|
Preambule
|
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
1.
|
2 -13
|
Urgentie duidelijk maken
Wij juichen een herziening van de Ctgb-politiek ten aanzien van de ‘vergelijkende
analyse’ ten zeerste toe. Het feit dat het Ctgb tot nu toe geen enkele stof van deze
zwarte lijst vervangen heeft, staat in schril contrast met het onderzoek van de Universiteit
van Wageningen (Analyse landbouw-milieu implicaties amendement Vestering – WUR) waaruit
blijkt dat er in Nederland talloze alternatieven beschikbaar zijn voor pesticiden
die kandidaten voor substitutie bevatten. In het onderzoek zijn de 10 kandidaten met
het hoogste gebruik in Nederland geëvalueerd op alternatieven. Volgens de conclusies
voor de 53 pesticide/gewascombinaties zouden tegen 2025 20 combinaties gemakkelijk
vervangen kunnen worden. Voor nog eens 21 pesticide/gewascombinaties zouden zich problemen
kunnen voordoen omdat er een kleiner pesticiden pakket beschikbaar is, maar er zijn
nog steeds alternatieven aanwezig. Slechts voor twaalf pesticide/gewascombinaties
kon een impact worden beoordeeld, wat betekent dat er geen vervanging mogelijk zou
zijn. Concluderend blijkt dat slechts 22,5% van de bestrijdingsmiddel/gewascombinaties
in een vergelijkende beoordeling in Nederland momenteel geen adequaat alternatief
heeft. Dit is zelfs het geval terwijl de uitkomst van het Wageningse onderzoek gebaseerd
is op de gebrekkige EPPO-richtlijn. Deze richtlijn is aan herziening toe, omdat het
resistentiebeleid deze niet feitelijk minimaliseert, zoals vereist door de Verordening,
maar in plaats daarvan de resistentie bevordert. Zonder dit resistentiebeleid zou
het aantal alternatieven nog groter zijn.
|
Aangeven dat de EU toelating slechts voor 7 jaar is gegeven en dus vervanging urgent.
Ook de schadelijke eigenschappen noemen.
Tevens het Wageningse onderzoek noemen.
|
Op basis van uw opmerking is in de preambule van de beleidsregel een verwijzing opgenomen
naar Bijlage II, punt 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 waarin de gevaarscriteria beschreven worden.
Daarnaast is op basis van uw reactie opgenomen in de tekst dat stoffen die in aanmerking
komen om te worden vervangen een goedkeuring krijgen voor hoogstens 7 jaar.
Het onderzoek dat in de reactie wordt genoemd betreft een onderzoek naar de landbouwkundige
impact van het halveren en bijna beëindigen van het gebruik van middelen op basis
van de tien meest verkochte werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden
vervangen. In de landbouwkundige vergelijking die deel uitmaakt van de vergelijkende
evaluatie wordt per geval beoordeeld of een alternatief in de praktijk toepasbaar
is zonder onacceptabele praktische of economische gevolgen, gevolgen voor het risico
op resistentieontwikkeling of gevolgen voor kleine toepassingen.
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de landbouwkundige
vergelijking.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
2.
|
19
|
Ter verduidelijking moet hier worden vermeld dat niet-chemische methoden of middelen
niet meetellen voor de chemische diversiteit.
|
Ter verduidelijking moet hier worden vermeld dat niet-chemische methoden of middelen
niet meetellen voor de chemische diversiteit.
|
De landbouwkundige vergelijking wordt uitgevoerd op basis van het Europees vastgestelde
richtsnoer SANCO/11507/2013. Dit richtsnoer verwijst naar EPPO standard PP 1/271,
waar in het kader van resistentiemanagement gesproken wordt over chemische en niet-chemische
alternatieven.
In de landbouwkundige vergelijking wordt dus rekening gehouden met de diversiteit
van alle maatregelen en methoden, inclusief de chemische diversiteit van de middelen.
Ter verduidelijking is dit aangepast in de preambule en artikel 3 van de beleidsregel.
Zie voor meer informatie ook de algemene reactie van het Ctgb over het onderwerp resistentie
in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
3.
|
26
|
Dit moet worden gekwantificeerd ten aanzien van de afgeronde aanvragen in Nederland
en Europa.
|
Sinds [jaartal] zijn voor Nederland [x-aantal] vergelijkende beoordelingen uitgevoerd,
waarvan er [x-aantal] is afgewezen. Op EU-niveau geldt dit voor [x-aantal] van het
totaal aantal van [x-aantal] afgeronde vergelijkende beoordelingen.
|
Sinds 2015 zijn er ruim veertig aanvragen gedaan waarop de Nederlandse werkwijze voor
de vergelijkende evaluatie van toepassing was. Er is nog geen enkele keer een aanvraag
afgewezen op basis van deze evaluatie. Daarmee komt het beeld van de vergelijkende
evaluatie in Nederland overeen met het beeld dat in het REFIT rapport geschetst wordt.
Dit rapport stelt dat er 278 maal een vergelijkende evaluatie is uitgevoerd door de
lidstaten en er nog geen enkele vervanging heeft plaatsgevonden.
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel een verwijzing opgenomen
naar een Kamerbrief met de meest recente openbare gegevens.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
4.
|
28
|
De conclusie dat de vergelijkende evaluatie niet effectief is, volgt niet uit de REFIT-evaluatie.
Het evaluatierapport beperkt zich tot de conclusie dat de procedure niet efficiënt
is en leidt tot een toegenomen werklast bij de beoordelende instanties. Het verwijzen
naar effectiviteit zou veronderstellen dat de vergelijkende evaluatie per definitie
moet leiden tot afwijzingen van middelaanvragen. Dit is niet juist. Bovendien kan
het bestaan van de procedure er ook toe leiden dat geen toelating wordt aangevraagd,
indien voldoende effectieve alternatieven beschikbaar zijn.
|
In de REFIT-evaluatie van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is geconcludeerd dat de vergelijkende evaluatie zoals nu vormgegeven niet effectief
en efficiënt is.
|
Effectief betekent in deze context bijdragend aan het doel van de vergelijkende evaluatie: het – waar mogelijk – vervangen van middelen op basis van een kandidaat voor vervanging
door aanzienlijk veiligere alternatieven.
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel een verwijzing opgenomen
naar de volgende tekst uit de REFIT-evaluatie:
‘The rules for active substances that are candidates for substitution are both ineffective
and inefficient.’
|
Coördinatoren Effectief Middelen en Maatregelen Pakket van LTO, NFO, Glastuinbouw
Nederland, KAVB, BO Akkerbouw en Plantum (vanaf hier CEMMPs)
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
5.
|
29-36
|
De reden dat de comparative assessment (vergelijkende beoordeling) zoals nu vormgegeven
niet effectief en efficiënt is, kent volgens het Ctgb: ‘een aantal oorzaken, waaronder het ontbreken van voldoende beschikbare alternatieven,
zorgen rondom resistentie, de afwezigheid van openbare gegevens over alternatieven
en het ontbreken van een eenduidige methode om de veiligheid van middelen onderling
te vergelijken. Met de voorgestelde aangepaste werkwijze adresseert het Ctgb met name
het laatstgenoemde probleem.’
Het kernprobleem van de nu voorgestelde aangepaste beleidsmaatregel is dat er slechts
1 oorzaak wordt aangepakt, terwijl er een samenhang tussen de oorzaken is. Zo kan
je de veiligheid van middelen (= minder middelen) niet los zien van meer resistentie
ontwikkeling. Wij willen er dan ook voor pleiten om de samenhang te blijven zien,
omdat anders voorstellen worden gepresenteerd die sommige zorgen, met name rond resistentie
en voldoende beschikbare alternatieven, alleen maar groter maken.
|
Pas de werkwijze niet op slechts 1 probleem (het ontbreken van een eenduidige methode
om de veiligheid van middelen onderling te vergelijken) aan, maar blijf de samenhang
zien. Heb men name ook oog voor de zorgen rondom resistentie ontwikkeling en het ontbreken
van voldoende beschikbare alternatieven (voldoende middelen- en maatregelenpakket).
|
Het Ctgb onderschrijft dat verschillende elementen in samenhang moeten worden bezien.
Ook in de aangepaste werkwijze blijven veiligheid en resistentieontwikkeling een onderdeel
van de vergelijkende evaluatie.
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel duidelijker aangegeven
op welke punten de werkwijze is aangepast en waarom.
Zie ook de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over hoe rekening gehouden
wordt met het risico op resistentie-ontwikkeling.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
6.
|
36-37
|
‘De voorgestelde werkwijze biedt namelijk een eenduidige manier om vast te stellen
of er volwaardige en aanzienlijk veiligere alternatieven zijn.’: we zien in de voorgestelde
werkwijze geen voorstellen om beter vast te stellen of iets een ‘volwaardig alternatief’
is. D.w.z. is het even effectief, systemisch versus niet systemisch, kostenefficiënt,
inpasbaar in IPM, praktisch uitvoerbaar, etc. Klopt het dat er geen wijzigingen worden
voorgesteld om te bepalen of een alternatief volwaardig is?
Zo ja, dan stellen wij voor ‘volwaardig’ uit te werken met scherpere criteria, want
de huidige werkwijze voorziet daar o.i. niet in.
|
Werk ‘volwaardige alternatieven’ uit met scherpe criteria.
|
Er worden in de beleidsregel geen wijzigingen geregeld in de beoordeling van praktische
en economische nadelen. Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel
duidelijker aangegeven wat er gewijzigd is in de landbouwkundige vergelijking en wat
niet.
