Van alle emplacementen is er een drietal aan te merken als inrichting in de zin van
artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Wet milieubeheer (de vroegere
categorie A-inrichtingen van de Wet geluidhinder). Verder ligt een twintigtal emplacementen
op een gezoneerd industrieterrein. Voor die gevallen is ten aanzien van het equivalente
geluidniveau, de zoneringsregeling van de Wet geluidhinder met de daarbij behorende
mogelijkheid van hogere waarden uitgangspunt. Voor het maximale geluidniveau dient
gekeken te worden naar de Circulaire industrielawaai. Er resteren 84 emplacementen
die integraal moeten worden beoordeeld aan de hand van de Circulaire industrielawaai.
Voor emplacementen die vallen onder de Circulaire industrielawaai zal moeten worden
beoordeeld of voldaan kan worden aan de grenswaarden van de circulaire. De situatie
zal per emplacement verschillen. In een aantal gevallen zal in het stadium van vergunningverlening
duidelijk zijn dat de grenswaarden haalbaar zijn. Daarbij kan nog wel een onderscheid
worden gemaakt tussen gevallen waarin de maatregelen meteen kunnen worden getroffen
en gevallen waarin de uitvoering van maatregelen enige tijd vergt. In beide gevallen
zal de vergunning duidelijk kunnen aangeven op welk tijdstip de waarden van de circulaire
zullen gaan gelden. Bij het vastleggen van geluidniveau’s in de vergunning kan rekening
worden gehouden met de geluidsreductie die het gevolg zal zijn van de in de toekomst
te treffen voorzieningen aan het materieel.
Er zijn echter gevallen waarin een volledig inzicht in de vraag of de grenswaarden
van de Circulaire industrielawaai haalbaar zijn en met welke maatregelen, op het moment
van vergunningverlening nog zal ontbreken. De onzekerheid kan te maken hebben met
de omstandigheid dat het gaat om maatregelen waarvan de uitvoerbaarheid en haalbaarheid
op dit moment nog wordt onderzocht in PRIL 2. Het kan ook zijn dat een dermate grote
geluidreductie nodig is dat ter plekke van het emplacement een diepgaand onderzoek
nodig is naar mogelijke maatregelen, waarbij wellicht ook ingrijpende maatregelen
als overkapping of een herinrichting van het grondgebied op of rondom de emplacementslocatie
aan de orde zijn. Een definitief inzicht in de haalbaarheid van de normen van de circulaire
zal in die gevallen derhalve pas verkregen zijn als het onderzoek naar de maatregelen
per emplacement heeft plaatsgevonden.
Ik acht het van belang dat in het vervolg in deze gevallen zorgvuldig wordt nagegaan
wat de mogelijkheden zijn om in de vergunning vooralsnog uit te gaan van de heersende
geluidsbelasting. Het spreekt daarbij overigens vanzelf dat – de effecten van – die
maatregelen die met inachtneming van het alarabeginsel, reeds direct kunnen worden
genomen wel meteen in de vergunningsvoorschriften worden vastgelegd. Via procedurele
en inhoudelijke bepalingen zal vervolgens duidelijkheid moeten worden gegeven over
de weg waarlangs de waarden van de circulaire kunnen worden bereikt. Wat betreft de
noodzaak van onderzoek en de besluitvorming over de te treffen maatregelen raad ik
u aan zo veel mogelijk aan te sluiten bij het PRIL 2-onderzoek naar generieke maatregelen
en het emplacementenonderzoek.
Bovenstaande benaderingswijze geeft ruimte om aan te sluiten bij het PRIL-spoor en
tijd om de waarden van de circulaire te bereiken. Het gaat daarbij zowel om het bereiken
van de waarde voor het equivalente geluidniveau als om de piekwaarden. Die benadering
doet naar mijn mening recht aan enerzijds het belang van de NS en anderzijds het belang
van omwonenden. Emplacementen vervullen een belangrijke rol voor het openbaar vervoernet
en voor het vervoer van goederen. Ze liggen in een aantal gevallen dichtbij stationslocaties
waardoor er al snel sprake zal zijn van geluidoverlast voor omringende woonbebouwing.
Een alternatieve locatie zal veelal niet gemakkelijk voorhanden zijn. In geval van
een reeds langere tijd bestaande situatie, zal er bovendien doorgaans sprake zijn
van verworven rechten. Dat betekent dat er reden is om bij emplacementen NS de tijd
te geven om, met name in die gevallen waarin nog niet duidelijk is op welke wijze
de waarden van de circulaire kunnen worden gehaald, via een landelijke aanpak te komen
tot het treffen van maatregelen.
Zoals ik al aangaf, is het van belang dat het bevoegd gezag in de vergunning aangeeft
dat op een nader te bepalen datum de waarden van de circulaire moeten worden gehaald.
Daarbij verdient het aanbeveling om in die gevallen waarin er een duidelijke samenloop
is met het PRIL onderzoek, een zodanige datum te kiezen dat het PRIL 2 onderzoek,
maar met name ook het emplacementenonderzoek en de toekomstige besluitvorming (zie
onder 4) kunnen zijn afgerond.
Ik wil u er verder nog op wijzen dat in die gevallen waarin gaandeweg blijkt dat,
ondanks alle inspanningen van de vergunninghouder, de waarden van de circulaire niet
haalbaar zijn, artikel 8.24 van de Wet milieubeheer uitkomst kan bieden. Dat artikel
biedt de mogelijkheid aan de vergunninghouder om het bevoegd gezag te verzoeken de
beperkingen waaronder de vergunning is verleend en de voorschriften die aan de vergunning
zijn verbonden te wijzigen, aan te vullen of in te trekken. Daarbij kan het bevoegd
gezag met de kennis van dat moment over de (on)mogelijkheden om geluidreducerende
maatregelen te treffen en met inachtneming van de toekomstige besluitvorming over
de normstelling (zie onder 4), opnieuw een beslissing nemen over de maximaal toelaatbare
geluidniveau’s.
Bij een aantal emplacementen speelt naast geluidhinder ook het aspect externe veiligheid
een rol. De in deze brief voorgestelde oplossing voor de geluidproblematiek staat,
noch wat betreft het treffen van maatregelen noch wat betreft de vergunningverlening,
de oplossing van de problematiek rond externe veiligheid van emplacementen in de weg.
Over deze problematiek die wordt aangepakt in het project PAGE zal ik de Tweede Kamer
binnenkort een brief doen toekomen.