opgaan in de Omgevingswet. De Omgevingswet is nog niet in werking getreden, en is daarom niet opgenomen in de codelijst KaderAanlevering.

In de basisregistratie ondergrond ligt alleen de huidige rechtsgrond vast op basis waarvan de monitoring plaatsvindt. Aangezien de wetgeving kan veranderen gedurende de periode van monitoren, terwijl het monitoringdoel gelijk kan blijven, geldt dat de rechtsgrond gedurende de levensduur van het grondwatermonitoringnet kan veranderen. In dat geval geeft de bronhouder de nieuwe waarde voor kader aanlevering door, en vervangt dit de waarde die op dat moment vastligt. In de basisregistratie ondergrond ligt van kader aanlevering alleen de huidige waarde vast, er wordt van dit gegeven geen materiële geschiedenis bijgehouden.

1.4. Meetpunten

Om aan te geven op welke locaties er onderzoek wordt gedaan ten behoeve van het monitoringdoel, ligt bij een grondwatermonitoringnet vast welke meetpunten onderdeel zijn van het net. Een meetpunt wordt gevormd door een filter dat zich in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput bevindt. In de basisregistratie ondergrond wordt de verwijzing naar deze monitoringbuis vastgelegd door middel van het BRO-ID van de grondwatermonitoringput en het buisnummer. Het grondwatermonitoringnet en de grondwatermonitoringputten kunnen overigens verschillende bronhouders hebben.

Het meetpunt wordt binnen de basisregistratie ondergrond geïdentificeerd door de meetpuntcode. Deze code is uniek binnen het grondwatermonitoringnet en wordt door de bronhouder bepaald en aangeleverd.

De verzameling meetpunten geeft de samenstelling van het grondwatermonitoringnet weer, en geeft inzicht in het gebied waarin wordt gemonitord. De verzameling meetpunten waaruit het monitoringnet bestaat, kan veranderen in de tijd: de verzameling meetpunten kan worden uitgebreid en/of ingekrompen. In de tijd kunnen ook meetpunten zelf veranderen: een meetpunt kan opeenvolgend gevormd worden door verschillende, in buizen aanwezige filters. Deze filters kunnen onderdeel zijn van verschillende grondwatermonitoringputten. Bijvoorbeeld wanneer een filter verstopt raakt of de put kapot gaat en vervangen wordt door een nieuwe put. Als de bronhouder van een grondwatermonitoringnet de vervangende put en de daarin aanwezige buis met filter met het oog op het monitoringdoel van het monitoringnet beschouwt als voldoende vergelijkbaar met het oude filter (in de voorgaande put), dan kan hij ervoor kiezen om het meetpunt voort te zetten met het vervangende filter in de buis van de (vervangende) put.

Om de geohydrologische context te kunnen begrijpen, moet de gebruiker van de basisregistratie ondergrond de volledige, door de bronhouder gedefinieerde, gegevensset van een grondwatermonitoringnet kunnen raadplegen. Voor optimale herbruikbaarheid is het daarom nodig dat deze verzameling van meetpunten volledig en juist in de basisregistratie ondergrond wordt vastgelegd. Om het aanleveren van gegevens van de verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein gemakkelijker te maken is het is niet verplicht om deze gegevens meteen bij registratie volledig aan te leveren. Bij een grondwatermonitoringnet moet wel altijd minstens één koppeling zijn met een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput als meetpunt, zodat het grondwatermonitoringnet op elk moment in de tijd via een gekoppelde grondwatermonitoringput gerelateerd kan worden aan een locatie. De verzameling van meetpunten kan eventueel na registratie van het grondwatermonitoringnet op een later moment compleet gemaakt worden.

1.4.1. Aanduiding buis in gebruik in Grondwatermonitoringput

In het registratieobject Grondwatermonitoringput ligt voor elke buis in de put vast of het filter in die buis in gebruik is (attribuut buis in gebruik). Deze aanduiding geeft aan of het filter van de monitoringbuis een actueel meetpunt vormt in een grondwatermonitoringnet. Een filter vormt een actueel meetpunt als er binnen één of meerdere grondwatermonitoringnetten op de huidige datum een meetpunt is dat naar de betreffende buis in de put verwijst. Het al dan niet gekoppeld zijn van grondwatersamenstellingsonderzoeken of grondwaterstandonderzoeken aan de betreffende buis van de put is niet van invloed op de waarde van buis in gebruik.

De waarde van het attribuut buis in gebruik wordt door de basisregistratie ondergrond afgeleid. Dit wordt niet door een bronhouder aangeleverd. Wanneer de gegevens van de buis worden aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond in het registratieobject Grondwatermonitoringput, krijgt buis in gebruik initieel de waarde 'onbekend'. Wanneer een bronhouder een verandering doorgeeft in een meetpunt van een monitoringnet, dan past de basisregistratie ondergrond, als dat nodig is, ook de waarde van buis in gebruik aan voor de betreffende buis in de grondwatermonitoringput. Dit zorgt ervoor dat buis in gebruik op 'ja' staat wanneer er binnen één of meerdere grondwatermonitoringnetten op de huidige datum een meetpunt is dat naar de betreffende buis in de put verwijst. Het staat op 'nee' wanneer dit niet het geval is.

1.5. Object met een levensloop

Het grondwatermonitoringnet is een object met een levensloop. Een grondwatermonitoringnet bestaat voor langere tijd, en tijdens zijn bestaan kunnen veranderingen optreden die geregistreerd moeten worden in de basisregistratie ondergrond. Registratie van gegevens van een grondwatermonitoringnet is dus geen eenmalige gebeurtenis, maar een proces dat zo lang duurt als het grondwatermonitoringnet bestaat. De levensloop van een grondwatermonitoringnet heeft een begin en een eind, en loopt gelijk met de periode waarin wordt gemonitord.

De monitoringnetgeschiedenis bevat het geheel van gebeurtenissen dat de geschiedenis van het monitoringnet in de werkelijkheid beschrijft: de monitoringgeschiedenis geeft aan wat de begindatum van monitoring is, wat de einddatum van monitoring is en welke gebeurtenissen er tussentijds hebben plaatsgevonden.

Bij het registreren van het grondwatermonitoringnet geeft de bronhouder de begindatum monitoring op. Wanneer de reeds bestaande monitoringnetten voor het eerst in de basisregistratie ondergrond geregistreerd worden, zal de begindatum voor deze monitoringnetten in het verleden liggen.

Tot het moment van beëindigen blijft een grondwatermonitoringnet vanuit het oogpunt van de basisregistratie ondergrond actief. Ook als er gedurende enige of langere tijd geen grondwatersamenstellingsonderzoeken aan gekoppeld worden, of lopende grondwaterstandonderzoeken aan gekoppeld zijn. Bij het eindigen van het monitoren binnen een bepaald grondwatermonitoringnet geeft de bronhouder de einddatum monitoring op. De gegevens van het grondwatermonitoringnet en de onderzoeken die eraan gekoppeld zijn blijven na die einddatum opvraagbaar voor gebruikers.

Wanneer zich gedurende de levensloop van een grondwatermonitoringnet een relevante verandering voordoet, worden de nieuwe gegevens aangeboden aan de basisregistratie ondergrond. Deze veranderingen worden vastgelegd als Tussentijdse gebeurtenis. Van elke tussentijdse gebeurtenis wordt de naam gebeurtenis en de datum gebeurtenis vastgelegd. Tussentijds kan de verzameling meetpunten veranderen; er kunnen meetpunten bijkomen (meetpuntToevoegen) en afvallen (meetpuntBeëindigen). Dit betekent dat van elk meetpunt de begin- en de einddatum wordt vastgelegd. Deze informatie is ook opvraagbaar voor gebruikers.

Bij een meetpunt kan tevens de verwijzing naar de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput wijzigen (monitoringbuisVervangen) zie paragraaf 1.4, Meetpunten. De vervangingsdatum van de, aan het meetpunt gekoppelde monitoringbuis in een put, wordt vastgelegd en is daarmee door gebruikers opvraagbaar. Een meetpunt moet altijd een verwijzing naar een monitoringbuis in een put bevatten. De registratie van de tussentijdse gebeurtenis monitoringbuisVervangen kan daarom pas plaatsvinden nadat de grondwatermonitoringput en de monitoringbuis zijn geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

In de registratiegeschiedenis van elk registratieobject ligt vast sinds wanneer het is geregistreerd in de basisregistratie ondergrond (tijdstip registratie object) en wanneer de registratie is voltooid (tijdstip voltooiing registratie). Dit is onderdeel van de formele geschiedenis van het registratieobject. De begindatum en einddatum monitoring van het monitoringnet kunnen andere datums zijn dan de datums in de formele geschiedenis. De begin- en einddatum monitoring zijn onderdeel van de Monitoringnetgeschiedenis. De monitoringnetgeschiedenis vormt de materiële geschiedenis van het registratieobject. Voor uitleg over materiële en formele geschiedenis van objecten: zie de inleidende tekst in het begeleidende document.

1.6. Kwaliteit en kwantiteit

In het kader van een grondwatermonitoringnet wordt onderzoek gedaan naar de kwaliteit of kwantiteit van het grondwater. Het komt ook voor dat er onderzoeken worden uitgevoerd naar beide grondwateraspecten: zowel de kwaliteit als de kwantiteit. In dat geval is wel altijd één van beide grondwateraspecten primair, en vinden er ondersteunend ook onderzoeken aan het andere aspect plaats. Bijvoorbeeld: in sommige monitoringnetten voor kwantiteit worden ook chloridegehaltes gemeten ten behoeve van eventuele correcties (‘zoutcorrecties’).

Voor de aspecten kwaliteit en kwantiteit zijn er afzonderlijke monitoringdoelen. In het geval dat er in het kader van het grondwatermonitoringnet metingen aan zowel de kwaliteit als de kwantiteit worden gedaan, wordt het monitoringdoel bij het primaire, meest belangrijke aspect vastgelegd in de basisregistratie ondergrond. Naast onderzoeken aan het primaire grondwateraspect, kunnen er ook onderzoeken aan het andere aspect gekoppeld zijn aan het grondwatermonitoringnet. Bijvoorbeeld: aan een grondwatermonitoringnet waarin primair het aspect kwantiteit wordt gemonitord, kunnen naast grondwaterstandonderzoeken ook grondwatersamenstellingsonderzoeken gekoppeld worden.

In de basisregistratie ondergrond wordt, naast het monitoringdoel, het grondwateraspect ook in een eigen attribuut vastgelegd. De gebruiker kan hierdoor grondwatermonitoringnetten selecteren op basis van het aspect dat gemonitord wordt: kwaliteit of kwantiteit.

1.7. Kwaliteitsregime IMBRO/A

Een belangrijk aandachtspunt in het domein grondwatermonitoring is het in de basisregistratie ondergrond registreren van historische onderzoeksgegevens van grondwaterkwaliteit en grondwaterstanden. Deze zijn mogelijk niet onder te brengen in een scherp gedefinieerd monitoringnet met bijbehorend wettelijk kader conform de eisen van kwaliteitsregime IMBRO.

Voor historische onderzoeksgegevens zijn het wettelijk kader en het monitoringdoel niet altijd bekend. Deze historische gegevens kunnen aan een grondwatermonitoringnet gekoppeld worden met kwaliteitsregime IMBRO/A. Grondwatermonitoringnetten onder kwaliteitsregime IMBRO/A zijn bedoeld als administratieve oplossing om in de basisregistratie ondergrond historische onderzoeksgegevens, bijvoorbeeld uit archiefoverdracht, te kunnen registreren waarvan niet (meer) bekend is binnen welk(e) monitoringnet(ten) deze tot stand zijn gekomen. Onder kwaliteitsregime IMBRO/A is het daarom mogelijk om grondwatermonitoringnetten te definiëren zonder specifiek wettelijk kader (kader aanlevering 'archiefoverdracht') en zonder specifiek monitoringdoel (monitoringdoel 'onbekend'). Wanneer het monitoringdoel 'onbekend' opgegeven is, kan de bronhouder er daarnaast voor kiezen om het grondwateraspect 'onbekend' vast te leggen, in plaats van specifiek 'kwaliteit' of 'kwantiteit'.

Grondwatermonitoringnetten onder IMBRO/A moeten altijd betrekking hebben op een periode in het verleden: bij registratie geeft de bronhouder een einddatum monitoring in het verleden op, of anders een einddatum monitoring met de waarde 'onbekend'.

1.8. Samenhang en consistentie tussen verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein

De verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein en hun gegevens hebben samenhang. Zie de beschrijving hiervan in paragraaf ‘Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond’, en de beschrijving over het gegeven buis in gebruik in paragraaf ‘Aanduiding buis in gebruik in Grondwatermonitoringput’.

Op basis van de samenhang wordt er consistentie verwacht tussen de gegevens in verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein. Het is de verantwoordelijkheid van de bronhouder om deze consistentie te waarborgen. De basisregistratie ondergrond dwingt dit grotendeels niet af, behalve op het gebied van verwijzingen zoals hieronder beschreven.

De basisregistratie ondergrond dwingt alleen af dat gegevens in andere registratieobjecten waarnaar verwezen wordt, ook daadwerkelijk geregistreerd zijn. Dit geldt voor de volgende verwijzingen (zie ook het plaatje in paragraaf ‘Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond’):

  • Vanuit Grondwatermonitoringnet, Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek naar een monitoringbuis in een grondwatermonitoringput.

  • Vanuit Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek naar Grondwatermonitoringnet.

Daarnaast wordt op de volgende punten consistentie verwacht:

  • De verzameling meetpunten binnen een grondwatermonitoringnet is consistent met de grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken die in het kader van het monitoringnet zijn uitgevoerd. Dat wil zeggen: ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek vormt de monitoringbuis in de put waarin het onderzoek plaatsvindt, een meetpunt in elk grondwatermonitoringnet waaraan het betreffende onderzoek gekoppeld is.

Ook met betrekking tot kwaliteitsregime geldt een specifieke samenhang tussen gegevens van verschillende registratieobjecten.

  • Aan een grondwatermonitoringnet dat onder kwaliteitsregime IMBRO/A in de basisregistratie is geregistreerd kunnen alleen onderzoeksgegevens (grondwatersamenstellingsonderzoeken en/of grondwaterstandonderzoeken) gekoppeld worden die ook onder kwaliteitsregime IMBRO/A vallen. Van grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO moet bekend zijn in welk (wettelijk) kader ze zijn uitgevoerd. Daarom kunnen ze alleen gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten die onder kwaliteitsregime IMBRO zijn geregistreerd. Grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO/A kunnen zowel gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten onder kwaliteitsregime IMBRO als onder IMBRO/A.

  • Voor de verwijzingen naar grondwatermonitoringput vanuit andere registratieobjecten gelden geen restricties. Het maakt niet uit of de grondwatermonitoringput waarnaar verwezen wordt kwaliteitsregime IMBRO of IMBRO/A heeft

1.8.1. Buiten scope

Binnen het geheel van grondwatersamenstellingsonderzoeken die gekoppeld zijn aan een grondwatermonitoringnet, wordt soms nog een verdere groepering onderkend in meetrondes. In een meetronde wordt samenhang aangebracht tussen grondwatersamenstellingsonderzoeken die in dezelfde periode zijn uitgevoerd in verschillende meetpunten. Deze zijn door de bronhouder bedoeld om een samenhangende gegevensset te vormen. Het concept meetronde is niet opgenomen in de basisregistratie ondergrond, en maakt dus geen deel uit van het registratieobject Grondwatermonitoringnet.

1.9. INSPIRE

Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject Grondwatermonitoringnet valt onder het INSPIRE-thema Environmental monitoring facilities, en om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt voor dit registratieobject geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het registratieobject Grondwatermonitoringnet op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.

1.10. Bijlage: Wettelijk kader en monitoringdoel

In onderstaande overzicht is aangegeven:

  • op welk(e) wetsartikel(en) een kader aanlevering betrekking heeft;

  • welke monitoringdoelen kunnen voorkomen per kader aanlevering;

  • op welk(e) grondwatermonitoringaspect(en) een monitoringdoel betrekking heeft.

Kader aanlevering

Wetsartikelen

Aspect

Monitoringdoel

Waterwet – strategisch grondwaterbeheer

Waterwet: art 4.1, art 4.3

kwaliteit

strategischBeheerKwaliteitLandelijk – Kennis over de bruikbaarheid van de voorraad grondwater op landelijke schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders.

kwantiteit

strategischBeheerKwantiteitLandelijk – Kennis over de omvang van de voorraad grondwater op landelijke schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders.

Waterwet: art 4.4, art 4.5

kwaliteit

strategischBeheerKwaliteitRegionaal – Kennis over de bruikbaarheid van de voorraad grondwater op regionale schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders.

kwantiteit

strategischBeheerKwantiteitRegionaal – Kennis over de omvang van de voorraad grondwater op regionale schaal, ten behoeve van planvorming en beheerskaders.

Waterwet – grondwaterzorgplicht

Waterwet: art 3.6 (lid 1)

kwantiteit

beheersingStedelijkGebied – Kennis over de stand van het ondiepe grondwater om die in stedelijke omgeving te kunnen beheersen.

Waterwet – onttrekking en infiltratie

Waterwet: art 6.4 (lid 1), art 6.5b, art 6.10a, art 6.26 (lid 3 en 4)

kwaliteit

gevolgenOnttrekkingKwaliteit – Kennis over de gevolgen van het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water voor de chemische samenstelling (verontreiniging) van het grondwater.

kwantiteit

gevolgenOnttrekkingKwantiteit – Kennis over de gevolgen van het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water voor de omvang van de voorraad grondwater die de mens ter beschikking staat.

Waterwet – peilbeheer

Waterwet: art 5.2 (lid 1 en 2)

kwantiteit

gevolgenPeilbeheer – Kennis over de gevolgen van maatregelen/ingrepen in het kader van peilbeheer voor de stand van het grondwater.

Waterwet – waterstaatswerk aanleg en wijziging

Waterwet: art 5.4 (lid 1)

kwaliteit

gevolgenWaterstaatswerkKwaliteit – Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de kwaliteit van het grondwater.

kwantiteit

gevolgenWaterstaatswerkKwantiteit – Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de stand van het grondwater.1

Waterwet – waterstaatswerk ingreep (vergunning)

Waterwet: art 6.5c

kwantiteit

gevolgenWaterstaatswerkKwantiteit – Kennis over de gevolgen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk voor de stand van het grondwater.1

Waterwet – waterstaatswerk beheer

Waterwet: art 5.3

kwaliteit

waterstaatswerkBeheerKwaliteit – Kennis over de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van het beheer van waterstaatswerken.

kwantiteit

waterstaatswerkBeheerKwantiteit – Kennis over de stand van het grondwater ten behoeve van het beheer van waterstaatswerken.

Kaderrichtlijn water

Richtlijn 2000/60/EG: art 1

kwaliteit

veiligstellingGrondwaterKwaliteit – Kennis over grondwaterverontreinigingen op de schaal van een grondwaterlichaam die de bruikbaarheid ten behoeve van mens en natuur bedreigen, met als doel het borgen van een goede chemische toestand en het signaleren van stijgende trends.

kwantiteit

veiligstellingGrondwaterKwantiteit – Kennis over de omvang van de voorraad grondwater die beschikbaar is voor de mens op de schaal van een grondwaterlichaam, met als doel de veiligstelling hiervan.

Waterschapswet

Waterschapswet: art 1

kwaliteit

waterstaatkundigeVerzorgingKwaliteit – Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van het operationeel beheer / de waterstaatkundige verzorging van het gebied.

kwantiteit

waterstaatkundigeVerzorgingKwantiteit – Kennis over de omvang en/of peil van het grondwater ten behoeve van het operationeel beheer / de waterstaatkundige verzorging van het gebied.

Drinkwaterwet

Drinkwaterwet: art 2 (lid 1)

kwaliteit

veiligstellingDrinkwatervoorzieningKwaliteit – Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van (het veiligstellen van) de huidige en toekomstige drinkwatervoorziening.

kwantiteit

veiligstellingDrinkwatervoorzieningKwantiteit – Kennis over de voorraad van het grondwater ten behoeve van (het veiligstellen van) de huidige en toekomstige drinkwatervoorziening.

Ontgrondingenwet

Ontgrondingenwet: art 3 (lid 4), art 8

kwantiteit

gevolgenOntgronding – Kennis over de gevolgen van ontgronding voor de grondwaterhuishouding.

Wet natuurbescherming

Wet natuurbescherming: art 2.6 (lid 1)

kwaliteit

natuurbescherming – Kennis over de bruikbaarheid van het grondwater ten behoeve van de instandhouding/bescherming van de natuur.

kwantiteit

natuurbeheer – Kennis over de stand van het grondwater om die te beheersen ten behoeve van natuurbeheer.

Archiefoverdracht (alleen onder kwaliteitsregime IMBRO/A)

-

kwaliteit, kwantiteit, onbekend

onbekend – Het is onbekend ten behoeve van welk doel de monitoring heeft plaatsgevonden.

1 Dit monitoringdoel komt voor binnen meerdere kaders aanlevering.

Basisregistratie ondergrond (BRO) catalogus grondwatersamenstellingsonderzoek

Datum 15 november 2019

Inhoudsopgave

Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1

Het domeinmodel

2

Registratieobject

3

Entiteiten en attributen

 

3.1

Grondwatersamenstellingsonderzoek

 

3.2

Registratiegeschiedenis

 

3.3

Grondwatermonitoringnet

 

3.4

GMW-monitoringbuis

 

3.5

Veldonderzoek

 

3.6

Bemonsteringsapparaat

 

3.7

Veldwaarneming

 

3.8

Veldmeting

 

3.9

Laboratoriumonderzoek

 

3.10

Analyseproces

 

3.11

Analyse

Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten

 

1.1

Parameterlijst

 

1.2

Bemonsteringsprocedure

 

1.3

Beoordelingsprocedure

 

1.4

Kleur

 

1.5

Kleursterkte

 

1.6

LimietSymbool

 

1.7

Pomptype

 

1.8

Registratiestatus

 

1.9

StatusKwaliteitscontrole

 

1.10

Waardebepalingsprocedure

 

1.11

Waardebepalingstechniek

Toelichting

1

Grondwatersamenstellingsonderzoek

 

1.1

Grondwatermonitoring

 

1.2

Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond

 

1.3

Het grondwatersamenstellingsonderzoek

 

1.4

Belangrijkste entiteiten

 

1.5

Samenhang en consistentie tussen verschillende registratieobjecten in het Grondwaterdomein

 

1.6

INSPIRE

Artikel 1. Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1. Het domeinmodel

Bijlage 264793.png

Domeinmodel

2. Registratieobject

Naam

Grondwatersamenstellingsonderzoek

Code

GAR

Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een grondwatersamenstellingsonderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door op een bepaald moment op een bepaalde locatie in Nederland metingen aan het grondwater uit te voeren en/of grondwatermonsters te nemen voor onderzoek in het laboratorium.

Populatie

Zie scopedocument Grondwatersamenstellingsonderzoek (GAR).

3. Entiteiten en attributen

3.1. Grondwatersamenstellingsonderzoek

Bijlage 264794.png

Grondwatersamenstellingsonderzoek

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De gegevens die het grondwatersamenstellingsonderzoek identificeren en inzicht gegeven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond.

Relaties met andere entiteiten

Grondwatersamenstellingsonderzoek gemeten ten behoeve van 1..* Grondwatermonitoringnet

Grondwatersamenstellingsonderzoek registratiegeschiedenis 1 Registratiegeschiedenis

Grondwatersamenstellingsonderzoek gemeten in 1 GMW-monitoringbuis

Grondwatersamenstellingsonderzoek bestaat uit 1 Veldonderzoek

Grondwatersamenstellingsonderzoek bestaat uit 0..* Laboratoriumonderzoek

Grondwatersamenstellingsonderzoek is specialisatie van Registratieobject

3.1.1. BRO-ID

Type gegeven

Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek

Definitie

De identificatie van een grondwatersamenstellingsonderzoek in de registratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratieobjectcode

– Type

Code

– Opbouw

GARNNNNNNNNNNNN

Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe.

3.1.2. bronhouder

Type gegeven

Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek

Definitie

Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Organisatie

– Type

Keuze

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van grondwatersamenstellingsonderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is.

3.1.3. object-ID bronhouder

Type gegeven

Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek

Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Tekst200

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

3.1.4. dataleverancier

Type gegeven

Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Organisatie

– Type

Keuze

Regels

De organisatie moet binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van het registratieobject bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

3.1.5. kwaliteitsregime

Type gegeven

Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek

Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Kwaliteitsregime

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven.

3.1.6. beoordelingsprocedure

Type gegeven

Attribuut van Grondwatersamenstellingsonderzoek

Definitie

Het protocol of werkvoorschrift dat is toegepast bij de beoordeling van de kwaliteit van de meetwaarden die in het veld en/of het laboratorium gemeten zijn.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Beoordelingsprocedure

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

3.2. Registratiegeschiedenis

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Relaties met andere entiteiten

Grondwatersamenstellingsonderzoek registratiegeschiedenis 1 Registratiegeschiedenis

3.2.1. tijdstip registratie object

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

3.2.2. registratiestatus

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratiestatus

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

3.2.3. tijdstip voltooiing registratie

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd.

3.2.4. gecorrigeerd

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

3.2.5. tijdstip laatste correctie

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste correctie in de gegevens van het registratieobject is doorgevoerd.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut gecorrigeerd.

3.2.6. in onderzoek

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het registratieobject door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Wanneer een registratieobject in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

3.2.7. in onderzoek sinds

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het registratieobject in onderzoek heeft genomen.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut in onderzoek.

3.2.8. uit registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het registratieobject door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een registratieobject uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een registratieobject alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een registratieobject slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

3.2.9. tijdstip uit registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het registratieobject uit registratie is genomen.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut uit registratie genomen.

3.2.10. weer in registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

De registerbeheerder kan een registratieobject eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

3.2.11. tijdstip weer in registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Juridische status

Overig

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het al dan niet aanwezig zijn van het gegeven wordt bepaald door de waarde van het attribuut weer in registratie genomen.

3.3. Grondwatermonitoringnet

Bijlage 264795.png

Grondwatermonitoringnet

Type gegeven

Entiteit

Definitie

Het grondwatermonitoringnet waarin het grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd.

Toelichting

Het registratieobject Grondwatermonitoringnet wordt in een aparte BRO gegevenscatalogus gedefinieerd.

Relaties met andere entiteiten

Grondwatersamenstellingsonderzoek gemeten ten behoeve van 1..* Grondwatermonitoringnet

3.3.1. BRO-ID

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

De identificatie van het grondwatermonitoringnet in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratieobjectcode

– Type

Code

– Opbouw

GMNNNNNNNNNNNNN

3.4. GMW-monitoringbuis

Bijlage 264796.png

GMW-monitoringbuis

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De gegevens die nodig zijn voor de unieke identificatie van een specifieke buis in een grondwatermonitoringput.

Toelichting

Het BRO-ID van de grondwatermonitoringput wordt opgenomen plus het volgnummer van de specifieke buis in de put.

Relaties met andere entiteiten

Grondwatersamenstellingsonderzoek gemeten in 1 GMW-monitoringbuis

3.4.1. BRO-ID

Type gegeven

Attribuut van GMW-monitoringbuis

Definitie

De identificatie van de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratieobjectcode

– Type

Code

– Opbouw

GMWNNNNNNNNNNNN

3.4.2. buisnummer

Type gegeven

Attribuut van GMW-monitoringbuis

Definitie

Het identificerende nummer van de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Nummer 3

3.5. Veldonderzoek

Bijlage 264797.png

Veldonderzoek

Type gegeven

Entiteit

Definitie

Het deel van het onderzoek dat betrekking heeft op het bemonsteren van het grondwater en het in het veld uitvoeren van metingen die de toestand van het grondwater en de samenstelling ervan globaal karakteriseren.

Toelichting

Slechts enkele gegevens over de bemonstering zijn relevant voor de basisregistratie ondergrond.

Relaties met andere entiteiten

Veldonderzoek bemonsterd met 1 Bemonsteringsapparaat

Veldonderzoek leidt tot 1 Veldwaarneming

Veldonderzoek leidt tot 0..* Veldmeting

Grondwatersamenstellingsonderzoek bestaat uit 1 Veldonderzoek

3.5.1. tijdstip veldonderzoek

Type gegeven

Attribuut van Veldonderzoek

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het veldonderzoek is uitgevoerd en het grondwatermonster is genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Toelichting

Deze datum met het tijdstip is voor gebruikers de belangrijkste datum, omdat dit de datum is waarop meetwaarden betrekking hebben. Ook voor het laboratoriumonderzoek is deze datum belangrijk omdat tussen de bemonsteringsdatum en laboratoriumanalyse slechts een beperkte periode mag liggen. Het tijdstip kan van belang zijn, bijvoorbeeld bij monitoringbuizen die onder invloed staan van eb en vloed of omdat een monitoringbuis soms meer keer per dag bemonsterd wordt.

3.5.2. uitvoerder veldonderzoek

Type gegeven

Attribuut van Veldonderzoek

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het veldonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Organisatie

– Type

Keuze

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van grondwatersamenstellingsonderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

3.5.3. bemonsteringsprocedure

Type gegeven

Attribuut van Veldonderzoek

Definitie

De procedure die aangeeft onder welke afspraken de bemonstering en de andere activiteiten binnen het veldonderzoek zijn uitgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Bemonsteringsprocedure

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Toelichting

De procedure beschrijft de manier van werken, de passende hulpmiddelen en de eisen waaraan de uitvoering van de bemonstering moet voldoen. Procedures zijn in het algemeen vastgelegd in een norm, protocol of richtlijn. Dat kan overigens een richtlijn zijn die uitvoerder voor zichzelf gebruikt. Het gegeven is opgenomen omdat het inzicht biedt in de kwaliteit van het werk.

3.6. Bemonsteringsapparaat

Bijlage 264798.png

Bemonsteringsapparaat

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De specificaties van het apparaat dat gebruikt is voor het bemonsteren van het grondwater.

Relaties met andere entiteiten

Veldonderzoek bemonsterd met 1 Bemonsteringsapparaat

3.6.1. pomptype

Type gegeven

Attribuut van Bemonsteringsapparaat

Definitie

Het type pomp dat is gebruikt voor het bemonsteren van het grondwater.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Pomptype

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Regels

De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan vacuümpomp wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsprocedure van de entiteit Veldonderzoek gelijk is aan NEN5744v2011-A1v2013, aan NTA8017v2016 of aan SIKBProtocol2002vanafV4.

De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan anders wanneer de waarde van het attribuut bemonsteringsprocedure van de entiteit Veldonderzoek gelijk is aan NEN5744v2011-A1v2013, aan NTA8017v2016 of aan SIKBProtocol2002vanafV4.

3.7. Veldwaarneming

Bijlage 264799.png

Veldwaarneming

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De uitkomsten van de waarnemingen, niet zijnde metingen, die in het veld aan het grondwater zijn uitgevoerd.

Relaties met andere entiteiten

Veldonderzoek leidt tot 1 Veldwaarneming

3.7.1. hoofdkleur

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De primaire kleur van het grondwater.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

Kleur

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

3.7.2. bijkleur

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De secundaire ofwel bijkleur van het grondwater.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

Kleur

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

3.7.3. kleursterkte

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De sterkte van de kleur van het grondwater.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

Kleursterkte

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

3.7.4. afwijkend gekoeld

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de temperatuur van het monster tijdens het transport afwijkt van de eisen die in de gebruikte bemonsteringsnorm worden gesteld.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Naam IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

3.7.5. afwijking in meetapparatuur

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gebruikte meetapparatuur een te groot verloop had.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Naam IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

De meetapparatuur wordt dagelijks in ieder geval een keer gekalibreerd. In de loop van de dag kan de meetapparatuur een groeiende afwijking gaan vertonen.

3.7.6. contaminatie door verbrandingsmotor

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de genomen monsters mogelijk gecontamineerd zijn door vluchtige verbindingen, door aanwezige verbrandingsmotoren.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Naam IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Dit kan gebeuren als een verbrandingsmotor wordt gebruikt tijdens het bemonsteren. Men wordt geacht bovenwinds te gaan staan van deze motor. Mocht het echter windstil zijn of de wind tijdens het bemonsteren gedraaid zijn, dan kan er toch contaminatie van het monster ontstaan.

3.7.7. filter belucht

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het filter is drooggevallen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Naam IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Dit kan zich voor doen wanneer de peilbuis tijdens de bemonstering slecht liep. Er is geen lucht in het monster terechtgekomen.

3.7.8. grondwaterstand teveel gedaald

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de grondwaterstand tijdens en na het voorpompen met meer dan 50 centimeter verlaagd is.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Naam IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

3.7.9. inline filter afwijkend

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De aanduiding die aangeeft of tijdens monstername een type inline filter gebruikt is dat afwijkt van de eisen in de gebruikte bemonsteringsnorm.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Naam IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

3.7.10. monster belucht

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het monster is belucht.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Naam IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Dit kan zich voor doen wanneer de peilbuis tijdens de bemonstering slecht liep.