Zie ook de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de criteria voor
praktische en economische nadelen in het kader van de landbouwkundige vergelijking.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
7.
|
26 – 37
|
Er wordt niet aangegeven dat het EPPO richtsnoer tot stand is gekomen via belangenverstrengeling.
Volstrekt in strijd met de Verordening die een onafhankelijke beoordeling eist (Art.36).
Laten we allereerst even wat nauwkeuriger kijken naar EPPO. En dan blijkt al snel
dat er wat mis is met EPPO als het gaat over dit onderwerp vergelijkende analyse.
De industrie blijkt op grote schaal geïnfiltreerd in EPPO en heeft eigenlijk zelf
het resistentiebeleid ontwikkeld (de bakker keurt z’n eigen brood). Een beschikbaar
verslag van een EPPO-workshop uit 2009 laat zien dat er niet alleen een innige samenwerking
is tussen industrie (BASF, Syngenta) en een aantal beleidsambtenaren, maar dat de
industrie zelfs de EPPO-bijeenkomsten mede organiseert. Deze samenwerking is er al
jarenlang, zie ook een bijeenkomst in 2004 in Bologna van EPPO, georganiseerd door
de industrie (ECPA) en 2012 in Berlijn. En dat de HRAC-classificatie, die NVWA toepast,
afkomstig is van de organisatie HRAC, een 100%-industrie groep, https://hracglobal.com/who-we-are/members.
HRAC opereert ook in de EPPO-panels (2015), terwijl DuPont en Syngenta deel uitmaken
van EPPO’s resistance panels. Informatie die allemaal makkelijk op het internet te
vinden is. Het is een een-tweetje tussen industrie en een aantal beleidsambtenaren,
die mogelijk op hetzelfde spoor zitten als de industrie, achter gesloten deuren. En
strijdig met de Verordening, Art. 36, ‘The Member State examining the application
shall make an independent, objective and transparent assessment in the light of current
scientific and technical knowledge’. Wij stellen u voor het EPPO richtsnoer wegens
verregaande belangenverstrengeling niet langer toe te passen.
|
Aangeven dat de beoordeling van het Ctgb tot nu toe werd gedaan met het EPPO richtsnoer
waar vertegenwoordigers van belanghebbenden (de aanvragers) een belangrijke stem hadden
en zelfs de uitnodigende partij waren zodat elke andersdenkende geweerd kon worden
(zoals NGO’s). En dat dit EPPO richtsnoer niet langer aan de basis zal staan van het
Ctgb beleid tav. de CA (vergelijkende analyse) ivm. Art 36.
Dit geldt ook voor de resistentiepanels, HRAC en zo, nu geheel door de industrie ingevuld,
waarbij feitelijk de belanghebbende commerciele partij de regels bepaalt. Gegevens
over resistentie dienen experimenteel te worden vastgesteld en niet adfkomstig te
zijn van organisaties opgericht door de industrie waarvan de onafhankelkijkheid twijfelachtig
is.
|
De landbouwkundige vergelijking wordt uitgevoerd op basis van het Europees vastgestelde
richtsnoer SANCO/11507/2013. Dit richtsnoer verwijst naar EPPO standard PP 1/271voor
het beoordelen van de doelmatigheidsaspecten van de alternatieven. Ook de gewijzigde
werkwijze past binnen de vastgestelde Europese richtsnoeren. Op dit punt wordt de
beleidsregel niet aangepast.
Zie ook de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de landbouwkundige
vergelijking.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
8.
|
40
|
Onduidelijk is welke concrete ervaring aanleiding is voor de onderhavige herziening.
De vorige alinea duidt erop dat moet worden voorzien in een werkbare procedure om
de veiligheid van middelen onderling te vergelijken. Dat zou hier moeten worden vermeld.
|
Na een aantal jaren ervaring is duidelijk geworden dat de werkwijze toe is aan herziening,
omdat de huidige werkwijze onvoldoende praktische handvatten biedt om alternatieven
onderling te vergelijken op veiligheid.
|
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel duidelijker verwoord
wat de samenhang is tussen de aanpassing in de vergelijkende risicobeoordeling en
de overige wijzigingen in de werkwijze. De in uw reactie voorgestelde tekst is daarbij
overgenomen en aangevuld.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
9.
|
44
|
Het heeft de sterke voorkeur om voor de vergelijkende beoordeling een geharmoniseerde
aanpak in Europa te hanteren. Uit de preambule zou helder moeten worden wat de tijdlijnen
voor het Europese proces zijn en waarom het Ctgb besluit dat een nationale aanpassing
gewenst en proportioneel is. Uit de aangehaalde REFIT-evaluatie volgt dat in andere
landen vergelijkbare problematiek speelt. Waarom niet inzetten op een Europese aanpak?
|
|
Ook het Ctgb heeft de voorkeur voor een Europees geharmoniseerde aanpak. Door de huidige
onuitvoerbaarheid, inefficiëntie en ineffectiviteit en omdat niet duidelijk is wat
de tijdlijnen voor het Europese proces is, is de urgentie zodanig hoog dat het Ctgb
zich genoodzaakt voelt om nu al de eigen werkwijze aan te passen, binnen de kaders
van de huidige Europese wetgeving en de vastgestelde richtsnoeren.
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel duidelijker verwoord
waarom de aangepaste werkwijze nu wordt ingevoerd.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
10.
|
46-50
|
Het Ctgb stelt voor vooruitlopend op Europese wetgeving en/of richtsnoeren een aangepaste
nationale werkwijze voor vergelijkende beoordeling vast te stellen. We verwachten
dat hierdoor een verdere Europese disharmonisatie in voor telers beschikbaar middelenpakket
ontstaat.
Denk ook aan de wat langere termijn gevolgen als Nederland een smaller middelenpakket
heeft dan andere landen: opkomst van nieuwe ziekten/plagen/onkruiden of fysio’s; onvoldoende
bestrijding, toenemende risico’s voor voedselveiligheid en voldoende productie; verdwijnen
van teelten uit Nederland en toenemende afhankelijkheid van andere landen, etc.
|
Voer een aangepaste werkwijze voor vergelijkende beoordeling, voor zover nodig, Europees
in en niet nationaal.
|
Zie antwoord op commentaar 8 en 9.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
11.
|
54
|
Dat wijzigingsaanvragen die geen uitbreiding betreffen geen onderwerp worden van de
vergelijkende beoordeling wordt ondersteund. Echter, het voornemen is om de procedure
wel voor andere aanvragen uit te breiden. Het is wenselijk dat een dergelijke principiële
keuze – die op zichzelf niet bijdraagt aan het verbeteren van de uitvoerbaarheid van
de werkwijze – als onderdeel van het Europese proces wordt geëvalueerd.
|
De vergelijkende evaluatie zal worden uitgevoerd voor alle aanvragen voor (uitbreiding
of verlenging van) middeltoelating, inclusiefmet uitzondering van de wederzijdse erkenning
en niet-professioneel gebruik. Wijzigingsaanvragen die geen uitbreiding betreffen
zijn eveneens uitgezonderd van een vergelijkende evaluatie.
|
Het Ctgb volgt hier het geldende wettelijk kader.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
12.
|
55
|
‘Alle aanvragen voor (uitbreiding of verlenging van)’: hoe is dat nu, is dit meer
dan nu?
‘Inclusief wederzijdse erkenning’: in principe heeft het land waar de toelating vandaan
komt al vergelijkende beoordeling gedaan, dus dat is dan dubbelop. Mede in verband
met de gewenste werkbesparing zou dit achterwege gelaten kunnen worden.
|
Om tijd en kosten te besparen (ook wens van het Ctgb) vergelijkende beoordeling alleen
uitvoeren wanneer dat echt nodig is. Ook in het belang van telers/gebruikers en middelfabrikanten:
elke kostenverhoging bij beoordeling brengt het risico met zich mee dat het middel
niet meer verdedigd wordt en verdwijnt. Waarmee het middelenpakket inkrimpt en de
kleine toepassingen problematiek toeneemt. Terwijl deze middelen wel ‘toelaatbaar’
zijn!
Voer in ieder geval geen vergelijkende beoordeling uit bij wederzijdse erkenning.
|
De vergelijkende evaluatie wordt per lidstaat uitgevoerd omdat ieder land een ander
middelenpakket heeft is en de beschikbare alternatieven dus verschillen.
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel is duidelijker verwoord
wat er gewijzigd wordt in de aanvraagtypen en wat niet.
Zie ook het antwoord op commentaar 8 en 9.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
13.
|
54-56
|
Wordt gewaardeerd maar ook minor use erbij betrekken
|
Ook CA voor minor use
|
Volgens artikel 50(1d) van Verordening 1107/2009 moet rekening gehouden met de gevolgen voor kleine toepassingen bij de uitvoering
van de vergelijkende evaluatie. Als onderdeel van de implementatie van dit artikel
is in Nederland bij de invoering van de vergelijkende evaluatie besloten om deze voor
kleine gebruiken niet uit te voeren. Dit is overeenkomstig artikel 51(3) over het
faciliteren van aanvragen voor kleine gebruiken. Dit wordt niet gewijzigd in de aangepaste
werkwijze.
