Antwoord
[Regeling vervallen per 14-12-2007]
Voor de vennootschapsbelasting wordt de behandeling van een (aandelen)optieregeling
jegens werknemers beheerst door artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969. De hoogte en het moment van aftrek is vastgelegd in
het derde lid van artikel 9. Uit de wetsgeschiedenis en uit deze bepaling zelf blijkt
dat voor het begrip aandelenoptieregeling wordt aangesloten bij de loonbelasting.
Dit betekent dat ingeval er voor de werknemer geen sprake is van een aandelenoptierecht,
er ook voor de vennootschap geen sprake is van een zodanig recht.
Gezien het gegeven uit de vraagstelling dat er voor de loonbelasting geen sprake is
van een aandelenoptieregeling is er voor de vennootschap eveneens geen sprake van
een aandelenoptieregeling. Artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 vindt derhalve geen toepassing.
Nu in dit bijzondere geval artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969, geen toepassing vindt, wordt teruggevallen op de algemene regel die de Hoge
Raad heeft verwoord in het arrest 16 oktober 1996, nr. 31 589, BNB 1997/47. Dit betekent
in dit geval dat het aan de werknemer toegekende recht voor de vennootschapsbelasting
aftrekbaar is op het moment van toekenning; en wel tegen de waarde in het economische
verkeer op dat moment.
Voor de volledigheid voeg ik hier nog aan toe dat het verdere waardeverloop van deze
optieverplichting geen invloed heeft op de winst van de vennootschap, vanwege het
kapitaalskarakter van de optieverplichting. Hoge Raad, 21 februari 2001, nr. 35 639,
BNB 2001/161.