3.7.11. slang hergebruikt

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de slang die gebruikt is voor het oppompen van het grondwater nieuw is dan wel al eerder is gebruikt.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Naam IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Volgens de eisen in de gebruikte bemonsteringsnorm is dit meestal niet toegestaan. In de praktijk zal een slang alleen worden hergebruikt als het geen gevolgen voor het monster heeft, dat wil zeggen, wanneer de vorige bemonsteringen plaats vonden in schoon grondwater.

3.7.12. temperatuur moeilijk te bepalen

Type gegeven

Attribuut van Veldwaarneming

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de temperatuur van het grondwater tijdens de bemonstering moeilijk te bepalen was.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Naam IMBRO/A

IndicatieJaNeeOnbekend

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Dit kan voorkomen bij een temperatuurmeting in de doorstroomcel, bijvoorbeeld door extreem warm weer in combinatie met een slechtlopende peilbuis. De gemeten temperatuur wijkt dan af van de temperatuur van het grondwater in de put.

3.8. Veldmeting

Bijlage 264800.png

Veldmeting

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De uitkomsten van de metingen die in het veld aan het grondwater zijn uitgevoerd.

Relaties met andere entiteiten

Veldonderzoek leidt tot 0..* Veldmeting

3.8.1. parameter

Type gegeven

Attribuut van Veldmeting

Definitie

Het ID van de in het veld gemeten parameter.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Parameterlijst

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Toelichting

In het veld wordt vaak gemeten: zuurstofgehalte, zuurgraad, temperatuur, troebelheid, elektrisch geleidingsvermogen en waterstofcarbonaatgehalte. Indien de parameter gemeten is in het veld, moet de gemeten waarde opgenomen worden in de basisregistratie ondergrond. Het ID is het identificerend gegeven van de parameter en staat in de referentielijst Parameterlijst. ID's worden beheerd door SIKB en het Informatiehuis Water (IHW). In de basisregistratie ondergrond is het ID, samen met de Aquocode, het CASnummer (indien van toepassing), een omschrijving, de eenheid en de hoedanigheid opgenomen in de Parameterlijst.

3.8.2. veldmeetwaarde

Type gegeven

Attribuut van Veldmeting

Definitie

De in het veld gemeten waarde van de parameter.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Meetwaarde

– Type

Getal

Regels

De meeteenheid bij het attribuut mag afwijken van de eenheid van de betreffende parameter in de parameterlijst wanneer alleen de prefix van de eenheid afwijkt. In alle andere gevallen is de meeteenheid gelijk aan de eenheid in de parameterlijst.

Toelichting

De veldmeetwaarde wordt uitgedrukt in een meeteenheid. De meeteenheid is afhankelijk van de waarde van het attribuut parameter. De aan te leveren meeteenheid is vastgelegd in de referentietabel Parameterlijst. Alleen de prefix, het voorvoegsel van de eenheid in de parameterlijst mag afwijken. Staat er bijvoorbeeld ug/l in de parameterlijst, dan is mg/l ook toegestaan of als mS/m in de parameterlijst staat, is uS/cm ook toegestaan.

Een dimensieloze waarde heeft een meeteenheid 1 (cijfer 1).

3.8.3. status kwaliteitscontrole

Type gegeven

Attribuut van Veldmeting

Definitie

Het eindoordeel van de bronhouder over de betrouwbaarheid van een individuele meting van het grondwatersamenstellingsonderzoek op basis van een, voor het hele onderzoek gebruikte, beoordelingsprocedure.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

StatusKwaliteitscontrole

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Toelichting

Bij gegevens met het IMBRO/A kwaliteitsregime kan het voorkomen dat de beoordelingsprocedure onbekend is of dat het niet mogelijk is de volledige procedure uit te voeren omdat daarvoor gegevens ontbreken.

3.9. Laboratoriumonderzoek

Bijlage 264801.png

Laboratoriumonderzoek

Type gegeven

Entiteit

Definitie

Het deel van het grondwatersamenstellingsonderzoek dat betrekking heeft op het uitvoeren van metingen aan grondwater in het laboratorium.

Toelichting

Het kan voorkomen dat in het veld genomen monsters door verschillende laboratoria op verschillende stoffen geanalyseerd worden (bijvoorbeeld: bestrijdingsmiddelen bij een ander laboratorium dan de overige stoffen).

Relaties met andere entiteiten

Laboratoriumonderzoek heeft 1..* Analyseproces

Grondwatersamenstellingsonderzoek bestaat uit 0..* Laboratoriumonderzoek

3.9.1. uitvoerder laboratoriumonderzoek

Type gegeven

Attribuut van Laboratoriumonderzoek

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van het laboratoriumonderzoek, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Organisatie

– Type

Keuze

Regels

De onderneming moet binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van grondwatersamenstellingsonderzoek bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

3.10. Analyseproces

Bijlage 264802.png

Analyseproces

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De kenmerken van de in het laboratorium uitgevoerde activiteiten ten behoeve van de bepaling van de waarde van parameters in het grondwatermonster.

Relaties met andere entiteiten

Analyseproces leidt tot 1..* Analyse

Laboratoriumonderzoek heeft 1..* Analyseproces

3.10.1. analysedatum

Type gegeven

Attribuut van Analyseproces

Definitie

De datum waarop de analyse wordt uitgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Datum

– Naam IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Regels

De waarde van het attribuut mag niet liggen voor de waarde van het attribuut datum veldonderzoek van de entiteit Veldonderzoek.

Toelichting

Wanneer de analyse, de bepalingstechniek, zich uitstrekt over meer dagen, wordt de datum vastgelegd waarop de bepalingstechniek is afgerond. Bij historische gegevens kan het voorkomen dat de analysedatum niet bekend is.

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

3.10.2. bepalingstechniek

Type gegeven

Attribuut van Analyseproces

Definitie

De analysetechniek die gebruikt is bij het bepalen van het gehalte van parameters.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Waardebepalingstechniek

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

3.10.3. bepalingsprocedure

Type gegeven

Attribuut van Analyseproces

Definitie

De norm of het voorschrift dat beschrijft hoe het onderzoek is uitgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Waardebepalingsprocedure

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

3.11. Analyse

Bijlage 264803.png

Analyse

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De uitkomsten van de metingen van stoffen die in het laboratorium aan het grondwatermonster zijn uitgevoerd.

Relaties met andere entiteiten

Analyseproces leidt tot 1..* Analyse

3.11.1. parameter

Type gegeven

Attribuut van Analyse

Definitie

Het ID van de, in het laboratorium bepaalde parameter.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Parameterlijst

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Toelichting

Het ID is het identificerend gegeven van de parameter en staat in de referentielijst Parameterlijst. ID's worden beheerd door SIKB en het Informatiehuis Water (IHW). In de basisregistratie ondergrond is het ID, samen met de Aquocode, het CASnummer (indien van toepassing), een omschrijving, de eenheid en de hoedanigheid opgenomen in de Parameterlijst.

3.11.2. analysemeetwaarde

Type gegeven

Attribuut van Analyse

Definitie

Het in het laboratorium gemeten gehalte of de waargenomen waarde van de parameter. Wanneer het limietsymbool aanwezig is, mag hier de rapportagegrens geregistreerd worden in plaats van de gemeten waarde.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Meetwaarde

– Type

Getal

Regels

De meeteenheid bij het attribuut mag afwijken van de eenheid van de betreffende parameter in de parameterlijst wanneer alleen de prefix van de eenheid afwijkt. In alle andere gevallen is de meeteenheid gelijk aan de eenheid in de parameterlijst.

Toelichting

De bronhouder mag bij een gemeten waarde die kleiner is dan de waarde van het attribuut rapportagegrens of bij een waarde die groter is dan de hoogste grenswaarde besluiten of hij de gemeten waarde aanlevert of niet. Wanneer de bronhouder de gemeten waarde niet aanlevert, wordt in dit attribuut de rapportagegrens geregistreerd.

De analysemeetwaarde wordt uitgedrukt in een meeteenheid. De meeteenheid is afhankelijk van de waarde van het attribuut parameter. De aan te leveren meeteenheid is vastgelegd in de referentietabel Parameterlijst. Alleen de prefix, het voorvoegsel van de eenheid in de parameterlijst mag afwijken. Staat er bijvoorbeeld ug/l in de parameterlijst, dan is mg/l ook toegestaan of als mS/m in de parameterlijst staat, is uS/cm ook toegestaan.

Een dimensieloze waarde heeft een meeteenheid 1 (cijfer 1).

Voor IMBRO/A gegevens kan het voorkomen dat de waarde van het gegeven ontbreekt. In dat geval is er wel een limietsymbool aanwezig dat aangeeft dat er gemeten is en dat de gemeten waarde lager (of hoger) is dan de grenswaarde.

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer het attribuut limietsymbool aanwezig is.

3.11.3. limietsymbool

Type gegeven

Attribuut van Analyse

Definitie

Symbool dat aangeeft of de gemeten waarde kleiner is dan de rapportagegrens, ofwel groter is dan de hoogste grenswaarde die gerapporteerd wordt.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

LimietSymbool

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer bij het attribuut analysemeetwaarde niet de gemeten waarde is opgegeven maar in plaats daarvan de rapportagegrens.

3.11.4. rapportagegrens

Type gegeven

Attribuut van Analyse

Definitie

De door het uitvoerende laboratorium met de opdrachtgever afgesproken kleinste waarde van het gemeten gehalte of de waargenomen waarde van de parameter in een monster, die wordt gerapporteerd aan de opdrachtgever.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

Meetwaarde

– Type

Getal

Regels

De meeteenheid bij het gegeven mag afwijken van de eenheid van de betreffende parameter in de parameterlijst wanneer alleen de prefix afwijkt. Bijvoorbeeld mS/m staat in de parameterlijst, uS/cm is ook toegestaan.

Toelichting

Als de rapportagegrens, samen met het limietsymbool, al bji het gegeven analysemeetwaarde is opgenomen, hoeft het hier niet te worden herhaald.

Afhankelijk van de afspraak tussen de opdrachtnemer en de opdrachtgever kan de rapportagegrens gelijk zijn aan de detectiegrens. In andere gevallen is de rapportagegrens hoger dan de detectiegrens. Waarden boven de rapportagegrens worden gerapporteerd aan de opdrachtgever. Bij een gemeten gehalte onder deze grenswaarde wordt de grenswaarde gerapporteerd aan de opdrachtgever.

De rapportagegrens wordt uitgedrukt in een meeteenheid. De meeteenheid is afhankelijk van de waarde van het attribuut parameter. De aan te leveren meeteenheid is vastgelegd in de referentietabel Parameterlijst. Alleen een veelvoud of een deel van de eenheid mag voorkomen. De prefix, het voorvoegsel van de eenheid in de parameterlijst mag dus afwijken. Staat er bijvoorbeeld ug/l in de parameterlijst, dan is mg/l ook toegestaan of als mS/m in de parameterlijst staat, is uS/cm ook toegestaan. Een dimensieloze waarde heeft een meeteenheid 1 (cijfer 1).

3.11.5. status kwaliteitscontrole

Type gegeven

Attribuut van Analyse

Definitie

Het eindoordeel van de bronhouder over de betrouwbaarheid van een individuele meting van het grondwatersamenstellingsonderzoek op basis van een, voor het hele onderzoek gebruikte, beoordelingsprocedure.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

StatusKwaliteitscontrole

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Toelichting

Bij gegevens met het IMBRO/A kwaliteitsregime kan het voorkomen dat de beoordelingsprocedure onbekend is of dat het niet mogelijk is de volledige procedure uit te voeren omdat daarvoor gegevens ontbreken.

Artikel 2. Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten

1.1. Parameterlijst

Definitie

De lijst met stoffen en andere eigenschappen die in een grondwatersamenstellingsonderzoek bepaald worden.

ID

aquocode

CASnummer

omschrijving

eenheid

hoedanigheid

2818

134DClFyurum

2327-02-8

1-(3,4-dichloorfenyl)ureum

ug/l

NVT

4944

14iC3yFyurum

56046-17-4

1-(4-isopropylfenyl)ureum

ug/l

NVT

4

111TClC2a

71-55-6

1,1,1-trichloorethaan

ug/l

NVT

5

1122T4ClC2a

79-34-5

1,1,2,2-tetrachloorethaan

ug/l

NVT

6

112TClC2a

79-00-5

1,1,2-trichloorethaan

ug/l

NVT

8

11DClC2a

75-34-3

1,1-dichloorethaan

ug/l

NVT

9

11DClC2e

75-35-4

1,1-dichlooretheen

ug/l

NVT

10

11DClC3a

78-99-9

1,1-dichloorpropaan

ug/l

NVT

1290

PCDF135

39001-02-0

1,2,3,4,6,7,8,9-octachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

1289

PCDD75

3268-87-9

1,2,3,4,6,7,8,9-octachloordibenzo-p-dioxine

ug/l

NVT

12

PCDF131

67562-39-4

1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

11

PCDD73

35822-46-9

1,2,3,4,6,7,8-heptachloordibenzo-p-dioxine

ug/l

NVT

13

PCDF134

55673-89-7

1,2,3,4,7,8,9-heptachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

15

PCDF118

70648-26-9

1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

14

PCDD66

39227-28-6

1,2,3,4,7,8-hexachloordibenzo-p-dioxine

ug/l

NVT

16

1234T4ClBen

634-66-2

1,2,3,4-tetrachloorbenzeen

ug/l

NVT

18

1235T4ClBen

634-90-2

1,2,3,5-tetrachloorbenzeen

ug/l

NVT

21

PCDF121

57117-44-9

1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

20

PCDD67

57653-85-7

1,2,3,6,7,8-hexachloordibenzo-p-dioxine

ug/l

NVT

23

PCDF124

72918-21-9

1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

22

PCDD70

19408-74-3

1,2,3,7,8,9-hexachloordibenzo-p-dioxine

ug/l

NVT

25

PCDF94

57117-41-6

1,2,3,7,8-pentachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

24

PCDD54

40321-76-4

1,2,3,7,8-pentachloordibenzo-p-dioxine

ug/l

NVT

26

123TClBen

87-61-6

1,2,3-trichloorbenzeen

ug/l

NVT

29

123TC1yBen

526-73-8

1,2,3-trimethylbenzeen

ug/l

NVT

30

1245T4ClBen

95-94-3

1,2,4,5-tetrachloorbenzeen

ug/l

NVT

32

124TClBen

120-82-1

1,2,4-trichloorbenzeen

ug/l

NVT

33

124TC1yBen

95-63-6

1,2,4-trimethylbenzeen

ug/l

NVT

35

12DClBen

95-50-1

1,2-dichloorbenzeen

ug/l

NVT

36

12DClC2a

107-06-2

1,2-dichloorethaan

ug/l

NVT

38

12DClC3a

78-87-5

1,2-dichloorpropaan

ug/l

NVT

466

12DHOxBen

120-80-9

1,2-dihydroxybenzeen

ug/l

NVT

1341

12xyln

95-47-6

1,2-xyleen

ug/l

NVT

44

135TClBen

108-70-3

1,3,5-trichloorbenzeen

ug/l

NVT

45

135TC1yBen

108-67-8

1,3,5-trimethylbenzeen

ug/l

NVT

47

13DClBen

541-73-1

1,3-dichloorbenzeen

ug/l

NVT

48

13DClC3a

142-28-9

1,3-dichloorpropaan

ug/l

NVT

5260

13DC2yBen

141-93-5

1,3-diethylbenzeen

ug/l

NVT

5258

13DFygandne

102-06-7

1,3-difenylguanidine

ug/l

NVT

1460

13DHOxBen

108-46-3

1,3-dihydroxybenzeen

ug/l

NVT

1147

13xyln

108-38-3

1,3-xyleen

ug/l

NVT

54

14DClBen

106-46-7

1,4-dichloorbenzeen

ug/l

NVT

5261

14DC2yBen

105-05-5

1,4-diethylbenzeen

ug/l

NVT

875

14DHOxBen

123-31-9

1,4-dihydroxybenzeen

ug/l

NVT

2841

14DOxan

123-91-1

1,4-dioxaan

mg/l

NVT

1362

14xyln

106-42-3

1,4-xyleen

ug/l

NVT

5832

1011tDolcarb

35079-97-1

10,11-transdiol carbamazepine

ug/l

NVT

2314

17bestDol

50-28-2

17beta-estradiol

ug/l

NVT

62

1ClNaf

90-13-1

1-chloornaftaleen

ug/l

NVT

2856

1C3ol2ClPO4

6145-73-9

1-propanol-2-chloorfosfaat

ug/l

NVT

1434

1C3yBen

103-65-1

1-propylbenzeen

ug/l

NVT

1380

PCB180

35065-29-3

2,2',3,4,4',5,5'-heptachloorbifenyl

ug/l

NVT

1376

PCB138

35065-28-2

2,2',3,4,4',5'-hexachloorbifenyl

ug/l

NVT

1377

PCB153

35065-27-1

2,2',4,4',5,5'-hexachloorbifenyl

ug/l

NVT

1372

PCB101

37680-73-2

2,2',4,5,5'-pentachloorbifenyl

ug/l

NVT

1382

PCB52

35693-99-3

2,2',5,5'-tetrachloorbifenyl

ug/l

NVT

5742

FRD-ai902903

NVT

2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)propanoaat (anion)

ug/l

NVT

5741

FRD-903

13252-13-6

2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)propionzuur

ug/l

NVT

2721

PCB189

39635-31-9

2,3,3',4,4',5,5 '-heptachlorobifenyl

ug/l

NVT

2712

PCB157

69782-90-7

2,3,3',4,4',5'-hexachloorbifenyl

ug/l

NVT

1378

PCB156

38380-08-4

2,3,3',4,4',5-hexachloorbifenyl

ug/l

NVT

1373

PCB105

32598-14-4

2,3,3',4,4'-pentachloorbifenyl

ug/l

NVT

2710

PCB167

52663-72-6

2,3',4,4',5,5'-hexachloorbifenyl

ug/l

NVT

2714

PCB114

74472-37-0

2,3,4,4',5-pentachloorbifenyl

ug/l

NVT

2711

PCB123

65510-44-3

2,3',4,4',5'-pentachloorbifenyl

ug/l

NVT

1374

PCB118

31508-00-6

2,3',4,4',5-pentachloorbifenyl

ug/l

NVT

2882

2345T4ClAn

634-83-3

2,3,4,5-tetrachlooraniline

ug/l

NVT

78

2345T4ClFol

4901-51-3

2,3,4,5-tetrachloorfenol

ug/l

NVT

79

PCDF130

60851-34-5

2,3,4,6,7,8-hexachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

80

2346T4ClFol

58-90-2

2,3,4,6-tetrachloorfenol

ug/l

NVT

81

PCDF114

57117-31-4

2,3,4,7,8-pentachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

82

234TClAn

634-67-3

2,3,4-trichlooraniline

ug/l

NVT

83

234TClFol

15950-66-0

2,3,4-trichloorfenol

ug/l

NVT

2885

2356T4ClAn

3481-20-7

2,3,5,6-tetrachlooraniline

ug/l

NVT

84

2356T4ClFol

935-95-5

2,3,5,6-tetrachloorfenol

ug/l

NVT

2886

235TClAn

18487-39-3

2,3,5-trichlooraniline

ug/l

NVT

86

235TClFol

933-78-8

2,3,5-trichloorfenol

ug/l

NVT

89

236TClFol

933-75-5

2,3,6-trichloorfenol

ug/l

NVT

2228

PCDF83

51207-31-9

2,3,7,8-tetrachloordibenzofuraan

ug/l

NVT

90

PCDD48

1746-01-6

2,3,7,8-tetrachloordibenzo-p-dioxine

ug/l

NVT

93

23DClAn

608-27-5

2,3-dichlooraniline

ug/l

NVT

94

23DClFol

576-24-9

2,3-dichloorfenol

ug/l

NVT

1381

PCB28

7012-37-5

2,4,4'-trichloorbifenyl

ug/l

NVT

100

245TClAn

636-30-6

2,4,5-trichlooraniline

ug/l

NVT

101

245TClFol

95-95-4

2,4,5-trichloorfenol

ug/l

NVT

102

245T

93-76-5

2,4,5-trichloorfenoxyazijnzuur

ug/l

NVT

104

246TClAn

634-93-5

2,4,6-trichlooraniline

ug/l

NVT

106

246TClFol

88-06-2

2,4,6-trichloorfenol

ug/l

NVT

114

24DClAn

554-00-7

2,4-dichlooraniline

ug/l

NVT

111

24DDD

53-19-0

2,4'-dichloordifenyldichloorethaan

ug/l

NVT

112

24DDE

3424-82-6

2,4'-dichloordifenyldichlooretheen

ug/l

NVT

113

24DDT

789-02-6

2,4'-dichloordifenyltrichloorethaan

ug/l

NVT

115

24DClFol

120-83-2

2,4-dichloorfenol

ug/l

NVT

116

24D

94-75-7

2,4-dichloorfenoxyazijnzuur

ug/l

NVT

140

24DP

120-36-5

2,4-dichloorfenoxypropionzuur (dichloorprop)

ug/l

NVT

124

24DC1yFol

105-67-9

2,4-dimethylfenol

ug/l

NVT

669

24DNO2Fol

51-28-5

2,4-dinitrofenol

ug/l

NVT

126

25DClAn

95-82-9

2,5-dichlooraniline

ug/l

NVT

127

25DClFol

583-78-8

2,5-dichloorfenol

ug/l

NVT

625

26DCl4NO2An

99-30-9

2,6-dichloor-4-nitroaniline

ug/l

NVT

134

26DClAn

608-31-1

2,6-dichlooraniline

ug/l

NVT

135

26DClBenAd

2008-58-4

2,6-dichloorbenzamide (BAM)

ug/l

NVT

136

26DClFol

87-65-0

2,6-dichloorfenol

ug/l

NVT

2944

26xyldne

87-62-7

2,6-xylidine

ug/l

NVT

1171

2C4on

78-93-3

2-butanon (MEK)

ug/l

NVT

145

2ClAn

95-51-2

2-chlooraniline

ug/l

NVT

146

2ClFol

95-57-8

2-chloorfenol

ug/l

NVT

147

2ClNaf

91-58-7

2-chloornaftaleen

ug/l

NVT

1852

2C2ox2C1yC3a

637-92-3

2-ethoxy-2-methylpropaan (ETBW)

ug/l

NVT

154

2C2yTol

611-14-3

2-ethyltolueen

ug/l

NVT

2999

2HOxatzne

2163-68-0

2-hydroxyatrazine

ug/l

NVT

5071

2HOxibpfn

51146-55-5

2-hydroxyibuprofen

ug/l

NVT

225

MCPA

94-74-6

2-methyl-4-chloorfenoxyazijnzuur

ug/l

NVT

226

MCPB

94-81-5

2-methyl-4-chloorfenoxyboterzuur

ug/l

NVT

170

2NO2Fol

88-75-5

2-nitrofenol

ug/l

NVT

174

2C3ol

67-63-0

2-propanol

ug/l

NVT

1968

PCB169

32774-16-6

3,3',4,4',5,5'-hexachloorbifenyl

ug/l

NVT

1967

PCB126

57465-28-8

3,3',4,4',5-pentachloorbifenyl

ug/l

NVT

1969

PCB77

32598-13-3

3,3',4,4'-tetrachloorbifenyl

ug/l

NVT

2713

PCB81

70362-50-4

3,4,4',5-tetrachlorobifenyl

ug/l

NVT

176

345TClAn

634-91-3

3,4,5-trichlooraniline

ug/l

NVT

177

345TClFol

609-19-8

3,4,5-trichloorfenol

ug/l

NVT

178

34DClAn

95-76-1

3,4-dichlooraniline

ug/l

NVT

179

34DClFol

95-77-2

3,4-dichloorfenol

ug/l

NVT

185

35DClAn

626-43-7

3,5-dichlooraniline

ug/l

NVT

186

35DClFol

591-35-5

3,5-dichloorfenol

ug/l

NVT

197

3ClAn

108-42-9

3-chlooraniline

ug/l

NVT

198

3ClFol

108-43-0

3-chloorfenol

ug/l

NVT

202

3C2yTol

620-14-4

3-ethyltolueen

ug/l

NVT

215

44DDD

72-54-8

4,4'-dichloordifenyldichloorethaan

ug/l

NVT

216

44DDE

72-55-9

4,4'-dichloordifenyldichlooretheen

ug/l

NVT

217

44DDT

50-29-3

4,4'-dichloordifenyltrichloorethaan

ug/l

NVT

224

4Cl2C1yFol

1570-64-5

4-chloor-2-methylfenol

ug/l

NVT

227

4Cl3C1yFol

59-50-7

4-chloor-3-methylfenol

ug/l

NVT

228

4ClAn

106-47-8

4-chlooraniline

ug/l

NVT

229

4ClFol

106-48-9

4-chloorfenol

ug/l

NVT

2412

4CPA

122-88-3

4-chloorfenoxyazijnzuur

ug/l

NVT

3650

DMST

66840-71-9

4-dimethylaminosulfotoluidide

ug/l

NVT

232

4C2yTol

622-96-8

4-ethyltolueen

ug/l

NVT

1175

4C1y2C5on

108-10-1

4-methyl-2-pentanon (MIBK)

ug/l

NVT

247

AcNe

83-32-9

acenafteen

ug/l

NVT

248

AcNy

208-96-8

acenaftyleen

ug/l

NVT

3135

actmpd

135410-20-7

acetamiprid

ug/l

NVT

251

actntl

75-05-8

acetonitril

mg/l

NVT

3136

actsfmtozl

21312-10-7

acetylsulfamethoxazol

ug/l

NVT

3127

acnfn

74070-46-5

aclonifen

ug/l

NVT

254

aclntl

107-13-1

acrylonitril

ug/l

NVT

264

alCl

15972-60-8

alachloor

ug/l

NVT

265

alDcb

116-06-3

aldicarb

ug/l

NVT

266

alDcsfn

1646-88-4

aldicarbsulfon

ug/l

NVT

267

alDcSO

1646-87-3

aldicarbsulfoxide

ug/l

NVT

268

aldn

309-00-2

aldrin

ug/l

NVT

269

aedsfn

959-98-8

alfa-endosulfan

ug/l

NVT

271

aHCH

319-84-6

alfa-hexachloorcyclohexaan

ug/l

NVT

273

aC1ysrn

98-83-9

alfa-methylstyreen

ug/l

NVT

374

HCO3

71-52-3

alkaliteit uitgedrukt in waterstofcarbonaat

mg/l

NVT

284

Al

7429-90-5

aluminium

ug/l

nf

5242

amttdn

865318-97-4

ametoctradin

ug/l

NVT

285

amtn

834-12-8

ametryn

ug/l

NVT

3164

amdsfrn

120923-37-7

amidosulfuron

ug/l

NVT

3165

amdTzinzr

117-96-4

amidotrizoïnezuur

ug/l

NVT

3175

Aocb

2032-59-9

aminocarb

ug/l

NVT

2499

Aofnzn

58-15-1

aminofenazon

ug/l

NVT

292

AMPA

1066-51-9

aminomethylfosfonzuur

ug/l

NVT

287

amtl

61-82-5

amitrol

ug/l

NVT

289

NH4

14798-03-9

ammonium

mg/l

Nnf

5740

FRD-902

62037-80-3

ammonium 2,3,3,3-tetrafluor-2-(heptafluorpropoxy)-propanoaat

ug/l

NVT

301

Sb

7440-36-0

antimoon

ug/l

nf

299

Ant

120-12-7

antraceen

ug/l

NVT

300

antcnn

84-65-1

antrachinon

ug/l

NVT

5253

armt

140-57-8

aramit

ug/l

NVT

310

As

7440-38-2

arseen

ug/l

nf

323

aslm

3337-71-1

asulam

ug/l

NVT

3186

atnll

29122-68-7

atenolol

ug/l

NVT

3189

atvttne

134523-00-5

atorvastatine

ug/l

NVT

324

attn

1610-17-9

atraton

ug/l

NVT

325

atzne

1912-24-9

atrazine

ug/l

NVT

3192

azacnzl

60207-31-0

azaconazool

ug/l

NVT

3195

azmtfs

35575-96-3

azamethifos

ug/l

NVT

3198

aztmcne

83905-01-5

azitromycine

ug/l

NVT

3196

azoxsbn

131860-33-8

azoxystrobin

ug/l

NVT

333

Ba

7440-39-3

barium

ug/l

nf

3209

befbtAd

113614-08-7

beflubutamide

ug/l

NVT

336

benlxl

71626-11-4

benalaxyl

ug/l

NVT

340

bentzn

25057-89-0

bentazon

ug/l

NVT

342

Ben

71-43-2

benzeen

ug/l

NVT

345

BaA

56-55-3

benzo(a)antraceen

ug/l

NVT

346

BaP

50-32-8

benzo(a)pyreen

ug/l

NVT

348

BbF

205-99-2

benzo(b)fluorantheen

ug/l

NVT

351

BghiPe

191-24-2

benzo(ghi)peryleen

ug/l

NVT

353

BkF

207-08-9

benzo(k)fluorantheen

ug/l

NVT

5255

benzcine

94-09-7

benzocaine

ug/l

NVT

361

benzC4yFt

85-68-7

benzylbutylftalaat

ug/l

NVT

362

Be

7440-41-7

beryllium

ug/l

nf

365

bedsfn

33213-65-9

beta-endosulfan

ug/l

NVT

366

bHCH

319-85-7

beta-hexachloorcyclohexaan

ug/l

NVT

2463

bezafbt

41859-67-0

bezafibraat

ug/l

NVT

375

bfnx

42576-02-3

bifenox

ug/l

NVT

376

biftn

82657-04-3

bifenthrin

ug/l

NVT

382

DEHP

117-81-7

bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)

ug/l

NVT

76

bisFolA

80-05-7

bisfenol-A

ug/l

NVT

3266

bispll

66722-44-9

bisoprolol

ug/l

NVT

386

B

7440-42-8

boor

ug/l

nf

3272

boscld

188425-85-6

boscalid

ug/l

NVT

390

bromcl

314-40-9

bromacil

ug/l

NVT

391

Br

24959-67-9

bromide

mg/l

nf

394

BrOxnl

1689-84-5

broomoxynil

ug/l

NVT

400

Brpplt

18181-80-1

broompropylaat

ug/l

NVT

406

C4ol

71-36-3

butanol

ug/l

NVT

409

butcbOxmSO

34681-24-8

butocarboximsulfoxide

ug/l

NVT

412

C4yactt

123-86-4

butylacetaat

ug/l

NVT

441

Cd

7440-43-9

cadmium

ug/l

nf

442

caffine

58-08-2

caffeine

ug/l

NVT

447

Ca

7440-70-2

calcium

mg/l

nf

456

captn

133-06-2

captan

ug/l

NVT

5256

carbdx

6804-07-5

carbadox

ug/l

NVT

3380

carbmzpne

298-46-4

carbamazepine

ug/l

NVT

458

carbrl

63-25-2

carbaryl

ug/l

NVT

460

carbdzm

10605-21-7

carbendazim

ug/l

NVT

3384

carbtAd

16118-49-3

carbetamide

ug/l

NVT

462

carbfrn

1563-66-2

carbofuran

ug/l

NVT

464

CO3

3812-32-6

carbonaat

mg/l

NVT

3386

carftznC2y

128639-02-1

carfentrazon-ethyl

ug/l

NVT

3398

cefrxm

55268-75-2

cefuroxim

ug/l

NVT

2497

Clafncl

56-75-7

chlooramfenicol

ug/l

NVT

1246

ClBen

108-90-7

chloorbenzeen

ug/l

NVT

478

Clbmrn

13360-45-7

chloorbromuron

ug/l

NVT

1247

ClC2a

75-00-3

chloorethaan

ug/l

NVT

1654

ClC2e

75-01-4

chlooretheen (vinylchloride)

ug/l

NVT

487

Clfvfs

470-90-6

chloorfenvinfos

ug/l

NVT

492

Clpfm

101-21-3

chloorprofam

ug/l

NVT

503

Cltlrn

15545-48-9

chloortoluron

ug/l

NVT

4994

ClO3

14866-68-3

chloraat

ug/l

NVT

5175

chloratnlpl

500008-45-7

chlorantraniliprole

ug/l

NVT

507

Clidzn

1698-60-8

chloridazon

ug/l

NVT

508

Cl

16887-00-6

chloride

mg/l

NVT

517

Cr

7440-47-3

chroom

ug/l

nf

518

Chr

218-01-9

chryseen

ug/l

NVT

3436

cipfxcne

85721-33-1

ciprofloxacine

ug/l

NVT

520

c12DClC2e

156-59-2

cis-1,2-dichlooretheen

ug/l

NVT

522

cCldn

5103-71-9

cis-chloordaan

ug/l

NVT

272

cHpClepO

1024-57-3

cis-heptachloorepoxide

ug/l

NVT

3448

clartmcne

81103-11-9

claritromycine

ug/l

NVT

3463

clindmcne

18323-44-9

clindamycine

ug/l

NVT

2477

clofbt

637-07-0

clofibraat

ug/l

NVT

2464

clofbnzr

882-09-7

clofibrinezuur

ug/l

NVT

526

cloprld

1702-17-6

clopyralid

ug/l

NVT

3472

clotandne

210880-92-5

clothianidine

ug/l

NVT

2465

cloxclne

61-72-3

cloxacilline

ug/l

NVT

3474

clozpne

5786-21-0

clozapine

ug/l

NVT

3504

cortsn

53-06-5

cortison

ug/l

NVT

903

cumn

98-82-8

cumeen

ug/l

NVT

534

CNazne

21725-46-2

cyanazine

ug/l

NVT

2478

cycffAd

50-18-0

cyclofosfamide

ug/l

NVT

540

cycC6a

110-82-7

cyclohexaan

ug/l

NVT

542

cycC6on

108-94-1

cyclohexanon

ug/l

NVT

5259

cycC6e

110-83-8

cyclohexeen

ug/l

NVT

3538

cypdnl

121552-61-2

cyprodinil

ug/l

NVT

3551

damnzde

1596-84-5

daminozide

ug/l

NVT

2479

dapsn

80-08-0

dapson

ug/l

NVT

558

C10a

124-18-5

decaan

ug/l

NVT

562

dHCH

319-86-8

delta-hexachloorcyclohexaan

ug/l

NVT

571

desC2yatzne

6190-65-4

desethylatrazine

ug/l

NVT

3614

desC2ytC4yaz

30125-63-4

desethylterbutylazine

ug/l

NVT

573

desiC3yatzne

1007-28-9

desisopropylatrazine

ug/l

NVT

574

desmtn

1014-69-3

desmetryn

ug/l

NVT

6024

D2O

7789-20-0

deuterium oxide (zwaar water)