Op basis van uw reactie is in de preambule nu helderder beschreven welke aspecten
van de reikwijdte gewijzigd worden en welke niet.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
14.
|
57-60
|
‘Het criterium voor resistentiemanagement wordt aangepast van tenminste 5 naar tenminste 2, 3 of 4, afhankelijk van het resistentierisico van de betreffende gewas-plaagcombinatie.’;
waarbij bij laag risico op resistentie 2 werkingsmechanismen al voldoende is (art.
3.9.a).
Wij vinden dit zeer zorgelijk, gezien ook vele andere eisen die aan middelen gesteld
worden zoals integreerbaar in een IPM-systeem. In de eerdere wetgevende stukken staat
ook expliciet dat resistentie management niet in gevaar mag komen! Zie bijv. het SANCO
Guidance document, hoofdstuk 2:
‘2. THE CONTEXT OF COMPARATIVE ASSESSMENT AND SUBSTITUTION
Overall aim
The aim of comparative assessment and substitution is to reduce risks by gradually
replacing products containing candidates for substitution by method andproducts of
lesser concern in order to benefit the protection of human or animal health and the
environment, whlle minimising the economic and practical disadvantages for agriculture.
The wording relatad to comparative assessment and substitution in Regulation (EC)
No 1107/2009 clearly indicates that substitution should be restricted to cases in
which the benefit is evident. Hence, it is not considered relevant to apply substitution
in cases where the difference in anticipated risk between products is onty marginal,
nor in cases where it cannot be demonstrated that substitution does not present significant
practical or economic dlsadvantages for agriculture, nor in cases where effective
resistance risk management would be compromised, nor in cases that would have consequences
on minor use authorisations.’
Op dit moment is er al sprake van resistentievorming in verschillende teelten: de
beschikbaarheid van slechts 2 of 3 MOA’s (Modes Of Action), en zelfs 5, blijkt niet
afdoende. Uiteraard is de werkwijze van EPPO bekend. Echter, het Ctgb wordt verzocht
om ook resultaten uit de Nederlandse praktijk mee te nemen, zoals het onderzoek in
de glastuinbouw uitgevoerd door een TNG- en GEP-gecertificeerd instituut en volgens
resistentie protocol IRAC 014. De onderzochte gewasbeschermingsmiddelen met een trips
claim vertoonden allen 50-75 procent trips resistentie, terwijl er meer dan 5 Moa’s
beschikbaar zijn in de bedekte bloemisterij met een tripsclaim. Zie deze resistentie
rapportage: https://www.kennisinjekas.nl/content/Nieuws/Eindrapport_biotoets_trips-ext__2022.pdf
Dergelijke gegevens zijn ook bekend vanuit open teelten.
Tot slot vragen wij ons ook af hoe andere landen omgaan met het resistentiemanagement
criterium.
|
Gezien het feit dat resistentievorming plaatsvindt en in de praktijk niet kan worden
tegengegaan met de beschikbaarheid van 2 of 3 MOA’s, wordt voorgesteld dit criterium
niet aan te passen en vast te houden aan tenminste 5. Dit geeft ook continuïteit in de aanpak.
Daarnaast het voorstel op nationaal niveau resistentievorming te analyseren en daarbij
Nederlandse onderzoeken mee te nemen.
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
15.
|
57-60
|
Het huidige beleid versterkt de resistentie in plaats van die te verminderen. Op dit
punt moet de CA drastisch aangepast worden.
Al vroeg In de jaren zeventig konden insecten niet langer worden bestreden in tomaten
en komkommers die in kassen werden geteeld vanwege resistentie tegen pesticiden. Een
tijdlang leek het er zelfs op dat de glastuinbouw van deze gewassen zou moeten stoppen.
De introductie van biologische bestrijding heeft de glastuinbouw gered en nog steeds
wordt nu door professionele telers bb op vrijwel alle tomaten- en komkommergewassen
toegepast. Deze ervaring heeft aangetoond dat het massale gebruik van pesticiden onvermijdelijk
zal leiden tot resistentie tegen plagen. En het toont aan dat de meest effectieve
reactie op resistentie het gebruik van niet-chemische methoden is. Het gezond verstand
zegt ook dat de beste manier om resistentie te vermijden is door het ‘voordeel’ weg
te nemen dat een resistente plaag ontstaat door blootstelling aan pesticiden, en door
het toepassen van niet-chemische methoden en praktijken. De industrie heeft daarentegen
systemen ontworpen om resistenties te bestrijden door meer pesticiden toe te passen,
meer pesticiden met verschillende werkingsmechanismen. Al in 1984 werd een initiatief
(de Insecticide Resistance Action Committee, IRAC) werd opgericht om een gecoördineerde
reactie te starten toen de industrie geconfronteerd werd met het probleem van de resistentie
tegen insecticide en met dreigend verlies van winstgevendheid. Toen werd de multi-chemie
strategieontwikkeld om juist meer pesticiden toe te passen en de winstgevendheid zelfs
op te voeren. Heel slim. Maar ook vreemd dat beleidsambtenaren dit maar voor zoete
koek hebben geslikt. De strategie werd herhaald voor andere families van pesticiden
(waaronder herbiciden en fungiciden). Het resultaat is dat deze ‘multiple chemische
strategie’ (MCS) nu al meer dan 40 jaar op grote schaal wordt toegepast in Europa
en daarbuiten en overgenomen door toezichthouders. EPPO en EFSA omarmden deze strategie,
beide mogelijk ook door infiltratie met industrie-gezinde experts. De resistentie
tegen pesticiden is in de loop van de tijd voor vrijwel alle organismen (insecten,
schimmels, planten) steeds groter geworden, ook wereldwijd.
Onafhankelijke wetenschappers betwisten de relevantie van de ‘meervoudige chemische
strategie’ (MCS) en erkennen dat geïntegreerd gebruik van agronomische, mechanische,
fysieke en biologische alternatieven de sleutel is en de meest effectieve strategie
voor het beheer van de resistentie en bestrijding van plagen (referenties kunnen op
verzoek worden toegestuurd). Concluderend kan worden gesteld dat de strategie voor
het minimaliseren van het optreden van resistentie het gebruik van niet-chemische
middelen, methoden en praktijken is. Maar zeker geen toepassingvan pesticiden met
verschillende werkingsmechanismen.
|
De criteria voor resistentiemanagement moeten vervallen. De criteria verergeren het
probleem alleen maar. Dit wordt duidelijke op basis van de meest recente wetenschappelijke
inzichten (art.23). Alleen niet-chemische methoden kunnen een halt toeroepen aan resistentie
tegen pesticiden.
Dit betekent ook dat IPM, geïntegreerde teelt als basiseis moet worden opgenomen in
elke CA-beoordeling en verplicht worden voor de boer als hij een pesticide van de
kandidatenlijst wil gebruiken.
De bepaling van Annex IV over het minimaliseren van het risico op resistentie wordt
geimplementeerd door in geval vanm bestaande resistentie en op basis van de CA geen
pesticide uit een verschillend MoA groep in hetzelfde jaar in hetzelfde gewas toe
te laten, maar hooguit afwisselend van jaar tot jaar.
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met geïntegreerde gewasbescherming en resistentie in de context van de vergelijkende
evaluatie.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
16.
|
57
|
Dit is een aanscherping die grote impact kan hebben wanneer resistentie zich voordoet.
In het betreffende EPPO-richtsnoer is de voorgestelde aanpak als mogelijkheid opgenomen.
Daarbij is ook vermeld dat bij het beoordelen van het aantal vereiste werkingsmechanismen
rekening moet worden gehouden met de huidige resistentie situatie.
Echter, rekening moet worden gehouden met het wegvallen van alternatieven door het
vervallen van registraties (waar uiteenlopende redenen aan ten grondslag kunnen liggen).
Daarnaast wordt niet beoordeeld of het totaal aantal toepassingen voldoende is voor
het hele seizoen. Als er bijvoorbeeld 2 producten overblijven met elk 2 toepassingen
en 5 tot 10 toepassingen per seizoen nodig zijn voor effectieve plaagbestrijding,
dan is er feitelijk sprake van onvoldoende beschikbare alternatieven. In de preambule
wordt gesproken van ‘tenminste’ 2, 3 of 4 werkingsmechanismen en in artikel 3.9 van ‘minimaal’. Betekent dit in de beoordeling ook een hogere ondergrens kan worden
gehanteerd en welke omstandigheden worden hierin afgewogen?
Op basis waarvan wordt bepaald hoeveel werkingsmechanismen gelden voor een gewas-plaagcombinatie.
Wordt hiervoor de FRAC Pathogen Risk List gebruikt (zoals voor essential uses)?
|
|
De vergelijkende evaluatie is, net als de ‘reguliere’ beoordeling van een gewasbeschermingsmiddel
een momentopname; er kan alleen rekening gehouden worden met de situatie en de kennis
van het moment van de beoordeling. De landbouwkundige vergelijking is gebaseerd het
Europees vastgestelde richtsnoer SANCO/11507/2013. Dit richtsnoer verwijst naar EPPO
standard PP 1/271 voor de werkwijze met betrekking tot resistentie. Er wordt hier
uitgegaan van de RAC (FRAC/IRAC/HRAC) classificaties en beschikbare informatie over
de gevoeligheid van ziekten en plagen voor het opbouwen van resistentie (zoals de
EFSA-protocollen voor de evaluatie van gegevens betreffende de noodzaak van de toepassing
van insecticiden/ fungiciden/ herbiciden conform artikel 4.7 van Verordening 1107/2009 en de FRAC Pathogen Risk List).
