Sanctieregeling Somalië 2003

Geraadpleegd op 30-07-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-01-2014 en zichtdatum 01-02-2014.
Geldend van 03-01-2014 t/m 17-06-2014

Regeling van 19 februari 2003 betreffende een aantal beperkende maatregelen ten aanzien van Somalië

De Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op Verordening (EG) nr. 147/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 betreffende een aantal beperkende maatregelen ten aanzien van Somalië (Pb EG L 24);

Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van de Europese Unie van 10 december 2002 (2002/960/GBVB) betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië (Pb EG L 334);

Gelet op artikel 2, tweede lid, en artikel 3 van de Sanctiewet 1977,

Besluit:

Artikel 1

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 1, 2, 3 bis en 3 ter, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 147/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 betreffende een aantal beperkende maatregelen ten aanzien van Somalië (Pb EG L 24).

  • 2 Het verbod te handelen in strijd met artikel 1 van Verordening (EG) nr. 147/2003 is niet van toepassing in geval toepassing is gegeven aan artikel 2 bis of 3, eerste en tweede lid, van de verordening.

  • 3 Het verbod te handelen in strijd met artikel 2 van Verordening (EG) nr. 147/2003 is niet van toepassing in geval toepassing is gegeven aan artikel 3, derde lid, van de verordening.

  • 4 Het verbod te handelen in strijd met artikel 3 ter, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 147/2003 is niet van toepassing in geval artikel 3 ter, derde lid, van de verordening van toepassing is.

Artikel 1a

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 2, 8, 9, van Verordening (EU) nr. 356/2010 van de Raad van de Europese Unie van 26 april 2010 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, in het licht van de situatie in Somalië (Pb EU L 105).

  • 2 Een verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien artikel 3, 4, eerste lid, 5 of 6 van Verordening (EU) nr. 356/2010 van toepassing is.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden om militaire goederen, alsmede militaire technologie, aangewezen in de Uitvoeringsregeling strategische goederen 2012, dan wel onderdelen daarvan, direct of indirect te verkopen, te leveren, over te dragen aan, dan wel door of uit te voeren naar entiteiten of personen in Somalië of voor gebruik in Somalië, ongeacht het land van herkomst.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing in geval het een levering, verkoop of overdracht betreft van:

    • a. materieel dat uitsluitend bestemd is voor de ondersteuning van of het gebruik door personeel van de Verenigde Naties, met inbegrip van de bijstandsmissie van de Verenigde Naties in Somalië (UNSOM);

    • b. materieel dat uitsluitend bestemd is voor de ondersteuning van of het gebruik door de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (AMISOM);

    • c. materieel dat uitsluitend bestemd is voor de ondersteuning van of het gebruik door de strategische partners van AMISOM, die uitsluitend optreden op grond van het African Union Strategic Concept van 5 januari 2012, dan wel op grond van latere concepten, alsmede in samenwerking en in samenspraak met AMISON;

    • d. materieel dat uitsluitend bestemd is voor de ondersteuning van of het gebruik door de opleidingsmissie Somalië van de Europese Unie (EUTM);

    • e. materieel dat uitsluitend bestemd is ‘voor gebruikmaking door lidstaten of internationale organisaties wanneer deze op verzoek van de federale regering van Somalië en mits daarvan kennis is gegeven aan de secretaris-generaal, maatregelen nemen tegen piraterij en zeeroverij voor de kust van Somalië. Deze maatregelen dienen in overeenstemming met internationaal recht te zijn;

    • f. materieel, met uitzondering van goederen, genoemd in bijlage II van Besluit 2013/201/GBVB, dat uitsluitend bestemd is voor de ontwikkeling van de veiligheidstroepen van de federale regering van Somalië, en om de veiligheid van de Somalische bevolking te garanderen, mits het Sanctiecomité hiervan vijf dagen voorafgaand aan de levering, verkoop of overdracht in kennis is gesteld overeenkomstig het onder 14 en 15 van Resolutie 2111 (2013);

    • g. materieel als bedoeld in bijlage II van Besluit 2013/201/GBVB bestemd voor de federale regering van Somalië mits het Sanctiecomité voorafgaand toestemming heeft gegeven aan de levering, verkoop of overdracht;

    • h. beschermende kledingstukken, waaronder kogelwerende vesten en militaire helmen die door het VN-personeel, vertegenwoordigers van de media, medewerkers van humanitaire organisaties, en ontwikkelingswerkers en aanverwant personeel voor hun eigen bescherming tijdelijk naar Somalië wordt verzonden;

    • i. niet-dodelijke militaire uitrusting voor uitsluitend humanitaire of beschermende doeleinden waarvan de leverende staat of de internationale organisatie vijf dagen van te voren het Sanctiecomité in kennis heeft gesteld;

    • j. materieel dat uitsluitend bestemd is voor de hulp bij de ontwikkeling van de instellingen van de veiligheidssector mits het Sanctiecomité niet binnen vijf werkdagen na ontvangst van de kennisgeving een negatief besluit heeft genomen.

Artikel 2a

  • 1 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2 bis van Verordening (EG) nr. 147/2003 is, wat betreft de onderdelen a, b, c en e, de Minister van Financiën voor zover het betreft financiering en financiële bijstand, en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor zover het betreft technisch advies, bijstand of opleiding. De bevoegde autoriteit, bedoeld in voornoemd artikel 2 bis, onder d, is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 3 bis van Verordening (EG) nr. 147/2003 is de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet.

  • 2 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 356/2010 is de Minister van Financiën.

  • 3 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, en artikel 6, aanhef, van Verordening (EU) nr. 356/2010 is, wat betreft de beschikbaarstelling van bepaalde tegoeden, bedoeld in voornoemde artikelen, de Minister van Financiën.

  • 4 De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, en artikel 6, aanhef, van Verordening (EU) nr. 356/2010 is, wat betreft de beschikbaarstelling van economische middelen, bedoeld in voornoemde artikelen, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

  • 5 De bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 356/2010 zijn, elk voor het gebied waartoe hun competentie zich op grond van dat lid uitstrekt:

    • - de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

    • - de Minister van Financiën.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Buitenlandse Zaken,

J.G. de Hoop Scheffer

Naar boven