10^-3

V-SMOW

3622

dexmtsn

50-02-2

dexamethason

ug/l

NVT

593

DBahAnt

53-70-3

dibenzo(a,h)antraceen

ug/l

NVT

600

DC4yFt

84-74-2

dibutylftalaat

ug/l

NVT

602

Dcba

1918-00-9

dicamba

ug/l

NVT

603

Dcbnl

1194-65-6

dichlobenil

ug/l

NVT

605

Dcfande

1085-98-9

dichlofluanide

ug/l

NVT

619

DClC1a

75-09-2

dichloormethaan

ug/l

NVT

2466

Dclofnc

15307-86-5

diclofenac

ug/l

NVT

2467

Dcloxclne

3116-76-5

dicloxacilline

ug/l

NVT

629

Dcfl

115-32-2

dicofol

ug/l

NVT

3586

DccC6yFt

84-61-7

dicyclohexylftalaat

ug/l

NVT

632

DccPeDen

77-73-6

dicyclopentadieen

ug/l

NVT

633

dieldn

60-57-1

dieldrin

ug/l

NVT

641

DC2yEtr

60-29-7

diethylether

mg/l

NVT

642

DC2yFt

84-66-2

diethylftalaat

ug/l

NVT

2308

DEET

134-62-3

diethyltoluamide

ug/l

NVT

3627

Dfncnzl

119446-68-3

difenoconazool

ug/l

NVT

648

Dfbzrn

35367-38-5

diflubenzuron

ug/l

NVT

3624

Dffncn

83164-33-4

diflufenican

ug/l

NVT

649

DC7yFt

3648-21-3

diheptylftalaat

ug/l

NVT

650

DC6yFt

84-75-3

dihexylftalaat

ug/l

NVT

577

DiC4yFt

84-69-5

diisobutylftalaat

ug/l

NVT

583

DiC3yEtr

108-20-3

diisopropylether

ug/l

NVT

3644

Dikglc

18467-77-1

dikegulac

ug/l

NVT

651

Dmfrn

34205-21-5

dimefuron

ug/l

NVT

3652

DmtCl

50563-36-5

dimethachloor

ug/l

NVT

3651

DmtAd

87674-68-8

dimethenamide

ug/l

NVT

653

Dmtat

60-51-5

dimethoaat

ug/l

NVT

658

DC1yDS

624-92-0

dimethyldisulfide

ug/l

NVT

660

DC1yfAd

68-12-2

dimethylformamide

ug/l

NVT

661

DC1yFt

131-11-3

dimethylftalaat

ug/l

NVT

663

DC1yS

75-18-3

dimethylsulfide

ug/l

NVT

3653

DmTdzl

551-92-8

dimetridazol

ug/l

NVT

671

Dnsb

88-85-7

dinoseb

ug/l

NVT

672

Dntb

1420-07-1

dinoterb

ug/l

NVT

674

DC8yFt

117-84-0

dioctylftalaat

ug/l

NVT

677

DC5yFt

131-18-0

dipentylftalaat

ug/l

NVT

679

DC3yFt

131-16-8

dipropylftalaat

ug/l

NVT

3675

Dpyrdml

58-32-2

dipyridamol

ug/l

NVT

683

Durn

330-54-1

diuron

ug/l

NVT

2159

dodcBen

123-01-3

dodecylbenzeen

ug/l

NVT

3712

enlpl

75847-73-3

enalapril

ug/l

NVT

2161

endsfn

115-29-7

endosulfan (som alfa- en beta-isomeer)

ug/l

NVT

703

endsfSO4

1031-07-8

endosulfansulfaat

ug/l

NVT

704

endn

72-20-8

endrin

ug/l

NVT

3718

epxcnzl

133855-98-8

epoxiconazool

ug/l

NVT

2480

ertmcne

114-07-8

erytromycine

ug/l

NVT

3727

etdmrn

30043-49-3

ethidimuron

ug/l

NVT

2294

etnetDol

57-63-6

ethinylestradiol

ug/l

NVT

719

eton

563-12-2

ethion

ug/l

NVT

721

etfmst

26225-79-6

ethofumesaat

ug/l

NVT

722

etpfs

13194-48-4

ethoprofos

ug/l

NVT

725

C2yactt

131-11-3

ethylacetaat

ug/l

NVT

728

C2yBen

100-41-4

ethylbenzeen

ug/l

NVT

494

C2yClprfs

2921-88-2

ethylchloorpyrifos

ug/l

NVT

730

EDTA

60-00-4

ethyleendiaminetetraethaanzuur (EDTA)

ug/l

NVT

1407

C2yprmfs

23505-41-1

ethylpirimifos

ug/l

NVT

745

fenamfs

22224-92-6

fenamifos

ug/l

NVT

746

Fen

85-01-8

fenantreen

ug/l

NVT

2481

fenzn

60-80-0

fenazon (antipyrine)

ug/l

NVT

750

feNO2ton

122-14-5

fenitrothion

ug/l

NVT

2482

fenfbt

49562-28-9

fenofibraat

ug/l

NVT

3762

fenfbnzr

42017-89-0

fenofibrinezuur

ug/l

NVT

751

Fol

108-95-2

fenol

ug/l

NVT

2468

fenpfn

31879-05-7

fenoprofen

ug/l

NVT

2483

fentrl

13392-18-2

fenoterol

ug/l

NVT

3768

fenOxcb

72490-01-8

fenoxycarb

ug/l

NVT

760

fenton

55-38-9

fenthion

ug/l

NVT

2451

fenrn

101-42-8

fenuron

ug/l

NVT

3786

fipnl

120068-37-3

fipronil

ug/l

NVT

3829

flurslm

145701-23-1

florasulam

ug/l

NVT

3794

florfncl

76639-94-6

florfenicol

ug/l

NVT

3798

fluazfPC4y

79241-46-6

fluazifop-P-butyl

ug/l

NVT

3808

fludoxnl

131341-86-1

fludioxonil

ug/l

NVT

5245

fluoprm

658066-35-4

fluopyram

ug/l

NVT

775

Flu

206-44-0

fluorantheen

ug/l

NVT

777

Fle

86-73-7

fluoreen

ug/l

NVT

1853

F

16984-48-8

fluoride

mg/l

nf

3819

fluoxtne

54910-89-3

fluoxetine

ug/l

NVT

2363

flurOxpr

69377-81-7

fluroxypyr

ug/l

NVT

2305

flutlnl

66332-96-5

flutolanil

ug/l

NVT

3836

forasfrn

173159-57-4

foramsulfuron

ug/l

NVT

4188

Ptot

NVT

fosfor totaal

mg/l

Pnf

3855

furzldn

67-45-8

furazolidon

ug/l

NVT

3854

fursmde

54-31-9

furosemide

ug/l

NVT

3857

gabptne

60142-96-3

gabapentine

ug/l

NVT

816

cHCH

58-89-9

gamma-hexachloorcyclohexaan (lindaan)

ug/l

NVT

3548

GELDHD

NVT

Geleidendheid

mS/m

25oC

2469

gemfbzl

25812-30-0

gemfibrozil

ug/l

NVT

3877

glufsnt

51276-47-2

glufosinaat

ug/l

NVT

732

glycl

107-21-1

glycol (monoethyleenglycol)

ug/l

NVT

840

glyfst

1071-83-6

glyfosaat

ug/l

NVT

5279

guanurum

141-83-3

guanylureum

ug/l

NVT

6027

He3

12596-21-3

helium 3

1

TU

853

HpCl

76-44-8

heptachloor

ug/l

NVT

861

HCB

118-74-1

hexachloorbenzeen

ug/l

NVT

865

HxClC2a

67-72-1

hexachloorethaan

ug/l

NVT

871

Hxznn

51235-04-2

hexazinon

ug/l

NVT

3928

HCltazde

58-93-5

hydrochloorthiazide

ug/l

NVT

2470

ibpfn

15687-27-1

ibuprofen

ug/l

NVT

3984

iffAd

3778-73-2

ifosfamide

ug/l

NVT

879

Fe

7439-89-6

ijzer

ug/l

nf

2306

imdcpd

138261-41-3

imidacloprid

ug/l

NVT

880

inda

496-11-7

indaan

ug/l

NVT

882

InP

193-39-5

indeno(1,2,3-cd)pyreen

ug/l

NVT

2471

indmtcne

53-86-1

indometacine

ug/l

NVT

4023

irbstan

138402-11-6

irbesartan

ug/l

NVT

907

idn

465-73-6

isodrin

ug/l

NVT

3976

iC3yantnlAd

30391-89-0

isopropylanthranilamide

ug/l

NVT

913

iptrn

34123-59-6

isoproturon

ug/l

NVT

4010

iOaftl

141112-29-0

isoxaflutool

ug/l

NVT

4040

johxl

66108-95-0

johexol

ug/l

NVT

4041

jompl

78649-41-9

jomeprol

ug/l

NVT

4043

jopmdl

62883-00-5

jopamidol

ug/l

NVT

4042

jopmde

73334-07-3

jopromide

ug/l

NVT

4045

jotlmnzr

2276-90-6

jotalaminezuur

ug/l

NVT

4047

joxtlmnzr

28179-44-4

joxitalaminezuur

ug/l

NVT

920

K

7440-09-7

kalium

mg/l

nf

2472

ketpfn

22071-15-4

ketoprofen

ug/l

NVT

527

Co

7440-48-4

kobalt

ug/l

nf

6025

C13

14762-74-4

koolstof 13

10^-3

V-PDB in Canorg

6026

C14

14762-75-5

koolstof 14

%

MC

1318

Corg

NVT

koolstof organisch

mg/l

Cnf

971

Cu

7440-50-8

koper

ug/l

nf

4063

kresOxmC1y

143390-89-0

kresoxim-methyl

ug/l

NVT

1097

Hg

7439-97-6

kwik

ug/l

nf

1898

lencl

2164-08-1

lenacil

ug/l

NVT

4088

levtrctm

102767-28-2

levetiracetam

ug/l

NVT

4093

lidcine

137-58-6

lidocaïne

ug/l

NVT

2484

lincmcne

154-21-2

lincomycine

ug/l

NVT

1114

linrn

330-55-2

linuron

ug/l

NVT

1115

Li

7439-93-2

lithium

ug/l

nf

1116

Pb

7439-92-1

lood

ug/l

nf

4096

lostan

114798-26-4

losartan

ug/l

NVT

1125

Mg

7439-95-4

magnesium

mg/l

nf

4112

malinhdzde

123-33-1

maleinehydrazide

ug/l

NVT

1714

manb

12427-38-2

maneb

ug/l

NVT

1128

Mn

7439-96-5

mangaan

ug/l

nf

1145

mcresl

108-39-4

m-cresol

ug/l

NVT

4133

mebdzl

31431-39-7

mebendazol

ug/l

NVT

73

MCPP

93-65-2

mecoprop

ug/l

NVT

4137

mecppP

16484-77-8

mecoprop-P

ug/l

NVT

1148

metbtazrn

18691-97-9

metabenzthiazuron

ug/l

NVT

5254

mfmzn

139968-49-3

metaflumizon

ug/l

NVT

1149

mlxl

57837-19-1

metalaxyl

ug/l

NVT

4110

mAh

9002-91-9

metaldehyde

ug/l

NVT

1152

mzCl

67129-08-2

metazachloor

ug/l

NVT

4157

metfmne

657-24-9

metformine

ug/l

NVT

785

C1al

50-00-0

methanal (formaldehyde)

ug/l

NVT

1154

C1ol

67-56-1

methanol

ug/l

NVT

1155

metdton

950-37-8

methidathion

ug/l

NVT

2307

metocb

2032-65-7

methiocarb

ug/l

NVT

1159

C1oxCl

72-43-5

methoxychloor

ug/l

NVT

3318

C1oxfnzde

161050-58-4

methoxyfenozide

ug/l

NVT

328

C1yazfs

86-50-0

methylazinfos

ug/l

NVT

1177

C1ymtclt

80-62-6

methylmethacrylaat

ug/l

NVT

2453

C1ymsfrn

74223-64-6

methyl-metsulfuron

ug/l

NVT

1408

C1yprmfs

29232-93-7

methylpirimifos

ug/l

NVT

1163

C1yttC4yEtr

1634-04-4

methyl-tertiair-butylether (MTBE)

ug/l

NVT

4162

metrm

9006-42-2

metiram

ug/l

NVT

1185

metlCl

51218-45-2

metolachloor

ug/l

NVT

2485

metpll

37350-58-6

metoprolol

ug/l

NVT

1187

metxrn

19937-59-8

metoxuron

ug/l

NVT

1188

metbzn

21087-64-9

metribuzin

ug/l

NVT

4160

metndzl

443-48-1

metronidazol

ug/l

NVT

1191

mevfs

7786-34-7

mevinfos

ug/l

NVT

1243

Mo

7439-98-7

molybdeen

ug/l

nf

1253

Mlnrn

1746-81-2

monolinuron

ug/l

NVT

1254

monrn

150-68-5

monuron

ug/l

NVT

2473

nafclne

147-52-4

nafcilline

ug/l

NVT

1259

Naf

91-20-3

naftaleen

ug/l

NVT

2474

napxn

22204-53-1

naproxen

ug/l

NVT

1262

Na

7440-23-5

natrium

mg/l

nf

4254

nicsfrn

111991-09-4

nicosulfuron

ug/l

NVT

1267

Ni

7440-02-0

nikkel

ug/l

nf

1270

NO3

14797-55-8

nitraat

mg/l

Nnf

1273

NO2

14797-65-0

nitriet

mg/l

Nnf

1331

ocresl

95-48-7

o-cresol

ug/l

NVT

5257

oladmcn

3922-90-5

oleandomycin

ug/l

NVT

1334

PO4

14265-44-2

orthofosfaat

mg/l

Pnf

2498

Oaclne

66-79-5

oxacilline

ug/l

NVT

1343

Oaml

23135-22-0

oxamyl

ug/l

NVT

4337

oxzpm

604-75-1

oxazepam

ug/l

NVT

5124

OxT4ccnHCl

2058-46-0

oxytetracycline hydrochloride

ug/l

NVT

4347

parctml

103-90-2

paracetamol

ug/l

NVT

4351

paroonC2y

311-45-5

paraoxon-ethyl

ug/l

NVT

4350

paroonC1y

950-35-6

paraoxon-methyl

ug/l

NVT

4349

paroetne

61869-08-7

paroxetine

ug/l

NVT

1359

pcresl

106-44-5

p-cresol

ug/l

NVT

2301

penccrn

66063-05-6

pencycuron

ug/l

NVT

1385

PeClAn

527-20-8

pentachlooraniline

ug/l

NVT

1387

PeClBen

608-93-5

pentachloorbenzeen

ug/l

NVT

1390

PeClFol

87-86-5

pentachloorfenol

ug/l

NVT

1455

PeClNO2Ben

82-68-8

pentachloornitrobenzeen (quintozeen)

ug/l

NVT

2488

poxflne

6493-05-6

pentoxifylline

ug/l

NVT

4445

PFOS

1763-23-1

perfluoroctaansulfonaat

ug/l

NVT

4443

PFOA

335-67-1

perfluoroctaanzuur

ug/l

NVT

4461

pipprn

1893-33-0

pipamperon

ug/l

NVT

1406

pirmcb

23103-98-2

pirimicarb

ug/l

NVT

4485

pravstne

81093-37-0

pravastatine

ug/l

NVT

2489

primdn

125-33-7

primidon

ug/l

NVT

1417

procmdn

32809-16-8

procymidon

ug/l

NVT

1418

profm

122-42-9

profam

ug/l

NVT

2490

progtrn

57-83-0

progesteron

ug/l

NVT

1421

promtne

7287-19-6

prometryne

ug/l

NVT

1422

propCl

1918-16-7

propachloor

ug/l

NVT

1432

propxr

114-26-1

propoxur

ug/l

NVT

2491

propnll

525-66-6

propranolol

ug/l

NVT

1438

propAd

23950-58-5

propyzamide

ug/l

NVT

2361

prosfcb

52888-80-9

prosulfocarb

ug/l

NVT

5252

protocnzdto

120983-64-4

prothioconazol-desthio

ug/l

NVT

4524

pyrcsbn

175013-18-0

pyraclostrobin

ug/l

NVT

1444

pyrazfs

13457-18-6

pyrazofos

ug/l

NVT

1445

Pyr

129-00-0

pyreen

ug/l

NVT

1451

pyrdne

110-86-1

pyridine

ug/l

NVT

2303

pyrmtnl

53112-28-0

pyrimethanil

ug/l

NVT

4539

quetpne

111974-69-7

quetiapine

ug/l

NVT

4543

quinmrc

90717-03-6

quinmerac

ug/l

NVT

1456

REDPTTAL

NVT

Redoxpotentiaal

mV

NVT

4570

rimsfrn

122931-48-0

rimsulfuron

ug/l

NVT

4574

rondzl

7681-76-7

ronidazol

ug/l

NVT

2492

roxtmcne

80214-83-1

roxitromycine

ug/l

NVT

1987

Rb

7440-17-7

rubidium

ug/l

nf

4589

salbtml

18559-94-9

salbutamol

ug/l

NVT

4590

salczr

69-72-7

salicylzuur

ug/l

NVT

1473

seC4yazne

7286-69-3

sebutylazine

ug/l

NVT

1476

Se

7782-49-2

seleen

ug/l

nf

4656

SiO2

14808-60-7

siliciumdioxide

mg/l

NVT

1480

simzne

122-34-9

simazine

ug/l

NVT

4667

SmtlCl

87392-12-9

S-metolachloor

ug/l

NVT

615

sDClFol6

NVT

som 6 dichloorfenolen

ug/l

NVT

681

sDtocbmt

NVT

som dithiocarbamaten

ug/l

CS2

1248

sMClFol

NVT

som monochloorfenol-isomeren

ug/l

NVT

1600

sTClFol

NVT

som trichloorfenol-isomeren

ug/l

NVT

4675

sotll

3930-20-9

sotalol

ug/l

NVT

1496

Ntot

NVT

stikstof totaal

mg/l

Nnf

1501

Sr

7440-24-6

strontium

ug/l

nf

1503

styrn

100-42-5

styreen

ug/l

NVT

4735

sulcton

99105-77-8

sulcotrion

ug/l

NVT

1508

SO4

14808-79-8

sulfaat

mg/l

NVT

4736

sulfClprdzne

80-32-0

sulfachloorpyridazine

ug/l

NVT

4737

sulfdazne

68-35-9

sulfadiazine

ug/l

NVT

4738

sulfdmtoxne

122-11-2

sulfadimethoxine

ug/l

NVT

2494

sulfdmdne

57-68-1

sulfadimidine

ug/l

NVT

4740

sulfmrzn

127-79-7

sulfamerazin

ug/l

NVT

2475

sulfmtoazl

723-46-6

sulfamethoxazol

ug/l

NVT

4742

sulfprdne

144-83-2

sulfapyridine

ug/l

NVT

4743

sulfqoxlne

59-40-5

sulfaquinoxaline

ug/l

NVT

4775

tamxfn

10540-29-1

tamoxifen

ug/l

NVT

2298

tebcnzl

107534-96-3

tebuconazol

ug/l

NVT

4825

teftn

79538-32-2

tefluthrin

ug/l

NVT

1520

Te

13494-80-9

telluur

ug/l

nf

4830

temzpm

846-50-4

temazepam

ug/l

NVT

1522

T

NVT

Temperatuur

Cel

NVT

4831

teplxdm

149979-41-9

tepraloxydim

ug/l

NVT

4835

terbtlne

23031-25-6

terbutaline

ug/l

NVT

1525

terC4yazne

5915-41-3

terbutylazine

ug/l

NVT

1536

T4ClC2e

127-18-4

tetrachlooretheen (per)

ug/l

NVT

1538

T4ClC1a

56-23-5

tetrachloormethaan (tetra)

ug/l

NVT

1544

T4Hfrn

109-99-9

tetrahydrofuraan

ug/l

NVT

1546

T4Htofn

110-01-0

tetrahydrothiofeen

ug/l

NVT

1553

Tl

7440-28-0

thallium

ug/l

nf

4861

theoplne

58-55-9

theophylline

ug/l

NVT

4770

tabdzl

148-79-8

thiabendazol

ug/l

NVT

4863

thiacpd

111988-49-9

thiacloprid

ug/l

NVT

4864

thiamtxm

153719-23-4

thiamethoxam

ug/l

NVT

1556

toCN

463-56-9

thiocyanaat (anion)

ug/l

nf

4882

tofnC1y

23564-05-8

thiofanaat-methyl

ug/l

NVT

1561

tomtn

640-15-3

thiometon

ug/l

NVT

2012

thirm

137-26-8

thiram

ug/l

NVT

1563

Th

7440-29-1

thorium

ug/l

nf

2495

tiamlne

55297-95-5

tiamuline

ug/l

NVT

1564

Sn

7440-31-5

tin

ug/l

nf

1565

Ti

7440-32-6

titaan

ug/l

nf

1567

tolcfsC1y

57018-04-9

tolclofos-methyl

ug/l

NVT

2476

tolfAezr

13710-19-5

tolfenaminezuur

ug/l

NVT

1568

Tol

108-88-3

tolueen

ug/l

NVT

2235

tolfande

731-27-1

tolylfluanide

ug/l

NVT

4891

tramdl

27203-92-5

tramadol

ug/l

NVT

1578

t12DClC2e

156-60-5

trans-1,2-dichlooretheen

ug/l

NVT

1580

tCldn

5103-74-2

trans-chloordaan

ug/l

NVT

1581

tHpClepO

28044-83-9

trans-heptachloorepoxide

ug/l

NVT

1599

T2ClC2yPO4

115-96-8

tri(2-chloorethyl)fosfaat

ug/l

NVT

1586

Tadmfn

43121-43-3

triadimefon

ug/l

NVT

2297

Tadmnl

55219-65-3

triadimenol

ug/l

NVT

1590

TBrC1a

75-25-2

tribroommethaan

ug/l

NVT

1591

TC4yPO4

126-73-8

tributylfosfaat

ug/l

NVT

1712

TC4ySn

36643-28-4

tributyltin (kation)

ug/l

Sn

1598

TClC2e

79-01-6

trichlooretheen (tri)

ug/l

NVT

1711

TClC1a

67-66-3

trichloormethaan (chloroform)

ug/l

NVT

1603

TClC3yPO4

13674-84-5

trichloorpropylfosfaat

ug/l

NVT

5189

Tccbn

101-20-2

triclocarban

ug/l

NVT

2450

Tcpr

55335-06-3

triclopyr

ug/l

NVT

1609

TC2yPO4

78-40-0

triethylfosfaat

ug/l

NVT

4848

TFyPO4

115-86-6

trifenylfosfaat

ug/l

NVT

1612

Tfrlne

1582-09-8

trifluraline

ug/l

NVT

4844

TfsfrnC1y

126535-15-7

triflusulfuron-methyl

ug/l

NVT

1585

TiC4yPO4

126-71-6

triisobutylfosfaat

ug/l

NVT

4876

Tmtcb

2686-99-9

trimethacarb

ug/l

NVT

2496

Tmtpm

738-70-5

trimethoprim

ug/l

NVT

4790

TC1yPO4

512-56-1

trimethylfosfaat

ug/l

NVT

4894

tris2C4oxC2y

78-51-3

tris(2-butoxyethyl)fosfaat

ug/l

NVT

4893

tris2C2yC6yP

78-42-2

tris(2-ethylhexyl)fosfaat

ug/l

NVT

3896

H3

10028-17-8

tritium

1

TU

2031

TROEBHD

NVT

Troebelheid

[NTU]

NVT

4902

tylsne

1401-69-0

tylosine

ug/l

NVT

1637

U

7440-61-1

uranium

ug/l

nf

4913

valum

439-14-5

valium (diazepam)

ug/l

NVT

1642

V

7440-62-2

vanadium

ug/l

nf

1652

vinczln

50471-44-8

vinclozolin

ug/l

NVT

4923

warfrn

81-81-2

warfarin

ug/l

NVT

1685

W

7440-33-7

wolfraam

ug/l

nf

1692

Ag

7440-22-4

zilver

ug/l

nf

1693

Zn

7440-66-6

zink

ug/l

nf

1695

Zr

7440-67-7

zirkonium

ug/l

nf

1398

pH

NVT

Zuurgraad

1

NVT

1701

O2

7782-44-7

zuurstof

mg/l

NVT

6023

O18-H2O

14314-42-2

zuurstof18 water

10^-3

V-SMOW

1.2. Bemonsteringsprocedure

Definitie

De lijst met procedures die gehanteerd worden bij de uitvoering van de bemonstering van grondwater.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

NEN5744v1991

 

Nederlandse norm NEN 5744 Bodem – Monsterneming van grondwater ten behoeve van de bepaling van metalen, anorganische verbindingen, matig-vluchtige organische verbindingen en fysisch-chemische eigenschappen, 1991 Deze norm is ingetrokken en vervangen door NEN 5744, 2011.

NEN5744v2011-A1v2013

Nederlandse norm NEN 5744 Bodem – Monsterneming van grondwater, maart 2011 met aanvulling april 2013.

NEN5745v1997

 

Nederlandse norm NEN 5745 Bodem – Monsterneming van grondwater ten behoeve van de bepaling van vluchtige verbindingen, 1997 Deze norm is ingetrokken en vervangen door NEN 5744, 2011.

NTA8017v2008

 

Nederlandse technische afspraak NTA 8017, Monsterneming van grondwater ten behoeve van de monitoring van grondwaterkwaliteit, februari 2008. Deze norm is ingetrokken en vervangen door NTA 8017, 2016.

NTA8017v2016

Nederlandse technische afspraak NTA 8017, Monsterneming van grondwater ten behoeve van de monitoring van grondwaterkwaliteit, november 2016. Dit is een bijlage uit het Handboek Monitoring Grondwaterkwaliteit KRW provincies en RIVM.

SIKBProtocol2002vanafV4

Protocol 2002, Het nemen van grondwatermonsters. Versie 4 en opvolgende versies die geen relevante wijzigingen voor (de gegevens van) het grondwatersamenstellingsonderzoek bevatten. Dit protocol is onderdeel van SIKB 2000 (certificatieschema of accreditatieschema) dat van toepassing is op het nemen van grondwatermonsters bij milieuhygiënisch bodemonderzoek.

onbekend

 

Het gegeven is onbekend. Dit kan het geval zijn bij historische gegevens (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.3. Beoordelingsprocedure

Definitie

De lijst met protocollen en werkwijzen die worden toegepast bij de beoordeling van de kwaliteit van de meetwaarden die in het veld en/of het laboratorium gemeten zijn.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

handboekProvinciesRIVMv2017

Het Handboek Platform Meetnetbeheerders Monitoring Bodem- en Grondwaterkwaliteit Deel 1 – Handboek Monitoring Grondwaterkwaliteit KRW provincies en RIVM, Vastgesteld door Platform Meetnetbeheerders 06/04/2017.

oordeelDeskundige

De beoordeling is gedaan door een expert, niet volgens een expliciet protocol of werkvoorschrift.

onbekend

 

Het is onbekend volgens welke procedure de beoordeling is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.4. Kleur

Definitie

De lijst met hoofd- en bijkleuren die zijn waargenomen in het grondwatermonster.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

wit

wit

grijs

grijs

zwart

zwart

rood

rood

oranje

oranje

geel

geel

groen

groen

blauw

blauw

paars

paars

bruin

bruin

roestbruin

roestbruin

beige

beige

creme

creme

kleurloos

kleurloos

1.5. Kleursterkte

Definitie

De lijst met de kleursterktes die zijn waargenomen in het grondwatermonster.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

zeer licht

zeer licht

licht

licht

neutraal

neutraal

donker

donker

zeer donker

zeer donker

1.6. LimietSymbool

Definitie

De lijst van symbolen die aangeven of de gemeten waarde kleiner dan de laagste rapportagegrens of groter dan de hoogste rapportagegrens is.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

GT

De gemeten waarde is groter dan de hoogste rapportagegrens welke is ingevuld bij het attribuut waarde.

LT

De gemeten waarde is kleiner dan de laagste rapportagegrens welke is ingevuld bij het attribuut waarde.

1.7. Pomptype

Definitie

De lijst met pompen die gebruikt worden voor het bemonsteren van het grondwater.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

onderwaterpomp

Een apparaat dat geheel in de te verpompen vloeistof wordt ondergedompeld en waarmee vloeistoffen door een slang worden geperst. Deze pomp wordt ook wel dompelpomp genoemd.

peristaltischePomp

Een apparaat waarmee door het aanleggen van onderdruk vloeistoffen door een slang worden gepompt. Deze pomp wordt ook wel slangenpomp genoemd.

vacuümpomp

Een eenvoudige zuigpomp.

anders

Een ander pomptype zoals dat is beschreven in de bemonsteringsprocedure.

onbekend

 

Het gegeven is onbekend. Dit kan het geval zijn bij historische gegevens (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.8. Registratiestatus

Definitie

De lijst van fasen van registratie waarin het object zich kan bevinden.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geregistreerd

Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd.

aangevuld

Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens.

voltooid

Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd.

1.9. StatusKwaliteitscontrole

Definitie

De lijst met de mogelijke uitkomsten van het eindoordeel van de bronhouder over de betrouwbaarheid van individuele metingen.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afgekeurd

Er is reden om dit gegeven als onjuist te beschouwen. De waarde kon niet geverifieerd worden op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure.

goedgekeurd

Er is geen reden om aan de juistheid van dit gegeven te twijfelen op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure.

onbekend

 

Er is geen beoordeling gedaan van de kwaliteit, of het is onbekend of er een beoordeling is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime).

onbeslist

Er zijn twijfels over de juistheid van dit gegeven, maar uitsluitsel kon niet gegeven worden op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure.

1.10. Waardebepalingsprocedure

Definitie

De lijst met normen en voorschriften die beschrijven hoe het laboratoriumonderzoek is uitgevoerd. De inhoud van deze lijst is gebaseerd op de Aquo tabel ‘Waardebepalingsmethode’.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

AQUOKIT

Met Aquo-kit berekend oordeel of toetsresultaat

AUTOMATISCH

Niet genormaliseerde automatische waardebepaling

BLAUWAP:2012

Blauwalgenprotocol 2012

CIW

Bepaling klasse (1-5) volgens CIW-methodiek

D1485.96

DIN EN 1485:1996-11

D38405-26.89

DIN 38405-26:1989-04

D38405-27.92

DIN 38405-27:1992-07

D38406-29.99

DIN 38406-29:1999-05

D38407-30.07

DIN 38407-30:2007-12

D38407-42.11

DIN 38407-42:2011-03

D38409-23.10

DIN 38409-23:2010-12

D4030-2.08

DIN 4030-2:2008-06

D51577-1.82

DIN 51577-1:1982-11

DESK

Bepaling klasse door deskundige

EBEO

Bepaling waarde / EBEO-klasse (1-5) volgens EBEO-systematiek

EPA8270CD

US EPA Method 8270D/8270C

GWPROTEU.13

Oordeel deskundige o.b.v. protocol toetsen grondw. 2013 EU

GWPROTNL.13

Oordeel deskundige o.b.v. protocol toetsen grondw. 2013 NL

HH-W10B:2010

HH-10B Analyse van zoöplankton voor EBeo

HH-W11A:2010

HH-11A Inventarisatie van vegetatie

HH-W12B:2010

HH-12B Analyse van macrofauna

HH-W13A:2010

HH-13A Bestandsopname van vis voor de KRW

HH-W7B:2010

HH-7B Analyse van fytoplankton in oppervlaktewater

HH-W8B:2010

HH-8B Analyse van sieralgen in opp.w. met een omkeermicrosc.

HH-W8C:2010

HH-8C Analyse van sieralgen in opp.w. met staande microsc.