Zie ook de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop
omgegaan wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
17.
|
61
|
Kandidaatmiddelen die eerder aan de beurt zijn voor vergelijkende (her)beoordeling
conform de nieuwe werkwijze kunnen hierdoor eerder komen te vervallen. Voor kandidaatmiddelen
die later worden herbeoordeeld is deze kans kleiner, omdat op het moment van de herbeoordeling
de chemische diversiteit al sterk kan zijn afgenomen. Dit is dus sterk afhankelijk
van het toevallige moment van de herbeoordeling van kandidaatmiddelen conform de nieuwe
werkwijze. De huidige aanpak waar een kandidaatmiddel niet meetelt als alternatief
zou ook t.a.v. de chemische diversiteit moeten worden voortgezet.
|
Middelen op basis van een kandidaat voor vervanging worden niet meer a priori uitgesloten
als alternatief (en tellen zo dus mee voor de chemische diversiteit), maar worden
in de vergelijkende risicobeoordeling per definitie als niet veiliger beschouwd.
|
Dit gevolg is inherent aan de manier waarop de vergelijkende evaluatie samenhangt
met de beoordelings-cyclus. De cycliciteit en de volgorde van de stof(her)beoordeling
zorgen er inderdaad voor dat een middel dat als eerste wordt beoordeeld kan afvallen
en een middel dat later wordt beoordeeld niet.
Het niet langer a priori uitsluiten van middelen op basis van een kandidaat voor vervanging
reflecteert de werkelijke situatie: op het moment dat de vergelijkende evaluatie wordt
uitgevoerd zijn deze middelen namelijk beschikbaar en kunnen ze dus bijdragen aan
de diversiteit van het maatregelen- en middelenpakket.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
18.
|
61-62
|
‘Middelen op basis van een kandidaat voor vervanging worden niet meer a priori uitgesloten
als alternatief (en tellen zo dus mee voor de chemische diversiteit), maar worden
in de vergelijkende risicobeoordeling per definitie als niet veiliger beschouwd’:
lijkt op zich logisch en terecht. Maar het geeft ook al aan dat het een ‘schijn-alternatief’
is, want zal straks bij vergelijkende beoordeling waarschijnlijk afvallen; waarmee
het dus geen ‘echt’ alternatief is; zou ook niet meegeteld moeten worden als ander
werkingsmechanisme in het kader van resistentiemanagement (zie vorige punten).
Als het wel als echt alternatief meegeteld wordt, zit er een willekeur in ‘vervanging’:
het middel dat het eerste beoordeeld wordt, heeft het meeste risico vervangen te worden,
er blijven steeds minder alternatieven over en niet persé de middelen die het hardst
nodig zijn voor een effectief middelenpakket voor de teler.
|
Ook dit voorstel geeft het risico van resistentie toename, terwijl resistentie ontwikkeling
nu reeds een feit is. Een dergelijke beleidswijziging behoort dan ook onderbouwd te
zijn met deugdelijk onderzoek, die aantoont dat de reeds bestaande zorgen over het
comparative assessment (resistentie ontwikkeling, versmalling effectief middelen-
en maatregelenpakket van de teler) niet verder toenemen. Graag vernemen wij deze onderbouwing
voor het risico op resistentie, versmald middelenpakket en willekeur in vervanging.
Indien er geen deugdelijke data ter onderbouwing aanwezig zijn, dan graag geen onvoorziene
risico’s nemen en het oude beleid in stand houden.
|
Zie antwoord op opmerking 17.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
19.
|
64
|
De aanduiding subgroep zou moeten worden afgebakend, zodat discussie wordt voorkomen
over minimale verschillen tussen middelen.
Verder moet worden verhelderd dat op het niveau van de subgroepen dezelfde criteria
worden gehanteerd als voor de gehele gewasgroep.
|
Alternatieven die niet de gehele gewasgroep van een gebruik kunnen vervangen worden
niet uitgesloten; op het moment dat er een volwaardig en veiliger alternatief bestaat
voor specifieke subgroepen worden deze van de toelating van het kandidaatmiddel verwijderd
(gedeeltelijke vervanging). Op het niveau van een subgroep worden dezelfde criteria
gehanteerd als voor de gehele gewasgroep, dus zowel dat sprake moet zijn van een volwaardig
alternatief onder uiteenlopende omstandigheden en voldoende chemische diversiteit.
|
Deze indeling wordt gegeven in de Definitielijst Toepassingsgebieden Gewasbeschermingsmiddelen.
Bij het opstellen van de wettelijke gebruiksvoorschriften wordt ook gebruik gemaakt
van deze indeling en groepering.
Op basis van uw reactie is dit verduidelijkt in artikel 3, lid 6 van de beleidsregel.
|
Linge Agroconsultancy
Adviesbureau registratie gewasbeschermingsmiddelen
|
20.
|
64-67
|
In de uitvoering van de landbouwkundige vergelijking is dit een lastige verandering.
Je zou dan namelijk naast de zoekopdracht in de database op de gehele gewasgroep ook
een zoekopdracht op alle individuele gewassen binnen deze gewasgroep uit moeten voeren
(in de huidige database betekent dit dat je voor ieder gewas van de groep een aparte
zoekopdracht zou moeten doen, omdat combineren niet werkt). Zeker in de sierteelt
is dit ondoenlijk. Daarnaast kan je een product dat is toegelaten in slechts één gewas
van een subgroep (bijvoorbeeld gladiool) niet als alternatief beschouwen voor een
nieuw product met Cfs wat aangevraagd wordt voor een hele gewasgroep (bijvoorbeeld
bloembollen). Wat goede alternatieven zijn m.b.t. de toegelaten gebruiken (welke gewassen,
welke ziektes/plagen/onkruiden met welk toepassingstijdstip en toepassingsmethode)
en hoe dit vergelijkt met het nieuwe product is per definitie expert judgement.
|
Alternatieven die niet het gehele gebruik (gewas(groep)/doelorganismes/toepassingstijdstip)
kunnen vervangen maar wel een toelating hebben voor het voornaamste gebruik (gewas/doelorganisme/toepassingstijdstip)
worden niet per definitie uitgesloten.
|
Het is volgens de NVWA goed mogelijk om in de Ctgb Toelatingendatabank een zoekopdracht
uit te voeren op individuele gewassen. De meeste hoofdgroepen bevatten een beperkt
aantal subgroepen of gewassen.
Indien voor er een middel op basis van een kandidaat voor vervanging een toelating
wordt aangevraagd voor de subgroep bloembollen en er een alternatief middel beschikbaar
is in één van de onderliggende gewassen dan kan het middel voor dat onderliggende
gewas vervangen worden. Voor aanvragen voor afzonderlijke siergewassen die niet op
de Definitielijst Toepassingsgebieden Gewasbeschermingsmiddelenstaan kan worden gezocht
op toelatingen in dat specifieke gewas en op toelatingen in bovenliggende groepen.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
21.
|
64-67
|
Gedeeltelijke vervanging: dit zal met name mogelijk zijn voor ‘grote’ gewassen waar
nog redelijk wat middelen en methoden toegelaten zijn. Risico is dat een etiket met
enkel kleine toepassingen overblijft en de toelatingshouder het niet interessant vindt
om dit in de markt te houden. Waarmee de kleine-toepassingen-problematiek verder toeneemt.
|
Geen gedeeltelijke vervanging toepassen.
|
Er wordt in de praktijk vanuit gegaan dat wanneer er één grote toepassing op het etiket
blijft staan het voor de toelatingshouder rendabel is om het middel op de markt te
houden. Indien de toelatingshouder/aanvrager van mening is dat behoud van één grote
toepassing (en alle kleine toepassingen) op het etiket nog steeds onvoldoende perspectief
biedt om de toelating van het middel te ondersteunen, dan kan hiervoor een onderbouwing
aangeleverd worden (bijvoorbeeld op basis van afzetcijfers, areaal, aantal toepassingen
per teelt/jaar).
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
22.
|
68
|
Wat is een volwaardig alternatief?
Wij hebben gezien dat het Ctgb/NVWA niet chemische alternatieven als mechanische onkruidbestrijding
afwijst omdat het niet hetzelfde resultaat geeft in een bewerking als het herbicide.
Dit is onterecht. Mechanische onkruidbewerking zal vaak herhaald moeten worden. En
zal misschien een ander resultaat geven. Dit mag geen reden zijn om het alternatief
af te wijzen. En een beetje onkruid in het veld betekent nog niet meteen opbrengstvermindering.
Het betekent wel verbetering van de biodiversiteit.
|
Een niet chemisch alternatief zal als volwaardig worden beschouwd als het volgens
de methode van toepassing (bijv. herhaalde mechanische onkruidbestrijding) een vergelijkbaar
resultaat geeft en maximaal 5% opbrengstvermindering.
Andere effecten die beschermd moeten worden volgens de Verordening, zoals biodiversiteit,
worden bij de CA positief gewaardeerd in de substitutie beoordeling.
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb over de landbouwkundige vergelijking en geïntegreerde
gewasbescherming.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
23.
|
68
|
Niet-chemische maatregelen en methoden zijn niet per definitie veiliger dan een middel
o.b.v. een CfS en waarvoor geschikte risicobeperkende maatregelen worden toegepast.
Daarom moeten niet-chemische alternatieven bij voorkeur objectief en transparant worden
beoordeeld. Tenminste zal in de tekst rekenschap moet worden gegeven van de omstandigheid
dat deze maatregelen en methoden niet per definitie veiliger zijn.
|
|
Op grond van artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EC (Richtlijn voor duurzaam gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen) moeten lidstaten alle nodige maatregelen nemen om bestrijding
met lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij waar mogelijk voorrang gegeven wordt
aan niet-chemische methoden, zodat gebruikers overschakelen op praktijken en producten
die het laagste risico voor de gezondheid van mens en milieu opleveren. In de SUD
worden niet-chemische methoden/maatregelen dus als methode met het laagste risico
voor de gezondheid van mens en milieu beschouwd. In de context van de vergelijkende
evaluatie wordt deze benadering door het Ctgb gevolgd.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
24.
|
68-70
|
‘Alle niet-chemische maatregelen en -methoden die als volwaardig alternatief kunnen
worden gebruikt, worden per definitie als aanzienlijk veiliger beschouwd binnen de
context van de vergelijkende evaluatie.’ Op zich prima, maar zijn er niet-chemische
maatregelen en -methoden die een volwaardig alternatief zijn? In de praktijk zien
we dat ze zéker wél een belangrijk onderdeel van een IPM systeem zijn; maar zelden/nooit
een volwaardig alternatief. Zie ook commentaar 2.
|
Werk ‘volwaardige alternatieven’ uit met scherpe criteria.
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb over de landbouwkundige vergelijking.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
25.
|
76
|
Risicobeperkende maatregelen kunnen verschillen afhankelijk van het moment van de
toelating. Een kandidaatmiddel wordt beoordeeld op basis van het meest recente toetsingskader.
Een vergelijking met middelen die >10 jaar eerder zijn beoordeeld is geen gelijkwaardige
vergelijking. Denk aan middelen die recent zijn beoordeeld met de Wageningen Drift
Calculator. Hieruit volgen doorgaans strengere driftreducerende maatregelen dan een
middel geëvalueerd onder het oude toetsingskader. Dit betekent niet dat het recenter
beoordeelde middel minder veilig is.
Een ander aspect is dat het toepassen van risicobeperkende maatregelen ertoe kan leiden
dat met een ruimere marge wordt voldaan aan het toelatingscriterium in vergelijking
met een middel zonder risicobeperkende maatregelen dat net aan de norm voldoet.
De door het Ctgb voorgenomen werkwijze kan de voorkeur hebben vanuit de praktische
toepasbaarheid. Echter, dit doet onvoldoende recht aan de daadwerkelijke risico’s.
Aanvragers zouden in de gelegenheid moeten worden gesteld om deze onderbouwing te
leveren en deze zal door het Ctgb in de beoordeling moeten worden betrokken.
|
De vergelijkende risicobeoordeling wordt uitgevoerd op basis van een vergelijking
tussen de risicobeperkende maatregelen van het kandidaatmiddel en de volwaardige alternatieven.
Hierbij is het uitgangspunt dat de risicobeperkende maatregelen indicatief zijn voor
de veiligheid van een middel: een middel dat minder strikte risicobeperkende maatregelen
vergt wordt beschouwd als aanzienlijk veiliger binnen de context van de vergelijkende
evaluatie. Echter, aanvragers worden in de gelegenheid gesteld te onderbouwen waarom
uit het oogpunt van risico’s moet worden afgeweken van dit uitgangspunt. Hierbij kan
worden gedacht aan verschillen tussen toetsingskaders (in de tijd) of dat de getroffen
risicobeperkende maatregel erin resulteert dat de toepassing aanzienlijk ruimer aan
de toelatingsnorm voldoet.
|
Het is inherent aan de systematiek van de vergelijkende evaluatie en specifiek de
stap van de vergelijkende risicobeoordeling dat het kandidaatmiddel wordt vergeleken
met alternatieven die eerder zijn toegelaten, mogelijk onder een ouder kader. Het
is niet mogelijk om een volledige herbeoordeling van de alternatieve middelen uit
te voeren, o.a. omdat de hiervoor benodigde data ontbreekt.
De voorgestelde toevoeging zou de uitvoerbaarheid, de eenduidigheid en de transparantie
van de werkwijze tenietdoen en wordt daarom niet overgenomen.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
26.
|
76-80
|
‘Vergelijkende risicobeoordeling op basis van een vergelijking van risicobeperkende
maatregelen’: hoe wordt dit uitgevoerd als er risicobeperkende maatregelen op diverse,
wellicht ook deels verschillende, aspecten zijn? Dan wordt het complex en onuitvoerbaar.
|
Toevoegen bij ‘minder strikte risicobeperkende maatregelen’: ‘op dezelfde risicocategorie’.
|
Om als aanzienlijk veiliger te worden beschouwd, moet een volwaardig alternatief geen
of lichtere risicobeperkende maatregelen hebben in dezelfde categorie en geen andere risicobeperkende maatregelen (in een andere categorie) dan het kandidaatmiddel.
Zie ook artikel 5 van de beleidsregel.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
27.
|
87
|
|
Ten eerste zal de vergelijkende evaluatie sneller kunnen worden uitgevoerd, omdat
de beoordeling van risicobeperkende maatregelen in de plaats komt van een vergelijking
tussen verschillende risicobeoordelingen.
|
De tekst in uw reactie is overgenomen in de preambule.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
28.
|
101
|
Het direct toepassen van een nieuwe werkwijze is onwenselijk omdat aanvragers zich
hier niet op kunnen voorbereiden, ook niet wanneer de gedeeltelijk directe inwerkingtreding
niet direct leidt tot aanleveren van nieuwe gegevens. Een oplossing kan zijn om de
nieuwe werkwijze gedurende de overgangsperiode van zes maanden alleen in overleg met
de aanvrager te hanteren.
|
|
De huidige werkwijze voor de vergelijkende risicobeoordeling is dusdanig onuitvoerbaar
dat het noodzakelijk wordt geacht om de aangepaste werkwijze per direct in te voeren.
Er zal contact gezocht worden met de aanvragers van lopende aanvragen waarop deze
aangepaste werkwijze van toepassing is om te verhelderen wat de veranderingen zijn.
|
|
Artikel 1. Begrippen
|
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
29.
|
1h. Niet-chemische maatregel of methode: een manier om een gewas te beschermen tegen
een plaag die geen gewasbeschermingsmiddel betreft (bijvoorbeeld een mechanische methode
zoals schoffelen of de inzet van natuurlijke vijanden).
|
Niet alleen methoden, maar ook preventieve praktijken zoals gewasrotatie, resistente
rassen, rijafstand, open veld, biologische bestrijding, etc.
|
Alle methoden en praktijken, preventief zowel als curatief, die aan de trapsgewijze
aanpak van IPM voldoen’
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met geïntegreerde gewasbescherming in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
|
Artikel 2. Reikwijdte
|
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
30.
|
2.1
|
Ook en inhaalprogramma voor alle besluiten die vanaf 2015 zijn genomen is nodig
|
Het Ctgb voert een inhaalprogramma uit voor alle besluiten die na 2015 zijn genomen
en voert hiervoor de CA uit voor einde 2024.
|
Op dit moment heeft het Ctgb een grote werkvoorraad. Er wordt binnen de organisatie
geïnvesteerd in het verkorten van de doorlooptijden en het faciliteren van de verduurzaming
van het stoffen en middelenpakket (zie ook de Meerjarenstrategie).
De maatregel die voorgesteld wordt in uw reactie is door de extra capaciteit die dit
zou vergen niet uitvoerbaar.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
31.
|
2.2
|
Ook minor use. Er is geen enkel goed argument te bedenken om deze (aanzienlijke) groep
erbuiten te laten
Kandidaten voor niet-professionele gebruikers niet worden toegelaten; er zijn iha
genoeg alternatieven
|
Minor use ook een vervangende analyse
In de tekst niet-professionele gebruikers laten ervallen.
|
Zie antwoord bij opmerking 13.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
32.
|
2.2
|
Dat wijzigingsaanvragen die geen uitbreiding betreffen geen onderwerp worden van de
vergelijkende beoordeling wordt ondersteund. Echter, het voornemen is om de procedure
wel voor andere aanvragen uit te breiden ten opzichte van de huidige werkwijze. Het
is wenselijk dat een dergelijke principiële keuze – die op zichzelf niet bijdraagt
aan het verbeteren van de uitvoerbaarheid van de werkwijze – als onderdeel van het
Europese proces wordt geëvalueerd.
|
De vergelijkende evaluatie wordt uitgevoerd voor de volgende typen aanvragen voor
zowel professionele als niet-professionele gebruikers:
- Een nieuwe toelating, inclusiefmet uitzondering van een wederzijdse erkenning;
- Een verlenging van een toelating;
- Een uitbreiding van een toelating (waarbij de vergelijkende evaluatie alleen uitgevoerd
zal worden voor de aangevraagde gebruiken).
|
Zie antwoord op commentaar 8 en 9.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
33.
|
2.2
|
Vergelijkende beoordeling bij wederzijdse erkenning weglaten, zie ook eerdere opmerking.
|
Wederzijdse erkenning weglaten
|
Zie antwoord op commentaar 8 en 9.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
34.
|
2.3
|
|
Art 2.3 laten vervallen
|
Zie antwoord bij opmerking 13.
|
|
Artikel 3. Werkwijze – de landbouwkundige vergelijking
|
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
35.
|
3.1
|
IPM noemen als basis, zie 128/2009
|
IPM, geïntegreerde teelt wordt als basiseis opgenomen in elke CA-beoordeling en verplicht
voor elke boer die het recht wil krijgen een pesticide van de kandidatenlijst te gebruiken.