HH-W9B:2010

HH-9B Analyse van kiezelwieren in oppervlaktewater

I10048.91

ISO 10048:1991 en

I10260.92

ISO 10260:1992 en

I10301.97

NEN-EN-ISO 10301:1997 en

I10304-1.09

NEN-EN-ISO 10304-1:2009 en

I10304-1.95

NEN-EN-ISO 10304-1:1995 en

I10304-2.96

NEN-EN-ISO 10304-2:1996 en

I10304-3.97

NEN-EN-ISO 10304-3:1997 en

I10304-4.99

NEN-EN-ISO 10304-4:1999 en

I10359-1.92

ISO 10359-1:1992 en

I10359-2.94

ISO 10359-2:1994 en

I10382.03

NEN-ISO 10382:2003 en

I10523.08

NEN-ISO 10523:2008 en

I10523.12

NEN-EN-ISO 10523:2012 en

I10523.94

ISO 10523:1994 en

I10530.92

ISO 10530:1992 en

I10566.94

ISO 10566:1994 en

I10695.00

NEN-EN-ISO 10695:2000 en

I10704.12

NEN-ISO 10704:2012 en

I11083.06

NEN-ISO 11083:2006 en

I11083.94

ISO 11083:1994 en

I11369.97

NEN-EN-ISO 11369:1997 en

I11423-1.97

ISO 11423-1:1997 en

I11423-2.97

ISO 11423-2:1997 en

I11731-2.08

NEN-EN-ISO 11731-2:2008 en

I11731.98

ISO 11731:1998 en

I11732.05

NEN-EN-ISO 11732:2005 en

I11885.07

ISO 11885:2007 en

I11885.98

NEN-EN-ISO 11885:1998 en

I11905-1.98

NEN-EN-ISO 11905-1:1998 nl

I11923.97

ISO 11923:1997 en

I11969.97

NEN-EN-ISO 11969:1997 nl

I12010.14

NEN-EN-ISO 12010:2014 en

I12020.00

NEN-EN-ISO 12020:2000 en

I12846.12

NEN-EN-ISO 12846:2012 en

I13358.97

ISO 13358:1997 en

I13395.97

NEN-EN-ISO 13395:1997 nl

I14402.99

NEN-EN-ISO 14402:1999 en

I14403-2.09

NEN-EN-ISO 14403-2:2009 Ontw. en

I14403-2.12

NEN-EN-ISO 14403-2:2012 en

I14403.02

NEN-EN-ISO 14403:2002 en

I14911.99

NEN-EN-ISO 14911:1999 en

I15061.01

NEN-EN-ISO 15061:2001 en

I15089.00

ISO 15089:2000 en

I15586.03

NEN-EN-ISO 15586:2003 en

I15587-1.02

NEN-EN-ISO 15587-1:2002 en

I15587-2.02

NEN-EN-ISO 15587-2:2002 en

I15680.03

NEN-EN-ISO 15680:2003 en

I15681-1.05

NEN-EN-ISO 15681-1:2005 en

I15681-2.05

NEN-EN-ISO 15681-2:2005 en

I15682.01

NEN-EN-ISO 15682:2001 en

I15705.03

NEN-ISO 15705:2003 en

I15913.03

NEN-EN-ISO 15913:2003 en

I15923-1.13

NEN-ISO 15923-1:2013 en

I16264.02

ISO 16264:2002 en

I16264.04

NEN-EN-ISO 16264:2004 en

I16588.03

NEN-EN-ISO 16588:2003 en

I16590.00

ISO 16590:2000 en

I17294-1.06

NEN-EN-ISO 17294-1:2006 en

I17294-2.04

NEN-EN-ISO 17294-2:2004 en

I17294-2.16

NEN-EN-ISO 17294-2:2016 en

I17353.05

NEN-EN-ISO 17353:2005 en

I17380.06

NEN-ISO 17380:2006 en

I17495.03

NEN-EN-ISO 17495:2003 en

I17852.06

ISO 17852:2006 en

I17852.08

NEN-EN-ISO 17852:2008 en

I17858.07

ISO 17858:2007 en

I17993.04

NEN-EN-ISO 17993:2004 en

I18073.04

NEN-ISO 18073:2004 en

I18412.06

NEN-EN-ISO 18412:2006 en

I18856.05

NEN-EN-ISO 18856:2005 en

I18857-1.06

NEN-EN-ISO 18857-1:2006 en

I20179.05

NEN-ISO 20179:2005 en

I22032.06

ISO 22032:2006 en

I22155.05

NEN-ISO 22155:2005 en

I22478.06

NEN-EN-ISO 22478:2006 en

I22743.06

NEN-ISO 22743:2006 en

I23631.06

NEN-EN-ISO 23631:2006 en

I23913.06

NEN-ISO 23913:2006 en

I25101.09

ISO 25101:2009 en

I5663.93

NEN-ISO 5663:1993 en

I5664.04

NEN-ISO 5664:2004 en

I5666.99

ISO 5666:1999 en

I5667-1.94

NEN-ISO 5667-1:1994 en

I5667-11.09

ISO 5667-11:2009 en

I5667-11.93

ISO 5667-11:1993 en

I5667-2.93

NEN-ISO 5667-2:1993 en

I5667-3.12

NEN-EN-ISO 5667-3:2012 en

I5813.93

NEN-ISO 5813:1993 en

I5814.93

NEN-ISO 5814:1993 en

I5815-1.03

ISO 5815-1:2003 en

I5815-2.03

ISO 5815-2:2003 en

I5961.95

NEN-EN-ISO 5961:1995 nl

I6058.84

ISO 6058:1984 en

I6059.05

NEN-ISO 6059:2005 en

I6060.89

ISO 6060:1989 en

I6332.04

NEN-ISO 6332:2004 en

I6333.88

NEN-ISO 6333:1988 nl

I6340.93

NEN-ISO 6340:1993 en

I6439.90

ISO 6439:1990 en

I6468.97

NEN-EN-ISO 6468:1997 en

I6595.93

NEN-EN-ISO 6595:1993 en

I6703-1.84

ISO 6703-1:1984 en

I6703-2.84

ISO 6703-2:1984 en

I6703-3.84

ISO 6703-3:1984 en

I6777.93

NEN-ISO 6777:1993 en

I6778.84

ISO 6778:1984 en

I6878.04

NEN-EN-ISO 6878:2004 en

I7027.00

NEN-EN-ISO 7027:2000 en

I7027.16

NEN-EN-ISO 7027-1:2016 en

I7027.94

NEN-ISO 7027:1994 en

I7150-1.02

NEN-ISO 7150-1:2002 en

I7393-1.00

NEN-EN-ISO 7393-1:2000 en

I7393-2.00

NEN-EN-ISO 7393-2:2000 en

I7393-3.00

NEN-EN-ISO 7393-3:2000 en

I7875-1.96

ISO 7875-1:1996 en

I7875-2.84

ISO 7875-2:1984 en

I7887.12

NEN-EN-ISO 7887:2012 en

I7887.94

NEN-EN-ISO 7887:1994 en

I7888.94

NEN-ISO 7888:1994 en

I7890-3.99

NEN-ISO 7890-3:1999 en

I7899-1.98

NEN-EN-ISO 7899-1:1998 en

I7980.00

NEN-EN-ISO 7980:2000 en

I7981-1.05

NEN-ISO 7981-1:2005 en

I7981-2.05

NEN-ISO 7981-2:2005 en

I8165-1.92

ISO 8165-1:1992 en

I8165-2.99

ISO 8165-2:1999 en

I8245.99

ISO 8245:1999 en

I8288.86

ISO 8288:1986 en

I8467.95

NEN-EN-ISO 8467:1995 en

I9174.98

ISO 9174:1998 en

I9297.89

ISO 9297:1989 en

I9308-3.99

NEN-EN-ISO 9308-3:1999 en

I9377-1.00

NEN-EN-ISO 9377-1:2000 Ontw. en

I9377-2.00

NEN-EN-ISO 9377-2:2000 en

I9377-4.99

NEN-EN-ISO 9377-4:1999 Ontw. en

I9390.90

ISO 9390:1990 en

I9562.04

NEN-EN-ISO 9562:2004 en

I9697.92

ISO 9697:1992 en

I9698.89

ISO 9698:1989 en

I9963-1.94

ISO 9963-1:1994 en

I9963-1.96

NEN-EN-ISO 9963-1:1996 en

I9963-2.94

ISO 9963-2:1994 en

I9963-2.96

NEN-EN-ISO 9963-2:1996 en

I9964-1.93

ISO 9964-1:1993 en

I9964-2.93

ISO 9964-2:1993 en

I9964-3.93

ISO 9964-3:1993 en

I9965.93

ISO 9965:1993 en

KNMI5WIND.01

KNMI Handboek Waarnemingen, Hoofdstuk 5. Wind, maart 2001

KRW

Bepaling afgeleide waarde volgens KRW-methodiek

LEIDDPS:2012

Leidraad voor passive sampling 2012

MODEL

Waarde is bepaald/berekend volgens model

N12260.03

NEN-EN 12260:2003 en

N1233.97

NEN-EN 1233:1997 en,nl

N12338.98

NEN-EN 12338:1998 en

N12673.99

NEN-EN 12673:1999 en

N12880.01

NEN-EN 12880:2001 en

N12918.99

NEN-EN 12918:1999 en

N13506.01

NEN-EN 13506:2001 en

N13577.07

NEN-EN 13577:2007 en

N14207.03

NEN-EN 14207:2003 en

N14486.05

NEN-EN 14486:2005 en

N1483.07

NEN-EN 1483:2007 en

N1484.97

NEN-EN 1484:1997 en,nl

N15216.07

NEN-EN 15216:2007 en

N1622.06

NEN-EN 1622:2006 en

N1899-1.98

NEN-EN 1899-1:1998 en,nl

N1899-2.98

NEN-EN 1899-2:1998 en,nl

N3106.86

NEN 3106:1986 nl

N5622.06

NEN 5622: 2006 nl

N5623.02

NEN 5623:2002 nl

N5627.06

NEN 5627: 2006 nl

N5694+C1.11

NEN 5694:2007+C1:2011 nl

N5707+C1.06

NEN 5707:2003+C1:2006 nl

N5731.94

NEN 5731:1994 2e Ontw. nl

N5734.95

NEN 5734:1995 2e Ontw. nl

N5734.99

NEN 5734:1999

N5735.94

NEN 5735:1994 2e Ontw. nl

N5742.00

NEN 5742:2000 Ontw. nl

N5742.91

NEN 5742:1991 nl

N5747.90

NEN 5747:1990 nl

N5748.90

NEN 5748:1990 nl

N5750.89

NEN 5750:1989 nl

N5751.89

NEN 5751:1989 nl

N5753.06

NEN 5753:2006 nl

N5754.05

NEN 5754:2005 nl

N5757.91

NEN 5757:1991 nl

N5758.90

NEN 5758:1990 nl

N5759.90

NEN 5759:1990 nl

N5761.90

NEN 5761:1990 nl

N5762.91

NEN 5762:1991 nl

N5763.91

NEN 5763:1991 nl

N5764.89

NEN 5764:1989 nl

N5765.91

NEN 5765:1991 nl

N5767.91

NEN 5767:1991 nl

N5769.91

NEN 5769:1991 nl

N5777.94

NEN 5777:1994 nl

N5779.94

NEN 5779:1994 nl

N5897.14

NEN 5897:2014 Ontw. Nl

N6265.07

NEN 6265:2007 nl

N6274.95

NEN 6274:1995 nl

N6401.91

NEN 6401:1991 nl

N6402.10

NEN 6402:2010 nl

N6402.91

NEN 6402:1991 nl

N6403.98

NEN 6403:1998 nl

N6407.97

NEN 6407:1997 nl

N6408.99

NEN 6408:1999 nl

N6411.06

NEN 6411:2006 Ontw. nl

N6411.81

NEN 6411:1981 nl

N6412.79

NEN 6412:1979 nl

N6414.07

NEN 6414:2007 Ontw. nl

N6414.08

NEN 6414:2008 nl

N6414.88

NEN 6414:1988 nl

N6415.82

NEN 6415:1982 nl

N6420.86

NEN 6420:1986 nl

N6421.06

NEN 6421:2006 nl

N6424.88

NEN 6424:1988 nl

N6426.95

NEN 6426:1995 nl

N6427.99

NEN 6427:1999 nl

N6429.94

NEN 6429:1994 nl

N6430.94

NEN 6430:1994 nl

N6432.93

NEN 6432:1993 nl

N6433.93

NEN 6433:1993 nl

N6434.93

NEN 6434:1993 nl

N6435.97

NEN 6435:1997 nl

N6436.97

NEN 6436:1997 nl

N6437.82

NEN 6437:1982 nl

N6441.79

NEN 6441:1979 nl

N6442.79

NEN 6442:1979 nl

N6443.77

NEN 6443:1977 nl

N6444.77

NEN 6444:1977 nl

N6445.97

NEN 6445:1997 nl

N6448.81

NEN 6448:1981 nl

N6449.81

NEN 6449:1981 nl

N6451.80

NEN 6451:1980 nl

N6452.80

NEN 6452:1980 nl

N6453.80

NEN 6453:1980 nl

N6454.94

NEN 6454:1994 nl

N6455.81

NEN 6455:1981 nl

N6456.81

NEN 6456:1981 nl

N6457.94

NEN 6457:1994 nl

N6458.83

NEN 6458:1983 nl

N6460.81

NEN 6460:1981 nl

N6461.81

NEN 6443:1981 nl

N6462.82

NEN 6462:1982 nl

N6463.97

NEN 6463:1997 nl

N6465.92

NEN 6465:1992 nl

N6467.82

NEN 6467:1982 nl

N6468.94

NEN 6468:1994 nl

N6470.97

NEN 6470:1997 nl

N6471.81

NEN 6471:1981 nl

N6472.83

NEN 6472:1983 nl

N6476.81

NEN 6476:1981 nl

N6480.82

NEN 6480:1982 nl

N6481.83

NEN 6481:1983 nl

N6482.82

NEN 6482:1982 nl

N6483.82

NEN 6483:1982 nl

N6484.06

NEN 6484:2006 Ontw. nl

N6484.07

NEN 6484:2007 nl

N6484.82

NEN 6484:1982 nl

N6485.83

NEN 6485:1983 nl

N6486.84

NEN 6486:1984 nl

N6487.97

NEN 6487:1997 nl

N6490.82

NEN 6490:1982 nl

N6493.87

NEN 6493:1987 nl

N6494.84

NEN 6494:1984 nl

N6495.84

NEN 6495:1984 nl

N6499.05

NEN 6499:2005 nl

N6499.10

NEN 6499:2010 nl

N6520.06

NEN 6520:2006 nl

N6521.91

NEN 6521:1991 nl

N6523.90

NEN 6523:1990 nl

N6524.84

NEN 6524:1984 nl

N6526.06

NEN 6526:2006 nl

N6527.00

NEN 6527:2000 nl

N6530.86

NEN 6530:1986 nl

N6531.86

NEN 6531:1986 nl

N6532.86

NEN 6532:1986 nl

N6533.90

NEN 6533:1990 nl

N6535.86

NEN 6535:1986 nl

N6536.90

NEN 6536:1990 nl

N6539.91

NEN 6539:1991 nl

N6541.91

NEN 6541:1991 nl

N6542.96

NEN 6542:1996 nl

N6544.90

NEN 6544:1990 nl

N6545.85

NEN 6545:1985 nl

N6547.86

NEN 6547:1986 nl

N6548.88

NEN 6548:1988 nl

N6549.88

NEN 6549:1988 nl

N6563.82

NEN 6563:1982 nl

N6567.85

NEN 6567:1985 nl

N6576.85

NEN 6576:1985 nl

N6577.85

NEN 6577:1985 nl

N6578.85

NEN 6578:1985 nl

N6579.85

NEN 6579:1985 nl

N6580.85

NEN 6580:1985 nl

N6581.85

NEN 6581:1985 nl

N6582.85

NEN 6582:1985 nl

N6587.90

NEN 6587:1990 nl

N6589.05

NEN 6589:2005 nl

N6591.90

NEN 6591:1990 nl

N6594.93

NEN 6594:1993 nl

N6604.07

NEN 6604:2007 nl

N6606.07

NEN 6606:2007 Ontw. nl

N6606.09

NEN 6606:2009 nl

N6606.92

NEN 6606:1992 nl

N6608.96

NEN 6608:1996 nl

N6609.97

NEN 6609:1997 nl

N6611.97

NEN 6611:1997 nl

N6612.97

NEN 6612:1997 nl

N6619.92

NEN 6619:1992 nl

N6620.86

NEN 6620:1986 nl

N6621.88

NEN 6621:1988 nl

N6623.05

NEN 6623:2005 nl

N6633.06

NEN 6633:2006/A1:2007 nl

N6633.98

NEN 6633:1998 nl

N6634.91

NEN 6634:1991 nl

N6641.83

NEN 6641:1983 nl

N6642.92

NEN 6642:1992 nl

N6643.03

NEN 6643:2003 nl

N6644.83

NEN 6644:1983 nl

N6645.05

NEN 6645:2005 nl

N6646+C1.15

NEN 6646+C1:2015 nl

N6646.06

NEN 6646:2006 nl

N6646.15

NEN 6646:2015 nl

N6651.92

NEN 6651:1992 nl

N6652.92

NEN 6652:1992 nl

N6653.92

NEN 6653:1992 nl

N6654.92

NEN 6654:2005 nl

N6655.92

NEN 6655:1992 Ontw. nl

N6655.97

NEN 6655:1997 nl

N6662.85

NEN 6662:1985 nl

N6663.87

NEN 6663:1987 nl

N6669.81

NEN 6669:1981 nl

N6670.03

NEN 6670:2003 nl

N6671.13

NEN 6671:2013 nl

N6671.94

NEN 6671:1994 nl

N6672.94

NEN 6672:1994 nl

N6674.81

NEN 6674:1981 nl

N6675.89

NEN 6675:1989 nl

N6676.94

NEN 6676:1994 nl

N6953.05

NEN 6953:2005 nl

N6953.17

NEN 6953:2017 nl

N6961.05

NEN 6961:2005 nl

N6961.13

NEN 6961:2013 Ontw. Nl

N6963.05

NEN 6963:2005 nl

N6964+C1.06

NEN 6964:2005+C1:2006 nl

N6964.05

NEN 6964:2005 nl

N6965+C1.06

NEN 6965:2005+C1:2006 nl

N6965.05

NEN 6965:2005 nl

N6966+C1.06

NEN 6966:2005+C1:2006 nl

N6966.05

NEN 6966:2005 nl

N6970.08

NEN 6970:2008 nl

N6975.08

NEN 6975:2008 nl

N6978.08

NEN 6978:2008 nl

N6980+C1.10

NEN 6980:2008+C1:2010 nl

N7341.95

NEN 7341:1995 nl

N7343.95

NEN 7343:1995 nl

N7345.95

NEN 7345:1995 nl

N7349.95

NEN 7349:1995 nl

N872.05

NEN-EN 872:2005 en

N903.94

NEN-EN 903:1994 en

Notove

Bepaling toetsoordeel (+ of -) met/volgens Notove-methodiek

OVAM2IB1

OVAM afvalstoffencompendium 2/I/B.1

OVAM2IC2.3

OVAM afvalstoffencompendium 2/I/C.2.3

OVAM2IIA3

OVAM afvalstoffencompendium 2/II/A.3

OVAM2IIA6

OVAM afvalstoffencompendium 2/II/A.6

OVAM3B

OVAM afvalstoffencompendium 3/B

OVAM3I

OVAM afvalstoffencompendium 3/I

OVAM3N

OVAM afvalstoffencompendium 3/N

OVAM3R1

OVAM afvalstoffencompendium 3/R1

P3210-1.16

prestatieblad 3210-1, 23-06-2016 (droge stof)

P3210-2.16

prestatieblad 3210-2, 23-06-2016 (organische stof)

P3210-3.16

prestatieblad 3210-3, 23-06-2016 (korrelgroottefractie)

P3210-4.16

prestatieblad 3210-4, 23-06-2016 (metalen)

P3210-5.16

prestatieblad 3210-5, 23-06-2016 (PAK)

P3210-6.16

prestatieblad 3210-6, 23-06-2016 (minerale olie)

P3210-7.16

prestatieblad 3210-7, 23-06-2016 (PCB)

P3220-1.16

prestatieblad 3220-1, 23-06-2016 (OCB)

P3220-2.16

prestatieblad 3220-2, 23-06-2016 (OCB overig)

P3250-1.16

prestatieblad 3250-1, 23-06-2016 (metalen)

P3260-1.11

prestatieblad 3260-1, 10-2-2011 (pentachloorfenol)

P5637.06

NPR 5637:2006 nl

P5638.06

NPR 5638:2006 nl

P6266.14

NPR 6266:2014 nl

P6266.91

NPR 6266:1991 nl

P6400.88

NPR 6400:1988 nl

P6416.95

NPR 6416:1995 nl

P6417.97

NPR 6417:1997 nl

P6425.95

NPR 6425:1995 nl

P6537.88

NPR 6537:1988 nl

P6538.90

NPR 6538:1990 nl

P6546.88

NPR 6546:1988 nl

P6600.93

NPR 6600:1993 nl

P6616.82

NPR 6616:1982 nl

PZMJK-A

Protocol Zwemmersjeuk 2011 – A diagnose aandoening

PZMJK-C

Protocol Zwemmersjeuk 2011 – C slakken met Trichobilharzia

PZMJK-D

Protocol Zwemmersjeuk 2011 – D DNA Trichobilharzia in water

RWS-RMI.10

RWS Standaard voor inwinning hydrol. en meteo. gegevens 2010

RWSV-A1.002

RWS Analysevoorschrift-A1.002

RWSV-A1.019

RWS Analysevoorschrift-A1.019

RWSV-A1.032

RWS Analysevoorschrift-A1.032

RWSV-A1.033

RWS Analysevoorschrift-A1.033

RWSV-A1.035

RWS Analysevoorschrift-A1.035

RWSV-A1.040

RWS Analysevoorschrift-A1.040

RWSV-A1.072

RWS Analysevoorschrift-A1.072

RWSV-A1.085

RWS Analysevoorschrift-A1.085

RWSV-A1.086

RWS Analysevoorschrift-A1.086

RWSV-A3.010

RWS Analysevoorschrift-A3.010

RWSV-A4.411

RWS Analysevoorschrift-A4.411

RWSV-A5.380

RWS Analysevoorschrift-A5.380

RWSV-A5.390

RWS Analysevoorschrift-A5.390

RWSV-A5.393

RWS Analysevoorschrift-A5.393

RWSV-A5.398

RWS Analysevoorschrift-A5.398

RWSV-A5.427

RWS Analysevoorschrift-A5.427

RWSV-W006

RWSV 913.00.W006

RWSV-W007

RWSV 913.00.W007

RWSV-W008

RWSV 913.00.W008

RWSV-W009

RWSV 913.00.W009

RWSV-W012

RWSV 913.00.W012

T11370.00

ISO/TS 11370:2000 en

T11905-2.97

ISO/TR 11905-2:1997 en

T8200.02

NTA 8200:2002 en

T8204.03

NTA 8204:2003 nl

Towabo

Bepaling waterbodemklasse volgens Towabo-methodiek

V2946.89

NVN 2946:1989 nl

V5694.96

NVN 5694:1996 nl (vervallen)

V5718.94

NVN 5718:1994 nl

V5730.91

NVN 5730:1991 nl

V5732.99

NVN 5732:1999 nl

V5770.93

NVN 5770:1993 nl

V6404.00

NVN 6404:2000 nl

V6409.97

NVN 6409:1997 nl

V6419.06

NVN 6419:2006 Ontw. nl

V6590.90

NVN 6590:1990 nl

V6592.90

NVN 6592:1990 nl

V6678.97

NVN 6678:1997 nl

V6982.06

NVN 6982:2006 Ontw. nl

V6983.06

NVN 6983:2006 Ontw. nl

V6984.06

NVN 6984:2006 Ontw. nl

V7321.97

NVN 7321:1997 nl

V7322.97

NVN 7322:1997 nl

V7324.97

NVN 7324:1997 nl

V7350.95

NVN 7350:1995 Ontw. Nl

VOORLOPIG

Voorlopige bepaling klasse door deskundige

ZINTUIGLIJK

Niet genormaliseerde zintuiglijke waardebepaling

iWSR

Bepaling waarde / waterindex (0-100) volgens iWSR-methodiek

1.11. Waardebepalingstechniek

Definitie

De lijst met laboratoriumtechnieken die gebruikt zijn bij het bepalen van het gehalte van chemische parameters. De inhoud van deze lijst is gebaseerd op de Aquo tabel Waardebepalingstechniek.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

AA

Autoanalyser

AA-FOTM

Autoanalyser – fotometrie

AAS

Atomaire absorptie spectrometrie

AAS-F

Atomaire absorptie spectrometrie – flame

AAS-GF

Atomaire absorptie spectrometrie – grafietoven

AAS-HG

Atomaire absorptie spectrometrie – hydride generatie

AAS-KD

Atomaire absorptie spectrometrie – koude-damptechniek

AERO

Aerometrie

AES-F

Atomaire emissie spectrometrie – vlam

AES-KD

Atomaire emissie spectrometrie – koude-damptechniek

AF

Atomaire fluorescentie

AF-KD

Atomaire fluorescentie – koude-damptechniek

BACT

Bacteriologie

CALO

Calorimetrie

COND

Conductometrie

COUL

Coulometrie

CUVT

Cuvettentest

DA

Discreetanalyser

DA-S

Discreetanalyser – spectrometrie

ELCH

Electrochemie

ELMSR

Electromagnetische sensor

FL

Fluorescentie

FOTM

Fotometrie

GAMMAS

Gammaspectrometrie

GC

Gaschromatografie

GC-ECD

Gaschromatografie – electron capture detector

GC-ECD/ECD

Gaschromatografie – electron capture detector / el.capt.det.

GC-ECD/MS

Gaschromatografie – electron capture detector / massaspect.

GC-FID

Gaschromatografie – flame ionisation detector

GC-FID/ECD

Gaschromatografie – flame ionisation detector / el.capt.det.

GC-FID/IR

Gaschromatografie – flame ionisation detector / infrarood

GC-FPD

Gaschromatografie – flame photometric detector

GC-HRMS

Gaschromatografie – hoge resolutie massaspectrometrie

GC-LRMS

Gaschromatografie – lage resolutie massaspectrometrie

GC-MS

Gaschromatografie – massaspectrometrie

GC-MS-HS

Gaschromatografie – massaspectrometrie – headspace

GC-MS-LV-PTV

Gaschromatografie – massaspectrometrie – groot volume – PTV

GC-MS-MS

Gaschromatografie – massaspectrometrie – massaspectrometrie

GC-MS-PT

Gaschromatografie – massaspectrometrie – purge-and-trap

GC-MS-PTV

Gaschromatografie – massaspectrometrie – PTV

GC-MS-TD

Gaschromatografie – massaspectrometrie – thermal desorption

GC-NPD

Gaschromatografie – stikstof-fosfor detector

GENEPSLCFRSE

Genexpressie – luciferase

GRAV

Gravimetrie

HPLC

Hoge druk vloeistofchromatografie

HPLC-APCI-MS

Hoge druk vloeistofchromatografie – atm.press.chem.ion. – MS

HPLC-DAD

Hoge druk vloeistofchromatografie – diode array detector

HPLC-FL

Hoge druk vloeistofchromatografie – fluorescentiedetector

HPLC-MS-ESI

Hoge druk vloeistofchromatografie – electrospray – massasp.

HPLC-UV

Hoge druk vloeistofchromatografie – UV-detector

HPLC-UV-FL

Hoge druk vloeistofchromatografie – UV- en fluoresc.detector

IC

Ionchromatografie

ICP-AES

Inductie gekoppeld plasma – atomaire emissie spectrometrie

ICP-HRMS

Inductie gekoppeld plasma – hoge resolutie massaspect.

ICP-MS

Inductie gekoppeld plasma – massaspectrometrie

IR

Infrarooddetectie

IR-FT

Infrarood – fourier transmission

JODM

Jodometrie

LC-FL

Vloeistofchromatografie – fluorescentie

LC-GC-MS

Vloeistofchromatografie – gaschromatografie – massaspect.

LC-MS

Vloeistofchromatografie – massaspectrometrie

LC-MS-MS

Vloeistofchromatografie – massaspectrometrie – massaspect.

LC-TQMS

Vloeistofchromatografie – tandem quadrupool massaspect.

LDO

Luminescentie opgelost zuurstof sensor

LSC

vloeistofscintillatie

MEMBF

Membraanfiltratie

MICCOUL

Microcoulometrie

MICCOUL-PT

Microcoulometrie – purge-and-trap

MICSCOP

Microscopie

MICTTPT

Microtiter-plaat

NEFLMTE

Nefelometrie

ORGNLTSCH

Organoleptisch

POTM

Potentiometrie

POTM_TITM

Potentiometrische titratie

RADOMT-BWHH

Radiometrie, boven water – hand-held

RADOMT-BWHHG

Radiometrie, boven water – hand-held met gyroscoop

RADOMT-BWVO

Radiometrie, boven water – vaste opstelling

RONTGDF

Röntgendiffractie

RONTGTM

Röntgentransmissie

RONTGTM_GRAV

Röntgentransmissie en gravimetrie (met zeef)

SEDI

Sedigraaf

STER/POLMIC

Stereo- en polarisatiemicrosopie

THERMG

Thermografie

THERMM

Thermometrie

TITM

Titrimetrie

UV/VIS

Spectrofotometrie

VISL

Visueel

VOL

Volumetrie

qPCR

Kwantitatieve polymerase-kettingreactie

Toelichting

1. Grondwatersamenstellingsonderzoek

1.1. Grondwatermonitoring

Grondwater is een belangrijke bestaansbron. Het grondwater wordt daarom in Nederland in de gaten gehouden en beheerd. Het beheer van het grondwater richt zich op de hoeveelheid bruikbaar grondwater en de kwaliteit ervan. Om dit beheer goed te kunnen uitvoeren, wordt in Nederland de toestand van het grondwater over langere tijd gevolgd. Dat heet grondwatermonitoring. Er wordt daarbij gekeken naar de grondwaterstand (kwantiteit), en naar de samenstelling van het grondwater (kwaliteit). Hiervoor worden grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken uitgevoerd.

In het domein grondwatermonitoring van de basisregistratie ondergrond staan de grondwatermonitoringnetten centraal die zijn ingesteld om het grondwater in Nederland te kunnen beheren. Het doel waarvoor een monitoringnet is ingesteld, het monitoringdoel, beperkt zich in veel gevallen tot kwantiteit of kwaliteit, maar het komt ook voor dat onderzoek aan zowel de kwantiteit als de kwaliteit wordt gedaan binnen hetzelfde grondwatermonitoringnet.

Grondwatermonitoring houdt in dat de toestand van het grondwater in een bepaald gebied, of eigenlijk in een bepaald deel van de ondergrond, over langere tijd gevolgd wordt. De grootte van het gebied en de diepte van monitoring verschillen per grondwatermonitoringnet. Ook de duur van monitoring wisselt sterk.

In het Besluit basisregistratie ondergrond is omschreven welke vormen van monitoring onder deze basisregistratie vallen. Het belangrijkste criterium is het type organisatie dat verantwoordelijk is voor het beheer van het grondwater: de grondwatermonitoring moet door of in opdracht van een bestuursorgaan, de bronhouder, worden uitgevoerd. Verder is er een beperking aan de tijdschaal gesteld. Wanneer een monitoringnet is ingesteld om de toestand van het grondwater over een periode van ten minste één jaar te volgen, dan valt het altijd onder de basisregistratie ondergrond. Voor monitoringnetten met een kortere duur maakt het bestuursorgaan zelf de afweging of de gegevens in de basisregistratie moeten worden opgenomen. De periode van een jaar is lang genoeg voor het uitfilteren van de effecten van kleinschalige en kortdurende invloeden, zodat de informatie die in de basisregistratie wordt vastgelegd blijvende gebruikswaarde heeft. Aan de ruimtelijke schaal van monitoring zijn voor de basisregistratie ondergrond geen grenzen gesteld anders dan geldt voor de gehele basisregistratie ondergrond namelijk dat het gegevens bevat over de ondergrond van Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft.

In de Regels omtrent de basisregistratie ondergrond en het Besluit basisregistratie ondergrond staat dat de basisregistratie ondergrond vooralsnog geen milieukwaliteitinformatie bevat. Voor het grondwatermonitoringdomein zijn monitoringnetten rondom milieuhygiënische projecten, waarin het met name gaat om het monitoren van de verontreiniging van de bodem en het grondwater, daarmee voorlopig buiten scope geplaatst. Op 18 december 2018 is in de Tweede Kamer een motie (Kamerstuk 34864-19) aangenomen waarin de regering wordt verzocht ‘om informatie over bodemverontreiniging in de basisregistratie ondergrond op te nemen’. Op het moment van publiceren van deze catalogus is nog niet bekend wat de gevolgen van deze motie zullen zijn voor de scope van het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek.

De bestuursorganen die langdurig het grondwater (laten) monitoren op grondwatersamenstelling, omdat zij daarin een wettelijke taak hebben zijn RIVM, Rijkswaterstaat, provincies, waterschappen, gemeentes en bestuurlijke samenwerkingsverbanden. Daarnaast zijn er private organisaties die vanuit vergunningsplicht het grondwater langdurig monitoren op grondwatersamenstelling, in opdracht van bevoegd gezag. Dit zijn bijvoorbeeld drinkwaterbedrijven, grondwateronttrekkende industrie, (ondiepe)bodemenergie-exploitanten (bedrijven, ziekenhuizen, overige instellingen) en natuurterreinbeheerorganisaties. Deze organisaties doen periodiek grondwatersamenstellingsonderzoek en hebben daarvoor grondwatermonitoringnetten. Het bestuursorgaan dat optreedt als bevoegd gezag kan het registreren van deze gegevens als voorwaarde opnemen in de beschikking van de betreffende vergunningsaanvragen.