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met geïntegreerde gewasbescherming in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
36.
|
3.2
|
Welke criteria hanteert de NVWA?
Welke verschillen zijn er met die van de WUR?
EPPO mag geen rol blijven spelen (belangenconflicten, niet voldoen aan de laatste
wetenschappelijke inzichten).
|
Toevoegen: De NVWA publiceert haar criteria voor de CA en organiseert hierover een
publieke consultatie.
Het EPPO richtsnoer is hierbij vervallen (ART 36).
|
Zie antwoord bij opmerking 7 en de algemene reactie van het Ctgb over de landbouwkundige
vergelijking.
|
Natuur & Milieu
Maatschappelijke organisatie
|
37.
|
3.2
|
Artikel 3.2 geeft een belangrijke rol in dit proces voor de NVWA. Natuur & Milieu vraagt zich
af of de NVWA in staat is om een juiste inschatting te maken van de alternatieve teeltmethoden
als mogelijk volwaardig alternatief. Veel van deze kennis bevindt zich momenteel in
het veld, doormiddel van pilots of bijvoorbeeld in de biologische landbouw. Hoe wordt
gegarandeerd dat de NVWA toegang heeft tot onafhankelijke actuele kennis om een up-to-date
landbouwkundige analyse te maken? Advies: overweeg om deze verantwoordelijkheid bij
een onafhankelijke commissie van deskundigente leggen.
|
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met geïntegreerde gewasbescherming in de context van de vergelijkende evaluatie.
Het Ctgb vertrouwt op de deskundigheid van de NVWA als onafhankelijke autoriteit bij
het uitvoeren van de landbouwkundige vergelijking.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
38.
|
3.2
|
Is dit aangepast t.o.v. eerder? Zie opmerking bij preambule.
|
|
Dit is niet aangepast ten opzichte van de huidige werkwijze.
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel is duidelijker aangegeven
op welke punten de werkwijze is aangepast en waarom.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
39.
|
3.3
|
Waar is de informatie over resistentie tegen pesticiden? Anders is een beoordeling
niet goed mogelijk.
|
Toevoegen: de aanvrager levert voor elk gewas van de toelating experimentele data
aan over de mate van resistentie die optreedt bij toepassing van haar pesticide in
het land van aanvraag
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over hoe rekening gehouden
wordt met het risico op resistentie-ontwikkeling.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
40.
|
3.3
|
Doordat aanvragen veel vertraging oplopen verouderen de voorgelegde vergelijkende
beoordelingen. Op het moment dat de aanvraag wordt afgerond, kan de landbouwkundige
vergelijking anders uitvallen dan op het moment van indiening van de aanvraag. Onnodig
extra werk kan worden voorkomen door in overleg met de aanvrager de vereiste informatie
op een later moment in het beoordelingsproces aan te leveren.
|
|
Op basis van uw reactie wordt op dit moment onderzocht of de vergelijkende evaluatie
later in het beoordelingsproces kan worden uitgevoerd. Dit is een praktisch aspect
van de implementatie en wordt daarom niet in de beleidsregel opgenomen.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
41.
|
3.3
|
Is dit aangepast t.o.v. eerder? Zie opmerking bij preambule.
|
|
Dit is niet aangepast ten opzichte van de huidige werkwijze.
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel is duidelijker aangegeven
op welke punten de werkwijze is aangepast en waarom.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
42.
|
3.4
|
Dit moet beter gedefinieerd.
Bestaande alternatieven, toegepast door boeren die voor dezelfde markt telen, dienen
per definitie als volwaardig beschouwd te worden.
|
Veranderen naar: Een niet chemisch alternatief zal als volwaardig worden beschouwd
als het volgens de methode van toepassing (herhaalde mechanische onkruidbestrijding
bijv.) een vergelijkbaar resultaat geeft en maximaal 2% opbrengstvermindering.
Andere effecten die beschermd moeten worden volgens de Verordening, zoals biodiversiteit,
worden bij de CA positief gewaardeerd in de substitutie beoordeling.
Een niet chemisch alternatief zal in ieder geval als een volwaardig alternatief worden
beschouwd als 2% van de boeren die hetzelfde gewas telen dit al toepassen.
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb over de landbouwkundige vergelijking.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
43.
|
3.4
|
Kandidaatmiddelen die eerder een vergelijkende herbeoordeling moeten doorlopen zullen
zo eerder kunnen komen te vervallen. Voor kandidaatmiddelen die later worden herbeoordeeld
is deze kans kleiner, omdat op het moment van de herbeoordeling de chemische diversiteit
al sterk kan zijn afgenomen. Dit is dus sterk afhankelijk van het toevallige moment
van de herbeoordeling van kandidaatmiddelen. De huidige aanpak waar een kandidaatmiddel
niet meetelt als alternatief zou ook t.a.v. de chemische diversiteit moeten worden
voortgezet.
Ook is een verwijzing naar Richtsnoer EPPO PP 1/271 (3) op zijn plaats:
‘A non-chemical method (or methods), including a preventative method (e.g. a resistant
variety), can only be considered as a potential alternative when it is a practical
method which is already used by growers for the same target pest, or when the method
has been assessed by research and shown to be suitable for use in the particular environmental
and agronomic situation over a number of years. Such a method should be broadly applicable
as some non-chemical methods may be restricted by soil type, rotational cycle, or
season or local conditions.’
|
Een volwaardig alternatief kan een ander gewasbeschermingsmiddel zijn, met uitzondering
van een andere kandidaat voor vervanging, of een niet-chemische maatregel of methode
die breed toepasbaar is en op basis van de praktijk of onderzoek voor de betreffende
toepassing geschikt is.
|
Zie het antwoord bij opmerking 17 en de algemene reactie van het Ctgb over de landbouwkundige
vergelijking.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
44.
|
3.5
|
Is dit aangepast t.o.v. eerder? Zie opmerking bij preambule.
|
|
Dit is wel aangepast ten opzichte van de huidige werkwijze.
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel is duidelijker aangegeven
op welke punten de werkwijze is aangepast en waarom.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
45.
|
3.6
|
Zie opmerkingen bij preambule
|
|
Op basis van uw reactie is in de preambule van de beleidsregel duidelijker aangegeven
op welke punten de werkwijze is aangepast en waarom.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
46.
|
3.6
|
Het alternatief mag niet tot significante praktische of economische nadelen voor de
gebruiker leiden
|
Invoeren dat het economisch nadeel maximaal 5% mag bedragen.
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb over de landbouwkundige vergelijking.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
47.
|
3.6
|
Zie opmerkingen bij preambule.
|
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb over de landbouwkundige vergelijking.
|
Natuur & Milieu
Maatschappelijke organisatie
|
48.
|
3.6
|
Punt 3.6.a, waarbij het alternatief onder verschillende omstandigheden inzetbaar moet
zijn, lijkt daarbij tegenstrijdig met punt 5, waarbij een volwaardig alternatief ook
voor een deelgebruik kan gelden. Advies: verhelder dit punt en stel expliciet dat
een volwaardig alternatief in bepaalde context kan leiden tot een verbod op het gebruik
van het middel.
Punt 3.6.d stelt dat significante praktische en economische nadelen voor de gebruiker
een maatstaf zijn voor een niet-volwaardig alternatief. We beseffen dat dit criterium
ook genoemd wordt in artikel 50 van Verordening 1107/2009, maar menen dat het te veel ruimte voor subjectieve invulling laat. We menen dan
ook dat dit het uitgelezen moment is om tot een nadere uitwerking van dit criterium
te komen. Door hierover richtlijnen op te nemen in de beleidsregels, kan het Ctgb
duidelijkheid geven over hoe dit criterium wordt toegepast. We menen dat daarbij de
nadruk moet liggen op een financieel gezonde landbouwpraktijk, maar dat ervoor gewaakt
moet worden dat er niet gekozen wordt voor een aanpak waar de hoogste winst leidend
is. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is op de korte termijn, in een landbouw
die gekenmerkt wordt door monoculturen en chemische bestrijdingsmethoden, vaak per
definitie ‘praktischer’ en goedkoper dan alternatieve teeltmethoden. Alternatieven
vragen vaak om de omschakeling naar een andere werkwijze en het maken van investeringen
die zich vaak na enkele jaren, als het systeem weerbaarder wordt, gaan terugverdienen.
Het implementeren van een alternatieve teelt of bestrijdingsmethoden kan, zeker op
de korte termijn, economisch nadelig zijn, maar tegelijkertijd laat Frans1 onderzoek
ook zien dat in de meerderheid van de bedrijven minder bestrijdingsmiddelengebruik
juist geen nadelig effect hoeft te hebben op de bredere winstgevendheid van het bedrijf.
Andere voordelen van alternatieve teeltmethoden, zoals in sommige gevallen bijvoorbeeld
een betere bodem, zouden dan ook in beeld moeten worden gebracht en moeten worden
meegewogen
In brede zin is er ook nog een definitievraagstuk ten aanzien van een volwaardig alternatief.
Het principe van ICM gaat uit van een combinatie van preventieve maatregelen. Is dat
ook hoe het volwaardig alternatief bekeken wordt? Of gaat het CTGB/NVWA in de beoordeling
uit van een enkele maatregel die een één-op-één vervanging moet zijn van de betreffende
stof? Advies: definieer een volwaardig alternatief als alle mogelijkheden conform
de definitie van IPM, waarbij ook een combinatie van maatregelen als volwaardig alternatief
kan worden beoordeeld. Dit in lijn met de eerdergenoemde SUD. Verder is het aan te
bevelen dat onder niet-chemisch alternatief ook een duurzame teelt kan vallen en dat
het niet enkel gaat om bestrijdingsmethoden.
|
|
Artikel 3 van de beleidsregel is aangepast om dit punt te verduidelijken.
Zie ook het antwoord bij opmerking 22 en de algemene reactie van het Ctgb voor meer
informatie over de wijze waarop omgegaan wordt met geïntegreerde gewasbescherming
in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
49.
|
3.6a
|
Dit is te strak gedefinieerd. Zo kan ook elk synthetisch pesticide ook worden gediskwalificeerd.
|
Het alternatief is in een gemiddeld jaar onder……(etc) waarbij een maximale opbrengstvermindering
van 2% mag optreden.
|
Het is belangrijk dat een alternatief onder verschillende omstandigheden gebruikt
kan worden. Het doel van de vergelijkende evaluatie is om middelen op basis van een
kandidaat voor vervanging te vervangen wanneer dit echt mogelijk is. Dit wordt in
de landbouwkundige vergelijking per geval op zorgvuldige wijze bepaald.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
50.
|
3.6b
|
Beter specificeren
|
Toevoegen: om resistentie te voorkomen mogen pesticiden met verschillend werkingsmechanisme
niet in hetzelfde jaar op hetzelfde gewas woerden toegepast. Pesticiden met een verschillend
werkingsmechanisme kunnen slechts elk jaar afwisselend op een gewas worden toegepast
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
51.
|
3.7
|
Ja, ook kleine toepassingen mogen geen onaanvaardbare schade veroorzaken (Art.4)
|
|
Zie antwoord bij opmerking 13.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
52.
|
3.8
|
Dit criterium betekent dat er veel gewicht moet worden gegeven aan artikel 3.6a, waarbij
de niet-chemische maatregel zelfstandig voldoende effectiviteit moet kunnen waarborgen.
|
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb over de landbouwkundige vergelijking.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
53.
|
3.9
|
Op basis van welke (onafhankelijke) experimentele data?
Hoe voorkom je hiermee multiresistentie?
|
Art. 3.9 wordt vervangen door:
In geval er uit de experimentele gegevens blijkt dat er geen resistentie optreedt
tegen de kandidaat, kan de vergelijkende analyse verder gaan met de milieukundige
en economische beoordeling
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
54.
|
3.9
|
Zie opmerkingen bij preambule
|
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Natuur & Milieu
Maatschappelijke organisatie
|
55.
|
3.9
|
In art. 3.9 wordt aansluiting gezocht bij het minimum aantal gelijkwaardige alternatieven dat
volgens EPPO beschikbaar moet zijn: 2 bij een laag risico op resistentie en 3 bij
een gemiddeld risico. In de toelichting wordt ook nog een minimum van 4 alternatieven
genoemd, die niet in art. 3.9 staat genoemd. Wij menen dat de eis dat er 4 alternatieven
zijn, zodanig streng is dat het er feitelijk toe zal leiden dat een CfS in de meeste
gevallen hoe dan ook op de markt zal blijven. Wij menen dat als er een niet-chemisch
alternatief voorhanden is, dit in alle gevallen voldoende zou moeten zijn om de toelating
te weigeren. Bij niet-chemische methoden is resistentie immers geen risico en kan
dit dan ook niet als argument gebruikt worden om een middel met een CfS op de markt
te houden.
|
|
De landbouwkundige vergelijking wordt uitgevoerd op basis van het Europees vastgestelde
richtsnoer SANCO/11507/2013. Dit richtsnoer verwijst naar EPPO standard PP 1/271,
waar in het kader van resistentiemanagement geadviseerd wordt om uit te gaan van 4
beschikbare werkingsmechanismen bij een gewas-plaagcombinatie met een hoog risico
op resistentie.
Zie ook de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop
omgegaan wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
56.
|
3.9a
|
Een dergelijk lage ondergrens kan verstrekkende gevolgen hebben, met name op het moment
dat één van de beschikbare werkingsmechanismen verdwijnt. Aangezien het EPPO richtsnoer
ook spreekt van ‘tenminste’ heeft het de voorkeur om in dit geval uit te gaan van
minimaal 3 werkingsmechanismen.
Verhelderd moet worden dat het uitsluitend om chemische werkingsmechanismen gaat.
|
a. in het geval van een gewas-plaagcombinatie met een laag risico op resistentie,
minimaal 23chemische werkingsmechanismen beschikbaar moeten blijven;
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
57.
|
3.9b
|
|
In geval er uit de experimentele gegevens blijkt dat er sprake is van enige resistentie,
kan de vergelijkende analyse verder gaan met de milieukundige en economische beoordeling,
maar kan de kandidaat slechts per jaar afwisselend toegepast worden met een ander
pesticide die in het gewas is toegelaten met een verschillend werkingsmechanisme
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
58.
|
3.9b
|
Verhelderd moet worden dat het uitsluitend om chemische werkingsmechanismen gaat.
|
b. in het geval van een gewas-plaagcombinatie met een gemiddeld risico op resistentie,
minimaal 3 chemische werkingsmechanismen beschikbaar moeten blijven;
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
59.
|
3.9c
|
|
In geval er uit de experimentele gegevens blijkt dat er sprake is van serieuze resistentie,
wordt de vergelijkende analyse hier gestopt en kan de kandidaat geen toelating krijgen
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
60.
|
3.9c
|
Verhelderd moet worden dat het uitsluitend om chemische werkingsmechanismen gaat.
|
c. in het geval van een gewas-plaagcombinatie met een hoog risico op resistentie,
minimaal 4 chemische werkingsmechanismen beschikbaar moeten blijven;
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Linge Agroconsultancy
Adviesbureau registratie gewasbeschermingsmiddelen
|
61.
|
3.9c
|
Bij resistentie-ontwikkeling is preventie het sleutelwoord. Door deze nieuwe regel
toe te passen zal er meer
resistentie optreden bij gewas-plaag combinaties waar dat nu nog niet of minder het
geval is, door het uithollen van het middelenpakket met alternatieven met verschillende
werkingsmechanismen. Hierdoor zullen er in de loop van de tijd meer gewas-plaag combinaties
in de midden – en hoog risicogroep terecht komen
vwb resistentieontwikkeling. Om dit te voorkomen kan beter worden vastgehouden aan
de nu geldende regel van 5 groepen werkingsmechanismen.
Daarnaast moet er bij veel toepassingen ook rekening gehouden worden met blootstelling
van ziektes en plagen met een hoog resistentie risico die op hetzelfde moment ook
in een gewas aanwezig kunnen zijn, maar die niet direct geclaimd worden in de aanvraag.
|
schrappen
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Linge Agroconsultancy
Adviesbureau registratie gewasbeschermingsmiddelen
|
62.
|
3.10
|
Voor Cfs actieve stoffen mag het waarschijnlijk worden geheten dat deze bij een volgende
renewal niet (of niet volledig) worden hernieuwd. Dit maakt het zeer waarschijnlijk
dat producten op basis van Cfs-en niet op de lange termijn beschikbaar zullen blijven
voor een bepaald gebruik. Dat maakt ze een zeer onzekere resistentie management strategie.
Deze middelen zouden dus wel bij voorbaat uitgesloten moeten kunnen worden om solide
resistentie management te garanderen.
|
schrappen
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
63.
|
3.10
|
Kandidaatmiddelen die eerder aan de beurt zijn een voor vergelijkende (her)beoordeling
conform de nieuwe werkwijze kunnen hierdoor eerder komen te vervallen. Voor kandidaatmiddelen
die later worden herbeoordeeld is deze kans kleiner, omdat op het moment van de herbeoordeling
de chemische diversiteit al sterk kan zijn afgenomen. Dit is dus sterk afhankelijk
van het toevallige moment van de herbeoordeling van kandidaatmiddelen conform de nieuwe
werkwijze. De huidige aanpak waar een kandidaatmiddel niet meetelt als alternatief
zou ook t.a.v. de chemische diversiteit moeten worden voortgezet.
|
Toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op basis van een kandidaat voor vervanging worden
niet bij voorbaat uitgesloten als volwaardig alternatief en tellen zo mee voor het
aantal beschikbare werkingsmechanisme.
|
Zie het antwoord bij opmerking 17 en de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie
over de wijze waarop omgegaan wordt met resistentie in de context van de vergelijkende
evaluatie en het antwoord bij opmerking 16.
|
CEMMPs
Belangenvertegenwoordigers land- en tuinbouwsector
|
64.
|
3.10
|
Zie opmerkingen bij preambule
|
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met resistentie in de context van de vergelijkende evaluatie en het antwoord
bij opmerking 16.
|
|
Artikel 4. Werkwijze – de vergelijkende risicobeoordeling
|
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
65.
|
4.3
|
Deze maatregelen en methoden zijn niet per definitie veiliger dan een middel met een
CfS en waarvoor geschikte risicobeperkende maatregelen worden toegepast. Daarom moeten
niet-chemische alternatieven bij voorkeur objectief en transparant worden beoordeeld.