De volledige scopeafbakening is beschreven in het Scopedocument grondwatersamenstellings-onderzoek GAR.

1.2. Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond

Het domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond omvat de volgende vier registratieobjecten:

  • Grondwatermonitoringnet;

  • Grondwatermonitoringput;

  • Grondwatersamenstellingsonderzoek (grondwaterkwaliteit);

  • Grondwaterstandonderzoek (grondwaterkwantiteit).

In de voorliggende catalogus gaat het over het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek.

In de technische landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond worden Engelstalige benamingen gehanteerd voor de registratieobjecten. Omwille van de aansluiting hiermee worden voor de registratieobjecten Engelstalige afkortingen gebruikt. In deze catalogus worden alleen Engelstalige afkortingen en de Nederlandstalige termen gebruiken.

  • Grondwatermonitoringnet wordt afgekort tot GMN (Groundwater Monitoring Network);

  • Grondwatermonitoringput wordt afgekort tot GMW (Groundwater Monitoring Well);

  • Grondwatersamenstellingsonderzoek wordt afgekort tot GAR (Groundwater Analysis Report);

  • Grondwaterstandonderzoek wordt afgekort tot GLD (Groundwater Level Dossier).

Bijlage 264804.png
Figuur 1 De samenhang tussen de vier registratieobjecten binnen het domein grondwatermonitoring.

Een grondwatermonitoringput betreft de putconstructie die gebruikt wordt om standen en/of de samenstelling van het grondwater te meten. Gewoonlijk bestaat een put uit een samenstel van buizen dat aan het oppervlak wordt beschermd tegen invloeden van buitenaf. Via de buizen wordt het grondwater dat zich op een bepaalde diepte bevindt ontsloten. Het deel van de buis waardoor het grondwater binnen kan komen is het filter. Elke buis heeft één filter. Een filter fungeert als meetpunt in de basisregistratie ondergrond.

Informatie over grondwatermonitoringput is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringput. Naast putten kunnen ook bronnen gebruikt worden in grondwatersamenstellingsmonitoring. Een bron is een locatie waar het grondwater uittreedt aan het maaiveld. Op dit moment voorziet de basisregistratie het registreren van bronnen niet. Voorzien wordt dat de gegevensdefinitie van de grondwatermonitoringput aangepast wordt, zodat het mogelijk wordt om bronnen te registreren.

Binnen het grondwaterdomein in de basisregistratie ondergrond kent alleen de grondwatermonitoringput een fysieke locatie. De drie andere registratieobjecten zijn aan het registratieobject grondwatermonitoringput gekoppeld en hebben daarmee indirect een locatie. Bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken ligt de verwijzing vast naar het filter in de grondwatermonitoringput waarin het onderzoek is uitgevoerd. Daarnaast ligt bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken de verwijzing vast naar één of meerdere grondwatermonitoringnetten ten behoeve waarvan het onderzoek is uitgevoerd.

Een grondwatermonitoringnet is een verzameling locaties waar periodiek onderzoek aan het grondwater op een bepaalde diepte wordt gedaan om de toestand van het grondwater vanuit een perspectief te kunnen bepalen en de eventuele veranderingen erin te kunnen volgen. Het grondwatermonitoringnet faciliteert daardoor de groepering van onderzoeksgegevens door bronhouder op basis van het doel van monitoring. Het registratieobject vergroot daarmee de hergebruikswaarde voor afnemers van de gegevens van de basisregistratie ondergrond. Informatie over grondwatermonitoringnet is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringnet.

Een grondwatermonitoringnet valt onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder en heeft een vastgesteld monitoringdoel. In de praktijk komt het voor dat een grondwatersamenstellingsonderzoek ten behoeve van meer dan één doel wordt uitgevoerd. Een bronhouder kan bijvoorbeeld omwille van de efficiëntie besluiten om één grondwatersamenstellingsonderzoek te laten doen, en de resultaten ervan zowel voor de Kaderrichtlijn Waterverplichtingen als voor een eigen provinciaal monitoringdoel te gebruiken. Omdat er voor afzonderlijke monitoringdoelen verschillende grondwatermonitoringnetten zijn, betekent dit voor de basisregistratie ondergrond dat een grondwatersamenstellingsonderzoek kan toebehoren aan één of meerdere grondwatermonitoringnetten.

Een grondwatersamenstellingsonderzoek kan ook worden uitgevoerd ten behoeve van meerdere doelen van verschillende bestuursorganen. In dat geval is één van deze bestuursorganen de bronhouder van het grondwatersamenstellingsonderzoek. Deze bronhouder levert het grondwatersamenstellingsonderzoek aan de basisregistratie ondergrond aan, inclusief de koppeling aan alle grondwatermonitoringnetten waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. De bronhouder is daarmee dus ook verantwoordelijk voor de koppeling van het grondwatersamenstellingsonderzoek aan een grondwatermonitoringnet van een ander bestuursorgaan. Hierover dienen beide partijen onderlinge afspraken te maken.

1.3. Het grondwatersamenstellingsonderzoek

1.3.1. Inleiding

Een grondwatersamenstellingsonderzoek is een monitoringactiviteit gericht op het onderzoeken van de samenstelling van een grondwatermonster uit een bepaald meetpunt in de ondergrond. In plaats van samenstelling van het grondwater wordt ook wel gesproken over kwaliteit van het grondwater. In deze catalogus doelen we met beide op hetzelfde. Een meetpunt wordt gevormd door een filter van een monitoringbuis in een grondwatermonitoringput (zie paragraaf 1.2 van deze toelichting). Een grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd door of in opdracht van een bronhouder en wordt gedaan in het kader van een of meerdere monitoringdoelen.

Een grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd in meerdere delen. Het eerste deel van het onderzoek wordt in het veld verricht. Het tweede deel vindt plaats in het laboratorium. In enkele gevallen vindt er geen laboratoriumonderzoek plaats en bestaat het grondwatersamenstellingsonderzoek uit uitsluitend veldmetingen. Het kan ook voorkomen dat het laboratoriumonderzoek wordt uitgevoerd in meer dan één laboratorium. De resultaten van de verschillende delen van het onderzoek worden, na beoordeling door de bronhouder, samen geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

In tegenstelling tot de relatief snel variërende stand van het grondwater (grondwaterstanden veranderen binnen een dag), verandert de samenstelling van het grondwater relatief langzaam. Dit komt doordat grondwater zich langzaam verplaatst door de ondergrond. Grondwatersamenstellingsonderzoeken worden daarom doorgaans maar één keer of hooguit een paar keer per jaar uitgevoerd op een locatie. In de meetpunten in het landelijke monitoringnet en in de meetpunten in de provinciale monitoringnetten wordt er bijvoorbeeld jaarlijks één grondwatersamenstellingsonderzoek uitgevoerd. Als er lokaal reden is om de grondwatersamenstelling beter in de gaten te houden, omdat daar bijvoorbeeld drinkwater onttrokken wordt of er activiteiten plaatsvinden die invloed kunnen hebben op de grondwatersamenstelling, kan er besloten worden om de onderzoeksfrequentie te verhogen.

1.3.2. Het proces

Een grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van verschillende protocollen. Zowel bij het veldonderzoekdeel als bij het laboratoriumdeel als bij de beoordeling wordt gewerkt volgens vastgestelde voorschriften, normen en richtlijnen.

Het verloop van het proces is schematisch weergegeven in de onderstaande figuur en daaronder beschreven. De figuur geeft het volledige proces, van vaststellen van de doelstelling tot en met registratie in de basisregistratie ondergrond. De eerste drie stappen van het proces zijn kort beschreven in paragraaf 1.1 en 1.2 van deze toelichting en uitgebreider in het Scopedocument grondwatersamenstellingsonderzoek GAR. Een handboek voor inname beschrijft het proces dat bij het leveren van gegevens aan de basisregistratie ondergrond wordt doorlopen. In deze catalogus beschrijven we alleen de onderdelen veldonderzoek, labonderzoek en controleren en beoordelen.

Bijlage 264805.png
Figuur 2 Het proces van de monitoring van grondwatersamenstelling: het grondwatersamenstellingsonderzoek.
  • 1. Veldonderzoek is het proces dat loopt vanaf het oppompen van grondwater tot de aanlevering van de laboratoriummonsters aan het laboratorium. Tijdens het veldonderzoek wordt door gespecialiseerde medewerker, bij een grondwatermonitoringput, in een filter water afgenomen door het op te pompen.

    • o Op het opgepompte water worden ter plekke veldanalyses gedaan. Hierbij wordt een klein aantal parameters, ofwel eigenschappen van het grondwatermonster, meteen gemeten. Dit zijn gegevens die op zichzelf al gebruikswaarde hebben en die tevens ondersteunend zijn voor de verdere laboratoriumanalyse en het beoordelen van de resultaten van het grondwatersamenstellingsonderzoek als geheel.

    • o Vervolgens worden een of meerdere monsters genomen van het grondwater voor het doen van verdere analyses in het laboratorium. In de praktijk worden er vaak meer en verschillende soorten flessen met grondwater gevuld omdat in het laboratorium verschillende analyses zullen worden uitgevoerd die vragen om specifieke behandeling van het monster. Het water moet bijvoorbeeld al dan niet eerst gefiltreerd worden, de fles moet van glas dan wel kunststof zijn, de fles moet wel of niet volledig gevuld zijn en er moet wel of geen bepaalde conserveringsstof in zitten.

  • 2. Het laboratoriumonderzoek is het proces dat start bij de overdracht van de laboratoriummonsters door de uitvoerder van het veldonderzoek of een koerier aan het laboratorium of aan meerdere laboratoria. Met behulp van verschillende analyseprocessen wordt de waarde bepaald van de verschillende parameters. Het proces eindigt bij de rapportage van de onderzoeksresultaten aan de bronhouder.

  • 3. De veld- en laboratoriumanalyseresultaten worden, na ontvangst door de bronhouder, door de bronhouder en/of een adviesbureau gecontroleerd en beoordeeld. De beoordeling leidt tot een kwaliteitsstatus per parameter. Deze kwaliteitsstatus geeft aan wat het eindoordeel van de bronhouder is over de kwaliteit van de gemeten waarde van de parameter. Het protocol dat gebruikt wordt bij het beoordelen bevat richtlijnen voor zowel het uitvoeren van de controles als een onderbouwing van de mogelijke uitkomsten van de kwaliteitsstatus.

1.4. Belangrijkste entiteiten

In deze paragraaf wordt een beschrijvende toelichting geven op de gegevensinhoud. De expliciete definities zijn te vinden in de tabellen van de gegevensdefinitie. Als eerst wordt de hoofdentiteit beschreven, daarna de entiteiten van het veldonderzoek en de entiteiten van het laboratoriumonderzoek. Het resultaat van de beoordeling, de kwaliteitsstatus van de gegevens, is onderdeel van zowel het veldonderzoek als het laboratoriumonderzoek.

1.4.1. Grondwatersamenstellingsonderzoek

Informatie uit de periodieke grondwatersamenstellingsonderzoeken wordt in de basisregistratie ondergrond geregistreerd als het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek. Dit registratieobject omvat de, van een beoordelingsresultaat voorziene, definitieve meetwaarden van een op grondwatersamenstelling gericht onderzoek dat aan een grondwatermonster uit een bepaald meetpunt is verricht. Daarbij is een uitgangspunt dat een grondwatersamenstellingsonderzoek één bronhouder heeft, maar wel uitgevoerd kan zijn ten behoeve van meerdere grondwatermonitoringnetten die van één of meerdere bronhouders kunnen zijn. Daarnaast is een uitgangspunt dat alle gegevens van het grondwatersamenstellingsonderzoek tegelijk worden aangeleverd aan de basisregistratie ondergrond. De resultaten van het veldonderzoekdeel en het laboratoriumonderzoekdeel binnen één grondwatersamenstellingsonderzoek worden dus samen aangeleverd.

Een grondwatersamenstellingsonderzoek kan ten behoeve van meer dan één monitoringdoel uitgevoerd worden. Dit betekent dat een onderzoek in het kader van meerdere grondwatermonitoringnetten tegelijk uitgevoerd kan zijn. In het registratieobject Grondwatermonitoringnet worden het doel van de monitoring (monitoringdoel) geregistreerd en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt (kader aanlevering). In het registratieobject grondwatersamenstellingsonderzoek wordt het monitoringdoel en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt niet geregistreerd. Met de verwijzing van het grondwatersamenstellingsonderzoek naar één of meer grondwatermonitoringnetten (zie paragraaf 1.2 van deze toelichting) is het doel en het wettelijk kader van het grondwatersamenstellingsonderzoek indirect geregistreerd. De verwijzing naar het grondwatermonitoringnet wordt gemaakt op basis van het BRO-ID van het grondwatermonitoringnet.

Bij een grondwatersamenstellingsonderzoek ligt de verwijzing vast naar de monitoringbuis van de grondwatermonitoringput waarin het onderzoek is uitgevoerd (zie paragraaf 1.2 van deze toelichting). De verwijzing wordt gemaakt op basis van het BRO-ID van de grondwatermonitoringput in combinatie met het buisnummer van de buis waarin de bemonstering heeft plaatsgehad. Met deze buisverwijzing is via de filterdiepte ook de diepte geregistreerd waarop de grondwatermonsters zijn genomen.

De veld- en laboratoriumanalyseresultaten van een grondwatersamenstellingsonderzoek worden door de bronhouder en/of een derde partij in opdracht van een bronhouder gecontroleerd en beoordeeld. Bij het beoordelen van gegevens wordt gekeken naar de resultaten van het grondwatersamenstellingsonderzoek als geheel. Bijvoorbeeld wordt de consistentie beoordeeld tussen de chemische veld- en laboratoriumresultaten met behulp van verschillende chemische relaties. Daarnaast worden meetresultaten beoordeeld binnen de tijdreeks, indien aanwezig, van het betreffende filter. De beoordeling vindt plaats aan de hand van een beoordelingsprocedure. Dit is een protocol of werkvoorschrift dat is toegepast bij het beoordelen van de kwaliteit van de meetwaarden die in het veld en/of in het laboratorium gemeten zijn. De procedure beschrijft hoe de beoordeling wordt gedaan en op welke manier de beoordeling leidt tot het eindoordeel over de kwaliteit van een individuele meting.

Elk grondwatersamenstellingsonderzoek wordt uitgevoerd volgens afspraak tussen opdrachtgever (de bronhouder die in de basisregistratie ondergrond voor elk registratieobject wordt geregistreerd) en opdrachtnemer(s). Bij elk grondwatersamenstellingsonderzoek wordt een hoeveelheid parameters, ofwel eigenschappen van het grondwatermonster, gemeten. Het resultaat van deze metingen wordt geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

1.4.2. Identificatie van parameters

Zowel in het veldonderzoek als in het laboratoriumonderzoek worden parameters, eigenschappen, van het grondwater bepaald. Bij de registratie van de meetresultaten van het veldonderzoek en het laboratoriumonderzoek wordt gebruik gemaakt van de Parameterlijst (zie Artikel 1, 1.1 Parameterlijst, voor de inhoud van de lijst). Elke parameter in deze lijst wordt geïdentificeerd door het ID van de parameter. Het ID wordt gebruikt om de parameter aan te duiden, dit is een persistent, identificerend volgnummer binnen de referentielijst zoals dat uitgegeven wordt door het SIKB. Het ID van een parameter zal in de loop der tijd dus niet veranderen. Voor nieuwe stoffen kan een nieuw ID met een nieuwe Aquocode aangevraagd worden.

In de Parameterlijst is voor elke parameter naast het ID ook vastgelegd: de Aquocode, het CASnummer (indien van toepassing), een omschrijving, de eenheid en de hoedanigheid waarin de parameter wordt geregistreerd.

De Aquocode is een codering voor een stof die afgeleid is van de naam van de stof. De Aquocode maakt onderdeel uit van de Aquo-standaard. Dit is een open standaard en uniforme taal voor de uitwisseling van gegevens binnen de watersector.

Het CASnummer is het Chemical Abstracts Service nummer van de laboratoriumparameter. Dit is een internationaal gebruikte, unieke, numerieke code voor chemische elementen, componenten en polymeren. Er zijn alleen CASnummers voor chemische verbindingen, niet voor parameters die de toestand van het grondwater beschrijven zoals zuurgraad, troebelheid, elektrisch geleidingsvermogen of temperatuur. Ook zijn er geen CASnummers voor som-parameters zoals stikstof-totaal of de som van trichloorfenol-isomeren.

De Aquocode, het CASnummer (indien van toepassing) en de omschrijving vormen de toelichting op de parameter, deze gegevens zorgen ervoor dat alle gebruikers er zeker van zijn om welke eigenschap of stof het gaat.

Om verschillende grondwatersamenstellingsonderzoeken met elkaar te kunnen vergelijken is de eenheid door de basisregistratie ondergrond voorgeschreven. Alleen een veelvoud of een deel van de voorgeschreven eenheid kan voorkomen. Wanneer bijvoorbeeld µg/l in de parameterlijst staat is mg/l ook toegestaan als dit beter aansluit bij de hoogte van de gemeten waarde. De prefix, het voorvoegsel van de eenheid mag dus worden aangepast ten opzichte van wat is gedefinieerd in de parameterlijst.

Naast de eenheid is ook de hoedanigheid voorgeschreven. De hoedanigheid is de vorm waarin de eenheid behorend bij een meetwaarde wordt uitgedrukt of de fractie van de parameter waarop de meetwaarde betrekking heeft. De verschillende waarden van de hoedanigheid kenmerken zich door de volgende criteria:

  • De waarde betreft een equivalent: een aanduiding voor het equivalent waarin de meetwaarde wordt uitgedrukt, als ware het een andere vergelijkbare parameter (‘vorm’ uit de definitie). In dat geval begint de waarde met de uitdrukking ‘uitgedrukt in’. De hoedanigheid ‘uitgedrukt in stikstof’ bij de parameter nitraat is hiervan een goed voorbeeld.

  • De waarde betreft een referentie: een referentie(-kader), de waarde is uitgedrukt ten opzichte van een bepaalde referentiehoogte, referentietemperatuur, referentiegewicht, etcetera. Voorbeelden hiervan zijn ‘ten opzichte van Vienna-Standard Mean Ocean Water’ en ‘ten opzichte van 25 graden Celsius’.

  • De waarde betreft een fractie: een aanduiding van een bepaald gestandaardiseerd deel / fractie van de parameter. Analyses (volgens voorschrift) van parameterfracties worden bijvoorbeeld toegepast indien het analyseresultaat over de fractie de kwaliteit van het monster beter weergeeft of als de normering op de fractie gebaseerd is. Voorbeeld van parameterfracties is ‘opgeloste fractie (bijv. na filtratie)’.

De hoedanigheid bevat géén waarden die een nadere aanduiding zijn van methodes, technieken voor behandeling, ontsluiting of analyse van monsters.

De parameterlijst is gebaseerd op de Aquo parameterlijst Grondwaterkwaliteit van het IHW, aangevuld met parameters van de Aquo parameterlijst Bodemkwaliteit – compartiment Grondwater van het SIKB en verder aangevuld met door stakeholders kenbaar gemaakte parameters waar grondwater op bemonsterd wordt.

1.4.3. Veldonderzoek en monstername

Tijdens het veldonderzoek wordt in het veld een aantal waarnemingen gedaan en een aantal metingen uitgevoerd die belangrijk zijn om in het veld uit te voeren en het resultaat ervan te registreren. Tevens worden monsters genomen voor analyse in het laboratorium. De uitvoerder veldonderzoek is de partij die voor de bronhouder verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het veldonderzoek.

Het veldonderzoek gebeurt op een bepaald tijdstip, op een bepaalde datum, het tijdstip veldonderzoek. Dit is het tijdstip van monstername. Bij historische gegevens kan het voorkomen dat het tijdstip van monstername niet bekend is, dat alleen de datum van het veldonderzoek bekend is. In deze gevallen kan een fictief tijdstip, 12:00:00, gekozen worden. Bij het veldonderzoek wordt een bepaalde bemonsteringsprocedure gebruikt. Hierin zijn de eisen en de voorgeschreven werkwijze ten aanzien van bemonstering vastgelegd.

Gegevens over het Bemonsteringsapparaat zijn relevant voor de beoordeling van de kwaliteit van het monster. Het pomptype is kenmerkend voor het bemonsteringsapparaat en wordt daarom vastgelegd in de basisregistratie ondergrond.

Een aantal van de metingen die in het veld worden gedaan, wordt in de basisregistratie ondergrond geregistreerd bij Veldmeting. Deze gegevens hebben hergebruikswaarde: ze geven een algemene indruk over het bemonsterde grondwater, de meetwaarden worden gebruikt in bepaalde controles, of de bepaling in het veld levert een betrouwbaarder resultaat op dan een bepaling in het laboratorium. Voor het meten van parameters in het veld zijn meerdere redenen:

  • Na de monstername kan de samenstelling van het monster veranderen:

    Het gehalte waterstofcarbonaat wordt bijvoorbeeld in het veld gemeten omdat het waterstofcarbonaatgehalte zeer gevoelig is voor invloeden van buitenaf. Het gehalte kan veranderen door bijvoorbeeld ontgassing, door temperatuurverandering, pH-verandering, onder invloed van zuurstof en door het optreden van microbiële activiteit.

  • Parameters zijn ondersteunend voor verdere analyse:

    Het elektrisch geleidingsvermogen en de zuurgraad worden gebruikt voor controles: als de in het laboratorium gemeten waarde afwijkt van de in het veld gemeten waarde dan kan dit duiden op onregelmatigheden in het veld, aan apparatuur, of tijdens transport, opslag of analyses.

  • Parameters zeggen wat over de omstandigheden van de meting:

    Bijvoorbeeld omdat deze waarden aangeven of het filter lang genoeg is afgepompt om een laboratoriummonster te gaan nemen. Zuurstofgehalte, elektrisch geleidingsvermogen, zuurgraad en temperatuur worden, terwijl het filter wordt afgepompt, herhaaldelijk gemeten. Nadat het filter voldoende is schoon gepompt en deze waarden constant zijn geworden, worden de laboratoriummonsters genomen. De laatst gemeten, constante waarden van het zuurstofgehalte, elektrisch geleidingsvermogen, zuurgraad en temperatuur worden geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

Het resultaat van de metingen in het veld wordt geregistreerd bij Veldmeting. Zoals in paragraaf 1.4.2 toegelicht, wordt elke parameter geïdentificeerd door het ID van de parameter. De gemeten waarde van een veldmeting wordt geregistreerd in de basisregistratie ondergrond bij veldmeetwaarde. De veldmeetwaarde heeft het formaat Meetwaarde. Bij de meetwaarde hoort een meeteenheid. De meeteenheid is afhankelijk van de parameter. De aan te leveren meeteenheid is vastgelegd in de Parameterlijst waarbij de prefix, het voorvoegsel van de eenheid aangepast mag worden(zie paragraaf 1.4.2).

Gewoonlijk wordt bij Meetwaarde de opbouw van het getal voorgeschreven: het aantal cijfers voor en achter het decimaal scheidingsteken ligt vast. Samen met de meeteenheid geeft de opbouw de nauwkeurigheid van de meetwaarde weer. Bij de veldmeetwaarde en de analysemeetwaarde (de in het laboratorium gemeten waarde) kan er geen vaste opbouw worden gegeven omdat het waarden van verschillende parameters kan betreffen die elk een andere opbouw en eventueel een andere meeteenheid hebben. Dit betekent dat bij de resultaten van het veldonderzoek en het laboratoriumonderzoek de nauwkeurigheid (het aantal significante cijfers) niet gedefinieerd wordt door de basisregistratie ondergrond. Bij aanlevering aan de basisregistratie ondergrond vindt geen controle plaats op de opbouw. De bronhouder heeft de verantwoordelijkheid het getal in de juiste nauwkeurigheid aan te leveren. Dat wil zeggen met het juiste aantal significante cijfers, het aantal cijfers dat betekenis heeft voor de nauwkeurigheid van de meting. De bronhouder kan hierbij gebruik maken van de mogelijkheid de prefix van de eenheid aan te passen aan de hoogte van de gemeten waarde.

Bij elke individuele meting van een parameter in het grondwatersamenstellingsonderzoek geeft de bronhouder (of een derde partij in opdracht van een bronhouder) een eindoordeel over de kwaliteit van de meting. Dit eindoordeel wordt gevormd aan de hand van een, voor het hele grondwatersamenstellingsonderzoek gebruikte beoordelingsprocedure. Het eindoordeel wordt geregistreerd in de status kwaliteitscontrole. Het is een oordeel over de kwaliteit van de meting van de parameter, geen oordeel over het grondwatermonster als geheel.

Het resultaat van de waarnemingen in het veld wordt geregistreerd bij Veldwaarneming. Hier worden verschillende waarnemingen vastgelegd die belangrijk kunnen zijn voor hergebruik. De kleur van het grondwater wordt gedefinieerd in drie attributen te weten de hoofdkleur, de bijkleur en de kleursterkte. De uitbreidbare waardelijsten die gebruikt worden om de kleur van het grondwater vast te leggen, Kleur en Kleursterkte, zijn extern. De inhoud is uit de Aquo-standaard overgenomen, uit de gelijknamige Aquo domeintabellen.

Naast de kleur wordt aan de hand van de onderstaande attributen vastgelegd of er bepaalde bijzonderheden zijn geconstateerd die relevant zijn voor het beoordelen of hergebruiken van de resultaten van het onderzoek. Deze attributen worden met ja of met nee gevuld indien dit bekend is. Het attribuut ontbreekt als niet bekend is of het ja of nee is.

  • De aanduiding die aangeeft of de temperatuur van het monster tijdens het transport is afgeweken van de eisen die in de gebruikte bemonsteringsprocedure worden gesteld: afwijkend gekoeld.

  • De aanduiding die aangeeft of de gebruikte meetapparatuur een te grote, oplopende afwijking had: afwijking in meetapparatuur.

  • De aanduiding die aangeeft of er mogelijk contaminatie door vluchtige verbindingen opgetreden is door een aanwezige verbrandingsmotor: contaminatie door verbrandingsmotor.

  • De aanduiding die aangeeft of tijdens de monstername een type inline-filter gebruikt is dat afwijkt van de eisen die in de gebruikte bemonsteringsnorm worden gesteld: inline filter afwijkend.

  • De aanduiding die aangeeft of het filter tijdens de bemonstering drooggevallen is doordat de pijlbuis slecht liep. Er is geen lucht in het monster terechtgekomen: filter belucht.

  • De aanduiding die aangeeft of de grondwaterstand tijdens en na het voorpompen met meer dan 50 centimeter verlaagd is: grondwaterstand teveel gedaald.

  • De aanduiding die aangeeft of het monster belucht is doordat de peilbuis tijdens de bemonstering slecht liep: monster belucht.

  • De aanduiding die aangeeft of de slang die bij het oppompen is van het grondwater is gebruikt is hergebruikt: slang hergebruikt.

  • De aanduiding die aangeeft of de temperatuur van het grondwater tijdens de bemonstering moeilijk te bepalen was door zeer warm weer in combinatie met een slechtlopende peilbuis: temperatuur moeilijk te bepalen.

1.4.4. Laboratoriumonderzoek

Een laboratoriumonderzoek van een grondwatersamenstellingsonderzoek wordt door een of meerdere laboratoria verricht. Alle laboratoria die onderzoeken uitvoeren die binnen de scope van de basisregistratie ondergrond vallen, zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Vereist voor de accreditatie is onder andere het volgen van (inter)nationale standaarden (NEN- en/of ISO-normen). Laboratoria werken volgens strikte interne kwaliteitssystemen vastgelegd in handboeken, conform de richtlijnen van de Raad voor Accreditatie. Geaccrediteerde laboratoria zijn daarnaast verplicht om deel te nemen aan ringonderzoeken: onderzoeken waarbij de testresultaten van verschillende laboratoria worden vergeleken. De accreditatie legt op parameter(groep)niveau vast welke bepalingstechnieken en bijbehorende procedures gehanteerd worden door het geaccrediteerde laboratorium. Laboratoria zijn vaak niet voor alle parameters of parametergroepen geaccrediteerd. Met name parameters die zij niet regelmatig meten kunnen accreditaties missen. Wanneer de bronhouder ervoor kiest om alle parameters volgens een geaccrediteerde procedure te laten meten, kan het in enkele gevallen voorkomen dat het laboratoriumonderzoek door meer dan één laboratorium uitgevoerd wordt. Op de website van de Raad van Accreditatie (www.rva.nl) is per laboratorium informatie te vinden over hun huidige accreditatie.

Het laboratoriumonderzoek omvat de resultaten van het onderzoek van één of meer deelmonsters, waarbij doorgaans veel verschillende parameters worden bepaald. Elk laboratoriumonderzoek wordt onder de verantwoordelijkheid van één laboratorium, de uitvoerder laboratoriumonderzoek, uitgevoerd.

In het laboratorium worden een of meer analyseprocessen uitgevoerd. Een analyseproces bevat de kenmerken van de in het laboratorium uitgevoerde activiteiten ten behoeve van de bepaling van de waarde van parameters in het grondwatermonster. Van het analyseproces worden de analysedatum, de bepalingstechniek en de bepalingsprocedure geregistreerd in de Basisregistratie Ondergrond.

De datum waarop een bepalingstechniek wordt uitgevoerd, wordt geregistreerd met de analysedatum. Wanneer de bepalingstechniek zich uitstrekt over meer dagen, wordt de datum geregistreerd waarop de bepalingstechniek is afgerond.

Een parameter kan vaak met verschillende bepalingstechnieken gemeten worden. De bepalingstechniek is van invloed op de gemeten waarde en de nauwkeurigheid van de gemeten waarde. Met één bepalingstechniek worden meestal meerdere parameters gemeten. Verschillende laboratoria kunnen voor dezelfde bepalingstechniek een verschillende norm of voorschrift hanteren. Daarom wordt de door het laboratorium gebruikte norm of het voorschrift geregistreerd, de bepalingsprocedure. In sommige gevallen wordt een procedure gebruikt die niet is gecertificeerd of geaccrediteerd. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de analyse van stoffen waarop recentelijk voor het eerst analyses plaatsvinden. In deze gevallen wordt een eigen methode gebruikt. Dit wordt als niet genormaliseerde automatische waardebepaling aangeduid.

De uitbreidbare waardelijsten Waardebepalingstechniek en Waardebepalingsprocedure zijn extern. De inhoud is uit de Aquo-standaard overgenomen, uit de Aquo-domeintabellen Waardebepalingstechniek respectievelijk Waardebepalingsmethode.

Het analyseproces leidt tot meetresultaten van een of meer parameters. Deze worden geregistreerd in Analyse. Middels het ID wordt de parameter geïdentificeerd (zie paragraaf 1.4.2).

Het gemeten gehalte van de parameter wordt geregistreerd in het attribuut analysemeetwaarde. In sommige gevallen wordt in het attribuut analysemeetwaarde niet de gemeten waarde geregistreerd maar de rapportagegrens: De door het uitvoerende laboratorium met de opdrachtgever afgesproken grensconcentratie waarboven het gemeten gehalte of de waargenomen waarde van de parameter in een monster wordt gerapporteerd aan de opdrachtgever. Een gemeten waarde kan ook hoger zijn dan de hoogste grenswaarde die nog wordt gerapporteerd aan de opdrachtgever. In dit geval zal het laboratorium het monster verdunnen. Het kan voorkomen dat dit niet meer mogelijk is. In dat geval wordt in het attribuut analysemeetwaarde niet de gemeten waarde geregistreerd maar de hoogste nog gerapporteerde grenswaarde.

Wanneer het attribuut analysemeetwaarde een grenswaarde bevat is er een limietsymbool aanwezig. Het limietsymbool geeft aan dat het, in het grondwater aanwezige gehalte kleiner of groter is dan de grensconcentratie die geregistreerd is bij analysemeetwaarde.

De rapportagegrens is de, door het uitvoerende laboratorium met de opdrachtgever afgesproken, kleinste waarde van een concentratie van een component die door een laboratorium standaard wordt gerapporteerd aan de opdrachtgever. In sommige gevallen hebben de opdrachtnemer en de opdrachtgever de afspraak gemaakt dat de rapportagegrens gelijk is aan de detectiegrens, ofwel aantoonbaarheidsgrens. Dit is de grens waarboven kan worden vastgesteld of de parameter wel of niet aanwezig is. In andere gevallen is de detectiegrens lager dan de rapportagegrens. De rapportagegrens is voor hergebruik een belangrijk gegeven en wordt geregistreerd indien hij bekend is bij de bronhouder. Deze grens is mede afhankelijk van de bepalingstechniek en de eventuele bewerking van het grondwatermonster.

Wanneer het gemeten gehalte lager is dan de rapportagegrens, mag de bronhouder de rapportagegrens in het attribuut analysemeetwaarde registreren. In dit geval wordt eveneens het limietsymbool geregistreerd. De bronhouder mag bij een, door een laboratorium toch gerapporteerd gemeten gehalte dat lager is dan de rapportagegrens, besluiten of hij deze gemeten waarde registreert bij het attribuut analysemeetwaarde in de basisregistratie ondergrond of niet. Is bijvoorbeeld de rapportagegrens 1,0 mg/l en het laboratorium rapporteert 0,95 mg/l, dan mag de bronhouder kiezen. Hij kan 0,95 mg/l opnemen of hij kan 1,0 mg/l opnemen in het veld analysemeetwaarde. Neemt de bronhouder 1,0 mg/l op, dan wordt ook het attribuut limietsymbool gevuld met: <.

Andere soorten grenzen, zoals de detectiegrens: de grens waarboven kan worden vastgesteld of de parameter wel of niet aanwezig is, of de bepaalbaarheidsgrens, die iets zegt over wanneer het gehalte van een parameter betrouwbaar kan worden vastgesteld, worden niet geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

De analysemeetwaarde en de rapportagegrens hebben het formaat Meetwaarde. Gewoonlijk wordt bij Meetwaarde de opbouw van het getal voorgeschreven: het aantal cijfers voor en achter het decimaal scheidingsteken ligt vast. Net als bij de veldmeetwaarde kan er bij de analysemeetwaarde en de rapportagegrens van de in het laboratorium gemeten parameters geen vaste opbouw worden gegeven. Net als bij de resultaten van de veldmetingen heeft de bronhouder de verantwoordelijkheid het getal in de juiste nauwkeurigheid (het aantal significante cijfers) aan te leveren. In de door laboratoria gebruikte bepalingsprocedure is vaak vastgelegd hoe er afgerond moet worden. De bronhouder kan hierbij gebruik maken van de mogelijkheid de prefix van de eenheid aan te passen aan de hoogte van de gemeten waarde.

Net als bij Veldmeting, wordt bij Analyse bij elke individuele meting door de bronhouder (of een derde partij in opdracht van een bronhouder) een eindoordeel over de kwaliteit van de meting aangegeven. Dit eindoordeel wordt gevormd aan de hand van een, voor het hele grondwatersamenstellingsonderzoek gebruikte beoordelingsprocedure. Het eindoordeel wordt geregistreerd in de status kwaliteitscontrole.

1.5. Samenhang en consistentie tussen verschillende registratieobjecten in het Grondwaterdomein

De verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein en hun gegevens hebben samenhang. Zie de beschrijving hiervan in paragraaf 1.2, Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond. Op basis van de samenhang wordt er consistentie verwacht tussen de gegevens in verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein. Het is de verantwoordelijkheid van de bronhouder om deze consistentie te waarborgen. De basisregistratie ondergrond dwingt dit grotendeels niet af.

De basisregistratie ondergrond dwingt alleen af dat gegevens in andere registratieobjecten waarnaar verwezen wordt, ook daadwerkelijk geregistreerd zijn. Dit geldt voor de volgende verwijzingen (zie ook het plaatje in paragraaf 1.2, Domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond):

  • Vanuit Grondwatermonitoringnet, Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek naar een buis in een grondwatermonitoringput.

  • Vanuit Grondwatersamenstellingsonderzoek en Grondwaterstandonderzoek naar Grondwatermonitoringnet.

Daarnaast wordt op de volgende punten consistentie verwacht:

  • De periode waarin een buis in een grondwatermonitoringput als meetpunt onderdeel is van een grondwatermonitoringnet, valt binnen de periode waarin de betreffende grondwatermonitoringput en de betreffende buis in de put bestaan in de werkelijkheid.

  • De verzameling meetpunten binnen een grondwatermonitoringnet is consistent met de grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken die in het kader van het monitoringnet zijn uitgevoerd. Dat wil zeggen: ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek is het filter in de put waarin het onderzoek plaats vindt, een meetpunt in elk grondwatermonitoringnet waaraan het betreffende onderzoek gekoppeld is.

Ook met betrekking tot kwaliteitsregime geldt een specifieke samenhang tussen gegevens van verschillende registratieobjecten.

  • Aan een grondwatermonitoringnet dat onder kwaliteitsregime IMBRO/A in de basisregistratie is geregistreerd kunnen alleen onderzoeksgegevens (grondwatersamenstellingsonderzoeken en/of grondwaterstandonderzoeken) gekoppeld worden die ook onder kwaliteitsregime IMBRO/A vallen. Van grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO moet bekend zijn in welk (wettelijk) kader ze zijn uitgevoerd. Daarom kunnen ze alleen gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten die onder kwaliteitsregime IMBRO zijn geregistreerd. Grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO/A kunnen zowel gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten onder kwaliteitsregime IMBRO als onder IMBRO/A.

  • Voor de verwijzingen naar grondwatermonitoringput vanuit andere registratieobjecten gelden geen restricties. Het maakt niet uit of de grondwatermonitoringput waarnaar verwezen wordt kwaliteitsregime IMBRO of IMBRO/A heeft.

1.6. INSPIRE

Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek valt onder het INSPIRE-thema Environmental Monitoring Facilities, en om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt voor dit registratieobject geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het registratieobject Grondwatersamenstellingsonderzoek op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.

Basisregistratie ondergrond (BRO) catalogus grondwaterstandonderzoek

Datum 27 maart 2020

Inhoudsopgave

Artikel 1 Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1

Registratieobject

2

Het domeinmodel

3

Entiteiten en attributen

 

3.1

Grondwaterstandonderzoek

Registratiegeschiedenis

 

3.2

 

3.3

Grondwatermonitoringnet

 

3.4

GMW-monitoringbuis

 

3.5

Observatie

 

3.6

Metadata observatie

 

3.7

Organisatiegegevens

 

3.8

Observatieproces

 

3.9

Tijdmeetwaardereeks

 

3.10

Tijdmeetwaardepaar

 

3.11

Metadata tijdmeetwaardepaar

Artikel 2 Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten

 

1.1

Registratiestatus

 

1.2

Meetprocedure

 

1.3

TypeMeetinstrument

 

1.4

TypeLuchtdrukcompensatie

 

1.5

Procestype

 

1.6

Beoordelingsprocedure

 

1.7

MateBeoordeling

 

1.8

Observatietype

 

1.9

StatusKwaliteitscontrole

 

1.10

Censuurreden

 

1.11

Interpolatietype

Toelichting

1

Grondwaterstandonderzoek

 

1.1

Grondwatermonitoring

 

1.2

Domein grondwatermonitoring in de BRO

 

1.3

Het grondwaterstandonderzoek

   

1.3.1

Inleiding

   

1.3.2

Het proces

 

1.4

WaterML

 

1.5

Belangrijkste entiteiten

   

1.5.1

Grondwaterstandonderzoek

   

1.5.2

Observatie

   

1.5.3

Observatieproces

   

1.5.4

Tijdmeetwaardereeks

   

1.5.5

Tijdmeetwaardepaar

 

1.6

Impact kwaliteitsregime IMBRO/A

 

1.7

Hiërarchie in gebruiksplicht

 

1.8

Samenhang en consistentie tussen verschillende registratieobjecten in het Grondwaterdomein

 

1.9

INSPIRE

Artikel 1. Definitie van registratieobject, entiteiten en attributen

1. Registratieobject

Naam

Grondwaterstandonderzoek

Code

GLD

Definitie

Het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een grondwaterstandonderzoek dat vanuit een bepaalde opdracht is uitgevoerd door herhaaldelijk op een bepaalde locatie in Nederland de waterstand in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput te meten.

Populatie

Zie Scopedocument Grondwaterstandonderzoek (GLD)

2. Het domeinmodel

Bijlage 264806.png
Figuur 1: Domeinmodel grondwaterstandonderzoek

3. Entiteiten en attributen

3.1. Grondwaterstandonderzoek

Bijlage 264807.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De gegevens die het grondwaterstandonderzoek identificeren en inzicht gegeven in de geschiedenis van het object voorafgaand aan opname in de registratie ondergrond.

3.1.1. BRO-ID

Type gegeven

Attribuut van Grondwaterstandonderzoek

Definitie

De identificatie van een grondwaterstandonderzoek in de registratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratieobjectcode

– Type

Code

– Opbouw

GLDNNNNNNNNNNNN

Toelichting

De basisregistratie ondergrond kent bij registratie automatisch de juiste waarde aan het object toe.

3.1.2. bronhouder

Type gegeven

Attribuut van Grondwaterstandonderzoek

Definitie

Het KvK-nummer van de maatschappelijke activiteit van de publiekrechtelijke rechtspersoon die bronhouder is van de gegevens in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Organisatie

– Type

Keuze

Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als bronhouder van grondwatersamenstellingsonderzoek.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven in het geval de dataleverancier niet de bronhouder is.

3.1.3. object-ID bronhouder

Type gegeven

Attribuut van Grondwaterstandonderzoek

Definitie

De identificatie die door of voor de bronhouder is gebruikt om het object in de eigen administratie te kunnen vinden.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Tekst 200

Toelichting

Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder. Het is in de registratie opgenomen om de communicatie tussen de registerbeheerder en de bronhouder of dataleverancier te vergemakkelijken.

3.1.4. dataleverancier

Type gegeven

Attribuut van Grondwaterstandonderzoek

Definitie

Het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon die het object aan de basisregistratie ondergrond heeft aangeleverd, of het equivalent daarvan in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Organisatie

– Type

Keuze

Regels

De organisatie moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als dataleverancier van het registratieobject bekend zijn.

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven. Het wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

3.1.5. kwaliteitsregime

Type gegeven

Attribuut van Grondwaterstandonderzoek

Definitie

De aanduiding van de kwaliteitseis waaraan de gegevens van het object voldoen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Kwaliteitsregime

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Het gegeven is door de dataleverancier bij de overdracht meegegeven.

3.1.6. datum eerste meting

Type gegeven

Attribuut van Grondwaterstandonderzoek

Definitie

De datum waarop de eerste meting van het grondwaterstandonderzoek is uitgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

Datum

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument, maar wordt automatisch door de basisregistratie ondergrond afgeleid van de begindatum van de observatieperiode van de entiteit Observatie behorende bij de observatie met de oudste begindatum.

3.1.7. datum recentste meting

Type gegeven

Attribuut van Grondwaterstandonderzoek

Definitie

De datum van de recentste meting die beschikbaar is van het grondwaterstandonderzoek.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

Datum

Toelichting

Het gegeven staat niet in een brondocument, maar wordt automatisch door de basisregistratie ondergrond afgeleid van de einddatum van de observatieperiode van de entiteit Observatie behorende bij de observatie met de meest recente einddatum.

3.2. Registratiegeschiedenis

Bijlage 264808.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De gegevens die de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond markeren.

Toelichting

De gegevens staan niet in een brondocument maar worden automatisch door de basisregistratie ondergrond gegenereerd.

3.2.1. tijdstip registratie object

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop voor het eerst gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

3.2.2. registratiestatus

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De actuele fase van registratie waarin het object zich bevindt.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratiestatus

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

3.2.3. tijdstip laatste aanvulling

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste aanvulling op de gegevens in de registratie ondergrond is doorgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig wanneer na de initiële registratie van het object in de registratie ondergrond er aanvullende gegevens zijn vastgelegd.

3.2.4. tijdstip voltooiing registratie

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop alle gegevens van het object in de registratie ondergrond zijn opgenomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de registratiestatus de waarde voltooid heeft. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen.

Toelichting

Het gegeven is alleen aanwezig als alle aan te leveren gegevens zijn geregistreerd. Na dit tijdstip kunnen geen nieuwe gegevens meer ter registratie worden aangeboden. Wel kunnen fouten in de registratie worden verbeterd.

3.2.5. gecorrigeerd

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of er een verbetering in de gegevens van het object in de registratie ondergrond heeft plaatsgevonden.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

3.2.6. tijdstip laatste correctie

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de laatste verbetering in de gegevens van het object is doorgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut gecorrigeerd gelijk is aan ja. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen.

3.2.7. in onderzoek

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object door de registerbeheerder in onderzoek is genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Wanneer een object in onderzoek is genomen betekent dit dat er bij de registerbeheerder gerede twijfel bestaat over de juistheid van de geregistreerde gegevens en dat er een onderzoek is gestart om vast te stellen wat de juiste gegevens zijn. Normaliter gaat hieraan een melding van derden vooraf.

3.2.8. in onderzoek sinds

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de registerbeheerder het object in onderzoek heeft genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut in onderzoek gelijk is aan ja. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen

3.2.9. uit registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of de gegevens van het object door de registerbeheerder uit registratie zijn genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

Wanneer de registerbeheerder een object uit registratie heeft genomen, zijn de gegevens niet langer beschikbaar voor andere afnemers dan bronhouder en dataleverancier. De registerbeheerder zal een object alleen bij hoge uitzondering uit registratie nemen en alleen na akkoord van de bronhouder. Aan de beslissing gaat een proces van zorgvuldige afweging vooraf en dat komt tot uitdrukking in de regel dat een object slechts een keer uit registratie kan worden genomen.

3.2.10. tijdstip uit registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object uit registratie is genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut uit registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen.

3.2.11. weer in registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De aanduiding die aangeeft of het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het eerder uit registratie was genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

IndicatieJaNee

– Type

Waardelijst niet uitbreidbaar

Toelichting

De registerbeheerder kan een object eenmalig uit registratie nemen, en die actie kan hij eenmalig ongedaan maken. Ook hiervoor geldt dat akkoord van de bronhouder vereist is.

3.2.12. tijdstip weer in registratie genomen

Type gegeven

Attribuut van Registratiegeschiedenis

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het object in de registratie ondergrond is opgenomen, nadat het uit registratie was genomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut weer in registratie genomen gelijk is aan ja. Het attribuut ontbreekt in alle andere gevallen.

3.3. Grondwatermonitoringnet

Bijlage 264809.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

Het grondwatermonitoringnet waarin het grondwaterstandonderzoek wordt uitgevoerd.

Toelichting

Het registratieobject Grondwatermonitoringnet wordt in een aparte BRO gegevenscatalogus gedefinieerd.

3.3.1. BRO-ID

Type gegeven

Attribuut van Grondwatermonitoringnet

Definitie

De identificatie van het grondwatermonitoringnet in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratieobjectcode

– Type

Code

– Opbouw

GMNNNNNNNNNNNNN

3.4. GMW-monitoringbuis

Bijlage 264823.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De gegevens die nodig zijn voor de unieke identificatie van een specifieke monitoringbuis in een grondwatermonitoringput.

Toelichting

Het BRO-ID van de grondwatermonitoringput wordt opgenomen plus het volgnummer van de specifieke monitoringbuis in de put.

3.4.1. BRO-ID

Type gegeven

Attribuut van GMW-monitoringbuis

Definitie

De identificatie van de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Registratieobjectcode

– Type

Code

– Opbouw

GMWNNNNNNNNNNNN

3.4.2. buisnummer

Type gegeven

Attribuut van GMW-monitoringbuis

Definitie

Het identificerende nummer van de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput in de basisregistratie ondergrond.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Nummer 3

3.5. Observatie

Bijlage 264811.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De kenmerken van de activiteiten die geleid hebben tot het bepalen van de waterstand in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput, in een bepaalde periode.

3.5.1. observatie ID

Type gegeven

Attribuut van Observatie

Definitie

Het door de bronhouder aangeleverde identificerend gegeven van de observatie.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Tekst 40

Regels

De waarde van het attribuut moet uniek zijn binnen het grondwaterstandonderzoek.

3.5.2. observatieperiode

Type gegeven

Attribuut van Observatie

Definitie

De periode waarover de tijd-meetwaardereeks, die het resultaat is van de observatie, van toepassing is. Deze periode wordt gevormd door de datum van de eerste meting en de datum van de laatste meting van de reeks.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Datuminterval

Regels

De observatieperioden mogen elkaar niet overlappen wanneer de waarde van het attribuut type observatie van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan reguliereMeting EN de waarde van het attribuut mate beoordeling van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan volledigBeoordeeld.

Toelichting

Het attribuut heeft als datatype Datuminterval dat bestaat uit een begin- en een einddatum. De bronhouder of dataleverancier kan de begindatum afleiden van de eerste meting uit de reeks en de einddatum van de laatste meting uit de reeks.

Het gegeven dient in een brondocument te staan. Het is in WaterML een verplicht attribuut en daarom ook hier opgenomen.

Observatieperioden van volledige beoordeelde tijd-meetwaardereeksen mogen niet overlappen, de einddatum van de ene periode mag wel gelijk zijn aan de begindatum van de volgende periode.

3.5.3. tijdstip resultaat

Type gegeven

Attribuut van Observatie

Definitie

De datum en het tijdstip waarop het eindresultaat van de tijd-meetwaardereeks tot stand is gekomen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

– Naam IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Regels IMBRO/A

Onder kwaliteitsregime IMBRO/A mag een waarde van het type DatumTijd, of mag een waarde van het type OnvolledigeDatum gebruikt worden.

Toelichting

Bij een controlemeting, is dit het tijdstip waarop de meting is uitgevoerd. Bij een reguliere tijd-meetwaardereeks met een mate beoordeling: voorlopig, is dit het tijdstip van de laatste meting van de reeks. Bij een volledig beoordeelde meetreeks is dit het tijdstip waarop de beoordeling is afgerond. Niet bedoeld wordt het tijdstip waarop de resultaten worden aangeboden bij het bronhouderportaal of de LV-BRO. Dit is in WaterML een verplicht attribuut.

3.6. Metadata observatie

Bijlage 264812.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De metadata die behoort bij de observatie van de waterstand in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput, in een bepaalde periode.

3.6.1. datum metadata

Type gegeven

Attribuut van Metadata observatie

Definitie

De creatiedatum van de metadata over de observatie.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Datum

– Naam IMBRO/A

OnvolledigeDatum

Regels

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan het datumdeel van het attribuut tijdstip resultaat van de entiteit Observatie.

Toelichting

Dit is in WaterML een verplicht attribuut.

3.6.2. observatietype

Type gegeven

Attribuut van Metadata observatie

Definitie

Het type observatie dat is gedaan.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Observatietype

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

3.6.3. mate beoordeling

Type gegeven

Attribuut van Metadata observatie

Definitie

De mate waarin een beoordeling van de reeks van tijd-meetwaardeparen, die het resultaat zijn van de observatie, heeft plaatsgehad.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

MateBeoordeling

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut observatietype gelijk is aan reguliereMeting.

Het attribuut mag niet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut observatietype gelijk is aan controlemeting.

Toelichting

Actuele reguliere metingen die in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen zijn vaak nog niet, of nog niet volledig beoordeeld. Afhankelijk van de gevolgde procedure vindt bijvoorbeeld na een jaar een volledige beoordeling plaats. Controlemetingen dienen ter controle van de reguliere metingen. Het onderscheid in de mate van beoordeling is voor controlemetingen daarom niet, of minder van belang.

3.7. Organisatiegegevens

Bijlage 264813.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De onderneming of de maatschappelijke activiteit van de rechtspersoon, die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de waterstandmeting.

Toelichting

Dit is een in WaterML verplicht gegeven dat bestaat uit een aantal verplichte attributen. Het gegeven wordt alleen uitgeleverd aan de dataleverancier en de bronhouder.

3.7.1. identificatie

Type gegeven

Attribuut van Organisatiegegevens

Definitie

Het KvK-nummer of het equivalent van het KvK-nummer in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Organisatie

– Type

Keuze

Regels

De onderneming moet bekend zijn binnen de basisregistratie ondergrond als uitvoerder van grondwaterstandonderzoek.

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

3.7.2. organisatienaam

Type gegeven

Attribuut van Organisatiegegevens

Definitie

De handelsnaam van de organisatie zoals vermeld in het handelsregister.

Juridische status

Niet-authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Tekst 200

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken.

3.8. Observatieproces

Bijlage 264814.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De kenmerken van het proces waarmee de waterstand in de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput wordt bepaald en beoordeeld.

3.8.1. observatieproces ID

Type gegeven

Attribuut van Observatieproces

Definitie

Het door de bronhouder aangeleverde identificerend gegeven van het observatieproces.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Tekst 40

Regels

De waarde van het attribuut moet uniek zijn binnen het grondwaterstandonderzoek.

3.8.2. meetprocedure

Type gegeven

Attribuut van Observatieproces

Definitie

De procedure of het werkvoorschrift dat aangeeft onder welke afspraken de observatie is uitgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Meetprocedure

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

3.8.3. type meetinstrument

Type gegeven

Attribuut van Observatieproces

Definitie

Het type meetinstrument dat gebruikt is bij het bepalen van de waterstand.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

TypeMeetinstrument

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

3.8.4. type luchtdrukcompensatie

Type gegeven

Attribuut van Observatieproces

Definitie

Methode waarmee druksensormetingen voor luchtdruk gecompenseerd zijn, inclusief oorsprong van de daarbij gebruikte luchtdruk in geval van rekenkundige compensatie.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

TypeLuchtdrukcompensatie

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer de waarde van het attribuut type meetinstrument gelijk is aan druksensor of stereoDruksensor.

In alle andere gevallen mag het attribuut niet aanwezig zijn.

Toelichting

Deze compensatie wordt alleen toegepast bij druksensoren.

3.8.5. procestype

Type gegeven

Attribuut van Observatieproces

Definitie

Het type proces dat werd gebruikt bij de observatie. Dit is het laatste proces dat bij de bepaling van de waterstand is uitgevoerd.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Procestype

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Toelichting

In alle gevallen is er bij de bepaling van de waterstand ten opzichte van NAP sprake van een berekening. Daarom wordt in dit, in WaterML verplichte attribuut de vaste waarde algoritme ingevuld.

3.8.6. beoordelingsprocedure

Type gegeven

Attribuut van Observatieproces

Definitie

Het protocol of werkvoorschrift dat is toegepast bij de beoordeling van de kwaliteit van de tijd-meetwaardeparen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Beoordelingsprocedure

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Regels IMBRO/A

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan onbekend wanneer de waarde van het attribuut mate beoordeling van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan onbekend.

3.9. Tijdmeetwaardereeks

Bijlage 264815.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De kenmerken van de reeks van waterstanden, gemeten in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput.

Toelichting

De tijd-meetwaardeparen in de tijd-meetwaardereeks moeten in chronologische volgorde, oplopend in de tijd worden geplaatst.

3.9.1. tijdmeetwaardereeks ID

Type gegeven

Attribuut van Tijdmeetwaardereeks

Definitie

Het door de bronhouder aangeleverde identificerend gegeven van de reeks van tijd-meetwaardeparen.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Tekst 40

Regels

De waarde van het attribuut moet uniek zijn binnen het grondwaterstandonderzoek.

3.10. Tijdmeetwaardepaar

Bijlage 264816.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De kenmerken van een tijd-meetwaardepaar.

Toelichting

De combinatie van tijdstip meting en waterstand, zoals berekend uit een gemeten waarde in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput.

3.10.1. tijdstip meting

Type gegeven

Attribuut van Tijdmeetwaardepaar

Definitie

De datum en het tijdstip waarop de waterstand is gemeten.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

DatumTijd

Regels

Het datumdeel van de waarde van het attribuut van het eerste Tijdmeetwaardepaar van de entiteit Tijdmeetwaardereeks moet gelijk zijn aan begindatum van het attribuut observatieperiode van de entiteit Observatie.

Het datumdeel van de waarde van het attribuut van het laatste Tijdmeetwaardepaar van de entiteit Tijdmeetwaardereeks moet gelijk zijn aan einddatum van het attribuut observatieperiode van de entiteit Observatie.

De waarde van het attribuut van het laatste Tijdmeetwaardepaar van de entiteit Tijdmeetwaardereeks moet gelijk zijn aan de waarde van het attribuut tijdstip resultaat van de entiteit Observatie wanneer:

het attribuut observatietype van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan controlemeting OF

het attribuut observatietype van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan reguliereMeting EN het attribuut mate beoordeling gelijk is aan voorlopig.

De waarde van het attribuut van het laatste Tijdmeetwaardepaar van de entiteit Tijdmeetwaardereeks moet liggen voor de waarde van het attribuut tijdstip resultaat wanneer het attribuut observatietype van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan reguliereMeting EN het attribuut mate beoordeling gelijk is aan volledigBeoordeeld.

3.10.2. waterstand

Type gegeven

Attribuut van Tijdmeetwaardepaar

Definitie

De omgerekende waterstand in de monitoringbuis in meter, ten opzichte van NAP.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Meetwaarde 3.3

– Type

Getal

– Eenheid

m (meter)

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Het kan voorkomen dat de waarde gecensureerd is, alleen in dat geval ontbreekt de waarde.

Toelichting

Het apparaat meet een druk, een lengte of een reistijd van een signaal. Dit wordt omgerekend naar een waterstand in de monitoringbuis ten opzichte van NAP. Een waarde -5.125 is 5 meter en 125 millimeter onder NAP.

De waarde mag ontbreken wanneer een limietwaarde wordt onder- of overschreden. Bijvoorbeeld wanneer de peilbuis is overgelopen of de sensor is drooggevallen.

3.11. Metadata tijdmeetwaardepaar

Bijlage 264817.png

Type gegeven

Entiteit

Definitie

De metadata die behoort bij het tijd-meetwaardepaar

3.11.1. status kwaliteitscontrole

Type gegeven

Attribuut van Metadata tijdmeetwaardepaar

Definitie

Het eindoordeel van de bronhouder over de kwaliteit van een individueel tijd-meetwaardepaar van het grondwaterstandonderzoek op basis van een, voor de observatie gebruikte, beoordelingsprocedure.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

StatusKwaliteitscontrole

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Regels

De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan nogNietBeoordeeld wanneer de waarde van het attribuut mate beoordeling van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan volledigBeoordeeld.

De waarde van het attribuut mag niet gelijk zijn aan nogNietBeoordeeld wanneer de waarde van het attribuut observatietype van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan controlemeting.

Regels IMBRO/A

De waarde van het attribuut moet gelijk zijn aan onbekend wanneer de waarde van het attribuut mate beoordeling van de entiteit Metadata observatie gelijk is aan onbekend.

3.11.2. censuurreden

Type gegeven

Attribuut van Metadata tijdmeetwaardepaar

Definitie

De reden van het censureren van de meetwaarde van de waterstand.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

Censuurreden

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut waterstand van de entiteit Tijdmeetwaardepaar geen waarde heeft.

In alle andere gevallen ontbreekt het attribuut.

Toelichting

De term gecensureerde waarde heeft in de statistiek een specifieke betekenis. Het geeft aan dat de waarde van een variabele niet exact bekend is of niet exact bepaald kon worden, maar dat wel duidelijk is dat deze zich boven of juist beneden een bepaalde limiet bevindt. Dit is bijvoorbeeld het geval als de waarde buiten bereik van het meetinstrument of de meetopstelling ligt.

3.11.3. censuurlimietwaarde

Type gegeven

Attribuut van Metadata tijdmeetwaardepaar

Definitie

De waarde in meter ten opzichte van NAP die de limiet weergeeft waaronder of waarboven de waterstand zich in werkelijkheid zal bevinden.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

0..1

Domein

 

– Naam

Meetwaarde 3.3

– Type

Getal

– Eenheid

m (meter)

Regels

Het attribuut moet aanwezig zijn wanneer het attribuut censuurreden aanwezig is.

In alle andere gevallen ontbreekt het attribuut.

Mogelijk geen waarde

Ja

Reden geen waarde

Voor IMBRO/A gegevens moet de waarde ontbreken wanneer het attribuut censuurreden de waarde onbekend heeft.

Voor IMBRO/A-gegevens mag de waarde ontbreken wanneer het attribuut censuurreden de waarde groterDanLimietwaarde of kleinerDanLimietwaarde heeft.

Toelichting

Wanneer de waterstand bijvoorbeeld lager is dan de inhangdiepte van de sensor (drooggevallen sensor), wordt hier de inhangdiepte van de sensor in meter ten opzichte van NAP geregistreerd. Het gegeven censuurreden heeft in dit geval de waarde kleinerDanLimietwaarde en het gegeven waterstand van de entiteit Tijdmeetwaardepaar heeft geen waarde.

3.11.4. interpolatietype

Type gegeven

Attribuut van Metadata tijdmeetwaardepaar

Definitie

De aard van de relatie tussen het tijdstip en de meetwaarde van het tijd-meetwaardepaar. De relatie wordt bepaald door de procedure die is gebruikt bij het bepalen van de meetwaarde.

Juridische status

Authentiek

Kardinaliteit

1

Domein

 

– Naam

Interpolatietype

– Type

Waardelijst uitbreidbaar

Toelichting

Dit is in WaterML een verplicht attribuut. De feitelijke waarnemingen worden in de basisregistratie ondergrond vastgelegd. Daarom wordt hier de vaste waarde, discontinu ingevuld. Het is aan de gebruiker te beoordelen of er mogelijk sprake is van een continue reeks.

Artikel 2. Beschrijving van uitbreidbare waardelijsten

1.1. Registratiestatus

De lijst met mogelijke actuele fases van registratie waarin het object zich bevindt.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

geregistreerd

Het registeren van de gegevens van het object is gestart. De gegevens uit het eerste brondocument zijn in de registratie ondergrond vastgelegd. Er zijn daarna geen nieuwe gegevens geregistreerd.

aangevuld

Het registeren van de gegevens van het object heeft na de start van de registratie een vervolg gekregen. De gegevens in de registratie ondergrond zijn minimaal een keer aangevuld met nieuwe gegevens.

voltooid

Het registeren van de gegevens van het object is voltooid. Alle gegevens zijn in de registratie ondergrond vastgelegd en er kunnen geen nieuwe gegevens meer worden geregistreerd.

1.2. Meetprocedure

De lijst van mogelijke normen en voorschriften die beschrijven hoe de observatie is uitgevoerd.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

NEN5120v1991

 

Nederlandse norm 5120 Geotechniek – Bepaling van stijghoogten van grondwater door middel van peilbuizen. Deze norm is ingetrokken en vervangen door NEN-EN-ISO22 475, 2006

NEN_EN_ISO22475v2006_C11v2010

Nederlandse norm 22475 Geotechnisch onderzoek en beproeving – Methoden voor monsterneming en grondwatermeting – Deel 1: Technische grondslagen voor de uitvoering, 2006 met correctieblad 2010.

NEN_ISO21413v2005

Nederlandse norm 21413 Metingen aan grondwater – Handmatig meten van het grondwaterpeil in putten.

NPR_ISO.TR23211v2009

Nederlandse praktijkrichtlijn 23211 Hydrometrie – Meten van het waterpeil in een put met behulp van geautomatiseerde druktransductor methoden, 2009.

RWSgwmon

RWS informatie – Normen en eisen voor grondwatermonitoring: plaatsen peilbuizen, meten waterstanden, nemen van watermonsters, 2018.

STOWAgwst

Het STOWA Handboek meten van grondwaterstanden in peilbuizen (Bouma e.a., 2012).

onbekend

 

Het is onbekend volgens welke procedure de meting is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.3. TypeMeetinstrument

De lijst van mogelijke meetinstrumenten waarmee de waterstand in de monitoringbuis is bepaald.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

akoestischeSensor

Sensor die de waterstand bepaalt aan de hand van de reflectietijd van een akoestisch signaal.

akoestischHandapparaat

Handapparaat met geïntegreerde akoestische sensor, die de waterstand bepaalt aan de hand van de reflectietijd van het akoestisch signaal.

analoogPeilklokje

Meetlint met een analoog dompelklokje, dat geluid maakt bij het raken van het water.

druksensor

Sensor die in het water in de monitoringbuis hangt en de plaatselijke druk meet. Bij dit type meetinstrument moet het type luchtdrukcompensatie worden vermeld.

elektronischPeilklokje

Meetlint met elektronisch dompelklokje, dat een licht- en/of geluidssignaal afgeeft bij het raken van water.

opzetStuk

Opzetstuk inclusief afleesbare schaalverdeling dat in geval van artesisch grondwater op de bovenkant van de monitoringbuis wordt geplaatst.

radarsensor

Sensor die de waterstand bepaalt aan de hand van de reflectietijd van een radarsignaal.

stereoDruksensor

Apparaat of opstelling met twee druksensoren die de druk in tweevoud bepalen, en combineren tot een enkele meetreeks met verhoogde betrouwbaarheid. Bij dit type meetinstrument moet het type luchtdrukcompensatie worden vermeld.

onbekend

 

Het is onbekend met welk meetinstrument de meting gedaan is (IMBRO/A kwaliteitsregime).

onbekendPeilklokje

 

Meetlint met dompelklokje maar het is onbekend of een analoog of een electronisch dompelklokje is gebruikt (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.4. TypeLuchtdrukcompensatie

De lijst van mogelijke methoden waarmee druksensormetingen voor luchtdruk gecompenseerd zijn, inclusief de oorsprong van de daarbij gebruikte luchtdrukreeks in geval van rekenkundige compensatie.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

capillair

Fysieke compensatie voor luchtdruk via een capillair waardoor de sensor uitsluitend de waterdruk meet.

gecorrigeerdLokaleMeting

Rekenkundige compensatie, waarbij lokale luchtdrukmetingen gecorrigeerd worden aan de hand van luchtdrukmetingen van het KNMI.