Zie ook de opmerking m.b.t. regel 68 uit de preambule.
|
|
Zie antwoord bij opmerking 23.
|
Natuur & Milieu
Maatschappelijke organisatie
|
66.
|
4.6
|
Artikel 4.6 geeft een belangrijke rol voor het inschatten van het milieurisico in de risicobeoordeling
aan de aanwezigheid van risicobeperkende maatregelen. Het is onduidelijk hoe deze
beoordeling precies plaatsvindt en onderbouwd wordt.
Advies: Definieer de onderbouwing en kijk ook naar alternatieven zoals doseringentoxiciteit.
|
|
De risicobeperkende maatregelen worden als indicator voor het risico van een gewasbeschermingsmiddel
gezien. Deze indicator is gekozen omdat het niet uitvoerbaar is om risicobeoordelingen
gebaseerd op verschillende toetsingskaders met elkaar te vergelijken. Het is niet
het enige aspect waarop vergeleken wordt. De vergelijking tussen de risicobeperkende
maatregelen wordt alleen uitgevoerd nadat is vastgesteld dat er onder de volwaardige
alternatieven geen laagrisicomiddel of niet-chemische maatregel is (= per definitie
vervangen), dat geen van de alternatieven een kandidaat voor vervanging bevat en dat
voor de alternatieven, waar relevant, de ADI, AOEL en/of ARfD tenminste een factor
10 lager ligt dan die van het middel met de kandidaat voor vervanging.
Hoe de risicobeperkende maatregelen precies worden meegewogen wordt in artikel 5 van de beleidsregel beschreven.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
67.
|
4.6c
|
Deze beoordeling is complex. Er kunnen uiteenlopende driftbeperkende maatregelen worden
getroffen per gewas. Aangegeven is dat zowel het aantal, als de zwaarte van de risicobeperkende
maatregelen met elkaar worden vergeleken. Het te behalen driftbeperkingspercentage
behoort dan leidend te zijn. Hoe worden qua aard verschillende risicobeperkende maatregelen
van verschillende zwaarte met elkaar vergeleken?
Bovendien kunnen onderliggende risico’s nog variëren (zie eerdere opmerking préambule
regel 76). Aanvragers zouden in de gelegenheid kunnen worden gesteld een nadere duiding
te geven van de risicobeperkende maatregelen en onderliggende risico’s.
|
Voor overige middelen wordt een volwaardig alternatief als aanzienlijk veiliger beschouwd
indien er minder strikte risicobeperkende maatregelen zijn voorgeschreven voor dit
alternatief (zie artikel 5 van deze beleidsregel voor een toelichting op het vergelijken van risicobeperkende
maatregelen). Een nadere motivatie van een aanvrager waarom uit het oogpunt van risico’s
moet worden afgeweken van dit uitgangspunt of een nadere duiding van de zwaarte van
risicobeperkende maatregelen kan in het oordeel worden betrokken.
|
Het per geval bekijken zou de uitvoerbaarheid, de eenduidigheid en de transparantie
van de werkwijze tenietdoen. Met deze werkwijze kan voor iedere aanvraag voorafgaand
aan het proces ingeschat worden welk resultaat de vergelijkende risicobeoordeling
zal hebben.
|
|
Artikel 5. Werkwijze – risicobeperkende maatregelen
|
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
68.
|
5.1
|
De P-zinnen kunnen sterk variëren, waarbij ook nog relevant is welke landen als cMS
en zRMS optreden. Verschillende landen zetten verschillende P-zinnen op het etiket.
|
Onder risicobeperkende maatregelen worden zowel de restrictiezinnen op het wettelijk
gebruiksvoorschrift verstaan als de voorzorgsmaatregelen (P-zinnen) die voortkomen
uit de risicobeoordeling. Uitgegaan wordt van de in Nederland geldende labels en wettelijke
gebruiksvoorschriften.
|
Aangepast in de tekst van artikel 5, lid 1.
|
|
Artikel 6. Inwerkingtreding
|
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
69.
|
6.2
|
We pleiten nadrukkelijk voor inwerkingtreding 6 maanden na de publicatie ten aanzien
van alle artikelen in het besluit en alleen ten aanzien van nieuwe aanvragen, tenzij
een aanvrager nadrukkelijk instemt met het eerder hanteren van de nieuwe werkwijze.
|
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag zes maanden na de datum
van uitgifte van de Staatscourant waarin deze beleidsregel wordt geplaatst, met uitzondering
van de artikelen 2 en 3, die in werking treden met ingang van zes maanden na de datum van uitgifte van de
Staatscourant waarin deze beleidsregel wordt geplaatst.
|
Zie antwoord op opmerking 28.
|
CropLife NL
Organisatie voor belangenbehartiging van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie
|
70.
|
6.3
|
Idem.
|
Gedurende de overgangstermijn van zes maanden is het toegestaan om een aanvraag op
vrijwillige basis onder onder het in artikel 2 en 3 beschreven deze beleidsregel te laten beoordelen. Het is aan de aanvrager om dit
aan te geven.
|
Zie antwoord op opmerking 28.
|
|
Bijlage I. Werkwijze – de stappen in de vergelijkende risicobeoordeling
|
|
Pesticide Action Network Netherlands (PAN NL)
Maatschappelijke organisatie
|
71.
|
|
Bijlage 1 aanpassen naar gelang bovenstaand commentaar
|
|
Bijlage 1 is niet aangepast, zie antwoorden op de relevante reacties voor toelichting.
|
|
Algemeen commentaar op de voorgestelde beleidsregel
|
|
Natuur & Milieu
Maatschappelijke organisatie
|
72.
|
n.v.t.
|
We zien in de beleidsregel een stap in de goede richting. Namelijk een situatie waarin
expliciet gekeken wordt naar mogelijke vervangende teeltmethoden die rechtvaardigen
om een middel met kandidaat voor vervanging niet (opnieuw) toe te laten.
We zien echter ook nog duidelijk mogelijkheden tot verbetering van het beoordelingsraamwerk
en hebben tegelijkertijd ook enkele belangrijke vragen over de invulling en interpretatie
zoals die er nu ligt.
|
|
Dank voor uw reactie op de consultatie. De reactie van het Ctgb op uw opmerkingen
worden per specifiek punt beantwoord in de bovenstaande tabel.
|
Natuur & Milieu
Maatschappelijke organisatie
|
73.
|
n.v.t.
|
In de preambule wordt gesteld dat een ‘eenduidige methode om de veiligheid van middelen
onderling te vergelijken’ de voornaamste reden is voor het opstellen van deze beleidsregel.
In de Richtlijn Duurzaam Gebruik Pesticiden (Sustainable Use Directive) wordt gesteld
dat IPM toegepast moet worden, dus dat bij het beoordelen van de alternatieven de
niet-chemische middelen juist prioriteit moeten krijgen. De tekst uit de preambule
en verdere uitwerking van de beleidsregel tonen aan dat het CTGB nog steeds een te
sterk op chemie gerichte beoordeling van alternatieven aanhoudt.
Het doel van deze beleidsregel zou moeten zijn het zo snel als mogelijk uitfaseren
van middelen met Kandidaten voor Vervanging (hierna: CfS). Vanuit oogpunt van resistentie,
het Europese recht en alle risico’s op het gebied van milieu impact en gezondheidsrisico’s
zou één vervangende, niet-chemische, teelt-of bestrijdingsmethode genoeg moeten zijn
om een middel op basis van een Kandidaat voor Vervanging af te wijzen. In plaats daarvan
is de beleidsregel in de huidige opzet nog te veelgericht op de vervanging van middelen
door andere chemische middelen.
|
|
Zie de algemene reactie van het Ctgb voor meer informatie over de wijze waarop omgegaan
wordt met geïntegreerde gewasbescherming in de context van de vergelijkende evaluatie.
|
Natuur & Milieu
Maatschappelijke organisatie
|
74.
|
n.v.t.
|
De beleidsregel richt zich uitsluitend op de beoordeling van middelen met Kandidaten
voor Vervanging. Chemische alternatieven met dezelfde stoffen blijven toegelaten omdat
deze niet gelijktijdig worden beoordeeld. Hoe draagt het CTGB bij aan de doelstelling
dat ook voor de andere middelen met de betreffende CfSde overstap wordt gemaakt naar
de alternatieve teeltmethoden en daarmee de daadwerkelijke uitfasering van een Kandidaat
voor Vervanging, en niet simpelweg de overstap naar een ander middel met dezelfde
stof dat in hetzelfde schap ligt? Wij menen daarom dat als de toelating van een middel
met een CfS wordt beperkt of geweigerd omdat er gelijkwaardige minder schadelijke
alternatieven zijn, dit aanleiding moet zijn om op korte termijn ook andere toegelaten
middelen met de betreffende werkzame stof her te beoordelen. Hier laat Verordening 1107/2009 ook ruimte toe in artikel 50 lid 4. Deze bepaling verplichtlidstaten om toelatingen
van middelen met een CfS ‘regelmatig en uiterlijk bij de verlenging of de wijziging
van de toelating’ te evalueren.
|
|
In verband met de beperkte capaciteit is het niet uitvoerbaar voor het Ctgb om ook
tussentijds een vergelijkende evaluatie uit te voeren. De vergelijkende evaluatie
komt bij de herbeoordeling van de desbetreffende middelen aan bod.
|