KNMImeting

Rekenkundige compensatie, met behulp van luchtdrukmetingen van het KNMI.

monitoringnetmeting

Rekenkundige compensatie, met behulp van een in het monitoringnet aanwezige druksensor die de luchtdruk meet.

putlocatiemeting

Rekenkundige compensatie, met behulp van een op de putlocatie aanwezige druksensor die de luchtdruk meet. Deze luchtdruksensor kan geïntegreerd zijn in één apparaat met de druksensor, maar dit hoeft niet.

onbekend

 

Het is onbekend volgens welke methode de luchtdrukcompensatie heeft plaatsgevonden (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.5. Procestype

De lijst van mogelijke processen die gebruikt zijn om de observatie te doen, de waterstand te bepalen. Dit is het laatste proces dat bij deze observatie heeft plaatsgevonden.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

algoritme

Het resultaat van de observatie is door toepassen van een algoritme tot stand gekomen. Bij grondwaterstandonderzoek komt een waterstand t.o.v. NAP (vrijwel altijd) tot stand via een omrekening.

1.6. Beoordelingsprocedure

De lijst van protocollen en werkwijzen die worden toegepast bij de beoordeling van de kwaliteit van de meetwaarden.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

brabantWater2013

De validatie- en beoordelingsprocedure van Brabant Water (2013).

eijkelkampDataValidatiev0.0.9

De validatie- en beoordelingsprocedure die door Wageningen Environmental Research in samenwerking met Eijkelkamp Soil & Water is ontwikkeld voor het valideren van hoogfrequente grondwaterstandsmetingen gebaseerd of de Fuzzy-set-theorie (versie 0.0.9).

oordeelDeskundige

De beoordeling is gedaan door een expert, niet volgens een expliciet protocol of werkvoorschrift.

PMBProtocolDatakwaliteitscontroleQC2018v2.0

Het protocol voor datakwaliteitscontrole (QC) van het Platform Meetnetbeheerders (versie 2.0, 2018).

RWSAATGrondwaterv1.0

De procedure, eisen en regels van Rijkswaterstaat (versie 1.0, 2020), met behulp van de Automatische Audit Tool (AAT).

warecoWaterDataValidatieProtocolv20200219

Het validatieprotocol voor grondwaterstanden en stijghoogten van Wareco Ingenieurs (versie 20200219, 2020), met behulp van Wareco Water Data.

onbekend

 

Het is onbekend volgens welke procedure de beoordeling is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.7. MateBeoordeling

De lijst van de mogelijke mate waarin een tijd-meetwaardereeks de desbetreffende beoordelingsprocedure heeft ondergaan.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

volledigBeoordeeld

De tijd-meetwaardereeks van deze observatie heeft de volledige beoordeling ondergaan zoals beschreven in de gebruikte beoordelingsprocedure.

voorlopig

De tijd-meetwaardereeks van deze observatie heeft geen of een voorlopige beoordeling ondergaan zoals beschreven in de gebruikte beoordelingsprocedure.

onbekend

 

Het is onbekend of de tijd-meetwaardereeks van deze observatie een beoordeling heeft ondergaan (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.8. Observatietype

De lijst van mogelijke typen observaties.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

controlemeting

De observatie heeft geleid tot een onafhankelijke, veelal handmatige meting, eventueel een reeks metingen, die gebruikt wordt om de reguliere (sensor) metingen te controleren.

reguliereMeting

De observatie heeft geleid tot een (reeks) sensorische of handmatige meting(en) die zijn gedaan conform het doel van de monitoring.

1.9. StatusKwaliteitscontrole

De lijst van de mogelijke uitkomsten van het eindoordeel van de bronhouder over de kwaliteit van individuele metingen.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

afgekeurd

Er is reden om dit gegeven als onjuist te beschouwen op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure. De werkelijke waarde kan niet achterhaald worden

goedgekeurd

Er is geen reden om aan de juistheid van dit gegeven te twijfelen op basis is van de gehanteerde beoordelingsprocedure.

nogNietBeoordeeld

Er is nog geen beoordeling gedaan van de kwaliteit. De beoordeling zal later plaats vinden.

onbeslist

Er zijn twijfels over de juistheid van dit gegeven, maar uitsluitsel kon niet gegeven worden op basis van de gehanteerde beoordelingsprocedure.

onbekend

 

Er is geen beoordeling gedaan van de kwaliteit, of het is onbekend of er een beoordeling is gedaan (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.10. Censuurreden

De lijst van mogelijke redenen voor het censureren van de meetwaarde.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

groterDanLimietwaarde

De meetwaarde is gecensureerd omdat de limietwaarde is overschreden. De waterstand is > limietwaarde.

kleinerDanLimietwaarde

De meetwaarde is gecensureerd omdat de limietwaarde is onderschreden. De waterstand is < limietwaarde.

onbekend

 

Het is onbekend wat de reden is van het censureren van de waarde van het attribuut waterstand. Het is daarmee ook onbekend of de waterstand groter dan of kleiner dan een limietwaarde is (IMBRO/A kwaliteitsregime).

1.11. Interpolatietype

De lijst van mogelijke typen van interpolatie die de waarde op het betreffende tijdstip weergeeft.

Waarde

IMBRO

IMBRO/A

Omschrijving

discontinu

De meting van de waterstand gebeurt zodanig dat het niet mogelijk is om de reeks als continu te beschouwen. Het is aan de gebruiker om interpretaties te maken en conclusies te trekken uit de reeks van metingen.

Toelichting

1. Grondwaterstandonderzoek

1.1. Grondwatermonitoring

Grondwater is een belangrijke bestaansbron. Het grondwater wordt daarom in Nederland in de gaten gehouden en beheerd. Het beheer van het grondwater richt zich op de hoeveelheid grondwater en de kwaliteit ervan. Om dit beheer goed te kunnen uitvoeren, wordt in Nederland de toestand van het grondwater over langere tijd gevolgd. Dat heet grondwatermonitoring. Er wordt daarbij gekeken naar de grondwaterstand (kwantiteit), en naar de samenstelling van het grondwater (kwaliteit). Hiervoor worden periodiek grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken uitgevoerd. Door het verzamelen van deze meetgegevens over ons grondwatersysteem kunnen trends worden gesignaleerd en kan getoetst en gerapporteerd worden of we voldoen aan (inter)nationale normen en streefbeelden.

In het domein grondwatermonitoring staan de grondwatermonitoringnetten centraal die zijn ingesteld om het grondwater in Nederland te kunnen beheren. Het doel waarvoor een monitoringnet is ingesteld, het monitoringdoel, beperkt zich in veel gevallen tot kwantiteit of kwaliteit, maar het komt ook voor dat onderzoek aan zowel de kwantiteit als de kwaliteit wordt gedaan binnen hetzelfde grondwatermonitoringnet.

Grondwatermonitoring houdt in dat de toestand van het grondwater in een bepaald gebied, of eigenlijk in een bepaald deel van de ondergrond, over langere tijd gevolgd wordt. De grootte van het gebied en de diepte van monitoring verschillen per grondwatermonitoringnet. Ook de duur van monitoring wisselt sterk.

In het Besluit basisregistratie ondergrond is omschreven welke vormen van monitoring onder deze basisregistratie vallen. Het belangrijkste criterium is het type organisatie dat verantwoordelijk is voor het beheer van het grondwater: de grondwatermonitoring moet door of in opdracht van een bestuursorgaan, de bronhouder, worden uitgevoerd. Verder is er een beperking aan de tijdschaal gesteld. Wanneer een monitoringnet is ingesteld om de toestand van het grondwater over een periode van ten minste één jaar te volgen, dan valt het altijd onder de basisregistratie ondergrond. Voor monitoringnetten met een kortere duur maakt het bestuursorgaan zelf de afweging of de gegevens in de basisregistratie moeten worden opgenomen. De periode van een jaar is lang genoeg voor het uitfilteren van de effecten van kleinschalige en kortdurende invloeden, zodat de informatie die in de basisregistratie wordt vastgelegd blijvende gebruikswaarde heeft. Aan de ruimtelijke schaal van monitoring zijn voor de basisregistratie ondergrond geen grenzen gesteld, afgezien van het feit dat voor de gehele basisregistratie ondergrond geldt dat het gegevens bevat over de ondergrond van Nederland en zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ). De EEZ is het gebied op de Noordzee waar Nederland economische rechten heeft.

In de Regels omtrent de basisregistratie ondergrond en het Besluit basisregistratie ondergrond staat dat de BRO ‘voorlopig’ respectievelijk ‘vooralsnog’ geen milieukwaliteitsinformatie bevat. Voor het grondwatermonitoringdomein zijn grondwatersamenstellingsonderzoeksgegevens uit monitoringnetten rondom milieu-hygiënische projecten, waarin het met name gaat om het monitoren van de verontreiniging van de bodem en het grondwater, daarmee voorlopig buiten scope geplaatst. Op 18 december 2018 is in de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht ‘om informatie over bodemverontreiniging in de basisregistratie ondergrond op te nemen’ (Kamerstuk Motie 34864-19). Momenteel is nog niet bekend wat de gevolgen van deze motie zullen zijn voor de scope van grondwaterstandonderzoek.

De bestuursorganen die langdurig het grondwater (laten) monitoren op grondwaterkwantiteit, omdat zij daarin een wettelijke taak hebben, zijn Rijksoverheidsorganisaties (Rijkswaterstaat, Ministerie van Defensie), Provincies, Waterschappen, Gemeentes en bestuurlijke samenwerkingsverbanden. Daarnaast zijn er (semi)private organisaties die vanuit vergunningsplicht het grondwater langdurig monitoren op grondwaterkwantiteit, in opdracht van bevoegd gezag. Dit zijn bijvoorbeeld Gasunie, Prorail, drinkwaterbedrijven, grondwateronttrekkende industrie, (ondiepe) bodemenergie-exploitanten (bedrijven, ziekenhuizen, overige instellingen), natuurterreinbeheerorganisaties en exploitanten van ondiepe minerale delfstoffen. Deze organisaties doen periodiek grondwaterstandonderzoek en hebben daarvoor grondwatermonitoringnetten en meetplannen.

De volledige scopeafbakening is beschreven in het Scopedocument Grondwaterstandonderzoek (GLD).

1.2. Domein grondwatermonitoring in de BRO

Het domein grondwatermonitoring in de basisregistratie ondergrond (BRO) omvat de volgende vier registratieobjecten:

  • Grondwatermonitoringnet;

  • Grondwatermonitoringput;

  • Grondwatersamenstellingsonderzoek (grondwaterkwaliteit);

  • Grondwaterstandonderzoek (grondwaterkwantiteit).

In de voorliggende catalogus gaat het over het registratieobject grondwaterstandonderzoek.

In de technische landelijke voorziening van de basisregistratie ondergrond worden Engelstalige benamingen gehanteerd voor de registratieobjecten. Omwille van de aansluiting hiermee worden voor de registratieobjecten Engelstalige afkortingen gebruikt. In deze catalogus worden alleen de Engelstalige afkortingen en verder de Nederlandstalige termen gebruiken.

  • Grondwatermonitoringnet wordt afgekort tot GMN (Groundwater Monitoring Network);

  • Grondwatermonitoringput wordt afgekort tot GMW (Groundwater Monitoring Well);

  • Grondwatersamenstellingsonderzoek wordt afgekort tot GAR (Groundwater Analysis Report);

  • Grondwaterstandonderzoek wordt afgekort tot GLD (Groundwater Level Dossier).

Bijlage 264818.png
Figuur 2: De samenhang tussen de vier registratieobjecten binnen het grondwatermonitoring domein.

Een grondwatermonitoringput betreft de constructie die gebruikt wordt om standen en/of de samenstelling van het grondwater te meten. Gewoonlijk bestaat een put uit een samenstel van buizen dat aan het oppervlak wordt beschermd tegen invloeden van buitenaf. Via de buizen wordt het grondwater dat zich op een bepaalde diepte bevindt ontsloten. Het deel van de buis waardoor het grondwater de buis binnen kan komen is het filter. Elke buis heeft één filter. Een filter fungeert als meetpunt in de basisregistratie ondergrond. Informatie over grondwatermonitoringput is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringput.

Binnen het grondwaterdomein in de basisregistratie ondergrond kent alleen de grondwatermonitoringput een fysieke locatie. De drie andere registratieobjecten zijn aan het registratieobject grondwatermonitoringput gekoppeld en hebben daarmee indirect een locatie. Bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken ligt de verwijzing vast naar het filter in de grondwatermonitoringput waarin het onderzoek is uitgevoerd. Daarnaast ligt bij grondwaterstandonderzoeken en grondwatersamenstellingsonderzoeken de verwijzing vast naar één of meerdere grondwatermonitoringnetten ten behoeve waarvan het onderzoek is uitgevoerd.

Een grondwatermonitoringnet is een verzameling locaties waar, voor een bepaald monitoringdoel met een bepaald wettelijk kader, periodiek onderzoek aan het grondwater op een bepaalde diepte wordt gedaan om de toestand van het grondwater te kunnen bepalen en de eventuele veranderingen erin te kunnen volgen. Het grondwatermonitoringnet weerspiegelt de groepering van onderzoeksgegevens door de bronhouder op basis van het doel van de monitoring. Het registratieobject vergroot daarmee de hergebruikswaarde voor afnemers van de gegevens van de basisregistratie ondergrond. Informatie over grondwatermonitoringnet is beschreven in de Catalogus Grondwatermonitoringnet.

Een grondwatermonitoringnet valt onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder en heeft een vastgesteld monitoringdoel. In de praktijk komt het voor dat een grondwaterstandonderzoek ten behoeve van meer dan één doel wordt uitgevoerd. Een bronhouder kan bijvoorbeeld omwille van de efficiëntie besluiten om een grondwaterstandonderzoek te laten doen, en de resultaten ervan zowel voor de Kaderrichtlijn Waterverplichtingen als voor een eigen monitoringdoel te gebruiken. Omdat er voor afzonderlijke monitoringdoelen verschillende grondwatermonitoringnetten zijn, betekent dit voor de basisregistratie ondergrond dat grondwaterstand- en grondwatersamenstellingsonderzoek kunnen toebehoren aan één of meerdere grondwatermonitoringnetten.

Een grondwaterstandonderzoek kan ook worden uitgevoerd ten behoeve van meerdere doelen van verschillende bestuursorganen. In dat geval is één van deze bestuursorganen de bronhouder van het grondwaterstandonderzoek. Deze bronhouder levert het grondwaterstandonderzoek aan de basisregistratie ondergrond aan, inclusief de koppeling aan alle grondwatermonitoringnetten waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. De bronhouder is daarmee dus ook verantwoordelijk voor de koppeling van het grondwaterstandonderzoek aan een grondwatermonitoringnet van een ander bestuursorgaan. Hierover dienen beide partijen onderlinge afspraken te maken.

1.3. Het grondwaterstandonderzoek

1.3.1. Inleiding

Een Grondwaterstandonderzoek (GLD) is een monitoringactiviteit, waarbij herhaaldelijk de waterstand in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput wordt gemeten. Een filter van een monitoringbuis in een grondwatermonitoringput vormt een meetpunt in registratieobject grondwatermonitoringnet (zie paragraaf 1.2, Domein grondwatermonitoring in de BRO). Het grondwaterstandonderzoek wordt verricht door een bronhouder of door derden, op basis van een opdracht van of afspraak met die bronhouder, en komt voort uit een of meerdere monitoringdoelen. Het resultaat van het grondwaterstandonderzoek omvat de beoordeelde metingen in de tijd-meetwaardereeks die hieruit volgt. De resultaten van het onderzoek worden geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

In tegenstelling tot de relatief langzame verandering van de samenstelling van het grondwater, kunnen de fluctuaties van de grondwaterstand en/of stijghoogte snel optreden. Dit wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door neerslag, invloed van getij, seizoenen en/of menselijk handelen. Van oudsher worden handpeilingen veelal met een frequentie van eens per 14 dagen uitgevoerd. Sinds de intrede van (druk)sensoren kan de waterstand in de monitoringbuis met een aanzienlijk hogere frequentie worden gemeten.

De snelheid waarmee gegevens van grondwaterstanden beschikbaar komen hangt af van de toegepaste systemen. Voor een handpeiling is het duidelijk dat een veldbezoek noodzakelijk is, maar ook voor veel meetsystemen met een (druk)sensor is een veldbezoek noodzakelijk om de aan de (druk)sensor gekoppelde datalogger uit te lezen. Pas na het uitgevoerde veldbezoek komen dan de gegevens beschikbaar voor verdere verwerking.

Steeds vaker worden systemen toegepast waarbij de datalogger gekoppeld is aan een modem, waarbij de gegevens direct aan de dataleverancier of bronhouder worden verstuurd. Dit gebeurt via een draadloos netwerk zoals het GSM- of het LoRa-netwerk. LoRa is een Long Range, Low Power verbinding speciaal ontwikkeld om kleine hoeveelheden informatie uit te wisselen tussen objecten en systemen. Deze wijze van beschikbaar komen van data wordt hieronder als telemetrie beschreven.

1.3.2. Het proces

Het proces waarin grondwaterstandonderzoeksgegevens in de praktijk ontstaan is schematisch weergegeven in de onderstaande figuur en wordt daaronder beschreven. Daarbij wordt benadrukt dat de precieze invulling van de processtappen in de praktijk vaak afhankelijk is van het gebruiksdoel en het toepassingsgebied van de monitoring. Het komt ook voor dat niet alle beschreven stappen worden doorlopen. De figuur geeft het volledige proces, van vaststellen van de doelstelling tot en met registratie in de basisregistratie ondergrond. In deze catalogus beschrijven we alleen de onderdelen meten, omrekenen, controleren, corrigeren en keuren. Het samenhangend geheel van de processtappen controleren, corrigeren en keuren wordt in dit document ook ‘beoordelen’ genoemd.

Bijlage 264819.png
Figuur 3: De stappen in het bewerkingsproces, vanaf de originele meting tot aan de definitieve gegevens.
  • 1. Meten

    Het meten van de waterstand in de monitoringbuis betreft de wijze waarop de fysieke meting in de grondwatermonitoringput wordt uitgevoerd. De meting kan worden uitgevoerd met bijvoorbeeld een meetlint of een sensor. Er zijn drie mogelijke stromen van grondwaterstandgegevens naar de bronhouder (zie figuur 4). Het onderscheid daartussen wordt gevormd door de meetfrequentie en/of periodiciteit van het beschikbaar komen van de meting. Binnen een grondwaterstandonderzoek kunnen de verschillende gegevensstromen naast elkaar voorkomen.

    De drie gegevensstromen die worden onderscheiden zijn afkomstig van (zie onderstaande figuur):

    • o relatief laagfrequent uitgevoerde handpeilingen;

    • o relatief hoogfrequente sensormetingen, waarbij de meetgegevens opgeslagen worden in een datalogger die in of rond de monitoringbuis aanwezig is;

    • o relatief hoogfrequente sensormetingen, waarbij de meetgegevens via telemetrie naar de bronhouder/leverancier worden gestuurd.

    Bijlage 264820.png
    Figuur 4: Stroomschema van grondwaterstandgegevens, vanaf de monitoringbuis en meetinstrumenten in het veld, via de database of software van de dataleverancier of bronhouder naar de BRO (naar KWR, 2018).

    De handpeiling betreft een meting van de grondwaterstand die tijdens het veldbezoek wordt uitgevoerd. De meting wordt bijvoorbeeld uitgevoerd met een meetlint met analoog of elektronisch peilklokje of met een akoestische sensor. In het laatste geval wordt de reistijd tot de waterspiegel in de monitoringbuis gemeten, die omgerekend dient te worden naar de waterstand in de monitoringbuis (zie stap 2). Per veldbezoek komt hierbij slechts een enkele meetwaarde per monitoringbuis beschikbaar. De handpeiling kan fungeren als controlemeting van sensormetingen, zoals hieronder beschreven.

    De grootheid die met sensoren wordt gemeten, is afhankelijk van het type: bij druksensoren wordt de druk van de water- en/of luchtkolom boven de sensor gemeten; bij reflectiesensoren de reistijd tot de waterspiegel. Het meetresultaat wordt door de, in de monitoringbuis aanwezige datalogger opgeslagen. Gedurende een veldbezoek wordt de datalogger uitgelezen met bijvoorbeeld een laptop. Soms wordt daarbij het omrekenen van de meetgegevens naar een waterstand in de monitoringbuis ten opzichte van het referentieniveau (zie stap 2 van het proces) ook uitgevoerd. De (al dan niet omgerekende) meetgegevens komen hierbij beschikbaar vanaf het moment van de voorgaande uitlezing tot aan het moment van uitlezen.

    Bij de metingen die via telemetrie vanuit het veld worden verzonden, worden de meetgegevens door middel van een modem draadloos (via bijvoorbeeld het GSM- of LoRa-netwerk) aan de dataleverancier of bronhouder verstuurd. Het omrekenen van de meetgegevens naar een waterstand in de monitoringbuis ten opzichte van het referentieniveau (zie stap 2 van het proces) gebeurt hierbij bijvoorbeeld op het dataportaal waarop de gegevens binnenkomen.

  • 2. Omrekenen

    De methodiek van omrekenen van de meetwaarde naar een waterstand in de monitoringbuis ten opzichte van het referentieniveau, NAP, hangt samen met de wijze waarop is gemeten. Bij een meting met een peillint wordt de afstand van een vast punt, waarvan de hoogte ten opzichte van NAP bekend is, tot de grondwaterstand gemeten. Bij een meting met een reflectiesensor wordt de reistijd van een akoestisch of radarsignaal vanaf het nulpunt van de sensor tot aan de waterspiegel gemeten, en vervolgens omgerekend naar een hoogte ten opzichte van NAP. Bij druksensoren wordt de waterdruk boven de sensor gemeten, en omgerekend naar een waterkolom. Hieruit wordt, samen met het niveau van de druksensor ten opzichte van het referentieniveau, de waterstand in de monitoringbuis bepaald. De omrekening gebeurt in sommige gevallen in de software die bij de sensor hoort. In andere gevallen vindt omrekening in een latere fase plaats, bijvoorbeeld in de database bij de dataleverancier of bronhouder.

  • 3. Controleren

    De tijdreeks van handmatig dan wel via sensormetingen verkregen waterstanden in de peilbuis wordt, door de bronhouder en/of een derde partij, gecontroleerd op fouten en afwijkingen. Daarbij kunnen controles op integriteit, representativiteit, consistentie en/of plausibiliteit doorlopen worden. Bij metingen uitgevoerd met een sensor wordt in het bijzonder het functioneren van de sensor gecontroleerd, onder andere op nulpunt en drift. Hiervoor wordt doorgaans gebruik gemaakt van specifiek daarvoor uitgevoerde handmatige controlemetingen. Daarnaast kan de samenhang (in tijd en ruimte) met andere reeksen beoordeeld worden, en/of gebruik gemaakt worden van (statistische) modellen of technieken zoals tijdreeksanalyse.

    Voor metingen die uit telemetriesystemen beschikbaar komen, kan een belangrijk deel van de controles pas uitgevoerd worden nadat een (periodieke) controlemeting beschikbaar is. Over de periode waarin er nog geen nieuwe of onvoldoende aantal controlemetingen beschikbaar zijn, kunnen de metingen slechts gedeeltelijk worden gecontroleerd.

  • 4. Corrigeren

    De bronhouder of derde partij corrigeert indien noodzakelijk de omgerekende meetwaarden op basis van de in stap 3 uitgevoerde controles. Er wordt gecorrigeerd op systematische afwijkingen van bijvoorbeeld de druksensor en/of de klok, of naar aanleiding van fouten zoals filterverwisselingen of een verkeerde inhangdiepte van de sensor. Nadat eventuele correcties zijn doorgevoerd wordt de vorige stap, controleren, veelal opnieuw doorlopen. De controles en correcties zijn beschreven in een procedure of werkvoorschrift, de beoordelingsprocedure. Deze correcties vinden plaats voorafgaand aan de registratie in de basisregistratie ondergrond. De gegevens worden als ‘voorlopig’ of direct als ‘volledig beoordeeld’ geregistreerd (zie stap 5 van het proces). Deze correcties kunnen ook plaatsvinden naar aanleiding van het uitvoeren van de volledige beoordeling. De gegevens worden dan als ‘volledig beoordeeld’ geregistreerd. De voorlopige gegevens blijven ongewijzigd in de basisregistratie ondergrond aanwezig.

    Binnen de basisregistratie ondergrond vindt ook een andere vorm van correctie plaats. Dit zijn correcties waarbij middels een correctiebericht, een gegeven dat al in de registratie ondergrond geregistreerd is, wordt overschreven. De oude waarde van het gegeven is in dat geval niet meer direct beschikbaar voor de afnemers. Deze correcties worden in de formele geschiedenis van de basisregistratie ondergrond vastgelegd.

  • 5. Keuren

    De controles en correcties leiden tot een keuring of oordeel over de kwaliteit en bruikbaarheid van de gegevens. De uitkomsten van het proces worden vastgelegd en leiden tot een status kwaliteitscontrole die een eindoordeel geeft over de bruikbaarheid van de meting.

    De drie verschillende gegevensstromen (handpeilingen, sensormetingen die in het veld uitgelezen worden en telemetrische sensormetingen) zorgen voor een verschillende dynamiek in aanvoer van gegevens. Voor zowel handpeilingen als sensormetingen die in het veld uitgelezen worden, geldt dat ook de metingen daarna nog aanvullende informatie kunnen geven over de interpretatie en kwaliteit ervan. Afhankelijk van de gevolgde procedure wordt het proces van beoordelen pas volledig doorlopen op het moment dat er ook latere metingen beschikbaar zijn, wat kan leiden tot een verschil in de mate van beoordeling.

    Bij het snel en automatisch beschikbaar komen van sensormetingen via telemetrie ontbreekt vaak de tijd voor een handmatige beoordeling. Daarnaast ontbreekt (een voldoende aantal) controlemetingen voor het volledig kunnen beoordelen van het functioneren van de sensor. Ook hierdoor kan het proces van beoordelen in eerste instantie slechts gedeeltelijk doorlopen worden, wat kan leiden tot een voorlopige tijd-meetwaarde en voorlopige status kwaliteitscontrole. Pas na enige tijd, bijvoorbeeld nadat (voldoende) handmatige controlemetingen zijn uitgevoerd, wordt het gehele beoordelingsproces doorlopen hetgeen resulteert in de definitieve tijd-meetwaarde en definitieve status kwaliteitscontrole.

1.4. WaterML

De gegevensdefinitie van het grondwaterstandonderzoek, GLD, is gebaseerd op WaterML 2.0, een door het Open Geospatial Consortium (OGC) gepubliceerde internationale, open standaard over waterobservatiegegevens, met als doel de uitwisseling van dergelijke gegevens tussen informatiesystemen mogelijk te maken. De overheid hecht veel waarde aan en stimuleert het gebruik van open standaarden. WaterML maakt weer gebruik van andere, reeds bestaande OGC-standaarden waardoor het een interoperabel uitwisselingsformaat is. Er is voor WaterML 2.0 gekozen boven andere standaarden omdat in WaterML 2.0 reeksen van tijd-meetwaarde paren zijn gemodelleerd. In andere standaarden zijn dergelijke tijdreeksen niet gemodelleerd.

In deze catalogus zijn de Engelse namen van entiteiten en attributen van WaterML vertaald naar het Nederlands waarbij in sommige gevallen de namen en de inhoud meer in detail zijn geformuleerd, gedefinieerd of afgebakend zonder dat dit strijdig is met WaterML. In de uitwisselingsberichten worden (noodzakelijkerwijs) de Engelstalige WaterML namen gebruikt.

De in WaterML verplichte entiteiten en attributen zijn in de gegevensdefinitie van GLD opgenomen. Van de attributen die in WaterML optioneel zijn, zijn alleen diegene opgenomen die een hergebruikswaarde hebben voor de basisregistratie ondergrond. In sommige gevallen is in WaterML geen attribuut gedefinieerd voor een bepaald grondwaterstandgegeven dat in de basisregistratie ondergrond wel opgenomen moet worden. In die gevallen is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘parameter’ uit WaterML die het mogelijk maakt om extra gegevens op te nemen. In de gegevensdefinitie is het verschil tussen verplichte gegevens, optionele gegevens en parameters uit WaterML niet zichtbaar.

De WaterML standaard bevat een aantal verplichte attributen die in de basisregistratie ondergrond een vaste waarde hebben of afleidbaar zijn. Ook deze attributen dienen door de bronhouder of dataleverancier aangeleverd te worden. Deze attributen worden niet afgeleid door de basisregistratie ondergrond. Dit garandeert namelijk dat op WaterML gebaseerde software van dataleveranciers, waarmee grondwaterstandonderzoeken worden aangeleverd, direct gebruikt kan worden, zonder dat deze aangepast moet worden.

1.5. Belangrijkste entiteiten

In deze paragraaf wordt een beschrijvende toelichting geven op de gegevensinhoud van de belangrijkste entiteiten. De expliciete definities zijn te vinden in de tabellen van de gegevensdefinitie in artikel 1. Als eerste wordt de hoofdentiteit beschreven, daarna de overige entiteiten.

1.5.1. Grondwaterstandonderzoek

Het registratieobject Grondwaterstandonderzoek bevat de, van een beoordelingsresultaat voorziene, tijd-meetwaardereeks(en) van de berekende waterstand in meter ten opzichte van NAP, in een bepaald filter van een grondwatermonitoringput. Uitgangspunt is dat een grondwaterstandonderzoek één bronhouder heeft, maar wel uitgevoerd kan zijn ten behoeve van meerdere grondwatermonitoringnetten die van één of meerdere bronhouders kunnen zijn.

De gegevens van een grondwaterstandonderzoek ontstaan gedurende de ‘levensduur’ van het onderzoek, dat wil zeggen: gedurende de monitoringsperiode. Een belangrijk uitgangspunt voor dit registratieobject is dat er op min of meer vastomlijnde momenten (deel)gegevens geregistreerd worden als er daartoe ‘aanleidingen’ zijn. Voorbeelden van aanleidingen zijn: het starten van het grondwaterstandonderzoek, het beschikbaar komen van een uitgelezen tijd-meetwaardereeks die voorlopig of volledig is beoordeeld, het wijzigen van het type meetinstrument of de meetprocedure en het beëindigen van het grondwaterstandonderzoek. Het resultaat van een grondwaterstandonderzoek wordt dus niet in één keer geregistreerd, na beëindiging van het monitoren. De complete set van aanleidingen die zich voordoen gedurende de levensduur van het grondwaterstandonderzoek, en de daaruit af te leiden inhoud van berichten, zullen worden beschreven in de berichtencatalogus. In deze berichtencatalogus worden ook de mogelijke correctieberichten beschreven.

Door het werkveld is de wens uitgesproken om (sets van) meetgegevens zo snel mogelijk voor gebruikers beschikbaar te hebben. Afgesproken is daarnaast dat meetgegevens die via telemetrie beschikbaar komen niet frequenter dan dagelijks worden aangeleverd.

De meetgegevens van een bepaalde periode zijn samen gebundeld in een observatie (zie de volgende paragraaf). Een grondwaterstandonderzoek wordt gedurende de levensduur steeds aangevuld met nieuwe observaties.

Een grondwaterstandonderzoek kan ten behoeve van meer dan één monitoringdoel worden uitgevoerd. Dit betekent dat een onderzoek in het kader van meerdere grondwatermonitoringnetten tegelijk uitgevoerd kan zijn. In het registratieobject grondwatermonitoringnet worden het doel van de monitoring (monitoringdoel) en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt (kader aanlevering) geregistreerd. In het registratieobject grondwaterstandonderzoek wordt het monitoringdoel en het wettelijk kader waar dit doel uit volgt niet geregistreerd. Met de verwijzing van het grondwaterstandonderzoek naar één of meer grondwatermonitoringnetten (zie paragraaf 1.2 Domein grondwatermonitoring in de BRO) is het doel en het wettelijk kader van het grondwaterstandonderzoek indirect geregistreerd. De verwijzing naar het grondwatermonitoringnet wordt gemaakt op basis van het BRO-ID van het grondwatermonitoringnet.

Bij een grondwaterstandonderzoek ligt de verwijzing vast naar de monitoringbuis waarin het onderzoek is uitgevoerd (zie paragraaf 1.2 Domein grondwatermonitoring in de BRO). De verwijzing wordt gemaakt op basis van het BRO-ID van de grondwatermonitoringput in combinatie met het buisnummer van de monitoringbuis waarin het grondwaterstandonderzoek is uitgevoerd. De diepte van het filter van de monitoringsbuis is geregistreerd via de verwijzing naar de monitoringbuis.

Van elk grondwaterstandonderzoek wordt vastgelegd wat de datum is van de eerste meting (datum eerste meting) en wat de datum is van de meest recente meting (datum recentste meting) van het gehele onderzoek. Beide data worden door de basisregistratie ondergrond afgeleid uit de aangeleverde gegevens. Bij elke aanvullende levering van grondwaterstanden wordt door de basisregistratie ondergrond gecheckt of de begindatum van de observatieperiode van de aanvullende levering vόόr de geregistreerde datum eerste metingligt.Wanneer dat het geval is, wordt de datum eerste meting vervangen door de begindatum van de observatieperiode van de aanvullende levering. Wanneer dat niet het geval is, blijft de datum eerste meting ongewijzigd. Ook wordt bij elke aanvullende levering van grondwaterstanden door de basisregistratie ondergrond gecheckt of de einddatum van de observatieperiode van de aanvullende levering na de geregistreerde datum recentste meting ligt. Wanneer dat het geval is, wordt de datum recentste meting vervangen door de einddatum van de observatieperiode van de aanvullende levering.

1.5.2. Observatie

De entiteit observatie omvat het geheel van gegevens en kenmerken van de activiteiten die geleid hebben tot het bepalen van waterstanden in een bepaalde periode. De inhoud van de entiteit observatie wordt hieronder toegelicht. De observatie heeft als resultaat een reeks tijd-meetwaardeparen (Tijdmeetwaardereeks) van de waterstand. Het grondwaterstandonderzoek wordt in de loop der tijd aangevuld met observaties die elk een meetperiode, een observatieperiode, omvatten. Van elke observatie wordt een ID vastgelegd, het observatie ID. Dit is een door de bronhouder te bepalen ID dat de observatie uniek identificeert. Dit unieke ID kan bijvoorbeeld gebruikt worden om in een later stadium een correctie in de observatiegegevens te registreren. Met behulp van het observatie ID kan in dat geval geïdentificeerd worden welke observatie gecorrigeerd moet worden.

Een bronhouder laat bijvoorbeeld eens per kwartaal de datalogger uitlezen. Omdat met het werkveld is afgesproken dat gegevens zo snel mogelijk, na een eventuele eerste beoordeling, in de basisregistratie ondergrond geregistreerd worden, zal de bronhouder de uitgelezen gegevens van één kwartaal als één observatie aanleveren aan de basisregistratie ondergrond. De bronhouder kan er ook voor kiezen de uitgelezen gegevens van een kwartaal op te knippen in bijvoorbeeld drie observaties van elk één maand. In het eerste geval overspant de observatie een periode en een reeks van tijd-meetwaardeparen van drie maanden. In het tweede geval overspant de observatie één maand aan gegevens. Een observatie kan later niet aangevuld worden met additionele tijd-meetwaardeparen. Een aanvullende levering van bijvoorbeeld het volgende kwartaal zal een nieuwe observatie zijn die de nieuwe meetgegevens bevat.

Het observatie ID heeft een domein van het type tekst en mag maximaal 40 tekens bevatten. Dit geeft de bronhouder de mogelijkheid zelf een code of naam aan het ID te geven die herkenbaar is en/of past in de werkwijze van de bronhouder.

Conform WaterML wordt het tijdsvenster waarin de meetwaarden zijn gedaan vastgelegd. Dit is de periode tussen de eerste en de laatste meting van de tijd-meetwaardereeks die het resultaat is van de observatie. Deze observatieperiode wordt gevormd door de begindatum en de einddatum van de tijd-meetwaardereeks. De bronhouder of dataleverancier kan deze data afleiden van het tijdstip van de eerste en de laatste meting uit de reeks.

.1.5.2.1 Metadata observatie

Elke observatie heeft een aantal metadata gegevens, de Metadata observatie. Deze metadata bevat, conform WaterML, de datum waarop de metadata tot stand zijn gekomen: datum metadata. Deze datum wordt door de bronhouder of dataleverancier afgeleid van het gegeven tijdstip resultaat van de entiteit Observatie.

Het observatietype beschrijft de reden van het plaatsvinden van de observatie. Hier worden twee typen onderscheiden namelijk de reguliere meting en de controlemeting. De controlemeting wordt uitgevoerd ter controle van een reeks van reguliere metingen met een hoge(re) frequentie. De controlemeting is veelal een handpeiling. Alle andere metingen betreffen reguliere metingen. De reguliere meting kan door zowel een sensor als handmatig worden gedaan. De reden van meten ligt bij reguliere metingen vast in het monitoringdoel, een attribuut van het grondwatermonitoringnet waarnaar wordt verwezen.

Onderdeel van de metadata is verder de mate beoordeling waarbij de mate wordt vastgelegd waarin de reeks van tijd-meetwaarden, die het resultaat zijn van de observatie, zijn beoordeeld. Hier zijn twee beoordelingsniveaus gedefinieerd. Naast volledig beoordeelde tijd-meetwaardereeksen bestaat de mogelijkheid om nog niet volledig, of niet beoordeelde tijd-meetwaardereeksen te registreren in de basisregistratie ondergrond. Zowel bij niet beoordeelde reeksen als bij niet volledig beoordeelde reeksen wordt een mate beoordeling: voorlopig geregistreerd. Of al een voorlopige beoordeling heeft plaatsgevonden hangt af van de gebruikte beoordelingsprocedure. De belangrijkste reden voor het toevoegen van deze voorlopige tijd-meetwaardereeksen is de wens om meetgegevens zo snel mogelijk voor gebruikers beschikbaar te hebben. Onder voorlopige tijd-meetwaardereeksen vallen bijvoorbeeld gegevens die (vrijwel) automatisch, uit telemetriesystemen aan het bronhouderportaal worden doorgezet, bijvoorbeeld binnen één of enkele dagen. Maar ook tijd-meetwaardereeksen waarbij, afhankelijk van de gevolgde beoordelingsprocedure, bijvoorbeeld na een jaar een volledige beoordeling plaats vindt, kunnen als voorlopige tijd-meetwaardereeksen al eerder in de basisregistratie ondergrond worden opgenomen, eventueel na een eerste, voorlopige beoordeling.

Als een tijdreeks van een grondwaterstandonderzoek zowel voorlopig als volledig wordt beoordeeld dan worden zowel de voorlopig beoordeelde tijd-meetwaardereeks als ook volledig beoordeelde tijd-meetwaardereeks ‘naast elkaar’ in de basisregistratie ondergrond geregistreerd. Beide gegevenssets zijn daarmee beschikbaar voor de gebruiker.

Controlemetingen dienen ter controle van de reguliere metingen. Het onderscheid in de mate van beoordeling is voor controlemetingen daarom niet, of minder van belang en wordt niet in de basisregistratie ondergrond opgenomen. Voor beide observatietypen dient het attribuut status kwaliteitscontrole (zie paragraaf Metadata tijdmeetwaardepaar) en het attribuut beoordelingsprocedure (zie paragraaf Observatieproces) wel aanwezig te zijn.

De observatieperiode van een reguliere meting met een mate van beoordeling, volledig beoordeeld, mag niet overlappen met de observatieperiode van een andere observatie met hetzelfde observatietype en dezelfde mate van beoordeling. De observatieperiode van een reguliere, voorlopige tijd-meetwaardereeks mag eventueel wel overlappen met de observatieperiode van een andere reguliere, voorlopige tijd-meetwaardereeks. Bij een voorlopige tijd-meetwaardereeks kan het namelijk voorkomen dat de tijdsverschuiving van een niet, of niet goed functionerende klok nog niet is hersteld waardoor er overlap met de observatieperiode van een andere observatie kan voorkomen. Bij controlemetingen mag de observatieperiode van verschillende observaties eventueel ook overlappen.

Het tijdstip resultaat van de entiteit Observatie is, conform WaterML, het tijdstip waarop het laatste proces is afgerond. Het betreft hier het laatste proces dat gebruikt is bij de totstandkoming van de waterstand in meter ten opzichte van NAP. In de praktijk wordt dit tijdstip veelal niet genoteerd. In de basisregistratie ondergrond wordt daarom bij het in WaterML verplichte attribuut tijdstip resultaat het volgende geregistreerd:

  • Bij een observatie van het type controlemeting: het tijdstip waarop de meting is gedaan. Dit betekent dat bij een losse controlemeting het tijdstip resultaat gelijk is aan het tijdstip waarop de meting is gedaan, het tijdstip meting. Het kan ook voorkomen dat de controlemeting wordt gevormd door een reeks van metingen. De observatie van het type controlemeting krijgt in dit geval het tijdstip resultaat dat overeenkomt met het tijdstip van de meest recente meting in deze observatie ofwel de laatste meting van de reeks.

  • Bij een observatie van het type reguliere meting met een mate van beoordeling, voorlopig: het tijdstip van de laatste meting van de reeks. Bijvoorbeeld: Een observatie met een reeks gegevens die via telemetrie zijn verkregen, zonder te zijn beoordeeld, wordt geregistreerd. Deze observatie heeft mate van beoordeling: voorlopig. De observatie bevat een reeks van tijd-meetwaardeparen. Het tijdstip van de meest recente meting van de reeks wordt gebruikt voor het tijdstip resultaat.

  • Bij een observatie van het type reguliere meting met een mate van beoordeling, volledig beoordeeld: het tijdstip waarop de beoordeling is afgerond. Bijvoorbeeld: Een observatie met reeks gegevens die via telemetrie zijn verkregen is definitief beoordeeld en wordt geregistreerd. Deze observatie heeft mate van beoordeling: definitief beoordeeld. De datum en het tijdstip waarop de definitieve beoordeling is afgerond, wordt geregistreerd als tijdstip resultaat.

De uitvoerder is de partij die voor de bronhouder geldt als verantwoordelijk voor de uitvoering van de waterstandmeting. In WaterML is het verplicht hier gegevens van een organisatie vast te leggen die bestaan uit een aantal verplichte attributen: de organisatienaam en de rol van deze organisatie in het grondwaterstandonderzoek. De rol ligt opgesloten in de naam van dit attribuut: uitvoerder. In GLD voegen we hier, ten opzicht van WaterML, de identificatie van de uitvoerder aan toe. De identificatie wordt, zoals bij andere registratieobjecten in de basisregistratie ondergrond, vastgelegd middels het KvK-nummer van de onderneming of de maatschappelijke activiteit, of het equivalent van het KvK-nummer in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland.

.1.5.2.2 Gerelateerde observaties

Een observatie die resulteert in een volledig beoordeelde tijd-meetwaardereeks is (vaak) gebaseerd op één of meer eerder geregistreerde observaties, namelijk de observatie(s) met een voorlopige tijd-meetwaardereeks waarop de observatie is gebaseerd en/of één of meer observaties met een controlemeting die gebruikt zijn tijdens de beoordeling. Bij een observatie met een volledig beoordeelde tijd-meetwaardereeks moet in dat geval geregistreerd worden dat de observatie gerelateerd is aan één of meer andere observaties indien deze gerelateerde observaties aanwezig zijn.

Het kan echter in de praktijk ook voorkomen dat de voorlopig beoordeelde observatie(s) ontbreken. Ook controlemetingen die normaal gesproken gebruikt worden bij de beoordeling kunnen ontbreken. In deze gevallen kunnen gerelateerde observaties ontbreken.

Ook bij een observatie die resulteert in een voorlopige tijd-meetwaardereeks kan gebruik gemaakt zijn van één of meer observaties met een controlemeting. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij gegevens die zijn uitgelezen uit een datalogger en die een voorlopige beoordeling hebben ondergaan. In dat geval wordt de observaties met een voorlopige tijd-meetwaardereeks gerelateerd aan één of meer observaties met een controlemeting. Indien de controlemetingen ontbreken, worden geen gerelateerde observaties geregistreerd bij een voorlopig beoordeelde observatie.

Observaties die resulteren in een controlemeting zijn zelfstandige waarnemingen en worden niet gerelateerd aan andere observaties.

Bij het registreren van gerelateerde observaties wordt gebruik gemaakt van het observatie ID van deze gerelateerde observaties. Bij de aanlevering zal een check uitgevoerd worden of de aangeleverde observatie ID(s) bij het betreffende grondwaterstandonderzoek in de LV-BRO bekend zijn als observatie ID(s).

1.5.3. Observatieproces

In het observatieproces worden de kenmerken van de processen die resulteren in de uiteindelijke meetwaarden vastgelegd. Onderdeel van het observatieproces is het observatieproces ID. Dit is een door de bronhouder of dataleverancier te bepalen tekst van maximaal 40 karakters die de kenmerken van een observatieproces uniek identificeren. Binnen het registratieobject moet dit ID uniek zijn. Het observatieproces ID kan bijvoorbeeld gebruikt worden bij aanvullende leveringen van een Grondwaterstandonderzoek: Wanneer een observatie wordt aangeleverd die dezelfde observatieproceskenmerken heeft als een observatie die al geregistreerd is, kan de bronhouder/ dataleverancier ervoor kiezen om niet alle observatieproceskenmerken opnieuw aan te leveren maar in plaats daarvan te verwijzen naar het reeds geregistreerde observatieproces door alleen het observatieproces ID van het reeds geregistreerde observatieproces aan te leveren. De overige observatieproceskenmerken hoeven in dit geval niet opnieuw aangeleverd te worden.

De meetprocedure is onderdeel van het observatieproces. Het betreft de procedure of het werkvoorschrift dat gehanteerd is bij de observatie voor de grondwatermonitoring. In deze procedure staan de afspraken waaronder de observatie is uitgevoerd. De procedures zijn opgesomd in een waardelijst.

Het type meetinstrument beschrijft het meetinstrument waarmee de metingen in de monitoringbuis zijn uitgevoerd. In het geval van sensoren betreft het hier het type sensor. Wanneer een apparaat uit meerdere sensoren bestaat, wordt het type sensor bedoeld, niet het apparaat.

Bij het type meetinstrument: druksensor, zijn er globaal twee typen te onderscheiden, de relatieve druksensor en de absolute druksensor. Een relatieve druksensor meet de waterdruk met één enkele sensor. De invloed van de luchtdruk wordt door middel van een capillair in de kabel genivelleerd. Bij dit type druksensor wordt bij type luchtdrukcompensatie geregistreerd: capillair.

Bij een absolute druksensor zijn voor het bepalen van uitsluitend de waterdruk twee sensoren noodzakelijk. De absolute druksensor meet de som van de waterdruk en de luchtdruk. Voor luchtdruk moet rekenkundig gecompenseerd worden. Dit betekent dat naast de absolute druksensor een sensor noodzakelijk is die de luchtdruk meet. Er zijn verschillende manieren waarop de rekenkundige gecompenseerd wordt. Dit wordt vastgelegd bij het attribuut type luchtdrukcompensatie. In sommige gevallen zijn de sensor die de absolute druk meet en de sensor die de luchtdruk meet geïntegreerd in één apparaat. In dit geval wordt de rekenkundige compensatie soms al in het apparaat gedaan. Het type luchtdrukcompensatie betreft dan: putlocatiemeting.

Het procestype is in WaterML een attribuut dat verplicht wordt opgenomen. Om die reden is dit attribuut ook in het grondwaterstandonderzoek opgenomen. Het procestype geeft aan wat het laatste type proces is dat is uitgevoerd voor de bepaling van het eindresultaat. WaterML heeft een vaste waardelijst voor het procestype: simulatie, handmatige methode, sensor, algoritme en onbekend. Op dit moment wordt in het grondwaterstandonderzoek alleen de waterstand in meter ten opzichte van NAP vastgelegd en geen ruwe meetwaarden. De bepaling van de waterstand ten opzichte van NAP is altijd een berekening. Daarom wordt hier een vaste waarde ingevuld: algoritme. Indien in de toekomst ook ruwe metingen worden vastgelegd, kan hier ruimte worden gemaakt voor een waardelijst.

De individuele tijd-meetwaardeparen van de reguliere metingen worden onder andere beoordeeld aan de hand van de controlemetingen. Hoe dit proces van beoordelen van de kwaliteit van de tijd-meetwaardeparen verloopt, is beschreven in een werkvoorschrift of procedure, de beoordelingsprocedure. Bij het moment van vaststellen van versie 1.0 van de catalogus is er een aantal procedures beschreven en beschikbaar. Voor de partijen die deze procedures niet gebruiken maar op een andere, niet beschreven wijze beoordelen, is er de mogelijkheid om aan te geven dat beoordeeld is op basis van het oordeel van een deskundige. Omdat het voor een gebruiker waardevol is om te weten op welke wijze er is beoordeeld, is het is de bedoeling dat de waardelijst van beoordelingsprocedures wordt aangevuld ten behoeve van volgende versies van de catalogus.

1.5.4. Tijdmeetwaardereeks

Tijd-meetwaardeparen worden gegroepeerd in een Tijdmeetwaardereeks. Eén observatie leidt tot één tijd-meetwaardereeks, waarbij alle tijd-meetwaardeparen in de reeks dezelfde observatie-eigenschappen hebben. Het is ook mogelijk dat de tijd-meetwaardereeks uit één tijd-meetwaardepaar bestaat. Het is waarschijnlijk dat dit bijvoorbeeld bij controlemetingen het geval zal zijn.

Van elke tijd-meetwaardereeks wordt een ID vastgelegd, het tijdmeetwaardereeks ID. Dit is een door de bronhouder te bepalen ID dat de tijd-meetwaardereeks uniek identificeert. Binnen het registratieobject moet dit ID uniek zijn.

De tijd-meetwaardeparen in de reeks moeten in oplopende chronologische volgorde in de reeks worden geplaatst.

1.5.5. Tijdmeetwaardepaar

Het Tijdmeetwaardepaar bevat het tijdstip waarop is gemeten: het tijdstip meting, in combinatie met de waterstand in meter ten opzichte van NAP zoals berekend uit een meting in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput: de waterstand.

.1.5.5.1 Metadata tijdmeetwaardepaar

Elk tijd-meetwaardepaar heeft een aantal metadata gegevens, Metadata tijdmeetwaardepaar. Deze metadata bevat onder andere het eindresultaat van de beoordeling zoals uitgevoerd conform de beoordelingsprocedure. Deze statuskwaliteitscontrole geeft het eindoordeel van de bronhouder over de kwaliteit van een individuele meting. Niet alleen bij een volledig beoordeelde observatie maar ook bij observaties van het observatietype controlemeting en observaties met een mate van beoordeling voorlopig, is de statuskwaliteitscontrole aanwezig. In de beoordelingsprocedure is opgenomen welke controles en beoordeling er voor elk observatietype en voor elke mate van beoordeling wordt uitgevoerd. Alleen in het geval de observatie het observatietype reguliere meting heeft en een mate beoordeling: voorlopig, is het mogelijk om bij de status kwaliteitscontrole nogNietBeoordeeld te registreren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij gegevens die via telemetrie zijn verkregen en die zonder beoordeeld te zijn, worden geregistreerd in de basisregistratie ondergrond.

In WaterML is een attribuut (quality) met een waardelijst (DataQualityCode) gedefinieerd voor de kwaliteit van de resultaten. Voor het grondwaterstandonderzoek is er echter voor gekozen om dit attribuut met waardelijst niet te gebruiken. In plaats daarvan is een eigen parameter met een eigen codelijst opgesteld, de statuskwaliteitscontrole. De reden hiervan is dat er voor het grondwaterstandonderzoek en het grondwaterkwaliteitsonderzoek een uitgebreide analyse is gedaan naar de mogelijke kwaliteit van de resultaten. Dit heeft geresulteerd in een waardelijst voor de status kwaliteitscontrole die geldt voor zowel het grondwaterkwaliteitsonderzoek als het grondwaterstandonderzoek. De waarden en de definities van de waarden op deze waardelijst komen niet geheel overeen en zijn in sommige gevallen niet één-op-één te vertalen in de waarden op de waardelijst van WaterML.

Een waarde (van de waterstand) die buiten het meetbereik van de meetopstelling valt, betreft een gecensureerde waarde. De term gecensureerde waarde heeft in de statistiek een specifieke betekenis. Het geeft aan dat de waarde van een variabele niet exact bekend is of niet exact bepaald kon worden, maar dat wel duidelijk is dat deze zich boven of juist beneden een bepaalde limiet bevindt. Bij een grondwaterstandonderzoek is dit bijvoorbeeld het geval bij een drooggevallen sensor: de waarde van de waterstand kan niet exact worden gegeven maar wel is duidelijk dat de waterstand zich onder het niveau van de inhangdiepte van de sensor bevindt.

Het attribuut waterstand heeft in het geval van een gecensureerde meting geen waarde. Metingen die buiten het meetbereik vallen geven desondanks een waardevol inzicht in de situatie van het grondwater ter plaatse van de monitoringbuis. Daarom zijn in de metadata van het tijd-meetwaardepaar de attributen censuurreden en censuurlimietwaarde opgenomen. Wanneer de waterstand geen waarde heeft, moeten deze attributen gevuld zijn. De censuurreden blijft beperkt tot kleiner dan limietwaarde of groter dan limietwaarde. Het niveau van de limietwaarde die over- of onderschreden wordt, wordt als censuurlimietwaarde opgenomen. Hieronder zijn een aantal voorbeelden gepresenteerd, waarin sprake is van gecensureerde waarden. Daarnaast zijn in figuur 5 een tweetal situaties weergegeven van gecensureerde metingen.

Bijlage 264821.png
Figuur 5: Gecensureerde waarden in het geval van droogval sensor en overlopen peilbuis.

In het linkerdeel van bovenstaande figuur is het verloop in de tijd van de grondwaterstand/stijghoogte aangegeven zoals in de ondergrond op kan treden. De grondwaterstand/stijghoogte in de ondergrond zal zich niet laten reguleren door de meetopstelling, waarbij de meetopstelling in dit geval de combinatie van de monitoringbuis en de druksensor betreft. Het rechter deel van de figuur geeft de tijd-meetwaardereeks weer van de waterstand in de monitoringbuis. Waterstanden in de monitoringbuis onder het niveau van de druksensor kunnen niet worden gemeten. In dat geval is de censuurreden: kleiner dan limietwaarde en de censuurlimietwaarde is het niveau van de sensor in meter ten opzichte van NAP.

Bij waterstanden in de monitoringbuis hoger dan de bovenkant van de buis zal de monitoringbuis overlopen. Ervan uitgaande dat geen drukdop of kweldop is toegepast, kunnen hogere waterstanden dan bovenkantbuis niet worden gemeten. In dat geval is de censuurreden groter dan limietwaarde en de censuurlimietwaarde is het niveau van bovenkantbuis van de monitoringbuis in meter ten opzichte van NAP.

In het geval dat de waterstand in de monitoringbuis wordt gemeten door middel van handpeilingen (met een meetlint of ander handapparaat), worden gecensureerde metingen veroorzaakt door monitoringbuis gerelateerde aspecten. Dit betreffen bovenkant monitoringsbuis (zie ook figuur 5) en droogval van het filter van de monitoringsbuis: als het grondwaterniveau lager is dan de onderkant van het geperforeerde deel van de monitoringbuis. In dat geval is de censuurreden: kleiner dan limietwaarde en het niveau van de onderkant van het filter is de censuurlimietwaarde.

Bij druksensormetingen gelden aanvullende censuurredenen die samenhangen met het meetbereik van de druksensor. Het sensormaximum kan bijvoorbeeld worden overschreden. Dit doet zich voor wanneer het sensormaximum kleiner is dan bovenkantbuis óf de monitoringbuis aan de bovenkant afgesloten is door een drukdop of kweldop. De censuurreden is: groter dan limietwaarde en het niveau van het sensormaximum is de censuurlimietwaarde. Zoals hierboven reeds genoemd, kan het ook voorkomen dat een druksensor is drooggevallen.

Er is een aantal complicerende factoren waar de dataleverancier of bronhouder alert op dient te zijn. Hieronder worden er een aantal genoemd.

In de praktijk kan er sprake zijn van een combinatie van oorzaken van gecensureerde metingen, namelijk monitoringbuis gerelateerde en sensor gerelateerde oorzaken. Bijvoorbeeld kan zowel het filter als de sensor zijn drooggevallen.

Bij een drooggevallen filter bestaat het risico dat wel een waterstand in de monitoringbuis wordt gemeten, dit kan stagnerend water in een zandvang zijn. Om dit aspect te onderkennen, moeten de metingen en de filterstelling beide worden beschouwd.

Zoals eerder genoemd, bestaan er twee typen druksensoren, namelijk relatieve druksensoren en absolute druksensoren. Ten aanzien van gecensureerde metingen is er een duidelijk verschil tussen beide type sensoren. Het maximale drukbereik van relatieve druksensoren komt overeen met een vaste maximale waterdruk en daarmee een vaste maximale waterstand. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstand die kan worden gemeten een constant niveau is. Dit niveau hangt alleen nog af van het niveau (nulpunt) van de druksensor. De absolute druksensor meet de som van lucht- en waterdruk. Hierdoor is de maximale meting van de waterdruk afhankelijk is van de heersende luchtdruk op dat moment. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstand die kan worden gemeten geen constant niveau is.

De uiterste grenzen (de censuurlimietwaarden) zijn afhankelijk van de specificaties van de gebruikte sensor. Benadrukt wordt dat deze grenzen niet alleen van toepassing zijn voor druksensoren, maar voor type sensoren zoals de akoestische- en de radarsensor. Van belang is dat gebruiker van sensoren zich hiervan bewust is.

Het interpolatietype is in WaterML een attribuut dat verplicht wordt opgenomen. Om die reden is dit attribuut ook in het grondwaterstandonderzoek opgenomen. Het interpolatietype geeft aan wat de aard is van de relatie tussen het tijdstip en de meetwaarde. Deze relatie en de wijze van interpoleren kan bijvoorbeeld voor visualisatie en/of aggregatie van belang zijn. WaterML heeft een vaste waardelijst voor het interpolatietype. Het kan bijvoorbeeld het maximum of het minimum of het gemiddelde zijn over het gemeten interval. We leggen in de basisregistratie ondergrond de feitelijke waarnemingen vast en daarom wordt hier de vaste waarde: discontinu ingevuld. Het is aan de gebruiker te beoordelen of en hoe hij de meetwaarden eventueel wil interpoleren of aggregeren. Indien in de toekomst ook andere metingen met andere interpolatietypen worden vastgelegd, kan hier ruimte worden gemaakt voor een waardelijst.

1.6. Impact kwaliteitsregime IMBRO/A

In het verleden waren de werkprocessen en middelen rond het grondwaterwaterstandonderzoek anders dan ze nu zijn. Bij de aanlevering van historische gegevens wordt geaccepteerd dat een aantal formeel verplichte gegevens geen waarde heeft. Voor deze gegevens wordt het IMBRO/A-regime gehanteerd en dat kent minder strikte regels. Het betreft authentieke gegevens waarvan de betrouwbaarheid en herkomst eenduidig moet zijn. Daarom is de samenhang tussen de attributen mate beoordeling, de beoordelingsprocedure en de status kwaliteitscontrole bij IMBRO/A gegevens hetzelfde als bij IMBRO gegevens.

Wanneer bij historische gegevens onduidelijk is of de tijd-meetwaardereeks is beoordeeld, krijgen deze gegevens een mate beoordeling waarde ‘onbekend’. In dit geval is het tevens onbekend welke beoordelingsprocedure er is gebruikt. De status kwaliteitscontrole zal in dit geval ook ‘onbekend’ moeten zijn.

Het is mogelijk dat een bronhouder weet dat zijn historische gegevens destijds beoordeeld zijn en hoewel er niet per tijd-meetwaardepaar een uitkomst van de beoordeling is opgeslagen, weet de bronhouder dat de gegevens destijds zijn goedgekeurd, bijvoorbeeld omdat ze anders niet in het gegevensbeheersysteem waren opgeslagen. De bronhouder geeft in dit geval aan dat de mate beoordeling ’volledig beoordeeld’ is. Afhankelijk van wat de bronhouder nog weet van de beoordelingsprocedure kan hij aangeven dat de beoordelingsprocedure ‘oordeel deskundige’ is, maar ook ‘onbekend’ is mogelijk. Daarnaast geeft de bronhouder in dit geval aan dat de tijd-meetwaardeparen een status kwaliteit controle ‘goedgekeurd’ hebben. Wanneer de bronhouder onzeker is over de uitkomst van de beoordeling van destijds, kan hij ook aangeven dat de status kwaliteitscontrole ‘onbekend’ is. Het tijdstip resultaat wordt bij een volledig beoordeelde meetreeks gedefinieerd als het tijdstip waarop de beoordeling is afgerond. In dit geval gaat het om de beoordeling van destijds en kan, afhankelijk van de beschikbaarheid van dit gegeven, een voor IMBRO/A geldende OnvolledigeDatum worden ingevuld.

Het kan ook voorkomen dat historische gegevens voorafgaand aan registratie in de basisregistratie ondergrond nog in retroperspectief worden beoordeeld met het doel de tijd-meetwaardeparen een status kwaliteitscontrole te geven. In dit geval heeft dat ook consequenties voor de mate beoordeling, die wordt daarmee volledig beoordeeld. Het is mogelijk dat geen ‘huidige’ beoordelingsprocedure gevolgd kan worden maar dat er een alternatieve beoordeling van deze historische gegevens zal plaats vinden. Er dient in dat geval te worden gekozen voor ‘oordeel deskundige’. Het tijdstip resultaat is in dit geval het tijdstip waarop de beoordeling die achteraf wordt gedaan, is afgerond.

1.7. Hiërarchie in gebruiksplicht

Er worden in het grondwaterstandonderzoek verschillende stadia van de gegevens over de waterstand vastgelegd. Op dit moment zijn dat volledig beoordeelde gegevens en voorlopige gegevens. Dit betekent dat er van een meting op een bepaalde datum, op een bepaald tijdstip verschillende meetwaarden geregistreerd kunnen zijn in de basisregistratie ondergrond, een voorlopige meetwaarde en een volledig beoordeelde meetwaarde. De volledig beoordeelde meetwaarde heeft alle in het beoordelingsprocedure vermelde controles ondergaan en is daardoor, in samenhang met het attribuut status kwaliteitscontrole, betrouwbaarder dan de voorlopige meetwaarde die geen of niet alle controles heeft ondergaan. De hiërarchie van de juridische gebruiksplicht is daarom als volgt:

  • 1. Volledig beoordeelde gegevens. Indien deze er (nog) niet zijn:

  • 2. Voorlopige gegevens. Indien deze er (nog) niet zijn:

  • 3. Ruwe meetgegevens (maken nu geen deel uit van de basisregistratie ondergrond).

1.8. Samenhang en consistentie tussen verschillende registratieobjecten in het Grondwaterdomein

De verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein en hun gegevens hebben samenhang. Zie de beschrijving hiervan in paragraaf 1.2,Domein grondwatermonitoring in de BRO. Op basis van de samenhang wordt er consistentie verwacht tussen de gegevens in verschillende registratieobjecten in het grondwaterdomein. Het is de verantwoordelijkheid van de bronhouder om deze consistentie te waarborgen. De basisregistratie ondergrond dwingt dit grotendeels niet af.

De basisregistratie ondergrond dwingt alleen af dat gegevens in andere registratieobjecten waarnaar verwezen wordt, ook daadwerkelijk geregistreerd zijn. Dit geldt voor de volgende verwijzingen (zie ook het plaatje in paragraaf 1.2,Domein grondwatermonitoring in de BRO):

  • Vanuit grondwatermonitoringnet, grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandonderzoek naar een buis in grondwatermonitoringput.

  • Vanuit grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandonderzoek naar grondwatermonitoringnet.

Daarnaast wordt op het volgende punt consistentie verwacht:

  • De verzameling meetpunten binnen een grondwatermonitoringnet is consistent met de grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken die in het kader van het monitoringnet zijn uitgevoerd. Dat wil zeggen: ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek is het filter in de put waarin het onderzoek plaats vindt, een meetpunt in elk grondwatermonitoringnet waaraan het betreffende onderzoek gekoppeld is.

Ook met betrekking tot kwaliteitsregime geldt een specifieke samenhang tussen gegevens van verschillende registratieobjecten.

  • Aan een grondwatermonitoringnet dat onder kwaliteitsregime IMBRO/A in de basisregistratie is geregistreerd kunnen onderzoeksgegevens (grondwatersamenstellingsonderzoeken en/of grondwaterstandonderzoeken) gekoppeld worden die ook onder kwaliteitsregime IMBRO/A vallen.

  • Van grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO moet bekend zijn in welk (wettelijk) kader ze zijn uitgevoerd, wat het doel van monitoren is en welk aspect van grondwater wordt gemonitord (kwaliteit of kwantiteit). Daarom kunnen onderzoeksgegevens onder kwaliteitsregime IMBRO alleen gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten die onder kwaliteitsregime IMBRO/A zijn geregistreerd wanneer de attributen kader aanlevering, monitoringdoel en grondwateraspect van het grondwatermonitoringnet niet de waarde ‘onbekend’ hebben.

  • Grondwatersamenstellingsonderzoeken en grondwaterstandonderzoeken onder kwaliteitsregime IMBRO/A kunnen zowel gekoppeld worden aan grondwatermonitoringnetten onder kwaliteitsregime IMBRO als onder IMBRO/A.

  • Voor de verwijzingen naar grondwatermonitoringput vanuit andere registratieobjecten gelden geen restricties. Het maakt niet uit of de grondwatermonitoringput waarnaar verwezen wordt kwaliteitsregime IMBRO of IMBRO/A heeft.

1.9. INSPIRE

Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject grondwaterstandonderzoek valt onder het INSPIRE-thema Environmental Monitoring Facilities, en om die reden moeten de gegevens in het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt voor dit registratieobject geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het registratieobject grondwaterstandonderzoek op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.

  1. De eisen die voor de gegevens van deze vorm van booronderzoek moeten gelden zijn nog niet vastgesteld. ^ [1]
  2. In de huidige versie geldt dit alleen voor de boormonsterbeschrijving. Voor boormonsteranalyse is nu maar een deel van de standaardbepalingen opgenomen. ^ [2]
  3. De eisen die voor de gegevens van deze vorm van booronderzoek moeten gelden zijn nog niet vastgesteld. ^ [3]
  4. Onder korrelskelet wordt verstaan het vaste materiaal en het daaraan gebonden water. ^ [4]
  5. De eisen die voor de gegevens van dat wandonderzoek moeten gelden zijn nog niet vastgesteld. ^ [5]
Naar boven